Provinciaal blad van Overijssel
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Overijssel | Provinciaal blad 2025, 8001 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Overijssel | Provinciaal blad 2025, 8001 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Het ontwerp Regionaal Waterprogramma Overijssel 2026-2030 vast te stellen en ter inzage te leggen
zoals is aangegeven in Bijlage A.
Aldus vastgesteld in de vergadering van Gedeputeerde Staten van 22 april 2024.
A.P. Heidema, voorzitter,
N. Versteeg, secretaris
Het waterprogramma: ons beleid voor water, bodem en klimaat
Overijssel staat voor grote opgaven in een veranderend klimaat. Weersextremen nemen toe. Het wordt soms droger en heter, soms natter. Ook de stijging van de zeespiegel heeft via het IJsselmeer effect op onze provincie. Ons water en onze bodem vormen één samenhangend systeem dat essentieel is voor de leefbaarheid van onze regio. Dit natuurlijke systeem is van belang voor de landbouw, de bedrijven, de natuur en onze gezondheid, daarmee voor de algehele welvaart en welzijn van onze inwoners. We willen een klimaatrobuust water- en bodemsysteem door beter aan te sluiten bij natuurlijke kenmerken en processen (H 6.1 Omgevingsvisie). Dit Regionaal Waterprogramma (hierna RWP) geeft richting aan de keuzes die we maken op gebied van water, bodem en klimaat. We doen dat via leidende principes en rode draden, zoals bijvoorbeeld het principe van water en bodem sturend maken (H 3.3 Omgevingsvisie).

Figuur 1. Rode draden Omgevingsvisie
Rode draden Omgevingsvisie
De ambitie voor water, bodem en klimaatadaptie is goed weergeven in H 6.1 van de Omgevingsvisie. Uiteindelijk willen we:
goed beschermd zijn tegen wateroverlast en overstromingen;
voldoende zoetwater beschikbaar hebben voor landbouw, natuur, industrie en drinkwater;
schoon water;
gezonde en vitale bodems;
een klimaat robuuste leefomgeving en ruimtelijke inrichting, zowel boven als beneden maaiveld.
Dit RWP geeft verder invulling aan die ambitie. Daarbij heeft het RWP een directe relatie met de verschillende thema’s (niet limitatief):
Klimaatmitigatie, Landbouw, en voedselvoorziening, Natuur en landschap, Verstedelijking, Wonen, Economie, Mobiliteit, Vrijetijdseconomie, Milieu, Gezondheid en Duurzaamheid (H 6.1 Omgevingsvisie ).
De aanleiding voor het vervroegd herzien van het Regionaal Waterprogramma is de vaststelling van een nieuwe Omgevingsvisie Overijssel. De Omgevingsvisie is kaderstellend voor het RWP (H 6 Omgevingsvisie). Ook maken ontwikkelingen zoals Water en Bodem Sturend (één van de leidende principes van de omgevingsvisie) en de KRW-impuls het noodzakelijk om het RWP eerder te herzien dan oorspronkelijk gepland voor 2027.
Met het Regionaal Waterprogramma van Overijssel staan we op een kruispunt van cruciale uitdagingen en kansen. Het water- en bodemsysteem vormt niet alleen de ruggengraat van ons Overijsselse landschap, maar is ook fundamenteel voor onze toekomstige welvaart en welzijn. Immers: “Water is geen gewone handelswaar, maar een erfgoed, dat als zodanig beschermd, verdedigd en behandeld moet worden,” zoals verwoord in de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). Dit principe geeft de essentie van onze missie op het gebied van water weer: het zorgvuldig beheren en duurzaam ontwikkelen van ons water- en bodemsysteem.
Voor de komende jaren zien we drie grote wateropgaves voor Overijssel: (1) zoetwaterbeschikbaarheid, (2) waterveiligheid inclusief de relatie tussen het hoofd- en regionaal watersysteem en (3) zorgen voor een schone water en bodem. We werken hieraan vanuit het principe van water bodem sturend, een van de leidende principes in de omgevingsvisie.
