21 501-32 Landbouw- en Visserijraad

Nr. 1253 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 oktober 2020

Met deze brief informeer ik uw Kamer over de uitkomsten van de Landbouw- en Visserijraad die op 21 september jongstleden plaatsvond te Brussel. Tevens maak ik van de gelegenheid gebruik om uw Kamer te informeren over de motie van het lid Wassenberg over zorgen dat bedwelming van meervallen vóór de slacht het gebruik wordt in viskwekerijen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1216). In deze brief informeer ik u ook over de stand van zaken rond de aanlandplicht, de verdiepende SWOT rapporten voor de thema’s water, regionalisering en voedsel & dierenwelzijn. Tevens wordt de stand van zaken rond het GLB toegelicht. Ten slotte wordt de toezegging van Minister Wiebes aan Kamerlid Moorlag tijdens het Green Deal debat van 25 juni jongstleden toegelicht.

I. Onderwerpen op de Landbouw- en Visserijraad

Hervorming GLB

Het voorzitterschap heeft de discussie over GLB langs drie thema’s gestroomlijnd: groene architectuur, het systeem van directe betalingen en new delivery model. Het voorzitterschap beoogt in de Landbouw- en Visserijraad van 19 en 20 oktober tot een algemene oriëntatie te komen voor het GLB en inventariseert tijdens deze Raad op welke punten er voor lidstaten nog open einden zijn. Het voorzitterschap is van mening dat op de meeste onderdelen het technisch- inhoudelijke overleg is afgerond en dat een stabiele Raadspositie bepaald is.

De Commissie uit zorgen over de Raadspositie. Zij betreurt dat plafonnering van directe betalingen optioneel is en dat GLB-middelen daardoor niet optimaal verdeeld zullen worden. Daarnaast maakt de Commissie zich zorgen over mogelijke uitholling van GAEC 9 door de Raadspositie dat ook productieve landbouwgrond, zoals vanggewassen, meetellen voor het minimumareaal. Bovendien zag Commissie liever dat GAEC 9 op het hele landbouwareaal van toepassing is en niet alleen op akkerland. In lijn met de naar het oordeel van de Commissie verzwakte milieu en klimaatambitie, is zij tegenstander van het meetellen van steun voor gebieden met natuurlijke handicaps voor de 30% milieu en klimaatinspanning in de 2e pijler. Tenslotte vindt de Commissie de mogelijkheden voor goede verantwoording van de besteding van publieke middelen te beperkt door de Raad gewenste inperking van de indicatoren aan de hand waarvan lidstaten de voortgang moeten rapporteren.

Enkele lidstaten gaven hun volle steun aan de door het voorzitterschap ingezette lijn voor de groene architectuur. Ik heb mijn steun uitgesproken. Van breed verzet tegen de lijn van het voorzitterschap is geen sprake. Slechts enkele lidstaten spreken zich uit tegen verplichte eco-regelingen.

Kort voor de Raad is een voorstel door Oostenrijk voorgelegd aan de lidstaten. Dit voorstel pleit voor meer flexibiliteit in het voldoen aan de groene ambitie en holt het voorstel van het voorzitterschap uit. In essentie zouden lidstaten die een relatief (in verhouding tot directe betalingen) grote groene inspanning in de 2e pijler doen hun geoormerkte verplichting ten aanzien van eco-regelingen kunnen verminderen. Enkele lidstaten spraken hun interesse in het Oostenrijkse voorstel uit.

Veel lidstaten reageren op de voorstellen van het voorzitterschap ten aanzien van GAEC 9, maar van grote tegenstand is geen sprake. Enkele lidstaten vinden het vastleggen van een percentage akkerlandareaal voor de groene elementen van GAEC 9 primair een verantwoordelijkheid van de lidstaten. Eén lidstaat pleit ervoor dat het percentage betrekking heeft op het hele landbouwareaal en niet slechts op het akkerland.

Enkele lidstaten, waaronder Nederland, bepleiten opnieuw beperkingen aan vrijwillig gekoppelde betalingen; het moet niet tot uitbreiding van productie leiden en niet uitstijgen boven het voorstel van de Commissie. Daarnaast wordt gepleit voor een verdere vereenvoudiging van het NDM. Nederland wil samen met enkele andere lidstaten meer garantie dat het goedkeuringsproces van NSP’s transparant verloopt. Nederland heeft gepleit voor het meetellen van investeringssteun voor jonge boeren in de 2% oormerking voor besteding aan jonge boeren.

Het voorzitterschap concludeerde dat er grote steun is om tot een algemene oriëntatie te komen in de Landbouw- en Visserijraad van oktober. Tevens constateert het voorzitterschap dat er lidstaten zijn die meer flexibiliteit willen zien in hetgeen nu op tafel is gelegd, met name als er substantiële inzet vanuit de 2e pijler wordt gedaan voor milieu/klimaat. Het voorzitterschap gaat het Oostenrijkse voorstel nader bestuderen.

Handel in landbouwproducten

De Commissie presenteerde een stand van zaken ten aanzien van export vanuit de EU naar derde landen, de onderhandelingen van vrijhandelsakkoorden, WTO-aangelegenheden en Brexit.

Een groot aantal lidstaten vroeg aandacht voor reciprociteit bij het onderhandelen van nieuwe handelsakkoorden door de Commissie. Derde landen moeten volgens deze lidstaten aan de productiestandaarden voldoen die binnen de EU vereist zijn. Nederland heeft, in het kader van de onderhandelingen met Nieuw-Zeeland, gewezen op legbatterijen. Veel lidstaten leggen een link met Farm to Fork en benadrukken dat er voldoende oog moet zijn voor behoud van de concurrentiekracht van Europese boeren. Eén lidstaat feliciteerde de commissie met de GI-overeenkomst die met China is gesloten. Andere lidstaten wezen op het belang dat GI’s blijvend verdedigd worden, bijvoorbeeld in de gesprekken met African Union (IT).

Enkele lidstaten stonden stil bij de het Boeing-Airbus conflict met de VS waarbij opgeroepen werd tot de-escalatie.

De Commissie werd opgeroepen uiterst behoedzaam te opereren ten aanzien van het Mercosur-akkoord en werd gewezen op de risico’s voor gevoelige producten. Eén lidstaat informeerde naar de opvolging van het audit rapport over CETA akkoord. De Commissie reageerde daar niet op.

