29 628 Politie

Nr. 290 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG

Vastgesteld 26 januari 2012

De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie1 heeft op 21 december 2011 overleg gevoerd met minister Opstelten van Veiligheid en Justitie over:

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 27 juni 2011 inzake versterking professionele weerbaarheid politie (29 628, nr. 262);

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 15 september 2011 inzake eindrapport inventarisatie van zelfdoding door ambtenaren van politie in Nederland (29 628, nr. 268);

  • de brief van de minister van Veiligheid en Justitie d.d. 27 oktober 2011 inzake onderzoek Veilig Politiewerk (29 628, nr. 276).

Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, De Roon

De griffier van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, Nava

Voorzitter: Brinkman

Griffier: Van Doorn

Aanwezig zijn zeven leden der Kamer, te weten: Berndsen, Brinkman, Çörüz, Dibi, Hennis-Plasschaert, Kooiman, Kuiken,

en minister Opstelten van Veiligheid en Justitie, die vergezeld is van enkele ambtenaren van zijn ministerie.

De voorzitter: Welkom bij dit algemeen overleg. Op de agenda staan drie punten. Ik stel voor om een spreektijd van zeven minuten aan te houden. Laten wij een beetje soepel zijn vandaag met interrupties en vooralsnog vrij interrumperen.

Mevrouw Kuiken (PvdA): Voorzitter. Politieagenten krijgen door hun werk veel te maken met belastende en gewelddadige situaties. Het is natuurlijk belangrijk dat wij daders hard straffen, maar vandaag kijken wij met name naar de weerbaarheid van de politie zelf. Hoe fit zijn politiemensen en hoe mentaal weerbaar? Hoe bereidt hun werkgever, in dit geval de korpsen en de minister, hen voor op hun taak en welke zorg krijgen zij daarbij op het moment dat het toch mis dreigt te gaan?

De kosten aan uitval van de weerbaarheid van de politie zijn hoog. Het gaat in ieder geval om honderden miljoenen. Het gaat in ieder geval om 2 700 mensen van wie wij zeker zijn dat zij door hun werk, door de emotionele of fysieke belasting, zijn uitgevallen. Het gaat dus om forse aantallen en dit is dus ook een belangrijk probleem.

Mijn eerste complimenten zijn aan de minister dat hij dit probleem ook heeft erkend en opgepakt en dat hij dit heeft uitgewerkt in een actieprogramma. Daarin kunnen wij elkaar ook goed vinden. Wel heb ik nog een aantal vragen over dit actieprogramma. Natuurlijk heb ik ook nog wel wat wensen omdat ik vind dat een aantal zaken nog beter zou kunnen worden verankerd.

Eerst over de training en opleiding. De minister heeft aangegeven dat hij agenten meer en beter gaat trainen om hen voorbereid te laten zijn op het zware werk dat zij dag in, dag uit moeten doen. Wat betekent dit voor de capaciteit? Want simpel gezegd meer uren in de trainingslokalen betekent minder uren op straat. Als ik dit vertaal in het aantal fte, het aantal uren dat agenten minder op straat zijn, waar moet ik dan aan denken? Hoe vangt de minister dit gat op?

Het is goed dat er meer wordt getraind en opgeleid maar het is ook belangrijk om te kijken naar een cultuurverandering binnen de politie. Onlangs is ook onderzoek gedaan door de politie zelf, dat ook laat zien dat een van de redenen voor agenten om een straatje om te gaan is dat zij zich door hun leidinggevenden onvoldoende gesteund voelen op het moment dat zij ingrijpen. Dan is het belangrijk dat zij daarin gesteund worden en dat zij ook de bevoegdheid hebben om in te grijpen. Dat betekent dat er een cultuur moet zijn dat je ook mag ingrijpen. Ik wil graag dat de minister op dat specifieke punt van het leiderschap nogmaals aangeeft hoe hij die cultuur wil bewerkstelligen. Worden weerbaarheid, mentaal fit zijn en fysiek fit zijn ook meegenomen in het dagelijks werk? Is dit iets wat standaard terugkomt bij functioneringsgesprekken en beoordelingsgesprekken? Ik hoor nu van agenten dat dat niet het geval is. Ik weet wel dat agenten jaarlijks, of vaker, worden getoetst op hun fitheid. Gaan wij nu agenten ook trainen op hun mentale fitheid?

Een ander aspect, dat te maken heeft met het dagelijks te maken hebben met het toepassen van geweld, is de juridische weerbaarheid. Wanneer je te maken hebt met geweld, ben je ook onderdeel van het onderzoek dat met geweld te maken heeft. Er is misschien sprake van schade. Dat levert altijd heel veel juridisch gedoe op. Welke concrete acties gaat de minister ondernemen om de juridische rompslomp die samenhangt met het slachtoffer zijn van geweld als politieagent te versimpelen?

Dit waren allemaal zaken die te maken hebben met het dagelijks werk, zaken die wij op korte termijn kunnen oppakken. Er is natuurlijk ook nog een groep politieagenten die misschien niet direct maar door een aantal incidenten door de loop van de jaren met geweld wordt geconfronteerd en daardoor ziek thuis komt te zitten, of die dusdanig met geweld te maken krijgt dat men invalide wordt. Gaan we net als voor militairen – of je nu gewond bent geraakt in Afghanistan of invalide in Rotterdam-Zuid – dezelfde rechten en plichten regelen en gaan wij ook er ook voor zorgen dat de betrokkenen er in inkomen niet op achteruitgaan en dat we voor hen een vangnet creëren? Het politievak kent een hoog risico, dat wij ook op de juiste waarde moeten inschatten. Daar hoort juridische bijstand bij, een zorgplicht maar ook een inkomensvoorziening, waarvan wij vinden dat die overeen zou moeten komen met de manier waarop wij dit nu ook voor militairen en veteranen hebben geregeld.

Wij hebben het hier nu heel expliciet over de politie, maar wij we kennen natuurlijk ook nog andere beroepen waar men regelmatig te maken heeft met veel stress door het werk. Denk aan brandweermensen of ambulancepersoneel. Zij hebben ook te maken met geweld, maar komen ook veelvuldig in situaties waarin zij te maken hebben met dodelijke slachtoffers of ernstige verwondingen. Ook voor deze groepen vraag ik aandacht.

Veel zaken in het actieprogramma vinden het een goede start. Met onze vragen hebben wij aangegeven waar wat ons betreft nog aandachtspunten zitten. Dan gaat het om de zorgplicht en de inkomensvoorziening. Dan gaat het erom dat je zaken regelt die wij nu ook voor militairen hebben geregeld. Voor een deel van die zaken is de minister nu met een actieprogramma gekomen, maar wij zouden graag, samen met D66, deze zaken wettelijk verankerd willen zien. Immers, nu is hiervoor een pot met geld uitgetrokken, maar die pot is straks leeg en deze minister is straks weg. Wij willen deze zaken ook goed geborgd hebben, niet alleen voor nu maar ook voor de toekomst, ook al gaat de minister misschien nog wel een tweede of een derde ambtstermijn doen. Dit soort zaken is dusdanig belangrijk, want het gaat om onze mensen, dat dit goed geregeld moet worden. Dus wij nodigen de minister graag uit om tot een uniforme wet te komen waarin wij dit soort zaken vastleggen, net als wij dat voor militairen hebben gedaan, en met aandacht voor brandweer- en ambulancepersoneel. Ik ben heel benieuwd naar de reactie van de minister op dit punt.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Wij willen een veilige samenleving. Dat kan echt alleen maar als wij ook goed zorgen voor degenen die daarvoor zorgen, namelijk de politie. Dat vindt gelukkig niet alleen de SP. De minister heeft een actieplan geschreven voor versterking van de professionele weerbaarheid van de politie. De politie moet volgens de minister fysiek, mentaal en moreel weerbaar worden, zodat zij weer met gezag kan optreden. Er moet een betere werving en selectie komen, meer aandacht voor de weerbaarheid in de opleiding, een betere herkenning en erkenning van de weerbaarheid, weerbaarheidstrainingen, professionele opvang van agenten en meer kennis van zaken.

Dat klinkt natuurlijk allemaal fantastisch, maar hoe gaat de minister dat doen? Dat is natuurlijk de essentiële vraag, want zoals ik het heb gelezen, komt er geen geld bij maar moet de politie wel allemaal nieuwe taken gaan uitvoeren, bijvoorbeeld de Dierenpolitie.

We hebben heel veel aspirant-politiemensen die nu getraind moeten worden terwijl de Politieacademie zelf aangeeft het enorm druk te hebben, die dan straks ook nog de weerbaarheidstrainingen moeten geven. Dus hoe gaat de minister ervoor zorgen dat dit gaat lukken? Hij heeft gisteren tijdens het mondelinge vragenuur toegezegd dat hij staat voor de kwaliteit. Ik wil graag van hem horen hoe hij dat gaat doen zonder extra middelen en met ontzettend veel condities. Ik wil natuurlijk niet dat het blijft bij luchtkastelen maar dat er ook daadwerkelijk iets gebeurt, waardoor mensen op de werkvloer zeggen: dit gebeurt er nu voor ons, wij zien daadwerkelijk verschil met vorig jaar. Graag krijg ik een reactie van de minister.

Volgens de minister moet er ook een betere registratie komen van het aantal zelfdodingen per jaar. Daar ben ik blij mee want ook ik heb begrepen dat het daaraan schort. Agenten maken enorm veel heftige dingen mee op straat die wij niet kunnen bedenken. Zij komen het allemaal tegen. Dat kan helaas in een aantal gevallen ook leiden tot zelfmoord. Daarvoor mogen wij onze ogen niet sluiten. Ik vind het goed dat dit geregistreerd wordt zodat we kunnen zien hoe ernstig de situatie is. Echter, deze minister wil de registratie niet bij de politie leggen maar bij externe particuliere partijen. Waarom kiest de minister er niet voor om dit gewoon bij de politie zelf te houden?

Ik hoor van politieagenten dat korpsen slecht registreren als het gaat om beroepsziekten en arbeidsongevallen. Daardoor hebben wij er ook slecht zicht op hoe ernstig de situatie op de werkvloer is. Hoe gaat de minister ervoor zorgen dat dat ook wordt verbeterd? Wat de SP betreft moeten professionele weerbaarheid en nazorg bij de politie topprioriteiten zijn, zodat agenten niet ziek thuis komen te zitten maar zich weer sterk en weerbaar voelen. Dat kan alleen maar als er goede nazorg is, bijvoorbeeld doordat een maatschappelijk werker gemakkelijker voorhanden is en het ook gemakkelijker is daarheen te gaan, maar ook als het onder leidinggevenden normaal is om bepaalde zaken te evalueren, waarvoor tijd en ruimte is. Graag hoor ik van de minister hoe hij dat op de werkvloer wil regelen.

Ik heb het Onderzoek Veilig Politiewerk gelezen, waar ik nogal van schok. Als ik de reactie van de minister hierop lees, heb ik het gevoel dat de urgentie bij hem ontbreekt. Ik som een aantal uitkomsten op. Zeven van de tien agenten vinden dat de beroepsvaardigheidstrainingen onvoldoende zijn om het optreden in risicovolle situaties op peil te houden. Bijna acht op de tien agenten is van mening in risicovolle situaties het overzicht te verliezen en een kwart van de agenten zegt wel eens af te zien van optreden in risicovolle situaties, terwijl de politie op dat moment eigenlijk wel zou moeten optreden. Een meerderheid wijt dit aan een tekort aan beschikbaar personeel.

Ik zou nog wel een tijdje door kunnen gaan, want er zijn heel veel van dat soort lijstjes. Ik zou graag van de minister horen hoe hij denkt over al die punten in het onderzoek. Het meest urgente wat hier, ook naar de mening van de SP, uitkomt is dat politieagenten aangeven dat ze graag met een ploeg zouden willen draaien waarin zij vertrouwen hebben. De roosterproblemen worden ervaren als een groot probleem, met telkens wisselingen van personeel, waardoor mensen niet weten hoe hun collega's reageren in bepaalde situaties. Agenten zeggen graag een vaste ploeg te willen.

Dan is er het gebrek aan personeel. De SP heeft destijds ook een onderzoek gehouden, waarin acht op de tien agenten aangaf dat de werkdruk enorm hoog was, gerelateerd aan een tekort aan personeel. Wat gaat de minister nu doen aan dit capaciteitsgebrek? Dat komt ook weer terug in de voorliggende onderzoeken die wij vandaag bespreken.

Ik hoop dat de minister vandaag ook komt met de toezegging dat er snel een oplossing komt voor de 500 arbeidsongeschikte agenten die thuiszitten en geen spaarloon kunnen laten uitkeren omdat zij dan meteen worden gekort op hun WAO. Dat is voor deze mensen echt een probleem. Dit moet maar eens een keer worden opgelost, want als we het hebben over goede nazorg en zuinig zijn op onze politiemensen, moeten wij zeker ook oog hebben voor dit probleem.

Mevrouw Kuiken (PvdA): Mevrouw Kooiman bracht een interessant punt op, namelijk het geld. Heb ik de SP goed begrepen dat zij met ons wil weten waarvan nu precies al deze programma's worden betaald en of dat niet ten koste gaat van de cao? Is dat ook wat de SP van de minister wil weten? Ik was deze vraag in mijn inbreng namelijk vergeten. Dit is wel een heel belangrijk punt.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik vind het een heel interessante vraag van mevrouw Kuiken, die ik daarom via de voorzitter graag neerleg bij de minister.

Mevrouw Berndsen (D66): Voorzitter. Het is alweer enige maanden geleden dat ik de minister aandacht heb gevraagd voor PTSS, wat bij politiemensen voorkomt. Sinds die tijd is er een behoorlijke bal gaan rollen en heeft ook deze minister zijn verantwoordelijkheid genomen als het gaat om weerbaarheid van politiemensen en het programma dat daarvoor gemaakt is.

Ik kom bij daadkrachtige en gezaghebbende agenten. Maak onze agenten weerbaar, is wat ik eigenlijk aan deze minister zou willen vragen. Politiewerk wordt steeds risicovoller. Daar moeten agenten mee kunnen omgaan. De kans dat je in een heftige situatie terechtkomt en geweld moet gebruiken is groot. Dat hoort bij het beroep en daar word je als politieagent ook op getraind. Maar mijn fractie vindt niet dat psychische problemen de prijs moeten zijn die je betaalt voor dit mooie beroep.

Afgelopen jaar hebben wij de krantenkoppen gezien: «Agenten lopen weg bij agressie». «Agenten die bang zijn voor grof geweld en bang om in te grijpen». «Agenten kunnen zware baan niet aan». «Gebrek aan weerbaarheid kost politie kapitaal». Dit helpt absoluut niet om de gezagspositie te versterken en maakt des te meer duidelijk dat er ook iets aan moet worden gedaan.

Mijn fractie heeft hierover indertijd vragen gesteld aan de minister. Want dat er iets aan de hand is met de fysieke, mentale en morele weerbaarheid van onze agenten wordt ook bevestigd door het onderzoek van de Raad van Korpschefs. Ruim 25% van de politiemensen heeft vaak geestelijke of lichamelijke problemen met uitval of, in het meest extreme geval, zelfdoding tot gevolg. Het aantal verminderd weerbaren stijgt. Hoe groot acht de minister op dit moment het risico op PTSS onder agenten? De politie kent een hoge leeftijdsopbouw. In 2014 is meer dan de helft van de agenten 50-plus. Heeft de minister op het netvlies dat de groep waarbij de emmer kan overlopen mettertijd dus ook groter kan worden? De kosten om agenten weer gezond en fit te krijgen, lopen op tot ruim 300 mln. per jaar. Mijn vraag is dan ook: hoe gaat de minister deze kosten dekken?

D66 is geschokt door de hoge aantallen en de ernst van de situatie. Dat is de minister ongetwijfeld ook. Maatregelen om de professionele weerbaarheid van agenten te versterken zijn dan ook hard nodig. Het Actieplan versterking professionele weerbaarheid zou moeten voorzien in toerusting, vorming van leiderschap en laagdrempelige zorg en steun. Mijn fractie ondersteunt deze aandachtspunten.

