24 515 Preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting

Nr. 322 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 27 november 2015

Middels deze brief informeer ik u over de uitkomsten van het onderzoek naar de kindpakketten dat in opdracht van mij is uitgevoerd. Tevens doe ik hierbij de toezegging gestand die ik tijdens het AO armoede- en schuldenbeleid op 24 september 2015 heb gedaan om uw Kamer voor de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over verschillende onderwerpen nadere informatie te zenden (Kamerstuk 24 515, nr. 321). Zo bied ik u de onderzoeken «Huishoudens in de rode cijfers 2015»1 en «Duurzaamheid schuldentrajecten»2 aan en informeer ik u over de voortgang van het initiatief «Vindplaats van Schulden» van het Bureau Krediet Registratie. In vervolg op het debat met u tijdens het voortgezet AO van 27 oktober 2015 (Handelingen II 2015/16, nr. 16, item 22) gaat deze brief ook in op het signaleren van armoede- en schuldenproblematiek in wijkteams en op het stimuleren van financiële loketten3. Daarnaast geef ik een inzicht in de instrumenten die de gemeentelijke schuldhulpverlening ter beschikking staan en ga ik in op de stand van zaken van het besluit private schuldbemiddelaars. Tot slot informeer ik u over de uitkomst van het vervolggesprek met de banken.

Onderzoek kindpakket

De belangstelling voor het kindpakket neemt toe. Het overgrote deel van de gemeenten vindt dat hun werkwijze rondom het kindpakket ertoe leidt dat voorzieningen beter bij jongeren en kinderen terecht komen. Het «hart» van het kindpakket wordt bijna altijd gevormd door voorzieningen voor maatschappelijke participatie, school en -iets minder vaak- vervoer. Overigens hanteren gemeenten niet altijd de term kindpakket, terwijl wel sprake is van een bundeling van kindvoorzieningen met soortgelijke strekking.

Dit zijn enkele uitkomsten van het onderzoek naar kindpakketten, dat recent is uitgevoerd. Het onderzoek brengt in kaart hoe gemeenten het kindpakket vormgeven en welke ervaringen er tot nu mee zijn opgedaan4. Het onderzoek, uitgevoerd door Bureau Bartels, treft u als bijlage bij deze brief aan. Hiermee geef ik invulling aan de motie Yücel5 die mij oproept om toepassing van het kindpakket te stimuleren.

Aanleiding, doel en opzet onderzoek

Het kabinet wil voorkomen dat kinderen de dupe worden van de financiële problemen van hun ouders. Het is van groot belang dat kinderen zich kunnen ontwikkelen en mee kunnen doen in de samenleving, ook wanneer zij opgroeien in een huishouden met een laag inkomen of problematische schulden. Gemeenten hebben, samen met maatschappelijke organisaties, een belangrijke rol bij het tegengaan van armoede onder kinderen.

De Kinderombudsman heeft in 2013 onderzoek gedaan naar kinderen in armoede en gemeenten aanbevolen om een kindpakket samen te stellen6. Ik heb deze oproep van harte ondersteund. Belangrijk is om een kindpakket zodanig vorm te geven dat de ondersteuning van gemeenten zo gericht mogelijk terecht komt bij de kinderen die deze hulp echt nodig hebben.

Het onderzoek is erop gericht om gemeenten en maatschappelijke organisaties te ondersteunen, te faciliteren en te stimuleren bij de verdere ontwikkeling van het kindgericht armoedebeleid en het kindpakket.

In het onderzoek zijn 72 gemeenten geraadpleegd waar sprake is van een kindpakket of een bundeling van kindvoorzieningen met soortgelijke strekking. In aanvulling hierop is voor tien gemeenten een casusbeschrijving gemaakt door gesprekken met wethouders, uitvoerende partijen en waar mogelijk met kinderen en hun ouders. De voortgang van het onderzoek is besproken in een klankbordgroep waarin de Kinderombudsman, VNG, Divosa, een gemeente, de stichting Leergeld, Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds hebben geparticipeerd.

Uitkomsten onderzoek

Belangrijke bevindingen uit het onderzoek zijn dat de belangstelling voor het kindpakket toeneemt en dat het type voorzieningen dat gemeenten aanbieden aanzienlijk varieert. Bij de geraadpleegde gemeenten zien de onderzoekers een positieve ontwikkeling in zowel het aantal gemeenten als het aantal kindvoorzieningen dat daarin is opgenomen. Zo zijn aan het begin van 2015 in totaal 15 gesproken gemeenten voor het eerst aan de slag gegaan met het Kindpakket. Sommige gemeenten bieden via het kindpakket één type voorziening aan, het merendeel van de gemeenten kiest ervoor om meerdere typen voorzieningen aan te bieden.

Daarnaast komt naar voren dat bijna de helft van de gemeenten de inkomensgrens voor het kindpakket heeft verruimd naar een percentage boven de 110% van het sociaal minimum (vaak naar 120%). Bij verschillende gemeenten is er tevens sprake van maatwerk waarbij niet naar het netto inkomen maar het besteedbaar inkomen wordt gekeken, bijvoorbeeld in verband met (een) schulden(regeling). Gemeenten zetten sterker in op het bereiken van de beoogde doelgroep: de kinderen zelf. Hierdoor zijn veel gemeenten recent overgegaan op verstrekkingen in natura en zien gemeenten er bij verstrekkingen in geld strenger op toe of de middelen ook daadwerkelijk voor kinderen worden aangewend. Ruim de helft van de onderzochte gemeenten die een bundeling van kindvoorzieningen in natura aanbieden, hanteert de term «kindpakket». Slechts een kwart van de gemeenten hanteert deze term in alle communicatie uitingen.

Externe partijen zijn in drie kwart van de gevallen betrokken bij de totstandkoming en/of de uitvoering van het kindpakket. Vaak betreft dit Leergeld, Jeugdsportfonds, sociale wijkteams, de cliëntenraad, of voedselbanken.

Uit het onderzoek komen ook enkele belangrijke aandachtspunten naar voren. Een eerste aandachtspunt is de betrokkenheid van kinderen bij de vormgeving van kindpakketten. Dit is een belangrijke succesfactor, maar in de praktijk zijn kinderen slechts bij 10% van de gemeenten betrokken bij de vormgeving en inhoud van het kindpakket. Er zijn voorbeelden beschreven waar dit wel gebeurt (o.a. de gemeenten Leeuwarden en Capelle aan den IJssel), bijvoorbeeld in de vorm van een jeugd(wijk)raad.

Een tweede aandachtspunt betreft het bereiken van de doelgroep. De onderzoekers concluderen dat, ondanks inspanningen van een aanzienlijk deel van de gemeenten, een deel van de kinderen nog buiten beeld blijft. Om dit te verbeteren zoeken gemeenten in toenemende mate samenwerking met maatschappelijke partners en de sociale wijkteams. De praktijkvoorbeelden bij het onderzoek beschrijven methoden die hierbij helpend kunnen zijn, zoals als huisbezoeken (gemeente Schouwen-Duiveland) en koffietafelgesprekken (gemeente Opsterland).

Ook blijkt dat meerdere gemeenten graag ondersteuning krijgen, bijvoorbeeld in de vorm van goede praktijken of kennisdeling met andere gemeenten.

Conclusies en vervolgstappen

Ik ben verheugd dat de aandacht voor het kindpakket toeneemt. Het voorliggende onderzoek geeft gemeenten en maatschappelijke organisaties inzicht in de ervaringen met het kindpakket, in de succesfactoren en aandachtspunten. De goede praktijkvoorbeelden kunnen gemeenten gebruiken als inspiratiebron om hun kindgericht armoedebeleid verder te ontwikkelen.

Ik zal het onderzoek dan ook actief onder de aandacht van gemeenten brengen, digitaal en via de verzamelbrief. Ook de organisaties die zitting hebben genomen in de klankbordgroep zijn voornemens om hun achterban actief op het rapport te attenderen.

Bij het aanbieden van het onderzoek aan de gemeenten zal ik hen expliciet vragen om bijzondere aandacht te besteden aan de betrokkenheid van kinderen. Hier is immers verbetering mogelijk. Gemeenten kunnen hierbij hun voordeel doen met de goede voorbeelden die in de bijlage bij het onderzoek zijn opgenomen. Daarnaast zal ik gemeenten wijzen op het belang om te investeren in het bereiken van kinderen (o.a. via actieve samenwerking met maatschappelijke organisaties en fondsen zoals de stichting Leergeld, Jeugdsportfonds en Jeugdcultuurfonds en brede communicatie over het kindpakket naar ouders en kinderen).

In overleg met VNG en Divosa zal ik bezien in hoeverre aanvullende ondersteuning voor gemeenten en maatschappelijke organisaties wenselijk is bij de verdere ontwikkeling van het kindgericht armoedebeleid en het kindpakket. Ik zal ook de Kinderombudsman vragen om mij hierover te adviseren. De inzet hierbij is om het uiteindelijke doel, te weten ervoor zorgen dat kinderen mee kunnen doen in de samenleving, dichterbij te brengen.

Preventie en vroegsignalering van schulden

Onderzoek «Huishoudens in de rode cijfers 2015»

Gemeenten, hulpverlenende instanties en vrijwilligers spelen een cruciale rol bij het weer op verhaal laten komen van mensen met schulden. Het vervolgonderzoek «Huishoudens in de rode cijfers 2015» bevat nuttige informatie voor gemeenten en hulpverleners om risicocategorieën in beeld te krijgen en drempels naar schuldhulpverlening te verlagen. Het gaat bijvoorbeeld in op hoe problemen ontstaan en wat de kenmerken en oplossingsstragieën van deze huishoudens zijn. Ook gaat het rapport specifiek in op de rol van levensgebeurtenissen en bevat het goede voorbeelden op lokaal niveau ter inspiratie. Ik hoop dan ook dat gemeenten deze informatie ter harte nemen bij het (nader) invullen van hun nieuwe beleidsplannen. Hiervoor zal ik het onderzoek via de verzamelbrief en de website www.effectieveschuldhulp.nl verspreiden onder gemeenten.

Uit het onderzoek dat Panteia heeft uitgevoerd, blijkt dat in vergelijking met eerdere metingen in 2012 en 2009 meer Nederlandse huishoudens (een risico) hebben op problematische schulden. De aantrekkende conjunctuur vertaalt zich in de onderzoeksperiode (september 2013 tot en met mei 2015) niet in een afname van het aantal schuldenaren, maar de groei vlakt wel af. In totaal heeft bijna één op de vijf huishoudens in Nederland te maken met risicovolle schulden, problematische schulden of zit in een schuldhulpverleningstraject7. Tijdens het onderzoek waren er bijna 1,2 miljoen schuldenaren niet en circa 193.000 schuldenaren wel in beeld bij de formele schuldhulpverlening. Het aantal huishoudens met problematische schulden dat geen gebruik maakt van formele schuldhulpverlening, is toegenomen.

Na een ervaring met schuldhulpverlening zijn huishoudens overwegend positief. Schuldhulpverlening wordt als laatste redmiddel voor de allerergste gevallen (waartoe de meeste huishoudens zichzelf niet rekenen) gezien. Mensen melden zich daardoor niet snel, terwijl zij gemakkelijker geholpen kunnen worden als het water hen nog niet aan de lippen staat.

Wijkteams en financiële loketten

Wijkteams hebben een cruciale rol bij het signaleren van armoede en schuldproblematiek. Dat heeft uw Kamer nog eens onderstreept met het aannemen van een motie van het lid Yücel8. Ik hoor tijdens mijn werkbezoeken dat het signaleren van armoede en schulden vaak onderdeel is van sociale wijkteams. Het thema «armoedebestrijding» is een van de prioriteiten van het kabinet tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de Europese Unie waarbij de integrale aanpak centraal staat. In dit kader wordt er in januari een Peer-Review georganiseerd over de wijze waarop sociale wijkteams beter geëquipeerd kunnen worden om armoede te bestrijden. Met tien lidstaten zullen we tijdens het Peer-Review kennis delen over de aanpak van financiële problemen. Van Nederlandse zijde zijn gemeenten en maatschappelijke organisaties nauw betrokken bij zowel de voorbereiding als de Peer-Review zelf. De uitkomsten worden door de Europese Commissie gebundeld en gepubliceerd.