Een groot aantal lidstaten sprak hun zorg uit over de Brexit-onderhandelingen. Eén lidstaat wilde graag van de Commissie de verzekering dat er nog steeds financiële voorzieningen zijn met oog op eventuele gevolgen van Brexit op de landbouwmarkten. De Commissie bevestigde dat de eerder gealloceerde 1 miljard euro voor marktmaatregelen nog steeds is voorzien.

Het voorzitterschap concludeerde dat de geactualiseerde cumulatieve impact assessment die Commissie heeft toegezegd, verwelkomd wordt. Het voorzitterschap herhaalde de zorg van lidstaten over het Mercosur-akkoord voor gevoelige producten, maar ook voor de negatieve milieueffecten in de Mercosur-landen bij een groeiende export naar de EU.

AOB’s

Stimulans teelt eiwitrijke gewassen

Frankrijk presenteerde, met steun van een groot aantal lidstaten, een verklaring waarin gepleit wordt om de productie van eiwithoudende gewassen binnen de EU te versterken en de afhankelijkheid van invoer te verminderen. Naast een oproep om onderzoek en innovatie hierop te richten, wordt ook het belang van gekoppelde steun voor versterking van de productie bepleit. Om die reden heeft Nederland de verklaring niet gesteund en Nederland kreeg hiervoor bijval van enkele andere lidstaten. Tevens werd gevraagd om verbreding van dit onderwerp. Zo kan gras een belangrijke eiwitproducent zijn en moeten ook de mogelijkheden van eiwitten van insecten benut gaan worden.

Enkele lidstaten brachten naar voren dat POSEI-programma wordt gekort in tegenstelling tot het GLB. De Commissie legt uit dat korting op POSEI in lijn is met algehele korting op GLB in het eerdere Commissievoorstel. De regeringsleiders hebben op het punt van het GLB anders besloten, echter voor POSEI niet. De Commissie is niet in de positie dit besluit te veranderen.

Front-of-pack-labelling

Tsjechië en Italië agendeerden een non-paper, waarin ze aangeven bezorgd te zijn over het gebruik van een label dat verplicht is en buiten de wettelijk voorgeschreven hoeveelheden aan o.a. zout, suiker en vetten, ook een verplicht kleurschema hanteert. Dit kleurschema zou té simpel zijn, geen rekening houden met culturele verschillen en daarnaast het risico overschatten van voedingsmiddelen die slechts in kleine hoeveelheden in het dieet worden gebruikt. Naast de ondertekenaars van de non-paper, nemen vrijwel alle landen het woord om hun inzet te verwoorden. De meningen lopen uiteen over verplichting of niet, kleurschema of geschreven informatie, uitsluiten van bepaalde voedingsmiddelen die anders geclassificeerd zijn (Protected Designation of Origin (PDO) products, Protected Geographical Indication (PGI) products, Traditional Specialities Guaranteed (TSG)). De lidstaten zijn het er wel over eens dat er een geharmoniseerd label moet komen.

Commissaris Kyriakides gaf aan zich bewust te zijn van de impact die zo’n label kan hebben op traditionele producten. Ze stelde een volledig transparant project voor waarin op basis van een inventarisatie van het Joint Research Centre en data vanuit EFSA, een gebalanceerde conclusie zal moeten worden getroffen.

Legkippen in kooien

Tsjechië heeft een paper ingebracht waarin ze pleiten voor een totaal verbod van kooien. Dit paper wordt door een groot aantal landen onderschreven, maar door een aantal landen ook weersproken. Met name landen die geïnvesteerd hebben in verrijkte kooisystemen vinden dat ze boeren die net overgestapt zijn op een welzijnsvriendelijker systeem niet in een keer dit systeem kunnen verbieden. Tussen deze twee kampen bevinden zich een aantal landen die aangeven zo’n verbod alleen te kunnen maken op basis van een uitgebreide Impact Assessment om de gevolgen van zo’n verbod beter te kunnen inschatten. Waar men het over eens is, is dat de Commissie de invoer van eieren uit landen met een lager dierwelzijnskarakter moet gaan verbieden.

Commissaris Kyriakides geeft aan dat de TSJ-paper overeenkomst met een burgerinitiatief dat oproept tot uitfasering van alle dierhouderij in kooien. Ze geeft aan niet doof te kunnen zijn voor zo’n oproep, maar geeft ook aan een Impact Assessment te willen doen vóór ze tot handelen over zal gaan.

Afrikaanse Varkenspest

Duitsland geeft aan dat ze meerdere met Afrikaanse varkenspest besmette dieren hebben aangetroffen op haar grondgebied wat tot enorme effecten op hun handel heeft geleid. Deel van die effecten (generieke import stops van met name Zuid-Aziatische landen) zijn niet in overeenstemming met de regionalisatie afspraken.

Alle lidstaten gaven aan mee te leven met de Duitsers. Sommige wezen op het belang van een gezamenlijke positie ten aanzien van derde landen die een wig zouden proberen te drijven tussen de verschillende lidstaten. Er werd gepleit voor meer onderzoek naar de Afrikaanse varkenspest en aandacht voor de grote financiële gevolgen die de besmetting met zich meebrengt. Meerdere lidstaten pleitten voor een financiële compensatieregeling voor getroffen landen.

Commissaris Wojchiechowski gaf aan dat in zijn ogen transport een grote rol zou spelen bij de verspreiding. Hij gaf aan dat het kleiner aantal varkensbedrijven en de vermindering van transportduur een goede inzet zou zijn om tot vermindering van verspreiding van varkenspest te komen. Met die opmerkingen begeeft hij zich op het terrein van Commissaris Kyriakides. Commissaris Wojciechowski zegt toe de ontwikkeling op de varkensvleesmarkt nauwgezet te blijven volgen. Tegelijkertijd onderstreept hij dat bij het dichtgaan van de Zuid-Aziatische markt het een moeilijke opgave is om alternatieve markten te kunnen vinden.

II. Motie lid Wassenberg

Uw Kamer heeft een motie van het lid Wassenberg aangenomen waarin wordt gevraagd om in gesprek te gaan met de sector en er zorg voor te dragen dat bedwelming van meervallen voor de slacht gebruikt wordt in viskwekerijen (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1216).

In Nederland zijn er 6 bedrijven die meerval-achtige soorten kweken.

Het grootste bedrijf kweekt en verwerkt ca. 55% van de meervallen. Dit bedrijf heeft reeds een bedwelmingsapparaat waar de meervallen mee bedwelmd worden voor de slacht. Het grootste deel van de andere bedrijven leveren de vissen levend aan de handel in binnen- en buitenland.

Vanwege de afgenomen afzet van meerval in de afgelopen periode, overwegen enkele van de overgebleven bedrijven om te stoppen met de kweek. Een dure investering in een bedwelmingsapparaat is dan geen optie.

Tijdens een online ledenvergadering van de Nederlandse Vereniging van Viskwekers (NeVeVi) is gewezen op de mogelijkheden om gebruik te maken van het financieel instrument MIA/VAMIL om een bedwelmingsapparaat aan te schaffen.

Middels dit instrument (https://www.rvo.nl/subsidie-en-financieringswijzer/mia-vamil) kunnen bedrijven die duurzame bovenwettelijke investeringen doen zoals de aanschaf van een bedwelmingsapparaat, fiscale voordelen krijgen.

III. Aanlandplicht

In juli jl. hebben de lidstaten en de Europese Commissie overeenstemming bereikt over de Gezamenlijke Aanbeveling voor het Discardplan 2021–2023 in de Noordzee, waarmee uitvoering gegeven wordt aan de aanlandplicht. De Gezamenlijke Aanbeveling is omgezet in een voorstel voor een gedelegeerde handeling en ligt nu bij het Europese parlement voor goedkeuring. De Commissie streeft ernaar dat deze op 1 januari 2021 van kracht is.

In de Gezamenlijke Aanbeveling zijn alle belangrijke knelpunten voor de Nederlandse visserij opgenomen. De belangrijkste uitzonderingen op de aanlandplicht zijn die voor ondermaatse schol (t/m 2023), tarbot (t/m 2022), wijting (t/m 2021) en garnalen (t/m 2023). De duur van de uitzonderingen hangt samen met voorwaarden voor gegeven uitzonderingen, namelijk de voortzetting van het aanleveren van gegevens en verder onderzoek naar selectiviteit en overleving.

Bij de uitvoering worden belanghebbenden en industrie betrokken door middel van de zogenaamde regionale adviesraden zoals de regionale adviesraad voor de Noordzee. Ook vindt er afstemming plaats tussen controle instanties van lidstaten in samenspraak met de Europese Commissie in de regionale controle expert groepen.

Ik ben tevreden met het Noordzee discardplan 2021–2023. Alle uitzonderingen, maar met name de uitzondering voor ondermaatse schol, zijn belangrijk om zowel de doestellingen van de aanlandplicht als de werkbaarheid ervan te realiseren.

Essentieel onderdeel van deze uitzonderingen is de uitvoering van onderzoeksprojecten om beter inzicht te krijgen in vangstsamenstelling en overleving. De uitzondering voor ondermaatse schol is gekoppeld aan de uitvoering van het pilotproject Fully Documented Fisheries (FDF). Het pilotproject bevindt zich nu in het tweede jaar en is opgezet voor wetenschappelijke doeleinden. Door middel van automatische beeldherkenning en registratie, wordt inzicht verkregen in de hoeveelheden en de samenstelling van vangsten en discards. Deze gegevens dragen bij aan verbetering van wetenschappelijke onderzoek, inzicht in visbestanden en daardoor verbetering van het beheer. Momenteel zijn er zeven schepen uitgerust met FDF-apparatuur waarop dataverzameling plaatsvindt.

IV. Verdiepende SWOT rapporten voor de thema’s water, regionalisering en voedsel & dierenwelzijn

Naar aanleiding van de houtskool-SWOT voor het GLB welke 2 oktober 2019 aan uw Kamer is toegestuurd (Kamerstuk 28 625, nr. 276) hebben verschillende belanghebbende partijen aangegeven graag een verdieping te zien op de thema’s water, regionalisering van het GLB en Voedsel & Dierenwelzijn. Deze verdiepende studies zijn in opdracht uitgevoerd door de WUR en zijn als bijlage bij deze brief meegezonden1.

Een SWOT in het kader van het nieuw Europees Gemeenschappelijk Landbouw Beleid (GLB) is een stand van zaken van de huidige situatie, welke wordt samengevat in Sterkten, Zwakten, Kansen en Bedreigingen (SWOT in het Engels).

In het rapport: «Enkele maatschappelijke thema’s van landbouw en voedsel nader bepaald» van de Dagevos et all. wordt een aantal thema’s met betrekking tot maatschappelijke thema’s nader uitgediept. Het betreft de thema’s:

  • 1. Meer voedselveiligheid en transparantie, inclusief gewasbeschermingsmiddelen.

  • 2. Dierenwelzijn inclusief diergezondheid en antibiotica gebruik & antimicrobiële resistentie.

  • 3. Duurzamer geproduceerd voedsel, inclusief eiwittransitie.

  • 4. Een landbouw die bijdraagt aan een gezond eetpatroon.

  • 5. Minder voedselverspilling.

In het rapport «Waterbeheer en de landbouw nader beschouwd» van Michels wordt een integraal overzicht gegeven van de waterkwaliteit en de waterkwantiteit in landbouw gebieden. Er wordt ook nadrukkelijk de integraliteit gezocht met klimaat, biodiversiteit en bodemkwaliteit omdat deze thema’s nauw met elkaar samenhangen.

Het rapport «Regionale differentiatie SWOT-NSP» van Smit et all, onderzoekt of het nodig is verschillende regionale SWOT-analyses te maken voor het Nederlandse GLB-NSP, of dat regionale verschillen op een andere manier tot uitdrukking kunnen komen in de SWOT voor het NSP. De WUR komt tot de conclusie dat het NSP effectiever kan worden, indien rekening gehouden wordt met regionale verschillen. Zonder dat het nodig is regionale SWOT-analyses te maken, want er liggen al veel specifieke data, waarmee de behoeften en interventies, waar nodig, regionaal onderbouwd kunnen worden.

De drie verdiepende studies bieden waardevolle inzichten op de gekozen thema’s en vormen daarmee de basis voor de onderbouwing van de keuzes die gemaakt worden in het GLB-NSP. De studies worden besproken met de stakeholders, om zoveel mogelijk een gemeenschappelijke basis te hebben in de analysefase.

Na Europese besluitvorming over de GLB verordeningen – begin 2021 – zal een definitieve SWOT worden opgesteld, waarin alle deelstudies zullen worden verwerkt.

V. Stand van de inhoudelijke discussie over het nieuwe Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) in Europa

U heeft mij per brief verzocht om uw Kamer een actuele stand van zaken van de besluitvorming over het GLB en de totstandkoming van het Nationaal Strategisch Plan (NSP) toe te sturen. Over het NSP zult u apart worden geïnformeerd in de loop van oktober.