Ons doel is helder: We willen een klimaatrobuust water- en bodemsysteem door beter aan te sluiten bij de natuurlijke kenmerken en processen (H3.3). Hierdoor zijn we beter bestand tegen weersextremen zoals droogte, piekbuien, piekafvoeren, lage oppervlakte- en grondwaterstanden en hittegolven. We willen vervuiling en uitputting van onze natuurlijke bronnen zoals onze zoetwatervoorraad en bodems tegengaan. Zo willen we goed beschermd zijn tegen wateroverlast en overstromingen; voldoende zoetwater beschikbaar hebben voor drinkwater, natuur, landbouw en industrie; schoon grond- en oppervlaktewater; gezonde en vitale bodems; en een klimaatrobuuste leefomgeving en ruimtelijke inrichting, zowel boven als beneden maaiveld. Dit Regionaal Waterprogramma (RWP) beschrijft de maatregelen en acties die nodig zijn om aan de vereisten van verschillende Europese richtlijnen te voldoen, zoals de Kaderrichtlijn Water (KRW), Grondwaterrichtlijn, Drinkwaterrichtlijn, Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR) en de Zwemwaterrichtlijn.
In de huidige dynamische context van klimaatverandering, met toenemende weersextremen, is het noodzakelijk om samen te werken aan een duurzaam en robuust water- en bodemsysteem. Dit geldt niet alleen voor de provincie Overijssel, maar ook voor onze waterschappen en gemeenten. Zelfs met gezamenlijke inspanningen van deze overheden zullen we echter niet slagen zonder de noodzakelijke inspanningen van projectontwikkelaars, bedrijven, landbouw, veiligheidsregio’s en terreinbeherende organisaties, zoals Landschap Overijssel en de Vereniging Natuurmonumenten.
Bodem en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. We kunnen en mogen water niet als losse vierkante of kubieke meters benaderen. De aard van de bodem - zand, veen of klei - bepaalt onze aanpak voor waterbeheer. De beschikbaarheid van water bepaalt niet alleen hoe het land eruit ziet, maar ook wat we met dat land kunnen doen, wat we er op kunnen verbouwen en hoe we er kunnen wonen. Grondwater, oppervlaktewater en bodem zijn essentieel voor de ruimtelijke inrichting van Overijssel. Daarom bekijken we het hele water- en bodemsysteem in samenhang.
De kwaliteit van water en bodem in de provincie staat onder druk. De huidige nadruk op waterafvoer in ons watersysteem zet de beschikbaarheid van water tijdens droge perioden onder druk. Doordat er minder water in de bodem terechtkomt en de watervraag vanuit huishoudens en bedrijven toeneemt staat onze drinkwatervoorziening onder druk. Het toenemend gebruik van chemische stoffen in onze samenleving leidt tot meer verontreinigde stoffen in bodem en water. In droge perioden kunnen de concentraties door indikking toenemen waardoor functies in een gebied (landbouw, natuur, recreatie) onder druk komen te staan. Ook de waterveiligheid kan in het geding komen door klimaatverandering.
Het belang van dit Regionaal Waterprogramma is niet beperkt tot het verbeteren van de beschikbaarheid en kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater in Overijssel. Het RWP zorgt ervoor dat de bodem ook op de lange termijn kan voldoen aan de wensen met betrekking tot voedselproductie, huisvesting, recreatie en natuur. Het water en bodem systeem is hierbij sturend in de locatie van deze functies. Het RWP zorgt voor een bodem met voldoende waterbergend vermogen om droge perioden te overbruggen en beschrijft een landschap dat is ingericht om water in de winter vast te houden.
Grofweg kunnen vier gebieden binnen Overijssel worden onderscheiden: (1) zandgronden, (2) veenweide gebieden, (3) IJssel, Vecht en Delta en (4) bebouwd gebied (zie Figuur 2 in Sub-Paragraaf 1.2.1 Zandgronden. Al deze gebieden hebben specifieke opgaven op het gebied van water en bodem.