Ik zal dit uiteraard verspreiden richting gemeenten.

Maar gemeenten kunnen nu ook al voortvarend aan de slag. De handreiking van Platform 31 en de VNG «Eindjes aan elkaar knopen» biedt wijkprofessionals een waardevolle ondersteuning om cliënten effectief te kunnen helpen bij het oplossen van financiële problemen.

Tijdens het VAO is de motie van de leden Koser-Kaya en Yücel9 aangehouden om een faciliterende rol te vervullen bij de instelling van financiële loketten en te onderzoeken op welke manier ze het beste opgericht en vormgegeven kunnen worden. Ik ga in december naar Amersfoort om het Geldloket te bezoeken en met de verantwoordelijk wethouder hierover in gesprek te gaan. Over de uitkomsten van dat gesprek zal ik u berichten.

Initiatief BKR «Vindplaats van schulden»

De leden Schouten (ChristenUnie) en Heerma (CDA) hebben gevraagd naar de voortgang van het initiatief «Vindplaats van Schulden» (VPS) van het Bureau Krediet Registratie (BKR). BKR is hiermee gestart nadat eerdere initiatieven om tot een systeem van vroegsignalering te komen, het Landelijk Informatiesysteem Schulden (LIS) en Vroegsignalering index Probleemschulden (ViP), zijn beëindigd.

VPS kan gemeenten voorzien van informatie over betalingsachterstanden bij huur, zorgverzekering, energie en overige relevante informatie. Dit kan hen helpen om beleid gericht op preventie en vroegsignalering invulling te geven. Ook kan het gemeenten helpen bij een effectievere uitvoering van de gemeentelijke schuldhulpverlening, bijvoorbeeld omdat zij gerichter interventies kunnen inzetten.

De ontwikkeling van VPS is gereed. Volgende stap is de informatiedeling te beproeven in een aantal kleine pilots, lokaal en voorzien van adequate privacywaarborgen. Hierdoor wordt meer inzicht verkregen in de verschillende mogelijkheden van VPS en kan de meerwaarde worden aangetoond als onderdeel van de pilot. Op basis van evaluatie van de pilots kan vervolgens een landelijke uitrol plaatsvinden.

BKR heeft in 2014 en 2015 met een aantal gemeenten afspraken gemaakt over het opzetten en uitvoeren van pilots. Dit is wel een proces van de lange adem gebleken. Dat hangt samen met de keuze om de pilots van onderaf te laten ontstaan. VPS is immers een middel en geen doel op zich. BKR kan niet voorschrijven hoe de pilots ingericht moeten worden, maar voert hierover met gemeenten en andere betrokken partijen gesprekken. Deze partijen moeten vervolgens, vanuit een gedeeld belang en voldoende draagvlak, komen tot relevante besluitvorming en afspraken maken over de levering van gegevens van betalingsachterstanden aan VPS. Dit is een intensief proces, dat zorgvuldig moet geschieden. Hoewel het proces minder snel verloopt dan BKR vooraf had verwacht, begrijp ik van BKR dat er stappen voorwaarts worden gezet. BKR gaat er vanuit dat eind 2015, begin 2016 met de eerste pilots wordt gestart.

Effectieve schuldhulpverlening

Onderzoek «Duurzaamheid schuldentrajecten»

Het overgrote deel van de mensen die met succes een minnelijk of WSNP-schuldentraject (een traject met kwijtschelding) hebben afgerond, heeft na 4 jaar geen nieuwe betalingsachterstanden ontwikkeld. Dat komt naar voren uit het onderzoek «Duurzaamheid schuldentrajecten» dat SEO Economisch Onderzoek heeft uitgevoerd en dat u bij deze brief aantreft.

Slechts circa 6 procent heeft 4 jaar later nieuwe betalingsachterstanden op kredieten die bij BKR staan geregistreerd. Voor de premie op de zorgverzekeringswet gaat het om 10 tot 14 procent. Het percentage terugvallers is over de afgelopen jaren (2009–2014) stabiel. Daarbij zijn er geen majeure verschillen in terugval tussen minnelijke en wettelijke trajecten gevonden. Uit het onderzoek blijkt verder dat aanvullende dienstverlening in de vorm van budgetbeheer leidt tot minder terugval. Ook komt naar voren dat de financiële positie van ex-schuldenaren in de periode na afloop van een schuldentraject over de onderzochte jaren (2007–2014) als gevolg van de economische crisis is verslechterd.

Dit rapport kan gebruikt worden voor gemeentelijke beleidsvorming voor wat betreft het verduurzamen van de effecten van een schuldentraject. Daarom vraag ik hier aandacht voor in de eerstvolgende verzamelbrief aan gemeenten en via de website www.effectieveschuldhulp.nl.

Instrumenten schuldhulpverlening

Tijdens het AO Armoede- en Schuldenbeleid op 24 september 2015 heb ik toegezegd te kijken naar de instrumenten die aan de orde zijn als het gaat om toegang, uitval en recidive binnen de gemeentelijke schuldhulpverlening. Dit naar aanleiding van de cijfers in de uitzending van Radio Reporter op 20 september jongstleden over de gemeentelijke schuldhulpverlening.

In de uitzending werd gesteld dat het aantal huishoudens met problematische schulden dat niet in beeld is bij de gemeentelijke schuldhulpverlening oploopt. Het onderzoek «Huishoudens in de rode cijfers 2015» (zie hiervoor) onderschrijft dat en biedt een goed beeld van de mogelijkheden die gemeenten hebben, en ook al inzetten, om de groep onzichtbare schuldenaren in beeld te krijgen en laagdrempelige schuldhulpverlening te bieden.

De NVVK heeft u naar aanleiding van de eerdergenoemde radiouitzending een brief gezonden met een nadere toelichting op thema’s die aan de orde zijn gesteld10. Deze brief en het jaarverslag 2014 van de NVVK geven inzicht in het brede palet aan instrumenten dat benut wordt binnen de schuldhulpverlening. Voorbeelden hiervan zijn activiteiten gericht op preventie, adviesgesprekken, stabilisatie van schulden, budgetcoaching, budgetbeheer, beschermingsbewind en tot slot een schuldentraject waarbij sprake is van kwijtschelding van schulden. Het gaat hierbij, aldus de NVVK, om maatwerk voor een groeiende groep schuldenaren die steeds diverser is en waarbij de uitkomst mede afhankelijk is van de medewerking van de schuldenaar en de schuldeisers.

De NVVK signaleert dat het oplossen van schulden door de complexiteit van achterliggende problematiek steeds moeilijker is geworden. Als gevolg daarvan bestaat de dienstverlening in toenemende mate uit stabilisatie en richt de schuldhulpverlening zich steeds meer op preventie en vroegsignalering.

Daarnaast geeft de NVVK aan dat de uitvoering van de schuldhulpverlening gebaat is bij een betere ontsluiting van noodzakelijke gegevens en de invoering van een breed wettelijk moratorium. In nauwe samenwerking met ondermeer de VNG, Divosa en de NVVK heb ik de uitwerking hiervan ter hand genomen. Voor wat betreft gegevensuitwisseling voor schuldhulpverlening heb ik deze partijen gevraagd om in kaart te brengen welke gegevens in welke fase van het proces noodzakelijk zijn. Dit vormt de basis voor vervolgstappen en hopelijk kan dan in de loop van 2016 een besluit worden genomen. Ten aanzien van het gewenste moratorium wordt regelgeving voorbereid. Eerstvolgende stap is het aanbieden van de ontwerp-regelgeving voor (internet)consultatie. Ik streef er naar om het breed wettelijk moratorium uiterlijk op 1 januari 2017 ingevoerd te hebben.

In de uitzending van Radio Reporter kwam ook aan de orde dat het aantal mensen dat zich opnieuw bij NVVK-leden heeft gemeld voor schuldhulpverlening is toegenomen van 1300 in 2012 naar 4300 in 2014. Volgens het onderzoek «Duurzaamheid schuldentrajecten» is het percentage ex-schuldenaren dat na een schuldentraject opnieuw met schulden te maken krijgt, de afgelopen jaren stabiel gebleven. De stijging van recidive die de NVVK rapporteert lijkt te komen doordat een steeds groter deel van de mensen die terugvallen in schulden de weg naar de schuldhulpverlening opnieuw weet te vinden.

