Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 juli 2015
Naar aanleiding van het verzoek van de voorzitter van de Vaste Kamercommissie voor
Veiligheid en Justitie, ontvangt u als bijlage het thematisch ambtsbericht Iran1. Dit ambtsbericht is op 7 mei 2015 door de Minister van Buitenlandse Zaken uitgebracht
en ziet op de situatie van christenen en LHBT’s in Iran van december 2013 tot en met
april 2015. Tevens informeer ik u middels deze brief over de betekenis van dit ambtsbericht
voor het asielbeleid ten aanzien van Iran.
Ik heb besloten het asielbeleid ten aanzien van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen
en transgenders (LHBT’s) uit Iran voort te zetten. In het huidige asielbeleid wordt
van Iraanse LHBT’s aangenomen dat zij een gegronde vrees hebben voor vervolging, tenzij
uit het individuele asielrelaas blijkt dat zij geen bescherming behoeven. Dit beleid
doet voldoende recht aan de informatie uit het thematisch ambtsbericht.
Ten aanzien van Iraanse christenen heb ik besloten mijn asielbeleid te wijzigen. Uit
het ambtsbericht blijkt namelijk dat de situatie van bepaalde groepen christenen ernstig
is. Zij worden door de autoriteiten beschouwd als een bedreiging voor de nationale
veiligheid wanneer ze actief zijn voor »nieuwe kerken» of anderen proberen te bekeren.
Leden van huiskerken ondervinden in het bijzonder problemen. Ik merk de volgende groepen
christenen aan als groepen die systematisch blootstaan aan vervolging:
-
• christenen die actief zijn voor «nieuwe kerken» of evangeliseren;
-
• leden van huiskerken;
-
• tot het christendom bekeerde moslims die hun geloof openlijk belijden, bijvoorbeeld
door het bijwonen van kerkdiensten.
Ten aanzien van religieuze minderheden geldt overigens onverkort dat de IND beoordeelt
welke handelingen voor de vreemdeling persoonlijk een bijzonder belangrijk onderdeel
van zijn geloofsbeleving vormen en waarvan dientengevolge in redelijkheid kan worden
aangenomen dat de vreemdeling die bij terugkeer in Iran zal verrichten. Vervolgens
toetst de IND of de vreemdeling bij het verrichten van die handelingen een gegronde
vrees heeft voor vervolging. Dit is een onderdeel van het algemene asielbeleid, zoals
toegelicht in de brief van 2 november 2012 (Kamerstuk 19 637, nr. 1590).
Daarnaast heb ik besloten om christenen, bahai’s en soefi’s voortaan aan te merken
als risicogroepen en niet langer als groepen van bijzondere aandacht. Dit betekent
dat vreemdelingen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij tot deze groepen behoren,
met geringe indicaties ook aannemelijk kunnen maken dat hun problemen leidden tot
een gegronde vrees voor vervolging. Voor wat betreft christenen ziet dit op christenen
die niet reeds vallen onder de in de derde alinea genoemde groepen. Door deze beleidswijziging
sluit het beleid ten aanzien van Iraanse christenen, bahai’s en soefi’s beter aan
bij het algemene asielbeleid.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff