Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 april 2010
Op 15 december 2009 heeft mijn ambtsvoorgangster u een deel van de antwoorden op de feitelijke vragen verstrekt (Kamerstuk
29 628, nr. 175) die zijn gesteld door de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ten behoeve van het Algemeen Overleg
over de toelagen en declaraties van de politietop. In de inleiding bij de antwoorden heeft zij medegedeeld dat een aantal
vragen op dat moment nog niet kon worden beantwoord.
Hierbij bied ik u de antwoorden op de vragen 29, 33, 34, 35, 43, 68 tot en met 75, en 78 tot en met 83 aan.
De vragen 14, 15, 16, 24, 26, 28, 39, en 51 tot en met 56 zullen worden beantwoord door middel van het onafhankelijke onderzoek
naar de rechtmatigheid van declaraties en toelagen dat door de Rijksauditdienst (RAD) wordt uitgevoerd. Vanwege de omvang
en complexiteit van dit onderzoek alsmede de zorgvuldigheid die dient te worden betracht, zal de RAD het eindrapport ter zake
naar verwachting in de loop van mei aan mij doen toekomen, waarna ik het met mijn reactie aan de Tweede Kamer zal aanbieden.
Van de gelegenheid maak ik gebruik om over het rechtmatigheidsonderzoek van de Rijksauditdienst (RAD) nog het volgende op
te merken. Onder rechtmatigheid wordt binnen de context van dit onderzoek verstaan of verstrekking dan wel toekenning van
beloningen, toelagen en declaraties conform de vigerende regelgeving met betrekking tot de politierechtspositie en het Beleidskader
arbeidsvoorwaarden politietop (Bapt) heeft plaatsgevonden. De vigerende regelgeving bestaat uit: het Besluit algemene rechtspositie
politie, het Besluit Bezoldiging Politie, het Besluit reis-, verblijf- en verhuiskosten politie, en de binnen de onderzochte
organisaties opgestelde regionale regelingen en beleidskaders. De RAD zal aan mij rapporteren bij welke beloningen, toelagen
en declaraties is vastgesteld dat deze niet in overeenstemming zijn met de vigerende regelgeving of het Bapt. Hierbij zal
per bevinding worden toegelicht wat de aard van de vastgestelde afwijking is.
Tot slot wil ik vermelden dat in de beantwoording van vragen 40 tot en met 42 d.d. 15 december 2009 is opgenomen dat de pikettoelage
€ 1,73 bedraagt voor ieder uur piket dat aan de ambtenaar is opgelegd, terwijl het juiste uurbedrag van de pikettoelage € 1,00
bedraagt.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
E. M. H. Hirsch Ballin