Stand van zaken besluit private schuldbemiddelaars

Ik heb de Minister van Economische Zaken gevraagd naar de stand van zaken van de beantwoording van uw vragen naar aanleiding van het ontwerp-Vrijstellingsbesluit schuldbemiddelaars en hem verzocht u over de afhandeling daarvan zo spoedig mogelijk te informeren.

Uitkomst vervolggesprek met banken

Op 24 november 2015 heb ik wederom gesproken met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) over de bijdrage die banken kunnen leveren aan het voorkomen en oplossen van problematische schulden. In algemene zin zijn banken druk doende om het perspectief van de klant meer centraal te stellen. Ook worden stappen gezet om de transparantie binnen de sector te vergroten. De «Vertrouwensmonitor Banken 2015»11 is hier een mooi voorbeeld van.

Tijdens het overleg heb ik met de NVB gesproken over het belang van zorgvuldig preventief en bijzonder beheer. De NVB gaf aan dat banken hier al veel energie in steken. Tegelijkertijd erkende de NVB – getuige ook de uitkomsten van het onderzoek van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) «meer aandacht nodig voor betalingsproblemen van hypotheekklanten» – dat er nog stappen gezet moeten worden, met name in de communicatie. Hierbij ziet de NVB voor zichzelf ook een rol om kennis en best practices, waar het niet gaat om concurrentiegevoelige informatie, te verspreiden. Zo neemt de NVB deel aan de rondetafel bijeenkomst die de AFM naar aanleiding van het hiervoor genoemde rapport op korte termijn organiseert. Ook denkt de NVB na over manieren om voor klanten met financiële problemen de drempel om zich tijdig te melden bij hun bank te verlagen. Daarbij wordt ook het project Schakel! betrokken. Dit is een succesvol project waarbij schuldhulpverleners en hypotheekverstrekkers in een vroeg stadium met elkaar in contact treden over een hypotheekklant die zich meldt bij de gemeentelijke schuldhulpverlening. Ik heb dit project onlangs via de website effectieveschuldhulp.nl opnieuw onder de aandacht van gemeenten en schuldhulpverleners gebracht.

Ook heb ik met de NVB gesproken over het belang van het waarborgen van de beslagvrije voet. Dit om te zorgen dat mensen met problematische schulden nog juist voldoende overhouden om in hun levensonderhoud te voorzien. Het blokkeren van leefgeldrekeningen om zaken af te dwingen, wat in een zeer gering aantal gevallen lijkt voor te komen, past daar niet bij. Dat leidt immers tot hernieuwde financiële instabiliteit. De NVB is eveneens van mening dat dit ongewenst is en heeft zich tot doel gesteld te voorkomen dat dit instrument wordt ingezet. Banken zijn immers gehouden, ingevolge de algemene bankvoorwaarden, naar beste vermogen rekening te houden met de belangen van de klant.

Het is helder dat banken een belangrijke rol spelen bij het waarborgen van de beslagvrije voet als schuldeiser en uitvoerder van een bankbeslag of een overheidsvordering. Ik heb met de NVB afgesproken hen te betrekken bij mijn plannen om de beslagvrije voet te vereenvoudigen en beter te waarborgen, ook in relatie tot dwangincasso op bankrekeningen. Ik ben blij dat de NVB hier positief op heeft gereageerd, want dit komt de uitvoerbaarheid van deze plannen zeker ten goede.

Tot slot heb ik met de NVB afgesproken om halfjaarlijks de voortgang en eventuele knelpunten te bespreken.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

X Noot
3

Kamerstuk 24 515, nr. 315 en nr. 316.

X Noot
4

Dit onderzoek is aangekondigd in de brief van 2 juli 2015 (Kamerstuk 24 515, nr. 294).

X Noot
5

Kamerstuk 24 515, nr. 304.

X Noot
7

Zie voor de definities van risicovolle en problematische schulden de methodologische verantwoording van het onderzoek in de bijlage.

X Noot
8

Kamerstuk 24 515, nr. 315.

X Noot
9

Kamerstuk 24 515, nr. 316.

Naar boven