Het watersysteem van Overijssel was traditioneel gericht op het voorkómen van wateroverlast, met snelle afvoer van water tijdens natte perioden. Om de wateroverlast die vroeger optrad te voorkomen zijn de beken in dit gebied aangepast om water versneld af te voeren. Dat daardoor de beschikbaarheid van water in droge perioden afnam was lange tijd geen probleem: er kon voldoende grondwater worden opgepompt en aangevoerd. Als gevolg van klimaatverandering worden de droge perioden echter steeds langer. In natte perioden wordt het grondwater onvoldoende aangevuld. Mede omdat de grond te weinig water kan vasthouden (sponswerking) leidt de steeds vaker optredende droge perioden (klimaatverandering) tot schade aan landbouw en natuur. De hoge delen van Twente zijn voor de watervoorziening volledig afhankelijk van neerslag. Aanvoer van water in droge perioden kan alleen met grootschalige technische ingrepen, hoge kosten en energieverbruik.

Figuur 2. Gebiedstypen in Overijssel
Zoetwaterbeschikbaarheid in Twente is een erg grote opgave. In de zomers zullen vaker lange periodes met geen of weinig neerslag voorkomen. Hierdoor zullen op de hoge zandgronden in Twente, waar geen wateraanvoer mogelijk is, de natuur en landbouw onder druk komen te staan. Ook kan Vitens bedrijven niet altijd meer voorzien van drinkwater. Grondwaterpeilen zakken in deze gebieden weg, waardoor wateronttrekkingen grote verdrogingseffecten op hun omgeving kunnen hebben. Deze veranderende omstandigheden vragen om aanpassingen in de agrarische bedrijfsvoering in Twente. Hiernaast wordt de IJssel wordt steeds meer een regenrivier, met lagere afvoeren in de zomer en het najaar. Dit heeft naar verwachting op termijn negatief effect op de wateraanvoermogelijkheden voor onze provincie voor waterlopen die gevoed worden uit de IJssel via de Twentekanalen. De inlaat vanuit de IJssel in het stelsel van weteringen is de toekomst niet langer vanzelfsprekend bij lage rivierstanden in de zomer.
Gebieden in beekdalen zoals de Regge en de Dinkel liggen lager waardoor de kans op wateroverlast groter is dan in de hoge delen van Twente. Beekdalen kunnen te maken krijgen met hogere piekafvoeren in tijden van extreme of langdurige neerslag. Wateroverlast op de A1 bij Hengelo en de Lutte en de A35 bij Enschede in 2024 is hiervan een voorbeeld. Deze wegen moesten worden afgesloten omdat er water tot kniehoogte op de weg stond. Nieuwe ontwikkelingen in beekdalen vragen een zwaardere inspanning on klimaatadaptief te zijn. Daarom moeten economische ontwikkelingen in deze gebieden zoveel mogelijk worden vermeden.
Het noordwestelijk deel van Overijssel is waterrijk, de bodem bestaat overwegend uit veen. Door de lage ligging is het gebied gevoelig voor overvloedige neerslag en hoge waterstanden in het IJsselmeer en de rivieren. Mede hierdoor wordt het grondwaterpeil in het voor- en najaar kunstmatig laag gehouden. Deze relatief lage grondwaterstand versterkt de afbraak van veen, met als gevolg inklinking en het vrijkomen van CO2. Een combinatie van adaptie en mitigatie maatregelen is nodig om in de toekomst beter om te gaan met de gevolgen van bodemdaling en de bodemdaling zelf te remmen. Vernatting als mitigatie is een bewezen methode om bodemdaling tegen te gaan maar of dit mogelijk is, is afhankelijk van de lokale en landschappelijke kenmerken. Het waterpeil verhogen in het veenweidegebied heeft echter gevolgen voor het landgebruik. Inklinking wordt slechts beperkt tegengegaan door het inlaten van water in droge perioden. Deze inlaat van gebiedsvreemd water heeft consequenties voor de natuur en de waterkwaliteit. Om te kunnen vernatten is daarom ook gebiedseigen water nodig. Momenteel stroomt een groot deel van dit water weg naar omliggende laag gelegen gebieden, zoals de Noordoostpolder, en verschillende polders in Overijssel en Friesland. De omstandigheden in de diverse delen van het veenweidegebied zijn enorm verschillend en dit vraagt om een gebiedsgerichte aanpak.