Waar staan we nu?

Op 1 juni 2018 heeft de Europese Commissie het nieuwe GLB-pakket bestaande uit drie verordeningen gepresenteerd. Onder leiding van het Bulgaarse, Oostenrijkse, Roemeense, Finse, Kroatische en het huidige Duitse voorzitterschap zijn over dit pakket uitgebreide discussies met alle EU-lidstaten gevoerd. De voortgang van de besluitvorming is deels vertraagd door de lange onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK). Nu de regeringsleiders in juli hierover overeenstemming hebben bereikt, kan de discussie over het toekomstige GLB in Raadskader ook tot een einde gebracht worden. Het Duitse voorzitterschap is voornemens om tijdens de Landbouw- en Visserijraad van oktober een gezamenlijke Raadspositie vast te stellen. Ook het Europees parlement is voornemens om eind oktober haar standpunt te bepalen over de drie GLB-verordeningen.

Zodra beide wetgevers een standpunt hebben ingenomen, kunnen de trilogen beginnen. Een triloog is het overleg waarin de delegaties van het Europees parlement, het voorzitterschap van de Raad en de Europese Commissie onderhandelen over de voorstellen. Het doel is om een politiek akkoord tussen de twee wetgevers te bereiken, met instemming van de Europese Commissie. Ik verwacht dat dit volgend voorjaar zal plaatsvinden.

Hoewel de onderhandelingen in de Raad over het GLB al geruime tijd bezig zijn, is mijn inzet onveranderd. Het GLB is een krachtig instrument dat ingezet moet worden om de beoogde veranderingen in de Nederlandse landbouw, zoals bedoeld in het Regeerakkoord en met name verwoord in de LNV-visie «Waardevol en Verbonden» te versterken en te versnellen.

Overzicht discussies

Hieronder volgt een stand van zaken van de discussies tussen de Europese lidstaten in de Raad. Eerder heb ik een uitgebreide stand van zaken in juli 2019 aan uw Kamer toegestuurd (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1191). Daarnaast heb ik u maandelijks voorafgaand aan de Landbouw- en Visserijraad over de voortgang van dit dossier geïnformeerd. Dit overzicht is een aanvulling hierop. Gelet op de onderhandelingen die in oktober en in de triloogfase met het Europees parlement nog zullen plaatsvinden, kunnen onderstaande Raadsstandpunten nog wijzigen. De discussies in het Europees parlement kennen immers een eigen dynamiek waardoor onderwerpen waarover de Raad nu een positie kiest, in de triloog een andere richting op kunnen gaan. Mijn inzet bij de beoordeling van de voorstellen van het Europees parlement zal steeds zijn dat de in Raadspositie beoogde omslag naar een meer doelgericht GLB dat bijdraagt aan maatschappelijke doelen en de verdere ontwikkeling van een weerbare en innovatieve landbouw, herkenbaar en behouden blijft.

Algemeen

Budget

De regeringsleiders hebben tijdens een buitengewone Europese Raad (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1575) overeenstemming bereikt over het MFK voor de periode 2021–2027. Hier is ook grotendeels beslist over het budgettaire deel van het GLB. Er zal in vergelijking tot de huidige periode een iets hoger bedrag voor het GLB beschikbaar komen, al is dit zonder inflatiecorrectie. Voor Nederland betekent dit dat de budgetdaling minder groot zal zijn dan aangegeven in het BNC-fiche (Kamerstuk 34 965, nr. 2). Voorlopige cijfers zijn dat voor Nederland jaarlijks 717,4 miljoen euro beschikbaar komt voor de eerste pijler (Europees Landbouwgarantiefonds, ELGF) en gemiddeld 75,6 miljoen euro voor de tweede pijler (Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, ELFPO), beide in lopende prijzen. Door de frontloading die in het ELFPO zal plaatsvinden, wordt in 2021 eenmalig budget naar voren gehaald voor alle lidstaten. Daardoor is voor Nederland in 2021 89,5 miljoen euro beschikbaar en in de overige jaren 73,3 miljoen euro.

Daarnaast is besloten dat 7,5 miljard euro (in 2018 prijzen) beschikbaar zal worden gesteld vanuit het Next Generation EU fonds voor een verhoging van het ELFPO-bedrag. De verdeelsleutel die van toepassing zal zijn op dit bedrag is gebaseerd op de verdeelsleutel voor de tweede pijler uit het oorspronkelijke Commissievoorstel van juni 2018. Daarmee zal Nederland een bedrag van 53,3 miljoen euro (lopende prijzen) ontvangen, te verdelen over 2022 en 2023. Het Duits voorzitterschap heeft echter voorgesteld de transitieverordening aan te passen zodat deze middelen worden toegewezen aan de in de door de Raad voorgestane tweejarige transitieperiode 2021–2022. De middelen zouden dan over 2021 en 2022 worden verdeeld via een 30:70 ratio vanwege bovengenoemde frontloading in het ELFPO. De discussie en besluitvorming hierover zijn nog niet afgerond.

Tevens is er door de Europese Raad besloten over een aantal financiële GLB-punten. Externe convergentie zal plaatsvinden conform het Commissievoorstel. Nieuw is dat er een garantie aan lidstaten is gegeven dat de directe betalingen in 2022 minimaal 200 euro en in 2027 minimaal 215 euro per hectare zullen bedragen. Nederland heeft zich met gelijkgezinden verzet tegen externe convergentie (in lijn met motie van het lid Madlener, Kamerstuk 28 625, nr. 267), maar de posities van lidstaten liepen op dit punt sterk uiteen. Als onderdeel van het totaalakkoord was deze uitkomst gezien het krachtenveld voor het kabinet dan ook de best mogelijke.

De plafonnering van directe betalingen heeft een vrijwillig karakter gekregen en is vastgesteld op 100.000 euro. Lidstaten mogen hierbij arbeidskosten aftrekken. Het Duits voorzitterschap heeft geconcludeerd dat de conclusies van de Europese Raad het niet uitsluiten om een vrijwillige en beperkte plafonnering van betalingen onder de 100.000 euro in te stellen. Lidstaten krijgen hiermee de flexibiliteit om zelf te bepalen of en vanaf welk bedrag zij plafonnering zullen toepassen en tegen welk reductiepercentage. Met het oog op gelijk speelveld had ik veel liever een verplichte toepassing van de plafonnering gezien. Tenzij de triloog met het Europees parlement tot een andere uitkomst leidt, betekent het besluit van de Europese Raad dat een eventuele discussie over plafonnering in het kader van het Nationaal Strategisch Plan in de lidstaten zelf moet worden gevoerd. Mede door Nederlandse inzet zijn betalingen voor eco-regelingen uitgesloten van plafonnering.