In september hebben de PvdA en D66 een rondetafelgesprek gehouden met onder meer deskundigen, onderzoekers en politiemensen. De centrale vraag was hoe naar hun ervaring de professionele weerbaarheid effectief kan worden versterkt. Mijn fractie komt, met dank aan de betrokkenen, tot een aantal punten die wij in aanvulling op het actieplan van de minister van belang vinden voor het versterken van de weerbaarheid. Het is mij vanochtend goed bevallen, dus ik kom maar weer met een aantal actiepunten. Dan krijg ik daar misschien ook weer allemaal toezeggingen op. Ik hoor hier zeggen dat het er elf waren; ik had er vanochtend acht, maar ik kom nu met vijf actiepunten, dus ik ben ietwat bescheiden.

Als eerste punt noem ik een weerbaarheidstoets bij de werving en selectie van agenten. In het actieplan van de minister wordt alleen ingezet op een reële weerspiegeling van het politievak. Wat vindt de minister ervan om al bij binnenkomst te toetsen of aspiranten opgewassen zijn tegen de risico's van het beroep?

Mijn tweede punt: maak de professionele weerbaarheid een vast onderdeel van de lesstof. Op welke wijze wordt hieraan in het actieplan invulling gegeven? Wordt daarbij ook ingezet op onderlinge herkenning door het breken van taboes en de bespreekbaarheid van symptomen en collegiale steun?

Het derde punt: leidinggevenden moeten signalen leren herkennen, erkennen en weten hoe te handelen. Op welke wijze zal hierin ook op de werkvloer structureel worden voorzien?

Bij het vierde punt sluit ik mij aan bij mevrouw Kuiken. Ook voor de postactieve agenten dienen de opvang en zorg geregeld te zijn. In sommige gevallen openbaren klachten zich pas na langere tijd, soms pas als de agenten niet meer in dienst zijn. Dus wat vindt de minister van een regeling, vergelijkbaar met de Veteranenwet, waarin ook voor postactieven is voorzien in de zorg?

Het vijfde punt: gespecialiseerde bedrijfsartsen en beschikbaarheid van gespecialiseerde behandelcentra. Op welke wijze is hier in het actieplan in voorzien?

Naast het actieplan van de minister is er ook een richtlijn psychosociale ondersteuning geüniformeerden van adviescentrum Impact bij de politie in omloop. Maakt deze richtlijn onderdeel uit van het actieplan?

Aanpakken van het probleem begint met het onderkennen van de beroepsrisico's. Is de minister het met D66 eens dat politiewerk een hoog beroepsrisico kent, met een hoge werkdruk, veel geweld en traumatische situaties? Is hij het ook met D66 eens dat dit formele aansprakelijkheid en een zorgplicht voor de werkgever inhoudt?

Straks hebben wij een Nationale politie en draagt de minister verantwoordelijkheid voor alle agenten. De ambitie van de minister is om de verminderde weerbaarheid onder politieagenten terug te brengen naar maximaal 15% in 2014. Dat is heel mooi, maar wat gebeurt er na 2014 als die ambitie is gehaald? Houdt het dan op: na deze minister de zondvloed? Of is de minister bereid om de aandacht voor professionele weerbaarheid een structureel karakter te geven door hierin wettelijk te voorzien?

Wil de minister met zijn collega's van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van VWS bekijken of een dergelijk programma ook kan worden ontwikkeld voor brandweer- en ambulancepersoneel?

De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. De minister heeft diverse rapportages laten maken, c.q. ontvangen, over de fysieke en mentale weerbaarheid van de politie. Dat lijkt geen overbodige luxe, want de argeloze krantenlezer kon het afgelopen jaar het volgende tot zich nemen. Er komt een fitheidstest voor de politie, die politiemensen te zwaar vinden. Veel politiemensen zijn te dik. Er is een verhoogd percentage zelfdodingen onder dienders. Veel dienders lijden aan posttraumatische stressstoornis. Als ik de kranten mag geloven, loopt een derde van de dienders liever een blokje om bij geweld. Als reactie daarop schrijft de minister dat het maar gaat om een vierde van de dienders in de basisopleiding van de politie.

Tot slot, de diender wil schadevergoeding voor diegene die hij gedwongen is neer te schieten. Ik heb daar de vorige keer bij het wetgevingsoverleg politie ook al aan gerefereerd. Ik denk dat dit soort beelden niet bijdraagt aan een robuuste politie en een robuust optreden. Ik heb de stukken en beleidsbrieven gelezen. De minister zegt in alle brieven toe met actieprogramma's te komen. Echter, wat opvalt is dat de minister in de beleidsreactie niet direct terugkomt op aanbevelingen uit eerdere onderzoeken. In het Onderzoek Veilig Politiewerk zijn bijvoorbeeld al adviezen gegeven. Daarin staat onder andere: voer moderne varianten in van het zogenoemde ploegensysteem, richt de inroostering van personeel beter op de behoeften van de werkvloer en houdt meer rekening met de werkdruk op straat.

Een tweede aanbeveling: ontwerp een politie-uniform dat praktisch is en meer dan het huidige uitstraalt dat politiewerk niet alleen stoelt op sociale kwaliteiten maar ook op het vermogen om zo nodig gepast geweld te gebruiken. Bereid de training van agenten om goed om te kunnen gaan met geweld substantieel uit. Het dient te gaan om mentale, fysieke en morele vorming, maar ook om beroepsvaardigheden, inclusief de zogenaamde RTGP- regeling toepassing geweldsinstructie politie en de zogenaamde amokprocedure.

Stel bij de initiële opleiding hogere fysieke en mentale eisen en organiseer bijeenkomsten waarbij politiebazen en executieven discussiëren. Zo kan ik het lijstje nog wel aanvullen met een aantal praktische zaken.

Dit zijn concrete aanbevelingen die zo kunnen worden doorgevoerd, zeker met de inrichting van de Nationale politie voor de boeg. Maar wat zegt de minister? Er komt een programma versterking professionele weerbaarheid, dat zich zal richten op het ontwikkelen en aanbieden van basistrainingen en aanvullende trainingen die daarmee samenhangen. Ik hoef het niet helemaal op te lezen, u kent het.

Dat is prima, maar de minister laat zich er niet over uit hoeveel uur daarmee gemoeid mag zijn, uit welke budgetten deze trainingen worden betaald en wanneer de eerste resultaten zichtbaar zullen zijn. We kennen deze minister toch als een minister van daadkracht. Hier zou ik de minister willen uitnodigen om die duidelijkheid gewoon concreet waar te maken.

In een aantal brieven die wij van de minister hebben ontvangen, verwijst hij naar de uitkomsten van de cao-onderhandelingen: «Tevens is het versterken van mentale, fysieke en morele weerbaarheid van politiemedewerkers een belangrijk gespreksonderwerp voor de nieuwe cao. Na de zomer gaan de onderhandelingen hierover van start.» Dat lijkt logisch maar het kan toch niet zo zijn dat een verbetering van de mentale weerbaarheid, die belangrijk is voor zowel burgers als voor de dienders zelf, afhankelijk is van de politie-cao-onderhandelingen? Ik hoop dat daarover niet wordt onderhandeld.

Bovendien heeft dit tot effect dat wij ons misschien onbewust en ongewild als Kamer gaan bemoeien met cao-onderhandelingen, omdat daar elke keer naar wordt verwezen. Dat kan toch niet de bedoeling zijn?

Mevrouw Kuiken (PvdA): Ik ben heel blij dat de heer Çörüz dit zegt, maar dat betekent dus ook dat hij, op het moment dat de minister zegt dit wel onderdeel te laten zijn van de onderhandelingen, zegt: daar steek ik dan een stokje voor omdat het niet zo kan zijn dat het vergroten van je eigen weerbaarheid ten koste gaat van een toekomstig salaris.

De heer Çörüz (CDA): Nee, wat ik juist wil voorkomen is dit soort debatten. Ik wil niet als Kamer treden in cao-onderhandelingen. Dat is iets tussen de politiebonden en de minister, maar doordat de minister er elke keer naar verwijst, lijkt het een soort platform te bieden om bijna uitgelokt te worden tot een reactie. Dat wil ik dus niet. Dat is mijn punt.

Mevrouw Kuiken (PvdA): Dan is mijn wedervraag: wat wil de heer Çörüz dan wel? Dat betekent dus dat hij aan de minister vraagt om sowieso een budget vrij te maken dat hij specifiek voor de weerbaarheid uittrekt, zodat wij straks niet in discussie komen over de cao.

De heer Çörüz (CDA): Nee, dat zou collega Kuiken graag willen horen maar het valt mij op dat in de brieven zo vaak naar cao-onderhandelingen wordt verwezen. Ik wil niet dat daarmee ten koste van de weerbaarheid wordt gemarchandeerd, in die zin dat het een punt is van onderhandeling. Maar doordat die koppeling wordt gemaakt, lijken wij bijna uitgenodigd te worden om ons met de cao-onderhandelingen te gaan bemoeien. Dat wil ik niet. Of dit een budgettechnische kwestie is wat de minister wil toezeggen of niet, laat ik aan de minister over. Daarin wil ik dus strikt de lijn trekken dat ik hier niet in wil treden.

Mevrouw Kuiken (PvdA): Ik ben nog steeds zoekende, maar ik houd het maar even bij de oorspronkelijke uitspraak dat u vindt dat deze zaken niet met elkaar zouden moeten worden vermengd en dat weerbaarheid dus iets anders is dan een cao-onderhandeling.

De heer Çörüz (CDA): Ik wil niet dat de Kamer – misschien moet ik het zo expliciet zeggen – doordat in de brieven wordt verwezen naar cao-onderhandelingen zich via die lijn gaat bemoeien met cao-onderhandelingen. Dat wil ik voorkomen.

Mevrouw Berndsen (D66): Ik ben het daar van harte mee eens, maar dan blijft nog de volgende vraag hangen. Het kost in ieder geval 300 mln. Waar wil de heer Çörüz dat geld dan vandaan halen?

De heer Çörüz (CDA): Ik hoef niets ergens vandaan te halen. Daar zal de werkgever, de minister in dit geval, met de vakbonden uit moeten komen. Daar ga ik niet over en daar wil ik dus ook niet over speculeren. Ik wil de Kamer er juist voor behoeden om, doordat in de stukken naar cao-bepalingen wordt verwezen, ons ongewild en onbewust met de cao te gaan bemoeien. Dat wil ik niet. Wij zijn geen chef cao-onderhandelingen.

Mevrouw Berndsen (D66): Ik heb al gezegd dat ik het daar van harte mee eens ben, maar linksom of rechtsom zal dat programma toch moeten worden betaald. Dus het kan uit het politiebudget en dan gaat het ten koste van de sterkte. Ik wil toch graag wat duidelijkheid van de heer Çörüz hoe hij dan denkt dat programma te kunnen gaan betalen als dat geen onderdeel zal uitmaken van de cao-onderhandelingen.

De heer Çörüz (CDA): De bedragen voor de politie zijn volgens mij duidelijk. We hebben de begroting voor Veiligheid en Justitie, waar de politie natuurlijk een onderdeel van is, met elkaar besproken. Daarin staan bedragen. Die hebben wij met elkaar geaccordeerd. Ik ga niet via een achterdeur hier de cao-onderhandelingen voeren. Dat wil ik dus ook niet. Ik wil de Kamer ervoor behoeden dat wij dat gaan doen, dus ik ga ook niet in dat pad met u meelopen.

Mevrouw Kooiman (SP): Het is wel een essentieel onderwerp, want stel dat de vakbonden zeggen: de politiek wil heel veel, de minister heeft heel mooie actieplannen en doet heel goede aanbevelingen maar wij kunnen die ook niet uitvoeren, wat dan? Wij hebben natuurlijk een verantwoordelijkheid als politici. Als wij zeggen: dit vinden wij belangrijk, dan moeten wij ook zeggen: minister, doe er alles aan om dat te kunnen uitvoeren. Dus wat als de vakbonden nu zeggen: dit kunnen wij niet uitvoeren, dit gaat ten koste van andere taken van de politie?

De heer Çörüz (CDA): Nogmaals, dat moeten de vakbonden tegen de minister zeggen. Als hij er behoefte aan heeft om de Kamer daarvan middels een brief op de hoogte te stellen, kunnen wij daarop reageren. Maar nogmaals, we moeten niet in de positie komen dat wij ons voorlangs of achterlangs gaan bemoeien met allerlei onderhandelingen tussen werkgevers en werknemers.

Mevrouw Kooiman (SP): Dan hoor ik de heer Çörüz zeggen: laat de minister ons in ieder geval informeren. Het lijkt me goed als wij dat vragen aan de minister, want dit moet natuurlijk niet ten koste gaan van de capaciteit. Dan wil ik wel heel graag van de heer Çörüz horen of hij wel van mening is dat dit actieplan niet ten koste mag gaan van andere taken die we ook heel belangrijk vinden met elkaar, bijvoorbeeld van de capaciteit op straat van de politie.

De heer Çörüz (CDA): De capaciteit heeft de minister al een paar keer nadrukkelijk genoemd. Dat is volgens mij de 49 500 politiemensen. Volgens mij zijn dit toch twee verschillende zaken, dus ik houd gewoon vast aan wat de minister heeft gezegd. Nogmaals, wij moeten niet, indirect of direct, proberen tussen vakbonden en werkgever te gaan staan. Ik ben het met u eens dat wij gewoon moeten worden geïnformeerd. Mochten er problemen zijn, dan zien wij die hier terugkomen. Dan praten wij daarover met elkaar verder, maar we moeten niet gaan interveniëren tussen werkgever en werknemer.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik ben in ieder geval blij dat de heer Çörüz het met ons eens is dat wij in ieder geval geïnformeerd moeten blijven en dat dit niet ten koste mag gaan van alle ambities die wij hier met elkaar vaststellen.

De heer Çörüz (CDA): In reactie op een reactie van de minister in een van de rapporten staat: het opsteken van een middelvinger en een belediging uiten tegenover een agent levert een vier keer hogere boete op dan het slaan van een agent. De minister komt hierop terug door te zeggen dat agenten vinden dat de verhouding tussen straffen is zoekgeraakt. «Hierover merk ik op», zo zegt de minister, «dat het strafrechtelijk proces de afgelopen jaren door de hogere strafeis, supersnelrecht en vooral het arrest van de Hoge Raad een positieve impuls heeft gekregen. De civielrechtelijke gevolgen van agressie- en geweldsincidenten heeft de politie goed in het oog. Door de Arbeidsinspectie wordt de komende tijd opnieuw bekeken hoe de korpsen de aanbeveling van twee jaar terug hebben gevolgd.»

Waarom niet gekozen voor een eenvoudige oplossing, bijvoorbeeld door de maximum-geldstraf bij eenvoudige mishandeling uit artikel 303 van het Wetboek van Strafrecht substantieel te verhogen en die ook bij artikel 304 over ambtenaren in functie te verhogen? Er wordt nu geen gehoor gegeven aan de omissie die agenten op straat constateren, want een middelvinger opsteken leidt tot een bon, die een agent zo kan uitschrijven. Dan gaat het denk ik om een bedrag van € 100, € 150 of € 200, maar bij het slaan van een agent moet je een proces-verbaal opmaken en de verdachte aanhouden en voorgeleiden. Dan komt de zaak voor de rechter en moet je nog maar afwachten wat die dan uiteindelijk zal doen. Er is dan wel sprake van supersnelrecht, maar als dat dan vervolgens wordt afgetikt met € 100 of € 150, ziet u het dan zitten met verschillen in straffen die, zo kan ik mij voorstellen, agenten anders percipiëren?

Ik kom tot een afronding. Ik zou duidelijkheid over het werkprogramma willen hebben. Wanneer start het en wanneer is het klaar? Wat kost het aan middelen en inzet? Uit welke middelen wordt het betaald? Is het bijvoorbeeld verplicht om mee te doen? Zijn het extra opleidingen of moeten die in de gereserveerde tijd gebeuren? Dus ik vraag gewoon een wat diepere slag te maken over het werkprogramma.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Voorzitter. De VVD heeft ook al bij herhaling aangegeven dat de veilige publieke taak ook voor ons een belangrijk speerpunt is. Agressie en geweld tegen hulpverleners, of dat nu politiemensen, brandweerlieden, ambulancebroeders of baliemedewerkers van de Sociale Dienst zijn, is gewoon onacceptabel. In dit kader denk ik dat alle partijen hier vertegenwoordigd het er ook al snel over eens zijn dat het van belang is – we praten hier over de politie – dat de politieorganisatie altijd moet zijn toegerust op het doen van aangifte, het geven van een reactie op de dader, het verhalen van de schade op de dader en op zorgbegeleiding en nazorg daar waar nodig voor het goed functioneren van agenten. Met het oog op het belang van de publieke taak voor onze samenleving moeten daders direct strafrechtelijk en financieel verantwoordelijk worden gesteld voor hun gedrag.