De Koekoekspolder is voorbeeld van een veenweidegebied. Dit is een laaggelegen gebied met kapitaalintensieve glastuinbouw dat in de Mastenbroekerpolder ligt. Om deze polder droog te houden pompen we constant water weg. Hierdoor klinkt een steeds groter deel van de Mastenbroekerpolder. Vanuit het oogpunt van water en bodem sturend is de Koekoekspolder geen ideale locatie maar we moeten nu wel rekening houden met de belangen van tuinders die grote investeringen hebben gedaan in dit gebied.
De Kop van Overijssel bestaat voor een groot deel uit veenweide. In 2025/2026 wordt gewerkt aan een veenweidestrategie 2.0, waarbij water en bodem leidend zijn voor de invulling van deze strategie. De nog concreet te maken veenweidestrategie is primair gericht op het vastleggen van CO2 en het beperken van bodemdaling. Voor vernatting van gebieden, een eis voor gezond veenweide, is toevoer van water vanuit het IJsselmeer voorzien. Of dat voldoende is om aan de watervraag vanuit veenweidegebieden wordt nog uitgewerkt.
Het gebied van IJssel, Vecht en Delta kenmerkt zich door een samenspel tussen het hoofdwatersysteem en het regionale watersysteem. De zeespiegelstijging heeft aanzienlijke gevolgen voor het peilbeheer van het IJsselmeer en daarmee voor de IJssel-Vechtdelta. Het peil van het IJsselmeer zal in de toekomst flexibeler worden beheerd via de Deltabeslissing IJsselmeergebied. Voor de winter geldt een lager waterpeil om veel rivierwater uit de IJssel en Vecht op te vangen. Voor de zomer geldt een hoger waterpeil waardoor we uit de IJssel langer zoet water kunnen aanvoeren dat we kunnen benutten voor natuur, landbouw en industrie. Deze peilschommelingen op het IJsselmeer leiden tot grotere peilveranderingen op de IJssel en de Vecht. Er zal extra ruimte gereserveerd moeten worden om water op te vangen wat ruimte voor stedelijk uitbreiding beperkt. Verder heeft het gebied van IJssel, Vecht en Delta veel potentie voor drinkwaterwinning. Nieuwe drinkwaterbronnen worden hier in laag in het watersysteem gezocht om ook Twente te kunnen voorzien van drinkwater.
Een verhoogd IJsselmeerpeil vormt een risico voor de brede IJssel-Vechtdelta. Rond de jaarwisseling 2023/2024 ontstond in de lagere delen van het Vechtdal en Salland grootschalige wateroverlast. Door aanhoudende regen was de bodem volledig verzadigd, en met name de Vecht kreeg extreem veel water uit Duitsland te verwerken. Doordat ook de afvoer van IJsselmeer naar Noordzee langdurig was geblokkeerd door hoge buitenwaterstanden, ontstond een “omhoogkruipend” IJsselmeer. Deze samenloop van omstandigheden beschouwen we wake-up call voor welke opgaven kunnen ontstaan als op termijn het IJsselmeerpeil structureel omhoog gaat om de zeespiegelstijging bij te benen.