Verwant hieraan is de discussie in de Raad over herverdelende betalingen. Herverdelende betalingen zijn gericht op kleine boeren, die meer geld krijgen voor de eerste hectares tot een bepaalde grens. De huidige Raadspositie stelt nog steeds dat deze betalingen voor lidstaten een optionele keuze zijn, net zoals in het huidige GLB.

Verder hebben de regeringsleiders besloten de overhevelingspercentages tussen beide pijlers te verhogen van 15% in de huidige periode naar 25%. Aanvullend mogen lidstaten 15% extra van de eerste naar de tweede pijler overhevelen, mits deze budgetten worden ingezet voor klimaat- of leefomgevingsdoelen. De cofinancieringspercentages in de tweede pijler zijn door de Europese Raad conform het Commissievoorstel op 43% EU-bijdrage en 57% nationale bijdrage vastgesteld. Voor bepaalde duurzaamheidsmaatregelen mag een hogere EU-bijdrage ingezet worden en voor middelen overgeheveld vanuit de eerste pijler is een nationale publieke bijdrage helemaal niet verplicht.

Transitieperiode

Aangezien de besluitvorming in zowel de Raad als het Europees parlement nog volop gaande is en een akkoord pas in de loop van 2021 zal worden bereikt, acht ik een transitieperiode van twee jaar onvermijdelijk. De meeste spelers in Brussel delen deze analyse. De Europese Commissie gaat formeel nog steeds uit van een eenjarige transitieperiode om zo via het Nationaal Strategisch Plan eerder bij te kunnen dragen aan de doelstellingen van het GLB en de Green Deal, maar lijkt wel te gaan willen praten over de voorwaarden voor een tweejarige transitieperiode.

Vorig jaar heeft de Europese Commissie haar transitievoorstel gepubliceerd, waarover de Raad en het Europese parlement een politiek akkoord bereikten in juni 2020, met uitzondering van punten die raken aan het MFK en de duur van de periode. De onderhandelingen over de overgangsbepalingen kunnen waarschijnlijk op korte termijn worden afgerond om lidstaten voldoende tijd te geven hun nieuwe Plattelandsontwikkelingsplan (POP) in te dienen voor goedkeuring door de Europese Commissie. Tevens zal er besloten worden over het hierboven genoemde naar voren halen van de GLB-middelen uit het Next Generation EU-fonds naar 2021 en 2022.

Innovatie

Als horizontaal instrument zal innovatie een prominente plek in het nieuwe GLB krijgen, waarbij lidstaten veel ruimte krijgen om dit in het Nationale Strategische Plan vorm te geven. Het Commissievoorstel borgt het belang van innovatie en kennisuitwisseling. Dit levert weinig discussie tussen de lidstaten op.

Link met Green Deal

De Green Deal-voorstellen sluiten aan bij mijn inzet om het GLB doelgerichter in te zetten voor maatschappelijke doelen als klimaat, leefomgeving en biodiversiteit. Met name de Biodiversiteitsstrategie en de Van-Boer-tot-Bord-strategie zijn voor het GLB relevant. De Commissie heeft in deze strategieën aangegeven een gestructureerde dialoog met lidstaten op te zullen zetten over aanbevelingen die zij per lidstaat zal opstellen en die een plaats moeten krijgen in de Nationale Strategische Plannen. Dit om te zorgen dat de deze plannen de ambities van de Green Deal, en daarmee de ambities uit de strategieën, voldoende reflecteren (zie ook goedkeuring Nationaal Strategische Plannen). Lidstaten zijn kritisch over het idee van de aanbevelingen, omdat zij haaks staan op het uitgangspunt dat de EU het wat bepaalt en de lidstaten het hoe. Voor Nederland staat dat geheel los van het feit dat we het eens zijn over de ambities voor klimaat en leefomgeving.

GLB bijdrage aan het Klimaatakkoord

De regeringsleiders hebben tijdens de Europese Raad in juli geconcludeerd dat 40% van het GLB-budget moet bijdragen aan de klimaatdoelen. Klimaat is een van de negen subdoelstellingen van het GLB, waarop in de beoordeling van de Nationale Strategische Plannen zal worden getoetst. Ondersteunend aan die opgave is, zoals bovenstaand genoemd, afgesproken dat lidstaten naast de gebruikelijke flexibiliteit tussen beide pijlers, additioneel 15% kunnen over hevelen van de eerste pijler naar de tweede pijler, mits dit bestemd is voor interventies die bijdragen aan klimaat en leefomgeving. Minstens 30% van het tweede pijler budget dient besteed te worden aan agro- en milieudoelen, zoals ook in het huidige GLB het geval. Het Duitse voorzitterschap wil een percentage van de eerste pijler oormerken voor eco-regelingen (zie ook groene architectuur).

Verordening inzake de strategische GLB-plannen

Definities

De gecreëerde ruimte voor lidstaten om zelf de definities vast te stellen is nog altijd geborgd in de Raadspositie. Zo is er nog steeds een optionele definitie van echte boer («genuine farmer») waardoor lidstaten de ruimte hebben dit zelf te definiëren in het Nationale Strategische Plan. Hierdoor hebben lidstaten ook de keuze om verbonden bedrijven hieronder te laten vallen of niet. Dit werkt direct door in de controlelast ten aanzien van deze bedrijven. De discussie op dit punt is afgerond. Voor Nederland zie ik voldoende ruimte om hier nationaal invulling aan te geven.

De definitie landbouwgrond is nader uitgewerkt om meer flexibiliteit in te bouwen waar ik mee kan instemmen. Ik zet mij er nog voor in dat de definitie van landbouwactiviteit wordt uitgebreid naar natte teelten zodat daarvoor een hectarepremie gegeven kan worden, ter ondersteuning van klimaatmitigatie. Tot nu toe heb ik onvoldoende steun voor deze Nederlandse wens.