Hierover heb ik nog wel een vraag aan de minister. Collega Çörüz sprak net al even over agenten die zeggen dat de verhouding tussen straffen zoek is. Klopt het dat het opsteken van een middelvinger en het uiten van een belediging naar een agent een vier keer hogere boete oplevert dan het slaan van een agent? Zo ja, is dat niet ietwat vreemd en is de minister voornemens om hier eens naar te kijken en een en ander recht te trekken?

Zonder afbreuk te doen aan het moeilijke beroep van agent, zonder afbreuk te doen aan de toenemende agressie en geweld tegen hulpverleners, en dus ook aan de zeer terechte aandacht hiervoor, wil ik wel waken, ook in deze Kamer, voor een te softe beeldvorming. Ook collega Çörüz sprak daar net al kort over, het beeld van een Nederlandse diender alsof die niet tegen een stootje zou kunnen. Met een dergelijke beeldvorming is het gezag van de politie wat mij betreft niet gediend. Dat is ook wat ik terugkrijg vanuit de politieorganisatie zelf.

De VVD is verder van mening, zoals ik ook al eerder heb gezegd, bijvoorbeeld bij de begrotingsbehandeling, dat agenten zich gesteund moeten weten als zij optreden. Zij moeten dus niet hoeven terug te schrikken voor eindeloze procedures omdat er eigenlijk al op voorhand wordt getwijfeld of een optreden wel noodzakelijk was, voldoende legitiem en proportioneel. Steun dus, ook in situaties waarin er sprake is van gepast geweld. Hoe graag ik het ook anders had gezien, de samenleving bestaat nu eenmaal niet alleen maar uit lieverdjes. Als wij het hebben over het gezag en de geloofwaardigheid van de politie, kan ik alleen maar bevestigen dat het gezag niet gediend is met alleen maar sussende woorden. Aandacht hiervoor in de opleiding en verdere training is dan ook cruciaal.

De drie D's kennen wij allemaal: dialoog, de-escalatie en doorpakken worden er stevig ingeramd – misschien een verkeerd woord in deze context – in de opleiding. Als er al geweld wordt gebruikt, leidt dit veelal tot een negatieve benadering, een vermaning van een agent en lange procedures, maar hoezo kan er op alle momenten ook een dialoog worden gestart? Hoe kan daar sprake van zijn als een agent zich geconfronteerd ziet met een groep ladderzatte of trippende mensen?

Met het oog op het versterken van de fysieke, mentale en morele weerbaarheid zijn de uitgangspunten van het programma en actieplan, zoals voorgesteld door de minister natuurlijk goed. Maar let wel, papier is geduldig. Dat hebben wij ook tijdens het wetgevingsoverleg over de Nationale politie uitgebreid met elkaar besproken. De benodigde cultuuromslag of de gewenste mentaliteitsverandering zal moeten worden afgedwongen, niet in het minst bij de leidinggevenden in de politieorganisatie. Ik weet dat de minister dit al heeft besproken met de bonden. Hij heeft het eigenlijk al bevestigd tijdens het WGO over de Nationale politie, maar ik denk dat een duidelijke herhaling daarvan geen kwaad kan.

Nog een laatste maar niet onbelangrijk punt. Mensen met een publieke taak worden in de uitvoering van hun taken in toenemende mate geconfronteerd met lastige personen, daarover zijn we het allemaal eens. De politie verleent vaak zelf hulp maar is er ook om bescherming te bieden tegen personen die zich hinderlijk of gevaarlijk gedragen. Momenteel zijn er slechts enkele situaties waarin de politie iemand daadwerkelijk en dus op formele gronden, bijvoorbeeld het Wetboek van strafvordering, het Wetboek van Strafrecht en de Wegenwet, kan bevelen en zo nodig dwingen om zijn weg te vervolgen, een gebied te verlaten of het niet te betreden. Maar let wel, indien iemand wordt aangehouden met als enig doel om hem bijvoorbeeld van een plaats te verwijderen met het oog op een incident, kan dit met een mooi woord worden gezien als détournement de pouvoir. Er zijn diverse situaties denkbaar waarin de politie hinderlijke of gevaar veroorzakende personen op afstand moet kunnen houden in het belang van de hulpverlening, bijvoorbeeld voor ambulancebroeders, openbare orde of rechtsorde. Er is echter maar al te vaak sprake van onvoldoende wettelijke grondslag om dit af te dwingen. Verlenen ambulancebroeders, bijvoorbeeld in een disco, iemand medische verzorging en keert het publiek zich tegen de hulpverleners, dan kan de politie de hinderlijke personen formeel eigenlijk niet bevelen om afstand te bewaren of het pand te verlaten. Uiteraard kan een en ander in goed overleg met de eigenaar van de discotheek of met de beheerder gebeuren, maar het gaat dus om het ontbreken van de formele middelen. Dat heeft ook weer te maken met de gezagspositie van de agent en met de zekerheid waarin hij verkeert. Bekeurt de ambtenaar van de politie een persoon en gaan omstanders zich daarmee bemoeien, dan heeft de ambtenaar eigenlijk geen mogelijkheden om de omstanders te bevelen afstand te bewaren. Zijn er openbare-ordeproblemen, bijvoorbeeld een gespannen sfeer tussen een paar groepen, ramptoeristen bij een brand of ongeluk of anderszins, dan kan natuurlijk de burgemeester op basis van de Gemeentewet, om precies te zijn artikel 172, zich bedienen van de politie en maatregelen nemen om de verstoringen te beletten of te beëindigen. Maar feit is veelal dat er dan al kostbare tijd verloren is gegaan. En soms zijn incidenten ook simpelweg te klein om dan eerst de burgemeester in te schakelen.

Ik vraag de minister om heel serieus naar dit punt te kijken, het opnemen van de zogenaamde bevelsbevoegdheid voor de politie. Een eerste voorstel hiertoe – dat weet misschien de minister niet maar zijn ambtenaren wellicht wel – heb ik reeds naar het ministerie gestuurd. De input hiervoor is afkomstig van agenten zelf. Ik heb het dus niet zelf op een achternamiddag verzonnen en ik zit hier dus niet maar wat onzin te verkopen. Zoals agenten in de gesprekken zelf zeiden: op last van de politie bestaat helemaal niet. We kennen wel: op last van de burgemeester, maar vaak zijn voorvallen te klein of komen maatregelen van een burgemeester te laat. En dus lijkt er sprake van een gat tussen de regelgeving en de praktijk als het gaat om de bevelsbevoegdheid van de politie. Ik kan mij goed voorstellen dat de minister hier nu niet een uitgebreide reactie gaat geven, maar ik wil hem wel vragen om zo snel mogelijk in het nieuwe jaar met een uitgebreide beleidsreactie te komen. Dit is een punt dat al heel lang speelt. Een van de bonden, de ACP, heeft dit ook al veel eerder aan de orde gesteld. Het is steeds van tafel geveegd als zijnde niet relevant, maar het doet er wel toe, want het speelt wel degelijk een rol bij aanhoudingen die vervolgens nergens toe leiden omdat zij niet kunnen worden gestaafd op formele gronden.

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. De Nederlandse politieorganisatie is met alle mitsen en maren uiteindelijk een organisatie om trots op te zijn. Dat kan niet vaak genoeg worden gezegd. Uiteindelijk zit de kracht van de Nederlandse politie in de vaardigheid om te de-escaleren. Politiewerk is eigenlijk de kunst verstaan om op het juiste moment in te grijpen in de wetenschap dat je functioneert in het centrum van de belangstelling. Mensen zijn ook gewoon regelrecht afhankelijk van de wijze waarop de politie in individuele gevallen het geweldsmonopolie handhaaft. Ik heb zelf onlangs ervaren tijdens een bijeenkomst in de Balie hoe belangrijk het is dat er agenten zijn die goed weten te handelen.

Dat stelt hoge eisen aan de politie. Wat GroenLinks betreft gaat het om een aantal punten: goede werving en selectie, goede opleiding, een goede uitrusting en goede nazorg als er iets gebeurt. Dat kan alleen maar met een leidinggevende die dienstbaar is aan de agenten en die weet wat er onder hen speelt.

Ik begin met een algemene vraag. Hoe verhouden de kabinetsplannen en de plannen van deze minister zich tot de punten die ik net noemde? Want de opleidingen worden korter en de werving en selectie lijkt soepeler te worden om aantallen te halen. Ik wil niet vervelend doen en weer over die aantallen beginnen maar ik maak mij daar oprecht zorgen over. Als wij die aantallen willen behouden en daardoor eisen verzwakken, zorgt dat er dan niet voor dat het risico op verminderde weerbaarheid groter wordt?

Daarom wil ik bij deze algemene vraag ook een oproep doen aan de minister om bij de vorming van de Nationale politie dit punt zwaar aan te zetten, om de weerbaarheid van de agenten een groter onderdeel te laten zijn van de vorming van de Nationale politie.

Het lijkt erop alsof de mentale weerbaarheid van de politie in de kinderschoenen staat, want ik lees in de brief van de minister dat dit de eerste keer is dat een dergelijk onderzoek door de politie wordt gedaan. Complimenten voor het feit dat het gedaan wordt, maar het zegt ook iets over de vraag hoeveel er nog moet worden gedaan. Ik wil de minister dan ook vragen om beter en gedetailleerder onderzoek te verrichten zodat wij beter zicht hebben op wat er speelt, wanneer en voor wie. Of in ieder geval om dit onderzoek om de zoveel tijd te blijven herhalen, zodat we kunnen zien wat de effecten van de plannen zijn.

Het lijkt me goed dat de minister zoekt naar vergelijkbare beroepsgroepen waar al bredere ervaringen bestaan, bijvoorbeeld het ambulancepersoneel, dus om ook te leren van andere plekken waar werknemers met verhoogde stress te maken krijgen.

Deze week werden wij opgeschrikt door een Almelose politieagent die na een aangrijpende moord op zijn ex ook zichzelf van het leven beroofde met zijn dienstwapen. Dit roept allemaal vragen op die waarschijnlijk onderdeel zijn van een rijksrechercheonderzoek waar ik niet in wil treden, maar ik heb wel een aantal algemene vragen. Is het staande praktijk om dienstwapens mee naar huis te nemen? Wie houdt er toezicht op dat de wapens niet buiten de politiediensten geraken? Wat ons betreft horen dienstwapens buiten de dienst gewoon in een wapenkluis op het politiebureau.

Hoe wordt de emotionele stabiliteit van politieagenten gemonitord? Tijdens de selectieprocedure zal daarop waarschijnlijk sterk geselecteerd worden, maar wat gebeurt daarna? Hoe wordt ervoor gezorgd dat in de loopbaan van de agent ook wordt gekeken naar wat er speelt in de privésfeer en wat voor strubbelingen er zijn in de werksfeer? Hoe zorg je ervoor dat je weet van een agent wat er met hem of haar gebeurt? Hoe wordt er proactief voor gezorgd dat mogelijke bedreigingen van de emotionele stabiliteit in ieder geval worden bekeken? Wat weten wij eigenlijk van de aard en omvang van het posttraumatische stresssyndroom en van stressstoornissen bij de politie? Dat 5% tot 7% van alle politieambtenaren verminderd weerbaar is met symptomen van burn-out, depressie of het posttraumatische stresssyndroom klinkt erg generiek. Daarom verwees ik ook naar het onderzoek en zei ik dat het iets specifieker moet worden.

De politie is nog steeds een duidelijk mannelijke beroepsgroep, masculien, met veel machogedrag, waarin emoties geen vanzelfsprekende plaats innemen. Ik deel de opvatting van mevrouw Hennis dat je agenten niet soft moet maken omdat zij een gezaghebbende functie hebben, maar een ander uiterste is dat je alles taboe verklaart wat een agent zou kunnen ervaren of voelen door zijn werk. Dat hoeft namelijk geen taboe te zijn. Het moet bespreekbaar zijn als je in een situatie terechtkomt waarbij er stress ontstaat. Bij de situatie in de Balie zag je ook gewoon jonge agenten die in de stress schoten. Het beste wat je dan kunt doen is het in ieder geval bespreekbaar te maken en het niet onder het tapijt vegen omdat het zogenaamd niet macho is.

Hoe zit het met het anti-suïcidebeleid bij de politie? Wat zijn de ervaringen daarmee? Is dat voldoende of moeten daarbij verbeteringen worden doorgevoerd?

Dan de ambitie. Er wordt naar gestreefd om het aantal politiefunctionarissen met waarschijnlijk verminderde mentale weerbaarheid van 20–30% terug te brengen naar 10–15% in 2014. Ik vind dat op een aantal van 49 500 agenten – 20% is immers al een forse 10 000 agenten – ietwat karig. Misschien vindt de minister dat niet en vindt hij deze ambitie al heel erg. Dan wil ik dat ook graag horen. Dan sta ik daarvoor open maar ik zou toch graag willen dat wij hierop iets meer ambitie tonen.

Als politieagenten er allemaal taken bij krijgen van dit kabinet, als er geen extra agenten bijkomen, als eisen worden verlaagd en politie-opleidingen korter worden, dan moet je aan het einde van de rit niet raar opkijken als de weerbaarheid van agenten lager wordt. Dat wil ik de minister echt op het hart drukken.

Voorzitter: Çörüz

De heer Brinkman (PVV): Voorzitter. Nederland heeft een ander soort politie nodig, een politie die weer het gezag en respect van weleer op straat terugvindt, een politie waartegen je u zegt en met twee woorden spreekt, en waarbij je het niet in je hoofd haalt om er maar met één vinger naar te wijzen. Ik heb reeds eerder aangegeven dat de PVV van mening is dat er binnen en ook buiten de politie een cultuurverandering moet zijn. Binnen de politie waar we het straks hier over gaan hebben, maar ook buiten de politie. Ik zit hier eerlijk gezegd ook behoorlijk dubbel in.

Natuurlijk is het goed dat de politie weerbaarder wordt. Dat we dat bespreken, is allemaal hartstikke mooi, maar ik ben wel zeer voorzichtig bij de behandeling van dit actieplan. De indruk mag namelijk niet worden gewekt dat het gemis aan respect en ontzag voor de politie komt doordat politieagenten niet professioneel en niet weerbaar genoeg zouden zijn.

De echte grote oorzaken van dit gemis zijn niet de professionaliteit en de weerbaarheid van de politieagenten zelf, maar veel meer de politieke keuzes die zijn gemaakt, de stijl van leiding geven van onze politiechefs, die wij binnen de politie hebben aangesteld en de angst bij vele burgemeesters, vaak van PvdA-huize, voor escalatie waardoor zij problemen niet durven aan te pakken. Door nu te gaan praten over de weerbaarheid van de politie en een actieplan – terwijl de burgemeester van Utrecht, de heer Wolfsen, er andermaal niet in slaagt om een klein groepje Marokkaanse raddraaiers op te pakken en in het gareel te schoppen – vraag ik mij af of wij niet voorbijgaan aan het echte probleem.

Ik hoor graag van de minister of hij deze kanttekening bij de discussie over dit actieplan met mij deelt. Tegelijkertijd vraag ik hem wat hij eraan gaat doen om die cultuur, waarvan wij ook al eens eerder hebben gezegd dat die moet veranderen, te wijzigen. Hoe staat het met het toegezegde actieplan om de cultuur te wijzigen?

Nogmaals, ik ben zeer kritisch en ik ben ook bang dat het accent bij de slappe uitstraling van onze politie wordt gelegd bij de politieman zelf. Dat wil ik koste wat het kost vermijden. Ik wil ook graag weten hoe wij dan nu de professionele weerbaarheid van leidinggevenden bij de politie en van burgemeesters gaan verbeteren.