Conditionaliteit

Nederland is vanaf de start van de onderhandelingen geen voorstander van door de Commissie voorgestelde verzwaarde conditionaliteit, omdat dit de ruimte beperkt voor de gewenste doelgerichte betalingen voor klimaat- en leefomgeving, o.a. via de eco-regelingen. Veel lidstaten willen echter vasthouden aan de voorgestelde conditionaliteit om het gelijke speelveld te borgen. Ik ben van mening dat dat ook zou kunnen via ringfencing van de middelen voor ecoregelingen (zie hieronder). De huidige Raadspositie is dat een aantal Goede Landbouw- en Milieucondities (GLMC’s) zijn versoepeld en het nutriëntentool uit de conditionaliteit is verplaatst naar de bedrijfsadviesdiensten. Nederland is met name tevreden dat GLMC 10 (ploeg- en scheurverbod in Natura 2000-gebieden) is versoepeld, wat het mogelijk zou maken om het ploegverbod in Natura 2000- gebieden gericht en specifiek te mogen toepassen conform motie van het lid Geurts (Kamerstuk 26 407, nr. 111).

Conditionaliteit kleine boeren

Ik blijf een uitzondering van de conditionaliteit voor kleine boeren onwenselijk vinden, omdat in principe iedereen zich moet committeren aan de gemeenschappelijke doelen. Tegelijkertijd kan in sommige lidstaten volledige controle op conditionaliteit bij alle kleine boeren leiden tot een onevenredig grote controlelast voor een klein deel van het areaal. Een algemene uitzondering is echter niet wenselijk, omdat in andere lidstaten wel degelijk een groot deel van het areaal daaronder zou vallen. De discussie hierover wordt nog steeds volop gevoerd.

Groene architectuur

Het Duitse voorzitterschap stelt dat er door de overeenstemming over het MFK tussen de regeringsleiders voldoende middelen beschikbaar worden gesteld voor de groene ambities in het GLB. Veel lidstaten hebben in het verleden gezegd dat zij geen hoge klimaat- en leefomgeving ambities kunnen hebben zonder adequaat budget. Het Duitse voorzitterschap pleit voor het verplicht opnemen door lidstaten van eco-regelingen in de Nationale Strategische Plannen en stelt voor een minimum percentage van het budget te oormerken met een infasering. Nederland is daar voorstander van. Ook kijkt het voorzitterschap naar een voorstel dat voor lidstaten die een grote inspanning voor klimaat en leefomgeving in de tweede pijler realiseren, een lager ringfence-percentage in de eerste pijler kan gelden. Nederland is daar geen voorstander van, omdat de omslag naar doelgerichte betalingen in de eerste pijler ook in landen met een groot tweedepijlerbudget gemaakt zou moeten worden. Steun voor verplichte «ringfencing» voor eco-regelingen begint te groeien, al blijft een aanzienlijke groep lidstaten tegen de verplichting om eco-regelingen aan te bieden aan boeren. Het voorstel van het Duitse voorzitterschap om enige flexibiliteit te bieden in de planning en verantwoording komt tegemoet aan de lidstaten die vrezen voor het verliezen van onbenutte middelen. Relevant is hier dat ringfencing voor eco-regelingen in het Europees parlement nadrukkelijk aandacht krijgt zodat ik verwacht dat dit onderwerp tijdens de trilogen zeker zal terugkomen.

Het Duitse voorzitterschap heeft ten aanzien van de conditionaliteit voor niet-productieve landschapselementen (vergelijkbaar met de huidige ecologische aandachtsgebieden) voorgesteld een minimum percentage op te nemen. Ook hier lopen de posities van lidstaten sterk uiteen. Een aantal lidstaten wil minimaal 5%, maximaal 5% of helemaal geen percentage. Nederland wil geen op EU-niveau vastgesteld percentage, onder andere om beloning van boeren via het stelsel van eco-regelingen zo flexibel en aantrekkelijk mogelijk te kunnen maken. Daarnaast wil Nederland eerst meer duidelijkheid over wat er meetelt en of er weer weegfactoren gebruikt kunnen worden. Nederland wil wel dat er wordt uitgegaan van tenminste het behoud van landschapselementen.

Compenseren implementatie EU-verplichtingen

Het GLB biedt ook in 2023–2027 de mogelijkheid om boeren te compenseren voor gebiedsspecifieke nadelen ten gevolge van de implementatie van de EU Vogel- en Habitatrichtlijnen en de Kaderrichtlijn Water om EU-normen op lidstaatniveau te kunnen behalen. Enkele lidstaten hebben gepleit om hier de richtlijn voor Nationale Emissieplafonds voor Atmosferische Depositie en de pesticiden richtlijn aan toe te voegen. Nederland pleit op zijn beurt voor opname van de Nitraatrichtlijn, maar hiervoor is nog weinig steun.

Vereenvoudiging

Voor de vereenvoudiging en modernisering van het GLB heb ik ingezet op een nieuwe architectuur met meer subsidiariteit en een vereenvoudigde controlesystematiek. Deze principes maken een groot deel uit van de voorstellen. Vereenvoudiging wordt door veel lidstaten belangrijk gevonden maar de werkelijkheid is ook dat waar veel partijen onderhandelen over complexe regelgeving als het GLB, het veelal eerder tot maatwerk dan tot vereenvoudiging leidt. Er is wat betreft vereenvoudiging zeker winst te halen bij de implementatie van het nieuwe GLB in het Nationaal Strategisch Plan, door de keuze en vormgeving van de maatregelen. Het is nu zaak om met stakeholders, waaronder uw Kamer, de juiste balans te vinden tussen ambities, wensen en vereenvoudiging.

Indicatoren en eenheidsbedragen

Voor Nederland is, naast vereenvoudiging, voldoende ruimte en subsidiariteit bij de voorgestelde indicatoren van groot belang. Het is bijvoorbeeld belangrijk dat er flexibiliteit komt voor het kunnen toepassen van gemiddelde eenheidsbedragen, met name om het collectieve stelsel voor agrarisch natuurbeheer effectief te kunnen voortzetten. Dat is door Nederlandse inzet gelukt.

Daarnaast streef ik naar flexibele toepassing van het monitoren van indicatoren, waarbij niet over indicatoren gerapporteerd hoeft te worden die aantoonbaar geen toegevoegde waarde hebben. In die zin is het vereenvoudigingsvoorstel voor indicatoren, dat onder het Kroatische voorzitterschap gedaan is, welkom. Daar staat tegenover dat ik het voor het gelijke speelveld wel van belang vind dat lidstaten al hun uitgaven moeten verantwoorden. Dat is met het Kroatische voorstel niet het geval. Dit blijft mijn aandacht hebben.

Financiële flexibiliteit

Nederland zet zich in om de GLB-ontvangsten effectief en ambitieus te kunnen inzetten met zo min mogelijk risico om middelen onbenut te laten. De voorstellen zijn op dit onderdeel sterk verbeterd. Ik vind het van belang dat risico's op onbenutte middelen een ambitieuze inzet op de groene architectuur en in het bijzonder het nieuwe instrument van de eco-regelingen niet in de weg staan.

Gekoppelde steun

Nederland is voorstander van volledige afbouw van aan productie gekoppelde steun. Het krachtenveld is echter niet gunstig, veel lidstaten zijn voor behoud of uitbreiding van gekoppelde steun. Als landingszone zet Nederland zich, samen met een aantal andere lidstaten, ervoor in dat de maximale budgetten voor gekoppelde steun niet toenemen en dat gekoppelde betalingen niet mogen leiden tot toename van de productie.

Sectorale steun

Nederland heeft zich ingezet om sectorale steun onder de eerste pijler ook aan erkende brancheorganisaties te kunnen verlenen. Dit omdat naar mijn mening veel van de sectorale doelen ook goed opgepakt zouden kunnen worden door brancheorganisaties. Een meerderheid van de lidstaten echter wil sectorale steun alleen beschikbaar stellen voor erkende producentenorganisaties en producentengroepen in een erkenningstraject. Wel is voorzien in een mogelijkheid om tweede pijler middelen in te zetten voor interventies van erkende brancheorganisaties die bijdragen aan duurzaamheidsinititatieven en risicobeheer.

Risicobeheersinstrumentarium

Ik ben positief over de nadruk op risicobeheer in het voorstel. Lidstaten zijn niet verplicht om GLB-middelen in te zetten voor de risicobeheersinstrumenten die in de verordening zijn voorzien, te weten onderlinge fondsen en verzekeringen, maar dienen wel aandacht te besten aan risicobeheer in de Nationale Strategische Plannen en ook in het Agrarisch Kennis en Innovatie Systeem (AKIS). Op deze wijze kunnen lidstaten vormgeven aan een invulling van risicobeheer die het beste bij hen past.

Agrarische collectieven

Nederland is koploper in de EU met agrarische natuurcollectieven in de tweede pijler. Voor Nederland is het cruciaal om in het toekomstige GLB het agrarisch natuur- en landschapsbeheer via de agrarische collectieven vorm te kunnen blijven geven. Tevens heeft Nederland gepleit om de agrarische collectieven als begunstigden in te kunnen zetten bij eco-regelingen. Beide punten zijn opgenomen in de huidige Raadspositie.

Jonge boeren

Het kabinet is blij met de versterkte inzet van de Europese Commissie voor steun aan jonge boeren en intreders, waarvoor minimaal 2% van de middelen in de eerste pijler in het Nationaal Strategisch Plan moet worden besteed. In het Commissievoorstel telt het verstrekken van investeringssteun aan jonge boeren voor verduurzaming echter niet mee voor het behalen van de 2%. Ik streef er naar dat die ruimte alsnog wordt geboden, om te voorkomen dat steun aan jonge boeren moet worden gegeven als een lump-sum bij installatie. Dat zou een prijsopdrijvend effect hebben op de overname van het bedrijf, en draagt daardoor minder bij aan de toekomstperspectieven van jonge boeren.

Adviesdiensten

In Nederland is de landbouwvoorlichting decennia geleden geprivatiseerd. Daarom heeft Nederland zich ervoor ingezet dat waar het de rol van bedrijfsadviesdiensten betreft deze zowel een publiek als privaat karakter kunnen hebben. Dit wordt door veel lidstaten gesteund. Het huidige Raadcompromis biedt hiertoe de mogelijkheid en geeft daarbij aan dat gebruik gemaakt mag worden van bestaande systemen. In mijn brieven aan uw Kamer van 11 augustus 2020 betreffende innovatie op het boerenerf en 3 september 2020 met een resultatenoverzicht van het Realisatieplan visie LNV (Kamerstuk 35 300 XIV, nr. 77) heb ik aangegeven hoe ik werk aan het systematisch verhogen van het aantal onafhankelijke agrarische bedrijfsadviseurs en de kwaliteit van hun adviezen.

LEADER

Het voorstel van de Commissie om evenals nu minimaal 5% van het tweedepijlerbudget te besteden aan LEADER is in de huidige Raadspositie niet gewijzigd. Tevens zijn alle lidstaten het er over eens om ook de voorbereidingskosten te kunnen vergoeden. LEADER-projecten die bijdragen aan de GLB-doelstellingen voor klimaat en leefomgeving mogen volgens het huidige Raadscompromis ook langer dan 7 jaar doorlopen. Nederland steunt deze aanpak.

Prestatiebonus

De prestatiebonus (feitelijk een tijdelijke inhouding) van 5% voor de ELFPO-middelen die pas wordt uitgekeerd bij het behalen van de klimaat- en leefomgevingsdoelstellingen, is nog altijd geschrapt. Nederland steunt de Raad op dit punt.

Goedkeuring Strategische Plannen

Het Commissievoorstel geeft weinig details over het goedkeuringsproces van de strategische plannen en legt de goedkeuringsbevoegdheid volledig bij de Commissie zelf. Het is nog niet duidelijk hoe de Europese Commissie een gelijk speelveld in dit proces zal borgen en een eerlijke verdeling van de uitgesproken ambities zal verzekeren. Nederland pleit daarom voor een meer objectief en transparant proces, met betrokkenheid van de lidstaten. Hiervoor kreeg Nederland aanvankelijk maar beperkt steun van andere lidstaten.

De Boer-tot-Bord- en de Europese Biodiversiteitstrategie hebben echter een extra dimensie gegeven aan de Nederlandse inzet op dit punt. In deze strategieën stelt de Commissie voor om een gestructureerde dialoog met lidstaten op te zetten over aanbevelingen die zij per lidstaat zal opstellen en die een plaats moeten krijgen in de Nationale Strategische Plannen. Lidstaten hebben zorgen geuit over onder meer subsidiariteit, de juridische basis van aanbevelingen, de timing van de aanbevelingen, de transparantie inzake de goedkeuring van Nationale Strategische Plannen en de wijze van berekening van de aanbevolen streefdoelen. Bijvoorbeeld de vraag of rekening gehouden wordt met wat er reeds bereikt is in een lidstaat en de bijzondere (geografische) positie waar deze zich in bevindt. Voor Nederland, dat als eerste kritische vragen heeft gesteld over het goedkeuringsproces, blijft dit een belangrijk aandachtspunt. In de huidige Raadspositie is met brede steun van de lidstaten opgenomen dat de ingediende plannen alleen getoetst mogen worden aan juridisch bindende voorschriften. Nederland pleit daarnaast voor openheid over de ingediende plannen, de aanbevelingen van de Commissie en de formele communicatie daarover tussen lidstaten en de Commissie.

Horizontale verordening

Single Audit

In aansluiting op het Financieel Reglement stelt de Commissie voor dat een single audit-benadering wordt ingevoerd en kan het aantal audits van de Europese Commissie worden teruggeschroefd. De Commissie stelt dat lidstaten niet langer worden afgerekend op de rechtmatigheid van elke betaling aan een begunstigde, maar op de doelmatigheid van de uitvoering van het programma (systeemcontrole). Ik blijf er scherp op toezien dat de juridische borging hiervan helder is. Dit laat onverlet dat lidstaten wel dienen te zorgen voor een rechtmatige besteding van de Europese subsidies, waarbij de Europese Commissie de mogelijkheid heeft om een audit uit te voeren indien zij geen zekerheid verkrijgt van de nationale certificerende instantie.

Prestatiemodel: goedkeuring van uitgaven en resultaten door Europese Commissie

Het prestatiemodel is één van de grote discussiepunten geweest in de Raad. Vereenvoudiging van het model heb ik altijd gesteund. Daar is ook het nodige bereikt. Ik blijf echter alert op verdere aanpassingen van het prestatiemodel. Vereenvoudiging is belangrijk, maar in het kader van een gelijk speelveld en met het oog op een duurzaam GLB-beleid op lange termijn vind ik dat alle lidstaten over alle GLB-uitgaven verantwoording moeten afleggen. Het nu voorliggend voorstel geeft lidstaten ruimte om bepaalde uitgaven aan de prestatievalidatie te onttrekken. Hoewel de meeste lidstaten hier geen bezwaar tegen hebben, vrees ik dat het de effectiviteit van het beleid en het gelijke speelveld in gevaar brengt. Ik verwacht dat dit punt in de trilogen terug zal komen.

Financiële discipline

De drempel van 2.000 euro voor het toepassen van de «financiële discipline», een afroming van de directe betalingen om op Europees niveau binnen het budget te blijven, is in het voorliggende compromis geschrapt. Nederland steunt dit vanuit het oogpunt van vereenvoudiging. Er is nog een groep lidstaten die pleit voor het handhaven van de 2.000 euro drempel.

Schrappen voorschriften met betrekking tot controles en sancties

Wat betreft controles en sancties steunt Nederland de voorgestelde vermindering van gedetailleerde EU-voorschriften. Nederland heeft zich ingezet voor verdere vereenvoudiging inzake controle- en sanctievoorschriften voor de conditionaliteit en het geïntegreerde beheers- en controlesysteem en de sanctiesystematiek. Het krachtenveld in de Raad ligt hier echter anders. Ik ben wel tevreden met het kunnen beperken van de toegevoegde details.

GMO-verordening

Een discussie over de GMO-verordening is sinds publicatie van het Commissievoorstel nauwelijks van de grond gekomen. Ik had graag gezien dat de opeenvolgende voorzitterschappen meer ambitie hadden getoond ten aanzien van deze verordening en heb daar meermaals op aangedrongen, wat echter op weinig steun van andere lidstaten kon rekenen. Nu is de discussie vrijwel uitsluitend gevoerd over aanpassing van de EU-wijnregelgeving. Ik mis met name voorstellen en inhoudelijke discussie over de rol van producenten- en brancheorganisaties bij risicobeheer en duurzaamheidsinitiatieven.

Voorschriften voor wijn

De etikettering van ingrediënten en voedingswaarde van wijnen zijn onder het Duits voorzitterschap nog iets verder uitgewerkt. In de etiketteringsbepalingen is verduidelijkt dat de mogelijkheid om consumenten op digitale wijze «off-label» te informeren over ingrediënten niet van toepassing is op allergenen (informatie over allergenen blijft verplicht op het wijnetiket), dat de data van consumenten die off-label-informatie (digitaal label) consulteren niet mogen worden verzameld of gevolgd en dat off-label-informatie niet mag worden gebruikt voor marketing doeleinden, het moet puur gaan om informatie over ingrediënten. Ik ben terughoudend geweest om aanvullende etiketteringsregels onder GMO-verordening te plaatsen, omdat deze materie eigenlijk thuishoort onder de verordening betreffende voedselinformatie aan consumenten. De meerderheid van de lidstaten is hier echter wel voor.

Overig

Voortzetting Overgangssteun

Lidstaten die pas waren toegetreden tot de Europese interne markt werden onder het huidige GLB toegestaan nationale overgangssteun te verlenen aan sommige sectoren. Daarbij werd afgesproken dat deze steun stapsgewijs zou afnemen. In het voorliggende Raadscompromis voor het nieuwe GLB is bepaald dat de steun beperkt is tot 40% van het niveau in 2013 en jaarlijks 10% zal afnemen. Nederland is kritisch over deze nationale steun vanwege de mogelijke marktverstoring, maar kan die als compromis accepteren.

Gendergelijkheid

De toevoeging van gendergelijkheid aan doelstelling (h), het bevorderen van werkgelegenheid, groei, gendergelijkheid, sociale inclusie en lokale ontwikkeling in plattelandsgebieden, met inbegrip van bioeconomie en duurzame bosbouw, is nog steeds geborgd in de huidige Raadspositie.

VI. Toezegging van Minister Wiebes aan Kamerlid Moorlag (25 juni jl.)

Lid Moorlag (PvdA) verzocht in het debat met de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de Green Deal op 25 juni jl. (Handelingen II 2019/20, nr. 88, items 5 en 8) om, in het kader van de van Boer tot Bord-strategie, een studiegroep in te stellen om tot doorgerekende beleidsopties te komen die de voetafdruk van productie en consumptie verlagen en daarbij de hoogwaardige Nederlandse kennis te benutten. Met het oog op o.a. het verkleinen van de voetafdruk van de voedselketen is het kabinet twee jaar geleden, na uitgebreide consultatie van burgers, het bedrijfsleven, regionaal en lokaal bestuur en de wetenschap, tot de visie op kringlooplandbouw gekomen. In aanvulling daarop heeft het kabinet eind 2019 tevens de taskforce Verdienvermogen ingesteld die met aanbevelingen is gekomen over hoe de landbouw verder kan verduurzamen met behoud van bedrijfseconomisch perspectief. Mijns inziens is hiermee reeds aan het verzoek van lid Moorlag voldaan.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.

Naar boven