Ik laat een aantal zaken de revue passeren. Ten einde een andere politie te kunnen krijgen zullen wij strenger moeten selecteren. Geen D66-dummies die op straat met de mond alles proberen op te lossen, maar mensen, liefst jonge agenten, die recht en orde proberen te handhaven door op te treden. Hoe ziet de minister de toekomstige selectiecriteria en is hij het met mij eens dat ook daarin een accentverschuiving zou moeten komen?

Ik wil een paar woorden wijden aan een moeilijk onderwerp dat heel veel besproken wordt, namelijk PTSS. Hoe zit dat nu precies? Hoe kijkt de minister daartegen aan? Is er nu meer sprake van PTSS dan vroeger, toen wij het helemaal niet herkenden en nog niet eens wisten wat het was? Sterker nog, altijd is ontkend dat het bestond. Hoe groot is nu eigenlijk het probleem met PTSS? Voordat wij gaan praten over een aanpak en voordat ik vind dat de minister moet gaan praten met de bonden om hiervoor een aanpak te kiezen, denk ik dat het van belang is om zicht te krijgen op het probleem. Rond PTSS wordt vaak als grootste oorzaak het gebrek aan steun van leidinggevenden genoemd. Dat is een geluid dat zelfs duidelijk hoorbaar is binnen de politie. Politiemensen zouden onvoldoende worden gesteund door hun leidinggevenden bij het inzetten van gezag en geweld. De-escalatie blijft de overhand hebben. Het komt in de praktijk te vaak voor dat politieagenten twijfelen omdat zij weten dat zij zich naderhand moeten verantwoorden en dat de loep dan op hen wordt gericht. Ze zijn niet bang om geweld te gebruiken maar bang om zichzelf daarna in de beklaagdenbank te zien en misschien wel te worden afgerekend. Ik ben ervan overtuigd dat dat slachtoffers heeft geëist in de afgelopen 20, 30 jaar. Ik wil wel eens weten van deze minister of hij die mening met mij deelt en wat hij daaraan gaat doen. Gaat hij dat nu eindelijk eens onderzoeken? Wanneer komt er nu eens een vraag aan de politieman: waarom hebt u drie seconden geweifeld om uw vuurwapen te pakken? Of waarom hebt u geweifeld om de knuppel er overheen te gooien? Dat doet men in de praktijk te vaak omdat men bang is voor het ontbreken van vertrouwen in de leidinggevende.

De politie moet niet alleen in woord en daad in staat zijn om gezag uit te stralen maar ook fysiek.

Mevrouw Kuiken (PvdA): Ik ben nog even aan het puzzelen. Is de heer Brinkman wel van mening dat er zoiets is als PTSS?

De heer Brinkman (PVV): Ik ben geen dokter. Ik lees alleen maar de rapporten. Het is iets wat nog steeds wetenschappelijk sterk ter discussie staat. Als u het mij vraagt, denk ik dat het bestaat. Ik denk dat er mensen zijn die inderdaad in een bepaalde situatie belanden waaraan je de verzamelnaam PTSS zou moeten geven. Maar ik wil voordat wij beleid gaan maken wel weten hoe groot het probleem is en waar we dan over praten. Geen enkele wetenschapper kan ons daarover helderheid geven.

Mevrouw Kuiken (PvdA): Ik heb er een iets andere mening over of de wetenschap ons daarover wel of niet helderheid kan geven, maar wij zijn het er in ieder geval met elkaar over eens dat je ziek kunt worden van je werk, ook als politieagent. Is de heer Brinkman het dan ook met mij eens dat het heel raar is dat als je je gelijk wilt halen en de erkenning dat je ziek bent geworden van je werk, je dan nul op het rekest krijgt en te horen krijgt dat het geen beroepsziekte is?

De heer Brinkman (PVV): Ik ga daar verder niet op in. Ik wil eerst weten wat het onderzoek van de minister brengt, want als ik hierop antwoord geef, komt u weer met een potje met geld. U weet dat dat potje leeg is, dus ik ga hier verder niet op in.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik vind het echt een heel goede bijdrage van de heer Brinkman, die veel goede dingen heeft gezegd, ook dat we moeten oppassen dat we het niet te soft maken. Dat is misschien een verrassing voor de heer Brinkman, behalve dan D66-dummies en PvdA burgemeesters natuurlijk. De heer Brinkman komt zelf ook uit de politieorganisatie. Erkent hij wel dat het politiewerk zo atypisch is in vergelijking met heel veel andere beroepen dat er dingen kunnen gebeuren die grote littekens kunnen achterlaten, dat dat bespreekbaar moet zijn en dat daar aandacht voor moet zijn? We moeten het vooral niet te groot maken, maar het is wel belangrijk dat ook de politiek zich er enigszins mee bemoeit dat er zorg is voor agenten wanneer er iets gebeurt.

De heer Brinkman (PVV): Ik ben het hier uiteraard geheel mee eens. Dat is ook de reden dat ik heb gezegd dat we moeten kijken naar de selectiecriteria. Ik mag van u niet «D66-dummy» zeggen, maar ik zou ook «GroenLinks-dummy» kunnen zeggen. Het moeten in ieder geval stevige mensen zijn. Het is inderdaad waar dat ik het politievak persoonlijk een van de mooiste vakken van de wereld vind, maar het vergt wel bepaalde kwaliteiten van mensen. Daar moeten wij gewoon goed naar kijken, want het is een investering die wij als Rijk doen in mensen. Het zou zonde zijn als de mensen na twee of drie jaar afbranden en wij hen kwijt zijn, met alle gevolgen van dien. Dus ik ben het in grote lijnen helemaal met u eens.

Mevrouw Berndsen (D66): Ik kan mij in sommige opmerkingen van de heer Brinkman best vinden. Ik ben heel benieuwd wat nu een D66-dummy is, maar ik ben parlementariër en ik werk niet bij de politie, dus dat slaat helemaal nergens op. De heer Brinkman heeft het over goede selectiecriteria. Daar ben ik het van harte mee eens. Vindt hij dan ook dat de mentale weerbaarheid een onderdeel zou moeten vormen van de selectieprocedure?

De heer Brinkman (PVV): Mevrouw Berndsen, dat is vragen naar de bekende weg. Dat zit er al in. Ik weet niet wanneer u voor het laatst hebt gekeken naar de manier waarop de politie wordt geselecteerd. Dat zou u toch minstens moeten weten.

De voorzitter. Meneer Brinkman, wilt u via de voorzitter praten en de persoonlijke opmerkingen even terzijde laten?

De heer Brinkman (PVV): Uiteraard, voorzitter. Dat weet ik als geen ander.

Mevrouw Berndsen zou dat zeker moeten weten. Dat zit er allemaal in. Alleen, wij weten ook allemaal hoe het gesteld is met de selectiecriteria die zelfs sommige politieregio's nog extra opbrengen. Gelukkig hebben wij unaniem besloten dat wij de Nationale politie gaan invoeren. Dat is ook de reden dat wij de vraag nu ook specifiek aan de minister kunnen stellen. Ik heb daarbij goede hoop dat hierin echt verandering gaat komen.

Mevrouw Berndsen (D66): Vindt de heer Brinkman dan dat datgene wat er nu in de selectie zit omtrent mentale weerbaarheid voldoende is?

De heer Brinkman (PVV): Nee, ik denk dat er meer moet worden gekeken naar mensen die zelfstandig beslissingen durven te nemen, die on the edge durven te gaan, die bereid zijn om niet alleen maar bevelen op te volgen maar ook zelfstandig dingen durven uit te voeren. Ik denk dat dat een facet is dat veel meer moet worden uitgebouwd. Ik denk dat er ook veel meer de nadruk moet worden gelegd op mensen die niet terugdeinzen voor het uitoefenen van geweld.

Ik had het over ook fysiek in staat zijn om in woord en daad gezag uit te stralen. Wij weten allemaal dat er al eerder is afgesproken hoeveel dienstsport de diender tijdens de diensttijd kan doen. Van hem wordt wel verwacht dat hij dat in zijn eigen tijd bijspijkert. Ik moet eerlijk zeggen dat het met de algehele conditie van de diender niet al te best gesteld is. Ik denk dat de dienstsport om twee redenen moet terugkomen. Ik zou ervoor willen pleiten om de dienstsport zoals die vroeger bestond, namelijk twee uur per week, weer terug te laten komen. Daarmee zul je ongetwijfeld een fysiek betere diender krijgen maar ook een diender die gewend is om met zijn collega's eens iets anders te doen dan alleen maar achter boeven aan te zitten door ook in teamverband bezig te zijn met sport.

Dan kom ik op een ander belangrijk punt dat ook al eerder door anderen is aangeroerd, namelijk dat wij in de jaren negentig zijn begonnen met intekenroosters, die voor de fysieke weerbaarheid een heel groot negatief nevenaspect hebben, namelijk dat je niet meer in een bepaalde groep gewend bent met elkaar te werken maar elke keer andere collega's ziet. Dat betekent ook dat je je sores niet maar zo een, twee, drie bij dezelfde collega kwijt kunt. Het betekent ook dat je niet meer weet hoe je met elkaar kunt gaan werken, want de een doet iets anders dan de ander. De een heeft bepaalde sterke punten en de ander heeft die niet.

Met andere woorden, ik zou willen pleiten voor een systeem binnen de Nationale politie waarbij ook de dienstgroepen die wij vroeger bij de politie kenden toch op de een of andere manier weer worden ingevoerd. Ik denk dat het mes dan aan twee kanten snijdt.

Voorzitter: Brinkman

Minister Opstelten: Voorzitter. Dank aan de geachte afgevaardigden voor hun inbreng bij dit voor het kabinet belangrijke onderwerp. Dat is door iedereen aangegeven. In de kern, natuurlijk met accenten en aanvullingen, heeft het mijn steun dat dit onderwerp krachtig aan de orde komt. Daar is ook alle aanleiding voor. Hoewel niemand dat zou zeggen, ben ik ook wel iemand die van sport houdt. Waar de politie zich mee bezighoudt is topsport. Je moet de politie ook voortdurend de goede conditie en het materiaal geven en investeringen doen. Je kunt zeggen dat de politie meespeelt in de top van de eredivisie.

Er mag geen verschil van mening over bestaan dat wij als kabinet en als Kamer de politie natuurlijk in staat moeten stellen om op te treden en haar buitengewoon belangrijke werk te doen, in een prachtig vak. Wij moeten onze politiemensen in de gelegenheid stellen om dat te doen en we moeten trots op hen zijn.

Het programma richt zich op drie zaken: de versterking van de veerkracht van de politieambtenaren, het vergroten van de professionele ruimte, het vakmanschap van de politiemensen – zoals ik al heel vaak heb gezegd rond de Nationale politie – en het vergroten van de operationele inzetbaarheid bij de politie.

In juni 2011 is het rapport «De prijs die je betaalt» aan de Kamer gezonden, met als conclusies dat 20 tot 30% van de agenten verminderd mentaal weerbaar is, met kosten van 99 tot 210 mln. Dat is dus de bedrijfsschade, het zijn niet de kosten van het programma; een klein misverstand, dat ik hierbij heb weggenomen. De kosten in fte zijn 900 tot 1 900 fte. Dan gaat het niet alleen om het ziekteverzuim maar ook om het niet optimaal functioneren door mentale problematiek. Deze uitkomst vind ik niet acceptabel, niet voor u, niet voor mij, niet voor de samenleving en al helemaal niet voor de agenten zelf. Wij moeten een stevig politiekorps hebben. Daarom moeten wij het probleem gewoon aanpakken en geen lange verhalen houden. De doelstelling is de verminderde inzet in deze kabinetsperiode door deze problematiek minstens te halveren. Dat zeg ik ook tegen de heer Dibi. Ik zou de problematiek natuurlijk morgen tot nul willen terugbrengen, maar dat is niet reëel. Ik heb al eerder gezegd dat wij wel realistische doelstellingen moeten hanteren, naar 10 tot 15% eind 2014. Een middel is het «Actieprogramma versterking professionele weerbaarheid Nederlandse politie».

Dit debat leidt natuurlijk ook tot een aanscherping. Ik luister heel goed en ik vind ook dat we dat met elkaar moeten doen. Het actieprogramma gaat over een aantal punten: verbetering van de werving en selectie en initieel onderwijs. Dat betekent de juiste mensen met het juiste beeld van wat politiewerk inhoudt binnenkrijgen, goed opleiden en vormen. Dat vermindert de uitval tijdens de opleiding en legt de basis voor weerbare agenten na de opleiding. Morgen – wij hebben het daar gisteren ook even over gehad – start de laatste lichting aspiranten voor 2011. Ook zij krijgen reeds in januari extra aandacht voor weerbaarheid in hun opleiding.

Punt twee is het achterstallig onderhoud wegwerken, een weerbaarheidstraining voor iedere agent om weer op niveau te komen. Waar ik het ook met de bonden over ga hebben is de bewapening, uitrusting en kleding zodat we maximaal bijdragen aan het welbevinden en de gezagsuitstraling van de agenten. Hierbij hebben wij ook oog voor de fitheid. Vanaf 1 januari a.s. is voor iedereen weer een fitheidsproef of -test verplicht. Dat was een tijdlang achterwege gebleven. Ik vind het ook vanzelfsprekend dat dit weer terugkomt.

Leiderschap is door u allen genoemd. Het is van belang dat de politie daarin gaat investeren. Daarover hebben wij tijdens het laatste wetgevingsoverleg uitgebreid en op een goede manier met elkaar van gedachten gewisseld. De heer Brinkman is hierover heel uitgesproken, vandaag ook weer. Ik denk dat wij dat debat nu niet nog eens moeten overdoen. Het heeft ook met cultuur te maken. Leiderschap betekent leiderschap op alle fronten. De top van de politie moet aansluiting hebben met de basis van de politie, gewoon aansluiting met degenen die het werk doen.

Mag ik de integriteit ook noemen? Integriteit is een zeer belangrijk aspect van de morele weerbaarheid dat hier ook bij hoort. De afgelopen jaren is door het politieveld veel geïnvesteerd in het bewustwordingsproces van het belang van een integere politie. Voorbeelden hiervan zijn het bespreekbaar maken van integriteit bij de politie en het opnemen van het onderwerp integriteit in het politieonderwijs. De politie heeft een jarenlange traditie om proactief via een landelijk overzicht integriteitsschendingen bekend te maken. Schendingen van de integriteit binnen de Nederlandse politie worden stevig aangepakt, zowel disciplinair als strafrechtelijk. Uit de WOB-aanvragen blijkt dat er ook maatschappelijk interesse voor bestaat, en zo hoort dat ook in een democratische rechtsstaat. Recent zijn integriteitsbreuken bij alle politiekorpsen weer op een rij gezet. Ik zeg met nadruk dat dit er ook bij hoort. Van de korpsbeheerders begrijp ik dat de afgelopen drie jaar een gelijkblijvende trend in het aantal onderzoeken naar integriteitsschendingen en het aantal ontslagzaken te zien is. Er zijn circa 1 400 onderzoeken per jaar, waarvan een derde een schending oplevert. Wij moeten hier ook open over zijn. De politie zal hierover weer jaarlijks gaan rapporteren, zo heb ik gevraagd. Het is belangrijk om de komende jaren goed te blijven registreren en van ieder incident opnieuw te leren. Zo kunnen wij de trend bijhouden of neerwaarts bijstellen.

Ik sta natuurlijk voor onze politiemensen. Zij verdienen onze aandacht en zorg. Ik heb er ook vertrouwen in dat zij met de aanpak die wij nu voorstaan en de verdieping en aanscherping van maatregelen die wij daarbij zullen aangeven zullen bereiken dat onze politiemensen goed voorbereid zijn en vooral met zelfvertrouwen en met steun van de leiding hun moeilijke maar belangrijke taak op een goede manier kunnen blijven uitvoeren.

De heer Dibi (GroenLinks): Iedereen, de heer Brinkman voorop, heeft erover gesproken dat het belangrijk is dat de leidinggevende de agent steunt, maar dat blijft abstract als het erom gaat wat wij dan concreet verwachten van politiekorpsen. Ik stel voor om in de rapportages, als daarin de integriteit wordt meegenomen, ook te rapporteren over de mate waarin agenten steun ervaren van de leiding. In die rapportages moeten wij een dalende trend zien in de loop der jaren.

Minister Opstelten: Uiteraard zal dat moeten gebeuren. Wij gaan naar de Nationale politie. Dat betekent ook dat het allemaal wat overzichtelijker wordt doordat ik de politieke leiding heb over het hele korps. Daarmee kan ik ook duidelijker sturen en rechttoe, rechtaan en heel concreet aan het parlement rapporteren.

De heer Dibi (GroenLinks): Zegt de minister daarmee dat hij na de vorming van de Nationale politie jaarlijks zal rapporteren over de mate waarin agenten steun ervaren van de leiding?

Minister Opstelten: Het antwoord is ja.

U hebt allen gezegd dat er veel prioriteiten zijn en telkens meer. Het laatste spreek ik tegen. Het zijn gewoon telkens dezelfde prioriteiten. Daar heb je soms last van, want u zegt: met deze minister is het moeilijk discussiëren, omdat hij telkens hetzelfde zegt. Ik ben er trots op dat ik dat vasthoud. Dat is mij in ieder geval het afgelopen jaar nog gelukt. Laten wij het vandaag en morgen nog even vasthouden, dan zien wij na het kerstreces wel weer verder.

Genoeg politie op het juiste tijdstip, daar gaat het natuurlijk om, en dat ook nog eens in teamverband. Ook hierover was de heer Brinkman uitgesproken.

Bij roosters gaat het om de Arbeidstijdenwet en om overtredingen daarvan. Onderzoek van de Arbeidsinspectie in 2009 liet een groot aantal overtredingen zien. Overtredingen zijn helaas onvermijdelijk in een 24-uursorganisatie zoals de politie. Doel moet zijn zo min mogelijk overtredingen. Begin volgend jaar komt er een nieuw rapport van de Arbeidsinspectie. Ik heb het nog niet gezien, maar op grond van wat ik hoor verwacht ik eerlijk gezegd weinig verbetering ten opzichte van 2009. Een nieuw rapport geeft nieuwe inzichten waarmee ik gerichte maatregelen kan nemen. Ik zal het ook niet schuwen om die te nemen en daardoor beter te kunnen sturen op het werkaanbod dat de oplossing biedt. Ik ga zwaar inzetten op het capaciteitsmanagement en een roostersystematiek die dat niet in de weg staat. Daarover, zo zeg ik ook tegen de heer Çörüz, ga ik inderdaad – en niet de Kamer – in de cao-onderhandelingen met de bonden praten. Wij moeten de problematiek rond de individuele inroostering gewoon aanpakken. Ik wil een situatie waarin iedere agent steeds weet waar hij aan toe is en een stabiel privéleven kan hebben en waarin er steeds voldoende politie op het juiste tijdstip is in herkenbaar teamverband. Het laatste vond ik een goed punt: in vertrouwd teamverband opereren. Dat is niet eenvoudig maar wij moeten daar uitkomen.

Dan een aantal specifieke vragen. De heer Brinkman zegt dat dit programma niet goed is voor de beeldvorming van de politie en het gezag. Wij moeten geen watjes van de politie maken, zo heb ik het een beetje begrepen. Hij heeft gevraagd wat ik ga doen aan de cultuurveranderingen. Inderdaad hoop ik ook dat wij het hier aan tafel allemaal met elkaar eens zijn dat wij geen watjes maken van de politie. Negatieve beeldvorming is niet goed en ook niet terecht. Die hoeft ook helemaal niet te ontstaan door deze rapporten en daarvoor moeten wij allen waken. Politiewerk is echt topsport. Het is een moeilijk maar buitengewoon uitdagend vak, maar het kost wel meer moeite om wedstrijden te winnen. De rapporten «De prijs die je betaalt» en «Veilig Politiewerk» liegen er niet om. Met de meeste agenten gaat het prima, zij doen met volle overtuiging en inzet hun werk maar er is ook een aantal dat het moeilijk heeft en wel eens twijfelt over de inzet van geweld. Om die mensen weer op het juiste niveau te krijgen en de rest op het juiste niveau te houden, ben ik ook zonder enige aarzeling het Actieplan versterking professionele weerbaarheid gestart. De reacties uit de politie zijn overwegend positief naar mij toe. Dat geldt zowel voor de bonden als voor wat ik bij werkbezoeken te horen krijg. Men kan er toch moeilijk op tegen zijn dat ik een aantal maatregelen neem die de werving en selectie en het initieel onderwijs nadrukkelijk verbeteren, zoals weerbaarheidstrainingen aanbieden aan de hele Nederlandse politie waardoor men met meer zelfvertrouwen het werk doet en het gezag en de effectiviteit toenemen. Men kan er toch ook moeilijk op tegen zijn dat ik de zorglijn voor onze politie wil verbeteren.

Dit programma is erop gericht om de operationele onbalans te herstellen. Daar hoort ook bij de elementen uit de trits dialoog, de-escalatie en doorpakken – de drie D's – op een passende, situatieafhankelijke manier inzetten. Mevrouw Hennis sprak daarover. Direct een klap uitdelen kan ook de-escalerend werken, dat weten wij allemaal, maar het kan niet de bedoeling zijn dat de politie er steeds op losslaat. Ik kan u verzekeren dat er in de trainingen die bij dit programma horen ook voldoende aandacht voor dit aspect zal zijn.

Mevrouw Berndsen (D66): Ik vind dat het toch iets te vaak wordt gezegd, alsof hier aan tafel ook maar iemand zou hebben gesuggereerd dat wij geen watjes van politiemensen moeten maken. Ik heb dat niemand hier horen zeggen. Ik ben toch erg bang dat dat een beetje een eigen leven gaat leiden. Ik hoop dat de minister met mij van mening is dat het belangrijk is dat mensen goed worden toegerust om hun zware taak goed te kunnen uitoefenen. Dat heeft niets met watjes te maken, als je ze ook toerust in mentale weerbaarheid. We doen dat fysiek, wij laten ze sporttesten doen, maar ik vind echt dat de mentale weerbaarheid, die de afgelopen jaren nauwelijks aandacht heeft gekregen, meer aandacht verdient en ik vraag de minister: laten wij ophouden met dat watjesgedoe.

Minister Opstelten: Ik zeg het omdat het wel aan de orde was. Dan kan ik het niet negeren. Ik wil gewoon een scherpe lijn. Ik noem verder het woord «watje» niet, ik heb gezegd dat wij dat niet willen en wat wij wel willen. Laten wij daarover ook niet de discussie voeren. De politie moet gewoon stevig, sterk zijn en goed uitgerust, mentaal, fysiek en moreel. Dat zijn de kernbegrippen waarom het gaat; zo zit ik er in en niets anders. Dus laten we daarmee de tijd niet weggooien. Als u dat wilt, wil ik best nog eens herhalen wat ik hierover heb gezegd. Ik denk dat wij het hierover eens moeten en kunnen zijn.

Mevrouw Berndsen (D66): De minister zegt nu dat het woord «watje» hier genoemd is. Het is hier aan tafel gesuggereerd zonder dat het onderbouwd werd, dus ik wil dit punt hier gewoon van tafel hebben.

Minister Opstelten: Mag ik dan het volgende zeggen? Er is gezegd dat de politie te soft is. Ik ben niet voor niets met dit programma gekomen. Ik vind de politie dus niet te soft. Ik vind wel dat we elkaar moeten vinden op de punten dat wij een politie willen in ons land die stevig opereert, gezag heeft, goed uitgerust is, fysiek, mentaal en moreel integer in staat is dit belangrijke werk te doen en die zich kan meten met de besten, ook internationaal. Voor die politie ga ik. Ik ga voor de beste politie in Europa, waarvan wij de kwaliteit kunnen toetsen en die kunnen leveren. Daar hoort dit programma ook bij. Wij zijn nu in deze Kamer, in dit debat waar ik naar uitzag bezig om dit aan te scherpen, om het nog beter te maken dan ik met mijn medewerkers heb verzonnen. Daar levert u nu een bijdrage aan. Dus laten wij doorgaan en niet blijven steken bij dit soort begrippen.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Ik zie een aantal collega's geïrriteerd raken. Laten wij inderdaad doorgaan en elkaar geen vliegen afvangen bij de woorden die worden gebruikt. Ik heb namelijk wel degelijk gezegd dat wij moeten waken voor een te softe beeldvorming, alsof onze dienders niet zouden zijn toegerust voor hun taak. Dat beeld zou namelijk ook de gezagspositie van de politie ondermijnen, dus ik ben heel blij dat de minister dit even scherp neerzet. Het programma dat nu wordt gepresenteerd voor de morele en mentale fysieke weerbaarheid is fantastisch en daar sluiten wij ons allemaal bij aan.

De voorzitter: Welke vraag had u aan de minister?

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Dit is een opmerking voor de Handelingen, voorzitter.

De voorzitter: Die kunt u ook kwijt in de tweede termijn.

De heer Çörüz (CDA): Ik sluit mij hierbij aan. Het is niet alleen een beeld …

De voorzitter: Ook dat kunt u in de tweede termijn kwijt. Ik moet heel streng zijn. Als u een vraag hebt aan de minister, dan kan dat.

De heer Çörüz (CDA): Ik heb een vraag aan de minister. Ik heb een zestal voorbeelden genoemd waarin het beeld kan ontstaan dat onze politiemensen soft zijn of soft worden. Met name op het laatste voorbeeld zou ik toch wel een reactie van de minister willen, namelijk dat een diender schadevergoeding wil van degene die hij gedwongen is neer te schieten. Als dat een lijn is waar wij naartoe gaan in de toekomst, draagt dat echt wel bij aan het beeld «soft», «watjes» of hoe je het ook wilt noemen. Wat vindt de minister daar nu van?

Minister Opstelten: Dat zijn onderwerpen waarvan wij moeten zeggen dat zij ook aan de orde zijn in de veilige publieke taak. Ik kom zo nog even op de vraag over de boetes. Het gaat er natuurlijk om dat wij in een situatie zitten waarin wij het opnemen voor de autoriteiten op straat, zoals ik het altijd maar noem. Die laten wij niet beledigen, beschimpen, bespuwen of anderszins. Dat pakken wij keihard aan als samenleving. Dat is een tijd minder geweest. Het moet gewoon gebeuren maar het moet natuurlijk ook niet doorschieten naar de andere kant; wij zijn niet gek.

Dan kom ik bij mevrouw Kuiken, mevrouw Kooiman en de heer Çörüz. Wat betekent meer trainen voor de capaciteit? Dat is een goede en terechte vraag. Het trainingsprogramma is een investering, laat ik dat ook nadrukkelijk zeggen, in de inzetbaarheid van onze agenten. Zij raken hierdoor gewoon beter toegerust voor hun taken en er zal minder uitval plaatsvinden als gevolg van mentale problematiek. Ik verwacht dus ook een batig saldo. Het is gewoon een keihard noodzakelijke investering die je als werkgever moet doen, maar uiteindelijk is het een batig saldo. De kost gaat voor de baat uit, dus moet nu, in deze kabinetsperiode, een inhaalslag worden gemaakt zodat iedere agent zich weer veilig en met zelfvertrouwen van zijn moeilijke maar belangrijke taak op straat kan kwijten. De tijdsinvestering voor de inhaalslag die iedere agent wordt aangeboden, bedraagt eenmalig 32 uur. Dat is een maximum omdat ik verwacht dat een deel van deze training kan worden geïncorporeerd in het bestaande IBT-programma. Ik ben dit nog aan het uitwerken en ik zal hierover in de komende cao-onderhandelingen met de politievakorganisaties bespreken hoe wij hiermee zullen omgaan. Ik doe deze investering om mijn inzet zichtbaar te maken en het aantal mensen dat waarschijnlijk te kampen heeft met verminderde mentale weerbaarheid terug te brengen. Dan komen wij weer op de ambitie om dat te halveren in 2014.

Mevrouw Kuiken (PvdA): Nu toch graag wat preciezer. Je doet eenmalig een investering om de achterstanden weg te werken, maar gelijktijdig investeren wij ook extra in de trainingen voor nieuwe lichtingen. Dat betekent per saldo wel meer uren aan trainingstijd en dus ook minder uren die je operationeel inzetbaar kunt maken. Dat je daar uiteindelijk iets van terughaalt is zeker, maar ik vraag me af of de kosten wel op korte termijn opwegen tegen de baten, wat dit dan betekent en hoe je het gaat opvangen. Als ik politieagent ben en mijn collega moet naar de opleiding, dan betekent dat wel één collega die minder inzetbaar is. Ik begrijp dat en ondersteun het ook maar het vraagt wel wat van de operationele inzetbaarheid van andere agenten.

Minister Opstelten: Het is een investering. Je begint eraan en het is een keuze. Dit leidt tot minder ziekteverzuim en tot een halvering van de uitval. Dus het zijn kosten die voor de baat uitgaan. Daar wil ik zo dadelijk nog iets over zeggen. Ik ben er heilig van overtuigd dat het werkt als wij inderdaad focussen op al deze punten. Met de Nationale politie krijgen wij ook de kans om dit aan te scherpen, door zaken als werving en selectie – ik heb er gisteren ook een voorbeeld van gegeven – niet meer te verdelen over 25 korpsen maar gewoon zelf te doen. Wij deden dat aanscherpen natuurlijk al van tijd tot tijd, maar ik kan dit nu gewoon veel makkelijker en duidelijker aansturen.

Mevrouw Kuiken (PvdA): Dan zou ik toch graag op papier, dus per brief – dat hoeft niet meer voor het reces – uitgewerkt willen zien wat de extra trainingen nu betekenen aan capaciteit, afgezet tegen manuren of fte.

Minister Opstelten: Er zullen nog wel meer vragen komen. Mevrouw Hennis heeft zelfs gezegd, op een vraag die ik ook belangrijk vind, dat wij hier nog apart goed naar moeten kijken. Ik moet natuurlijk ook met de bonden spreken en het heeft voor u ook geen zin om voortdurend te horen wat ik met de bonden ga bespreken, maar ik zal op al die punten de Kamer heel nadrukkelijk goed informeren in een totaaloverzicht van de totale aanscherping van de ambities die wij vandaag bespreken. Daarbij zullen deze punten ook worden meegenomen.

Dan ga ik even over naar de kostendekking, want daarover is ook gesproken. De extra kosten van het programma bedragen 19,3 mln. in de periode van 2011 tot 2014. Ik ga u niet vervelen met waar wij dat allemaal uithalen. Ik kan dat bijna tot op een dubbeltje nauwkeurig doen, maar wilt u dat echt? Uit de begroting van V en J en uit de SAOP komt 0,7 mln., uit de post vakbonden en de SAOP 3,8 mln., uit het Fonds voor Vrijheid en Veteranenzorg – waarmee ik laatst een heel plezierig gesprek heb gehad, wat uit deze bijdrage blijkt – 3,5 mln., uit het WODC 3 mln. Het onderzoek naar extra trainingen mentale weerbaarheid wordt uit de reguliere opleidingsbudgetten gedekt en zo komen wij tot 40 mln. in totaliteit. Ik zal het ook nog scherp in de brief die eraan komt aangeven. Dit kan natuurlijk in het overleg met de bonden altijd iets veranderen, die ruimhartig zullen zijn, want ze kennen ons budget.

Mevrouw Kuiken heeft gevraagd hoe het vangnet wordt gespannen voor politiemensen in de knel. Zij vraagt om uniforme wettelijke verankering en wil weten of ik iets vergelijkbaars als de Veteranenwet van Defensie kan maken. Ik snap de wens van mevrouw Kuiken om daarover van gedachten te wisselen. Er zijn overeenkomsten en verschillen met Defensie. In de sector politie is veel op vergelijkbare wijze geborgd als bij Defensie. Wij werken zeer intensief samen en dat neemt alleen maar toe. Dat is ook belangrijk. Ik ben er heel eerlijk en open in dat ik om dit te borgen zelf niet zo de noodzaak zie tot een wettelijke verankering, maar ik wil wel er even goed over nadenken. Gun mij ook even de tijd zodat ik ook in de genoemde brief nog eens even de plussen en minnen kan geven en een afweging hoe hiermee om te gaan. Dan kunnen wij daar later ook over spreken. Daarvoor is dit punt belangrijk genoeg. Ik vind het terecht dat dit soort voorzieningen wordt geborgd en dat zij niet incidenteel een paar jaar worden ingezet en dan weglopen. Maar daarvoor zijn ook andere mogelijkheden aanwezig. We zetten alles precies op een rij, plus een heldere conclusie van mijn kant, want u overvalt mij op dit moment met de wettelijke verankering.

Mevrouw Kuiken (PvdA): Het lijkt me heel goed dat de minister even goed nagaat wat het naar analogie van de Veteranenwet betekent voor de zorgplicht, de trainingen en de nazorg en voor het risico dat agenten lopen. Het gaat om een uniformenwet, om het zo maar even te noemen. Kijkt de minister dan ook naar de ambulance, de brandweer en de postactieven? Bij het laatste kijk ik even naar mevrouw Berndsen omdat wij samen optrekken op dit onderwerp.

Minister Opstelten: Ik zou dat niet willen doen, omdat ik geen werkgever ben van de brandweer. Ik ben straks wel werkgever – en ik anticipeer daarop – van de politie en daar is dit aan gekoppeld. Laten wij het scherp en zuiver houden. Ik ben verantwoordelijk voor het stelsel van de brandweer. Voor de ambulance wordt het helemaal ingewikkeld. Ik heb er wel iets mee te maken, maar dan kijk ik toch ook in dit verband verlangend naar mijn collega Schippers van VWS. Laten wij het beperken tot de politie, want daarover hebben wij het nu, en laten we daarin de focus aanbrengen.

Mevrouw Kuiken (PvdA): In ieder geval dank voor de toezegging. Volgens mij is het helder wat wij beogen. Als wij die brief hebben, kunnen wij zien op welke punten wij overeenstemmen en op welke punten niet, waarin wij als Kamer zelf een initiatief zullen moeten nemen. De verantwoordelijkheid voor de brandweer en de ambulance ligt dus bij onszelf. Die verantwoordelijkheid zullen wij dan ook op ons nemen.

Minister Opstelten: Dank u zeer. Hierbij zeg ik dan toch even dat de veiligheidsregio's op dit punt in charge zijn.

Dan nog even naar de heer Brinkman en mevrouw Hennis over cultuur en leiderschap. Wij hebben daar al uitgebreid over gesproken, ik wil dat niet herhalen. Weerbaarheid vraagt om een andere houding, ook van de leiding. Dat is de kern. Bij vorming van de Nationale politie is dit een expliciet aandachtspunt. Ik heb hierover ook toezeggingen gedaan die scherp in mijn kop zitten. Bij het WGO hebben we afgesproken dat bij het verschijnen van het inrichtingsplan in het voorjaar de cultuur een essentiële paragraaf zal zijn.

De heer Brinkman heeft gevraagd hoe ik aankijk tegen de toekomstige selectiecriteria. Daarover heb ik het eigenlijk net gehad. Ook nu worden stevige agenten geworven. Het beeld moet niet zijn dat we het vanaf morgen anders gaan doen. De selectiecriteria zien daar ook op toe. Wij kijken wel periodiek naar de instroomeisen, die natuurlijk van tijd tot tijd worden gemoderniseerd en aangepast. Naast de veranderende samenleving en het veranderend arbeidspotentieel wordt de aandacht voor weerbaarheid hierin ook meegewogen en meegenomen. Op de vraag van de heer Brinkman of dit ook zit in de selectiecriteria antwoord ik dat elementen van weerbaarheid om heel precies te zijn – ik zit er goed in – zitten in het zogenaamde B-deel van de selectie. Dat betekent stressbestendigheid, overwicht, zelfinzicht en dat soort vragen. Ik kijk ook periodiek naar de instroomeisen. Het onderzoek start in januari a.s. Wellicht kijken wij naar samenwerkopdrachten en leiderschapsopdrachten in de selectie.

Mevrouw Berndsen vroeg of wij nu bij binnenkomst van aspiranten kijken of ze het werk aankunnen. Aspiranten ondergaan reeds psychologische tests, in het zogenaamde B-deel van de selectie, dat weet mevrouw Berndsen ook. Hierin komen zaken als stressbestendigheid en zelfinzicht die ik al noemde aan de orde. Per september jl. wordt dit overal in Nederland hetzelfde beoordeeld. Dat is echt wel winst. Het betekende hier en daar hard ingrijpen, dat is u zoals ik heb gemerkt niet ontgaan. Ik bekijk periodiek of de instroomeisen voldoen. Zo start in januari een fundamenteel onderzoek waarin de ontwikkelingen rondom de weerbaarheid worden meegenomen.

De concrete punten uit de top vijf van mevrouw Berndsen loop ik even na, zoals ik vanochtend haar acht concrete punten langsliep, waarbij ik op elf punten uitkwam en nu op vijf.

Punt een betreft postactieven bij de politie, anders dan bij Defensie. Dit punt deel ik in mijn brief aan de Tweede Kamer.

Bij punt twee gaat het om bedrijfsartsen die een belangrijke rol vervullen. We gaan de zorglijn synchroniseren en casemanagers aanstellen. Niemand valt buiten de boot.

Op punt drie zeg ik ja: de richtlijn psychosociale zorg vormt een onderdeel van de zorglijn en wordt aangepakt in het programma.

Punt vier is ook na 2014 belangrijk; de wettelijke verankering waarover ik het heb gehad. De resultaten worden verankerd. Op de vraag of dat wettelijk moet kom ik in mijn brief terug.

Punt vijf bespreek ik uiteraard met mijn collega's van BZK en VWS, de brandweer en de ambulance, maar ik zou eigenlijk wel afspreken dat wij dit even schrappen in het kader van vandaag en dat wij het houden bij de focus op de weerbaarheid van onze politie.

Dan kom ik bij mevrouw Kuiken.

Mevrouw Berndsen (D66): Ik snap natuurlijk dat brandweer en ambulance aparte hoofdstukken zijn, maar deze minister is zo voortvarend met dit weerbaarheidprogramma voor de politie aan de slag dat ik mij kan voorstellen dat hij ook zijn beide collega's kan enthousiasmeren, zodat het ook bij die bedrijfstakken wellicht zou kunnen worden aangeboden.

Minister Opstelten: Ik zal dit in mijn overleg met de veiligheidsregio's, in het Veiligheidsberaad dat ik periodiek heb, aankaarten. Daarvoor heb ik geen collega nodig; dat doe ik alleen, want dat is van mij. Dat laat ik mij ook niet afpakken.

Ten tweede zal ik dit wat de ambulances betreft samen met collega Schippers entameren. Die afspraak staat. Maar ik wilde het even focussen op dit programma en op de politie.

Voorzieningen voor invaliditeit noemde mevrouw Kuiken, die zei dat agenten niet de dupe mogen worden van een dienstongeval. Daarvoor zijn voorzieningen, tot en met het waarborgfonds voor allerlei onverzekerbare kosten. Ik bekijk met de bonden of dit voldoende is. Dat wordt een agendapunt voor ons overleg.

Dan kom ik bij mevrouw Kooiman die sprak over arbeidsongeschikte agenten die hun spaarloon …

Mevrouw Kuiken (PvdA): Ik vermoed dat dit het debat van de toezeggingen wordt. Dat kan, en dan wil ik de toezegging ook nog wel even specifiek horen. De minister zegt namelijk dat hij met de bonden gaat praten over het risico en de inkomensvoorziening op het moment dat het misgaat. Ik neem aan dat wij daarover ook nog worden geïnformeerd.

Minister Opstelten: Jazeker, op het moment dat ik geconcludeerd heb.

Mevrouw Kuiken (PvdA): Wanneer is dat ongeveer?

Minister Opstelten: Dat weet ik nog niet en dat houd ik zo. Dat is afhankelijk van de uitkomsten. Wij zouden hier niet onderhandelen. U niet, ik onderhandel. Ik kan niet bepalen wanneer ik daarmee klaar ben.

Ik heb aangegeven wat er is en ik stel even de vraag aan onszelf of dat voldoende is. Dat is het punt. Dat is dus geen toezegging maar een vraag die ik met u deel. Daar kom ik dus op terug. Die vraag wil ik delen met de politiebonden.

Mevrouw Kooiman antwoord ik dat er arbeidsongeschikte agenten zijn die hun spaarloon niet kunnen laten uitkeren omdat er wordt gekort op hun WAO-uitkering. Zo heb ik het begrepen. Dit punt is mij bekend en al heel lang zijn wij in overleg met de vakorganisaties om te proberen hiervoor een oplossing te zoeken. Het probleem is dat er meerdere wetten door elkaar lopen en dat in ons land nu eenmaal geldt dat wat elders wordt verkregen wordt gekort op uitkeringen. Wij zijn nu in afwachting van een definitieve oplossing, waarin wij dit samen met de vakbonden trachten te realiseren. Dat is de stand van zaken. Het is een lange en moeizame weg, maar wij houden dit scherp.

Mevrouw Kooiman (SP): Het is fijn dat de minister dit scherp houdt maar het speelt al heel lang. De heer Brinkman en mevrouw Kuiken hebben daar al eerder aandacht voor gevraagd. Het is niet nieuw onder de zon. De minister is in gesprek met de vakbonden. Een logische vraag is natuurlijk wanneer wij hierover een uitkomst kunnen verwachten, want de Kamer en zeker de politieagenten die thuiszitten hebben al lang genoeg gewacht.

Minister Opstelten: Ik kan daar geen toezegging op doen wat de tijd betreft, dat heeft geen enkele zin, ook niet voor u, want u wilt dat dit wordt opgelost en u hebt geen zin in een brief waarin telkens staat dat het nog niet is opgelost. De regels van het UWV en de Belastingdienst zijn op dit moment onverbiddelijk dus op dit moment is het antwoord gewoon nee. Dat heb ik in de kern, op mijn manier, aan u doorgegeven. Ik heb wel gezegd dat ik het daarbij niet laat zitten. Gun mij gewoon de tijd en de ruimte, en anders neem ik de ruimte gewoon om te kijken waar ik kan uitkomen. Maar ik ben er op dit moment bepaald niet optimistisch over dat ik dit probleem, dat al jaren speelt en dat enorm is dichtgetimmerd, zomaar even met een enkele interventie bij mijn collega's of anderen kan oplossen.

Mevrouw Kooiman (SP): De minister zegt dat hij niet optimistisch is. Daar schrik ik een beetje van. Ik kijk naar mijn collega's die de motie hierover indertijd hebben ingediend. Dit is een aangenomen motie, die gewoon hoort te worden uitgevoerd. Dus ik verwacht van deze minister, die daadkrachtig is en altijd zegt dat hij staat voor zijn beleid, dat hij die motie gewoon gaat uitvoeren.

Minister Opstelten: Dat is zo, anders had ik natuurlijk ook direct gezegd dat ik de motie niet zou uitvoeren, maar dat zeg ik dus niet. U vraagt in de motie aan het kabinet om de regels van Sociale Zaken en de fiscus te veranderen. Dat is niet een, twee, drie gebeurd, er moet nog heel wat water door de rivieren stromen voordat wij dat voor elkaar hebben. Ik zeg dat ik ga trachten het muizengaatje te vinden maar ik ben niet optimistisch. Daar ben ik eerlijk over. Dus mevrouw Kooiman, blijf met mij hopen dat ik erin slaag om de motie uit te voeren.

De voorzitter: Tegen mevrouw Kooiman zeg ik ook dat de commissie om een brief hierover heeft gevraagd.

Mevrouw Kooiman (SP): Wanneer kunnen wij die verwachten?

De voorzitter: Dat weet ik nog niet, maar dat zal naar ik verwacht niet zo heel lang duren. Dus dit is uitgezet.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik verwacht natuurlijk dat deze minister niet een muizengaatje vindt maar gewoon de motie gaat uitvoeren. Ik wacht de brief af, maar ik moet er wel bij zeggen dat wij lang genoeg hebben gewacht en zeker de politieagenten om wie het gaat.

De voorzitter: Tegen mevrouw Kooiman zeg ik ook dat de brief bij het vorige kabinet is ingediend en dat dat al meer dan drie jaar geleden is.

Minister Opstelten: Daarom kende ik deze problematiek natuurlijk uit mijn overdrachtdossier en ben ik nog steeds op zoek naar het muizengaatje, maar het heeft weinig zin om te zeggen dat ik u na het kerstreces een brief ga sturen, want dan krijgt u weer precies hetzelfde te horen als ik nu heb gezegd. Dus ik ga verder met mijn zoektocht.

Mevrouw Berndsen heeft nog gevraagd of ik de aansprakelijkheid ken en heeft gezegd dat hier sprake is van een beroep met een hoog risico. Het politieberoep is er een met risico. Dat wordt onderkend in het actieprogramma. Maatregelen worden zodanig geborgd dat het niet van één kabinetsperiode afhankelijk is, zoals ik al heb gezegd. Dat zullen wij ook in de brief nog een keer benadrukken.

Mevrouw Kuiken heeft gevraagd of de juridische wirwar rond het schadeverhaal kan worden vereenvoudigd. Het schadeverhaal wordt zoveel mogelijk gevoegd in de strafzaak. Het OM ondersteunt slachtoffers bij het uitoefenen van hun rechten, waaronder schadeverhaal. Zie de eenduidige landelijke afspraken. Bij afdoening door het OM wordt in beginsel als voorwaarde betaling van de schade opgelegd, zie de eenduidige landelijke afspraken. Dit is natuurlijk ook een onderdeel om de bureaucratie voor de politiemensen zoveel mogelijk te doorbreken en het werken gemakkelijker te maken.

Is er al aandacht voor andere beroepsgroepen? Die vraag is denk ik al aan de orde geweest.

Over onevenredige boetes was het een interessant verhaal van mevrouw Hennis en de heer Çörüz. Klopt het dat het opsteken van een middelvinger en het uiten van een belediging naar een agent een viermaal hogere boete oplevert dan het slaan van een agent en zo ja, is dit niet ietwat vreemd? Dit verhaal klopt niet. Ik zal even precies de methodiek aangeven, tot op het aantal punten nauwkeurig. Belediging van een agent levert bijvoorbeeld volgens de strafvorderingslijnen van het OM een resultaat op van 24 sanctiepunten, acht basispunten en een opslag van 200% omdat het een agent betreft. Dat hebben wij in de eerste maand van ons aantreden geregeld. Tussen de 20 en 30 punten mag de officier van justitie, zo staat in de aanwijzing kader voor strafvordering, afhankelijk van de aard van het delict en de omstandigheden van de verdachte, een keus maken tussen een geldboete van € 650 en een OM-taakstraf van 48 uur. Mishandeling van een agent – met pijn maar geen letsel, zeg ik nadrukkelijk – levert 36 sanctiepunten op, 12 basispunten plus 200% opslag omdat het een agent betreft. Dat staat voor – u had het al uitgerekend – een OM-taakstraf van 72 uur. Vaak gaat deze strafeis gepaard met het verhalen van de schade in ruim 60% van de zaken. Dat is de precieze vertaling van uw casuïstiek.

De heer Çörüz (CDA): Ik zit even te denken, want de puntensystematiek van het OM en wat er in het Landelijk Overleg Sectorvoorzitters Civiel Recht uiteindelijk wordt opgelegd ken ik. Maar het is toch ook zo dat een agent, bijvoorbeeld bij het opsteken van een middelvinger, gewoon een bonnenboekje kan trekken en zeggen: ik ga u beboeten voor € 150? Als hij wordt geslagen, houdt hij de dader aan, maakt een proces-verbaal op en neemt de dader in hechtenis, die vervolgens moet voorkomen. Dan is het maar helemaal afhankelijk van wat de rechter oplegt. Die kan zeggen: ik tik dit af, dit hoort een beetje bij uw beroep, dus ik leg een boete op van € 100. Zitten wij nu dus niet over het theoretische model met de strafpunten te praten, los van de realiteit in de praktijk zoals ik die aangaf?

Minister Opstelten: Zoals ik het aangeef is het de realiteit; de prioriteit is natuurlijk vaak een OM-afdoening. We zien ook in het snelrecht en het supersnelrecht – dat gaat ook gebeuren bij oud en nieuw – dat rechters in staat en bereid zijn om dit in dergelijke zaken niet te honoreren. Ik vind het ook gewoon te weinig als een politieman voor belediging – wat het opsteken van een middelvinger is – € 150 opschrijft. Hij moet gewoon direct aangifte doen, en zeggen: dit pikken wij niet, jij gaat voor meer.

De heer Çörüz (CDA): Dat zou wenselijk zijn, ik ben dat helemaal met de minister eens.

Minister Opstelten: Dat wilde ik ook even vaststellen.

De heer Çörüz (CDA): Laten we dat vaststellen, maar het is toch zo dat een politieagent vandaag de dag gewoon vanuit zijn eigen bevoegdheid zijn bonnenboekje kan trekken en dit vervolgens zo kan afhandelen? Wij zeggen beiden dat wij dit onwenselijk vinden, maar hoe gaan we dat dan veranderen?

Minister Opstelten: Dit is de lijn, hierover zijn afspraken gemaakt, want anders zou ik ook niet meteen na het aantreden van ons kabinet met het Openbaar Ministerie en met de politie hebben vastgesteld dat dit de zaken zijn. Dit is natuurlijk bij de veilige publieke taak het punt waar ik ook voortdurend op hamer. Wij willen dat onze autoriteiten op straat veilig hun werk kunnen doen. Dat leidt tot deze sancties. Dat zullen wij natuurlijk scherper bewaken in de uitvoering.

De voorzitter: Als ik het goed begrijp, om hierover als voorzitter een nadere vraag te stellen, krijgen wij straks een nationaal bonnenboekje voor de Nationale politie en is het niet meer mogelijk dat de politie met een bonnenboekje kan verbaliseren op straat voor belediging?

Minister Opstelten: Dat is precies de positie, dank, ik zou het misschien zelf direct moeten zeggen. Het gaat erom dat er geen discussie meer over is dat je voor dit soort delicten die sanctie krijgt.

Ik kom bij mevrouw Berndsen die sprak over de kosten dekken, waarvoor ik een kostenplaatje heb aangegeven.

Mevrouw Kooiman vroeg naar de registratie op de werkvloer. Als agenten ziek worden en naar de bedrijfsarts gaan, wordt dat geregistreerd. Wie informeel met zijn leidinggevende praat over problemen wordt niet geregistreerd. Dat zou ik ook nadrukkelijk zo willen houden. Sommige dingen zien wij niet en daarom investeren wij in het beter herkennen van verminderde weerbaarheid. Natuurlijk moeten deze dingen ook in functioneringsgesprekken aan de orde komen. Het is heel belangrijk dat je dit soort situaties in een veel vroeger stadium, liefst zo vroeg mogelijk, herkent. Leidinggevenden behoren de oren en ogen van de werkvloer te zijn.

Mevrouw Kooiman (SP): Ik heb het niet zozeer over het altijd melden wanneer je ziek thuiszit maar als het gaat om beroepsziekten en arbeidsongevallen. Ik heb van een aantal agenten die ons gemaild hebben begrepen dat daarin niet altijd zorgvuldig wordt geregistreerd. Ik heb de minister gevraagd wat hij daaraan gaat doen.

Minister Opstelten: Ik kan zeggen dat mevrouw Kooiman gelijk heeft. Dit gaat op dit moment niet zorgvuldig genoeg. Dat gaan wij drastisch verbeteren. Deze zaken moeten gewoon geregistreerd worden en – dat had ik niet direct erkend in uw bijdrage – moeten natuurlijk beter op tafel komen. Laat de wijze waarop nu gewoon over aan de mensen die het werk doen. Als u nu eens van mij aanneemt dat we dat gaan doen, punt. Dat is een toezegging. Als u straks hoort dat het niet gebeurd is, kunt u mij aan de jas trekken, zo zou ik het willen afspreken. Is dat goed?

Mevrouw Kooiman (SP): Ik wil natuurlijk deze minister op zijn blauwe ogen geloven dat hij dit gaat doen. Wij gaan het gewoon volgen. De minister kan er zeker van zijn dat ik hem weer aan zijn jasje zal trekken op het moment dat ik dit soort signalen krijg.

Minister Opstelten: Zeker, dat is een goede afspraak. Dan ga ik daarmee ook heel snel aan de slag, want dat moet mij niet overkomen!

Mevrouw Berndsen (D66): Registratie is één, maar erkennen dat het om een beroepsziekte gaat – dat geldt met name voor PTSS – is nu volgens mij het grootste probleem. Daarin zit heel veel willekeur. Als de minister niet alleen de registratie maar ook de erkenning ter hand zou willen nemen, denk ik dat dat voor een heleboel mensen heel belangrijk is.

Minister Opstelten: Inderdaad, dat was precies het punt: het risico op en de erkenning van PTSS. De heer Brinkman heeft daar ook naar gevraagd. Uit het onderzoek van AEF blijkt dat ongeveer 70% verminderd weerbaar is. De leeftijdsverdeling onder PTSS-slachtoffers kennen wij niet. In het actieprogramma wordt ook een vervolgonderzoek aangekondigd. De heer Dibi heeft daar ook naar gevraagd. We zullen hier zeker nader verdiepend onderzoek naar moeten doen om te weten wat er aan de hand is. Dit is natuurlijk maar een eerste aanzet, nu wij hier het onderwerp weerbaarheid op tafel leggen, waarvoor meer aandacht moet komen.

Mevrouw Kuiken (PvdA): Van de week was er ook weer een agent die naar de Centrale Raad van Beroep ging om zijn PTSS-klachten erkend te krijgen als beroepsziekte. Hij wordt dan gewoon afgewezen met als argumentatie – dat verbaast mij hogelijk – luister, het is nu eenmaal gewoon zwaar werk, stress hoort erbij en zoek het maar uit. Ik zeg het nu in mijn woorden, het zal vast netter geformuleerd zijn, maar daar komt het op neer. Wat vindt de minister daarvan?

Minister Opstelten: Ik ga niet treden in deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Dat is feitelijke jurisprudentie. Wij zullen gewoon verdiepend onderzoek doen op dit punt, waar ook om is gevraagd, om precies te weten waar het om gaat; als goed werkgever en als minister die moet staan voor zijn politiemensen. Daar gaat het om. Ik ga dat nu niet allemaal in casuïstiek invullen, dat vind ik niet goed, maar ik ga niet in de plaats treden van de rechter.

De heer Çörüz heeft naar mijn hart gesproken dat wij hier niet de cao-onderhandelingen gaan voeren, dat is de verantwoordelijkheid die tussen mij en de bonden ligt. In de middelen voor de training et cetera is in dit programma al voorzien. Ik heb de budgetten daarvoor aangegeven. Dat gaat gewoon door. Het is niet zo dat er nu sprake is van stilstand maar er zijn punten, zoals de inroostering en al dat soort zaken, die gewoon met de bonden moeten worden besproken. U hebt ook al eerder aangegeven welke thema's daar aan de orde komen.

Mevrouw Hennis heeft een heel belangrijk onderwerp aangeroerd, namelijk dat de heenzendbevoegdheid niet in de wet is opgenomen. Ik zeg altijd: het is goed geregeld, maar ik wil er ook geen enkel misverstand over laten bestaan. We hebben nu een momentum om dit scherp in beeld te krijgen. De bevoegdheid die nu inderdaad is geregeld in de Gemeentewet staat in APV's. Wij hebben een model-APV naar alle gemeenten gestuurd. Ik heb weinig klachten van burgemeesters en van de politie dat men niet kan en mag optreden. Ik wil dit punt wel buitengewoon serieus nemen. Als hier toch – mevrouw Hennis komt daar ook niet zomaar aan – een probleem is, ga ik dat heel goed bekijken en kom ik met een brief daarover. Ik wil dit natuurlijk ook eerst even goed hebben besproken met het gezag, het Openbaar Ministerie en de burgemeesters, om te horen hoe men er daarover denkt en wat men wil. Maar er mag geen enkel misverstand of discussie over bestaan tussen juristen dat de bevelspositie van de politie glashelder moet zijn. We moeten gewoon glashelder hebben: de politie kan dat en is daartoe bevoegd. Dus ik kom met een brief hierover.

De heer Dibi heeft gevraagd hoe het zit met het dienstwapen thuis, naar aanleiding van het vreselijke drama in Almelo. Er zijn strikte regels voor het naar huis meenemen van het dienstwapen, in een kluisje. Of die regels hier zijn nageleefd is onderwerp van onderzoek van de Rijksrecherche. Ik wil ook los van dat onderzoek nog eens even precies kijken hoe dit nu allemaal geregeld is, hoe het wordt nageleefd. Ik zal u nadat dat onderzoek is uitgekomen dan ook informeren wat de conclusies zijn en hoe wij daarmee verder omgaan. Het is mijn plicht om hierin duidelijkheid te creëren, ook tegenover de politie.

De heer Dibi heeft ook gevraagd om onderzoek naar de effecten. Daar is in het programma in voorzien. Het type onderzoek op de effecten zal er dus komen. Is de ambitie wel hoog genoeg? Je moet realistisch zijn. Ik vind dit een realistische ambitie. Verder kan ik niet gaan, want dan kunt u mij er ook niet op aanspreken. Het moet namelijk iets zijn waar je voor kunt staan en waar ook de politie en anderen in geloven.

De heer Dibi heeft ook nog gevraagd naar het risico dat met verlaging van de eisen de kwaliteit onder bezuinigingen van het kabinet wordt verlaagd. Ik heb daarover natuurlijk al het nodige in het debat met hem gezegd. Ik kan zijn verhaal uit mijn hoofd houden en hij het mijne. We hebben natuurlijk wel 300 mln. extra in de politie gepompt. Daarom hebben wij ook de 1 850 politiemensen kunnen werven en kunnen wij daarmee doorgaan. Het is belangrijk om nu de sterkte van 49 500 kwalitatief goede politiemensen in deze hele periode gefinancierd te houden. Wij doen niets af aan de eisen, dat is echt zo. Als de heer Dibi anders denkt, kent hij mij niet, want dat is het laatste wat ik zou meemaken; dat wil ik niet en dat gaan wij dus ook niet doen. Dus op alle punten die de heer Dibi heeft aangegeven is het kwalitatief verantwoord en ook wenselijk dat wij deze maatregelen nemen. Wij zullen dat ook laten zien. Ik heb gisteren ook toegezegd dat ik de Kamer voordat zij terugkomt van kerstreces, zal verheugen met een brief waar nog eens duidelijk in zal staan hoe wij dat doen, welke maatregelen we zullen nemen en welke waarborgen er zullen zijn. We zullen natuurlijk in de brief over de weerbaarheid ook aan het kwalitatieve punt dat de heer Dibi inzet – dat waardeer ik, al verschillen wij daarover wel eens van mening, maar dat kan in de beste kringen voorkomen – natuurlijk aandacht blijven schenken en ik zal mij daarover verantwoorden.

De heer Dibi (GroenLinks): Ik vind dit echt een kei van een minister; het kabinet mag de handjes dichtknijpen dat men deze man op deze post heeft gezet. Alleen op twee punten verschillen wij heel sterk van mening: de wereldvreemde wietpas – daar komen wij nog op – en de aantallen.

Minister Opstelten: De clubpas, bedoelt u, doe mij nu een lol!

De heer Dibi (GroenLinks): Nee, ik ga het consequent «wietpas» noemen. Hoe vaker de minister «clubpas» zegt, des te vaker zal ik «wietpas» zeggen. Ik wil proberen de minister te ontmoeten. Dan de aantallen. Daarbij worden politieaspiranten opgeteld. Zij zijn maar voor 40% inzetbaar. Daarnaast worden er agenten bij opgeteld die verminderd weerbaar zijn, dus ook verminderd inzetbaar. Ik zou het al een groot winstpunt vinden – ik zal veel minder gaan klagen in de toekomst als dit wordt uitgesplitst – als dit in de cijfers duidelijker wordt omschreven zodat wij het veel beter kunnen zien dan nu. Nu lijkt het bij het heilige getal van 49 500 alsof die mensen er ook zijn maar dat is gewoon niet zo. Zij zijn niet fysiek inzetbaar en er ontstaat een vertekend beeld van wat wij met onze agenten kunnen doen en wat wij ook van hen kunnen vragen.

Minister Opstelten: Ik kan het volgende zeggen om de heer Dibi toch iets tegemoet te komen, hoewel bij de cijfers de aspiranten en de gewone agenten altijd al worden uitgesplitst. Dus de heer Dibi wordt op zijn wenken bediend. Dat is echt zo. Over de 40% verschillen wij van mening. Dat is jammer, maar u zult ermee moeten leren leven, in ieder geval tot 2015.

De heer Brinkman noemde ook een belangrijk punt dat mij aanspreekt: de fysieke vaardigheid moet omhoog door twee uur per week verplichte dienstsport. Fysieke vaardigheden worden per 1 januari 2013 verplicht getest met tijdeisen per leeftijd. Daarbij wordt aangegeven hoeveel sport je moet doen. Als je het niet haalt, krijg je een extra opdracht om je extra in te zetten voor de training zodat je het wel haalt. Twee uur dienstsport voor executieven per week kost 200 fte blauw op straat per jaar. Dat is een beetje het probleem. Dat is een afweging die wij moeten maken, maar ik vind dit wel een punt dat ik niet zomaar van tafel veeg, want het is natuurlijk toch een investering in de fysieke inzet van de mensen. Fitheid is gewoon belangrijk. Het verdient zichzelf terug, dus ik neem dit wel mee in het hele programma maar ik zeg er niets op toe want ik ben er nu nog niet aan toe. Anders hadden wij het meegenomen, maar ik vind het wel een impuls die de heer Brinkman meegeeft, die ook in de totale afwegingen moet komen. Als ik uiteindelijk tot de conclusie kom dat wij het niet doen omdat het mij geen 200 fte waard is, krijgt u dat gewoon ook glashelder van mij te horen in de brief die eraan komt.

Dan het punt van innoveren dat de heer Brinkman noemde als het gaat om dienstgroepen bij de vorming van de Nationale politie zoals die er vroeger waren. Ik bespreek dit punt natuurlijk momenteel met de kwartiermaker. Het zal ook in het overleg met de vakbonden aan de orde moeten komen als zaak voor de werktijdenregeling. Dit is op zichzelf een gedachte, dat kan u niet ontgaan zijn, die mij zeer aanspreekt.

Ik kom dan bij het punt van de zelfdoding. Daar is ook over gesproken. In september heb ik uw Kamer het rapport over zelfdoding onder politieambtenaren aangeboden. Dit is zeer ingrijpend voor de nabestaanden. Het individu besluit tot een dramatische uitweg en familie, vrienden en collega's blijven achter met verdriet en vragen. Het rapport is reden voor extra inzet. Uit het rapport bleek dat signalen vooraf vaak slecht of niet worden herkend en dat er geen sluitende registratie is van suïcidegevallen bij de politie. Wat gaan wij hieraan doen? De meeste activiteiten uit het actieprogramma dragen bij aan suïcidepreventie. Er wordt dus al winst behaald. Verder moet de registratie van suïcidegevallen worden verbeterd. Voorts komt er een protocol dat men bij iedere onbekende suïcide en pogingen daartoe voor zover mogelijk kan nagaan wat de aanleiding en oorzaak is. Dat gaan wij vastleggen en opslaan, zo krijgen wij een beter beeld dat ons helpt bij het vroegtijdig herkennen en voorkomen van zelfdoding onder agenten. Dit geef ik tot slot nog mee aan de heer Dibi, die hier nadrukkelijk naar gevraagd heeft.

De voorzitter: Ik stel de commissie voor om een korte tweede termijn te houden van maximaal twee minuten per fractie. Ik zal daar ook niet al te moeilijk over doen.

Mevrouw Kuiken (PvdA): Voorzitter. We zijn sinds een aantal jaren, als het gaat om de weerbaarheid van agenten en zorg en nazorg, een heel eind opgeschoten, en dat is goed om te constateren. Tegelijk zal dit niet de laatste keer zijn dat wij over dit onderwerp spreken. De minister heeft een flink aantal toezeggingen gedaan die ook weer stof bieden om een aantal zaken nader te verdiepen. Ik ben blij met zijn toezeggingen, met name over het punt van de wettelijke verankering. We hebben een verschil van inzicht, want wij zijn van mening, samen met D66, dat wij een aantal zaken wel wettelijk moeten borgen, maar doordat minister heeft toegezegd heel goed te kijken naar wat wel en wat niet kan, biedt dat ook weer een basis om verder te gaan en te kijken wat er voor ons als Kamer overblijft om zelf initiatief op te nemen.

Ook dank om in ieder geval met partners als ambulance en brandweer naar de situatie te kijken. Wij zullen zelf natuurlijk ook kijken wat we kunnen regelen, maar het is ook belangrijk dat de minister hierop zijn collega's kan aanspreken in het Veiligheidsberaad.

De minister heeft ook de toezegging gedaan dat hij dieper wil ingaan op PTSS en beroepsziekten, maar waar het mijn fractie met name om gaat is niet zozeer de constatering of het een beroepsziekte is maar met name de erkenning die het moet krijgen in de praktijk. Dat loopt nu mank doordat mensen ziek zijn en collega's erkennen dat dat komt door het werk en wat zij persoonlijk hebben meegemaakt, maar dan vervolgens tegen een muur oplopen. Dus ik wil graag dat de minister ook op dit punt expliciet ingaat. Het gaat dus niet om de vraag hoeveel mensen het precies betreft maar om het erkennen en herkennen en om hoe we het gaan regelen.

Mevrouw Kooiman (SP): Voorzitter. Ik ben best te spreken over de intenties van deze minister. We willen een hele hoop: we willen agenten trainen en kijken hoe we hen het best kunnen ondersteunen. Mijn grootste vraag is natuurlijk wat de agent hier op de werkvloer van gaat merken. Dat is mijn belangrijkste zorg, dus ik zal het ook goed blijven volgen. De minister heeft toegezegd om alles uit de kast te halen om daarvoor te zorgen. Hoe gaat hij die cultuuromslag dan teweegbrengen? Bij PTSS heb je een trauma type-1 en een trauma type-2. Als je erger wilt voorkomen, moet je heel snel kunnen signaleren dat er iets aan de hand is. Wanneer je als agent iets traumatisch hebt meegemaakt, moet je ook direct hulp kunnen krijgen om erger te voorkomen, waardoor beroepsziekten kunnen worden voorkomen. Dus ik zou heel graag ook nog van de minister willen weten hoe hij dit gaat doen.

Hij zei daarnaast een rapport van de Arbeidsinspectie af te wachten over ploegendiensten. Dit was wel een specifieke wens van de agenten, dus ik wil graag van de minister weten of hij die wens van de agenten gaat honoreren om in ieder geval in ploegen te gaan werken.

Het is goed dat er beter geregistreerd gaat worden.

Als het gaat om zelfdoding, waarom registreert de politie dat niet zelf? Waarom wordt dit uitbesteed aan particulieren? Waarom gaat de politie daar niet zelf achteraan? De politie signaleert denk ik als eerste dat er iets niet goed is gegaan. Dus het lijkt me waardevol dat de politie dit ook zelf kan registreren.

Mevrouw Berndsen (D66): Voorzitter. Ik dank de minister voor zijn heldere beantwoording. Wij komen naar aanleiding van de brief nog wel op een aantal dingen terug. Nog even twee puntjes.

Ik heb gevraagd naar de weerbaarheidstoets bij de werving en selectie. De minister heeft gezegd dat hij dat proces gaat monitoren. Wil hij dit specifieke punt daarin ook meenemen, dus of ook inderdaad goed getest kan worden of mensen bij binnenkomst opgewassen zijn tegen de risico's van het vak?

Een tweede punt betreft de borging van het hele programma na 2014 of 2015, als deze minister er misschien nog wel of niet meer zit. Ik vind het heel belangrijk dat die borging gaat plaatsvinden. Hoe wil de minister dat gaan doen?

De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. Heel goed dat we praten over de weerbare politie, want een weerbare politie kan ook robuuster optreden en daar gaat het uiteindelijk om.

Ik heb twee punten en een opmerking naar aanleiding van de goede uitleg door de minister over het opsteken van de middelvinger, straffen et cetera. Het is wel goed dat de minister dit heeft uitgelegd. Ik zal dit volgen, want uiteindelijk gaat het mijn fractie niet om wat er theoretisch kan maar om wat er uiteindelijk wordt opgelegd.

Het punt van de Arbeidstijdenwet heb ik een aantal jaren geleden al aangezwengeld, met name dat die belemmerend werkt, want criminelen pauzeren niet. Dat is nu wel een lang proces. Aan de ene kant willen wij onze agenten beschermen, aan de andere kant moet dat zo flexibel zijn dat het niet ten koste gaat van het werk. Ik wil nu wel resultaten zien, want wij zitten nog steeds in de praatsfeer. Dit punt heb ik een paar jaar geleden bij de begrotingsbehandeling al naar voren gebracht en daarna hebben andere collega's het ook aangeroerd, maar ik wil nu toch uiteindelijk wel ergens uitkomen.

Over het veteranenbeleid ligt er een motie van mijn hand, ook ondersteund door de collega's Hennis-Plasschaert en Brinkman. Dan gaat het om het veteranenbeleid voor teruggekeerde politiemensen die waren uitgezonden. Nu wordt de kwestie van het veteranenbeleid voor de politie vanmiddag ook gebruikt in een iets andere context. Ik wil wel even twee dingen uit elkaar houden en vragen hoe het staat met de motie van mij en de twee genoemde collega's, want anders gaan dingen onder de titel van veteranenbeleid door elkaar heen lopen.

Mevrouw Hennis-Plasschaert (VVD): Voorzitter. Ook mijn dank aan de minister voor zijn buitengewoon heldere antwoorden en toezeggingen. De minister weet inmiddels dat ik dol ben op termijnen, dus als het gaat om een beleidsreactie op de bevelsbevoegdheid en de ruis op de lijn die daarover bestaat – ik heb dit overigens niet zelf verzonnen-- adviseer ik de minister ook om de bonden hierbij te betrekken, in het bijzonder de ACP die hierover eerder heeft nagedacht. Wanneer kan ik een en ander tegemoetzien zonder de druk op te voeren?

Ik ben blij dat collega Çörüz nog even over de Arbeidstijdenwet is begonnen. We hebben hierover verschillende keren gesproken. Ik heb het ook tijdens de begrotingsbehandeling onlangs nog een keer uitgebreid uit de doeken gedaan. Is dat nu onderdeel van de cao-onderhandelingen en moeten wij daar dus op wachten? Hoe zit het nu eigenlijk? De minister verschuilt zich terecht achter de cao-onderhandelingen, waar wij niet over gaan, maar het is wel noodzakelijk dat er meters worden gemaakt.

Voor de rest niets dan complimenten.

De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Goed dat dit onderzoek is uitgevoerd en goed dat er een verstandig plan van deze minister ligt, waar de GroenLinks-fractie zich helemaal in kan vinden.

Dank voor de toezegging dat bij de rapportages van de Nationale politie wordt meegenomen hoe agenten ervaren dat zij worden gesteund door de leidinggevenden.

Dank voor de toezegging dat de minister na het onderzoek door de Rijksrecherche naar aanleiding van het verschrikkelijke drama rond de politieagent in Almelo met een brief zal komen over de stand van zaken rond het gebruik van dienstwapens. En dank voor het verdiepend onderzoek naar de aard en omvang van het posttraumatische stresssyndroom.

Mij rest nog één opmerking, of eigenlijk een waarschuwing. Als het kabinet de opleidingen verkort en korpsen verbiedt om aanvullende eisen te stellen en als het agenten opzadelt met heel veel politieke hobby's die in het regeer- en gedoogakkoord zijn opgenomen, dan is het niet raar als de weerbaarheid kleiner wordt. Ik vraag de minister om dit punt expliciet mee te nemen bij de vorming van de Nationale politie, niet alleen de cultuur maar ook de weerbaarheid. De minister kan het niet leuk vinden dat ik dit zeg maar ik zeg het ook echt in het belang van de agenten. Ze worden op dit moment overvraagd en ze zijn met te weinig. Dus als de minister, ook in reactie op vragen van mij, zegt: ik wil realistisch zijn, bijvoorbeeld over de ambities, laat hij dan ook realistisch zijn in wat je kunt vragen van agenten.

Voorzitter: Çörüz

De heer Brinkman (PVV): Voorzitter. Ik wil mij graag aansluiten bij de kwalificatie van de minister die de heer Dibi gaf in de eerste termijn. Ik dank de minister ook voor de heldere bewoordingen. Bij mij is in ieder geval de angst weg dat we hier praten over een programma dat watjes creëert. Ik ben ervan overtuigd dat het een stevig programma gaat worden en dat de cultuurverandering, die ik zou graag zou willen zien en waarvan de minister ook een groot voorstander is, zowel intern als extern met deze minister vorm zal krijgen.

Ik sluit mij aan bij de opmerking van de heer Çörüz en van mevrouw Hennis-Plasschaert over de Arbeidstijdenwet. Eigenlijk vind ik hier dat de politie een complete uitzondering moet zijn op die Arbeidstijdenwet, die niet alleen organisatorisch maar ook voor de individuele diender een onding is en echt van tafel moet. Het is schandalig dat de politie zich heeft laten ringeloren door de bonden in de jaren negentig en zich de Arbeidstijdenwet door de strot heeft laten duwen. Ik vind dat echt niet kunnen. Ik hoop echt intens dat de minister zich heel hard gaat maken voor dit specifieke onderwerp bij de cao-onderhandelingen. Ik weet dat hij dat gaat doen, maar ik hoop dat hij begrijpt dat dit een blok aan het been is voor de organisatie van de politie, want het zal ook in de efficiency van de politie een gigantische slag slaan als wij dit onding kwijt zijn.

Wat de dienst sport betreft, heeft de minister uitgerekend dat het gaat om 200 fte. De kost gaat voor de baat uit, dat weet ik wel, ook voor dit programma. Als dienstsport betekent dat het ziekteverzuim 1% daalt, scheelt dat 400 fte. Dan zijn we nog veel verder met de 49 500 mensen en kan de minister het gezeur van de heer Dibi ook in zijn zak steken.

Voorzitter: Brinkman

Minister Opstelten: Voorzitter. Mevrouw Kuiken wil ik zeggen over PTSS dat de erkenning daarvan belangrijk is en dat wij dat zeker bekijken. Dat wordt meegenomen in de onderzoeken die wij doen.

Mevrouw Kooiman heeft gevraagd hoe wij de cultuuromslag gaan vormgeven. Ik heb al het nodige over de cultuuromslag gezegd, ik wil dat niet herhalen. Dit is werk in uitvoering. Bij het inrichtingsplan voor de Nationale politie komt dit natuurlijk nadrukkelijk aan de orde.

Wij zijn voorstander van ploegen.

Mevrouw Kooiman heeft nog gevraagd waarom de suïcideregistratie ligt bij externe partijen. Mag ik het simpel zeggen? Omdat zij dat het best kunnen. Het is natuurlijk moeilijk werk. We moeten voorkomen dat de privacy wordt geschonden of dat men in de verleiding komt om het niet als suïcide te registreren. Het gaat allemaal om dat soort zaken. Het is een heel bewuste, kwalitatieve, inhoudelijke keuze geweest om dit op die manier te doen.

Mevrouw Berndsen antwoord ik op haar eerste vraag: ja, dat gaan we monitoren. Op haar tweede vraag hoe wij de borging gaan verzorgen, antwoord ik dat dit natuurlijk terugkomt in de brief. Ik zie het niet als noodzaak dat dit bij wet wordt geborgd. Ik wil hier nog naar kijken, maar als ik tot die conclusie kom, moet ik ook aangeven waarom niet en op welke wijze het wel wordt geborgd. Dan kan de Kamer zelf ook haar eigen keuzes en afwegingen maken.

De heer Çörüz, mevrouw Hennis en de heer Brinkman hebben gesproken over de Arbeidstijdenwet. De onderhandelingen zijn geopend maar daar gaan wij nu niet mee verder. Ik wacht altijd mijn momentum af zoals u weet, maar dit is wel een belangrijk punt. Flexibiliteit van de arbeidstijden is natuurlijk een kernpunt. Ik denk dat wij daarbij ook in het belang van de politiemensen en effectiviteit stappen moeten gaan zetten. Wij hebben de Arbeidstijdenwet maar we hebben natuurlijk ook de sectorale wetgeving van de politie zelf, die net zo belangrijk is en die wij natuurlijk een beetje meer in de hand hebben, de bonden en ik. Dus het argument «het kan niet» geldt niet. Dat is een beetje het speelveld en daarmee heb ik alles wat belangrijk is op dit moment wel gezegd op dat terrein.

Bij het veteranenbeleid komen twee punten aan de orde, de postactieven en de mensen van de missies, maar dit zijn wel twee punten die afzonderlijk moeten worden bekeken. In de brief zal ik natuurlijk aangeven hoe wij daarmee omgaan, wat we willen en wat niet. We zijn anders dan de militairen maar we kunnen er wel van leren wat de militairen in een lange traditie hebben opgebouwd op dit gebied.

De vraag van mevrouw Hennis naar de termijn zag ik aankomen. Ik was er dus helemaal op voorbereid en ik hoef niet naar mijn medewerkers te kijken. Het antwoord komt in februari. We moeten daarmee ook niet lang wachten.

De heer Dibi heeft zijn waarschuwing herhaald. Ik denk dat ik mijn argumenten heb gegeven. Het is niet erg om elkaar scherp te houden. De weerbaarheid zal natuurlijk een belangrijk item blijven in al zijn facetten zoals wij die vandaag hebben besproken binnen de Nationale politie.

De heer Brinkman zeg ik over de afwegingen van de 200 fte dat het om een investering gaat. Ik sta er niet negatief tegenover. Ik wil dit afwegen, maar wij gaan het in alle rust goed doen. In de brief die eraan komt, zullen wij hierop ook een antwoord geven.

De voorzitter: Ik dank de minister voor de beantwoording van de vragen van de commissie in tweede termijn. Ik kom bij de toezeggingen

  • De Kamer zal jaarlijks een brief van de minister ontvangen over de mate waarin agenten steun van de leiding ervaren, die wordt besproken bij de voortgang van de Nationale politie.

  • De Kamer zal een brief van de minister ontvangen over de kosten van trainingen, afgezet tegen de capaciteit in manuren; over de wenselijkheid om zaken als de nazorgplicht bij trainingen in de wet op te nemen; over de uitkomsten van de cao-onderhandelingen met de bonden; over de monitoring van de weerbaarheidstoets, reeds bij de selectie; over de wenselijkheid om de heenzendingsbevoegdheid en de bevelsbevoegdheid een wettelijke basis te geven; over de conclusie en actie naar aanleiding van het onderzoek door de Rijksrecherche naar de schietpartij in Almelo; over de wenselijkheid van het invoeren van twee uur per week aan dienstsport; over de aard en omvang van PTSS en de mogelijke erkenning als beroepsziekte; over het veteranenbeleid.


X Noot
1

Samenstelling:

Leden: Van der Staaij (SGP), Arib (PvdA), Çörüz (CDA), De Roon (PVV), voorzitter, Brinkman (PVV), Vermeij (PvdA), ondervoorzitter, Van Raak (SP), Thieme (PvdD), Gesthuizen (SP), Dibi (GroenLinks), Van Toorenburg (CDA), Peters (GroenLinks), Berndsen (D66), Van Nieuwenhuizen-Wijbenga (VVD), Schouw (D66), Marcouch (PvdA), Van der Steur (VVD), Recourt (PvdA), Hennis-Plasschaert (VVD), Helder (PVV), Bruins Slot (CDA), Taverne (VVD) en Schouten (ChristenUnie).

Plv. leden: Dijkgraaf (SGP), Bouwmeester (PvdA), Van Bochove (CDA), Dille (PVV), Elissen (PVV), Smeets (PvdA), Kooiman (SP), Ouwehand (PvdD), Karabulut (SP), Van Tongeren (GroenLinks), Smilde (CDA), Voortman (GroenLinks), Pechtold (D66), Van der Burg (VVD), Koşer Kaya (D66), Kuiken (PvdA), De Liefde (VVD), Spekman (PvdA), Azmani (VVD), Bontes (PVV), Koopmans (CDA), Dijkhoff (VVD) en Slob (ChristenUnie).

Naar boven