Bij dijkzones rondom primaire waterkeringen spelen mogelijke ruimtelijke claims vanuit het programma Ruimte voor de Rivier 2.0. en het Deltaprogramma Rivieren om extreme afvoeren op een ordentelijke wijze te kunnen faciliteren. Op korte termijn (< 2050) kan extra ruimte nodig zijn voor versterking van bestaande dijken, mogelijk zal op langere termijn binnendijkse ruimte nodig zijn op de zuidelijke IJsseloever bij Zwolle/Zalk en de westelijke IJsseloever in gemeente Olst-Wijhe. Deze opgave vraagt van aanliggende gemeenten te voorkomen dat direct achter de dijk nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden die later teruggedraaid moeten worden.
Door langdurige neerslag en extreme buien ontstaat schade aan gebouwen en infrastructuur. Het water kan bij hevige regenbuien moeilijk in de bodem infiltreren, worden opgevangen of worden afgevoerd in een omgeving met veel steen. Ook kan er overlast ontstaan door onbegaanbare wegen en lokale overstromingen. Een rioolstelsel dat niet is berekend op extreme neerslag zal vaker gaan overstorten waardoor ongezuiverd rioolwater in het oppervlaktewater komt en waterkwaliteitsproblemen optreden. Daar waar riolen lekken kunnen stoffen in het grondwater terechtkomen, bijvoorbeeld medicijnresten, biociden, schoonmaakmiddelen en cosmetica. Hiernaast krijgen met name de grote steden als Zwolle, Deventer, Almelo, Hengelo en Enschede steeds vaker te maken met hittestress. Gebouwen en straten koelen ’s nachts nauwelijks af, waardoor de warmte langer blijft hangen. Zeker in gebieden met veel steen en weinig groen en water. In hete zomers is verkoeling door groen en water essentieel voor de gezondheid van stadsbewoners. Daarvoor is water nodig en dat moet wel beschikbaar zijn. Binnen het bebouwd gebied is een klimaatrobuuste inrichting van groot belang om de leefomgeving bereikbaar, toegankelijk, leefbaar en veilig te houden en een bijdrage te leveren aan de bestaande opgaven in het bebouwde gebied. Hierbij moet het afdekken van grond (in stedelijk gebied) zo veel mogelijk worden beperkt en moeten daar waar mogelijk infiltratievoorzieningen worden gecreëerd zoals wadi’s en infiltratiesystemen.
In Overijssel hebben we verstedelijkingsstrategieën voor drie regio’s waarbij klimaatadaptatie een centrale rol speelt: Zwolle, Twente en de Stedendriehoek. Een belangrijke opgave in Regio Zwolle is om het stedelijk gebied van Zwolle te beschermen voor afstromend water van de Sallandse Weteringen en de Vecht. Daarom ontwikkelt de regio op dit moment een regionale sponsstrategie. Hierbij beschermen omliggende gemeenten hun eigen gebied én het hele water systeem tegen wateroverlast. Eén van de grootste opgaven voor Regio Twente is de onder druk staande zoetwaterbeschikbaarheid (drink-, grond- en oppervlaktewater) als gevolg van droogte, maar ook economische- en inwonersgroei van de regio. Het vergroten van de drinkwateraanvoercapaciteit en het verminderen van de watervraag vereisen regionale samenwerking om het vestigingsklimaat in deze regio te beschermen. De Regio Stedendriehoek Deventer-Apeldoorn-Zutphen ziet een groot economisch belang in het bevaarbaar houden van de IJssel. Deze opgave is gecombineerd met zorgen voor hoogwaterveiligheid, landschap en aanpak van de droogte.
Wij signaleren dat we in Overijssel tegen de grenzen van de maakbaarheid van het bodem-watersysteem aanlopen. Water en bodem sturend is daarom een van de leidende principes in onze omgevingsvisie (H 3.3 Omgevingsvisie). De essentie van het Regionaal Waterprogramma van de provincie is dat we meer naar het systeem moeten ‘luisteren’ en daar ons beleid op afstemmen. Niet alles kan meer overal. Het systeem ‘vertelt’ ons wat waar wel en niet kan. Via gebiedsgerichte aanpak gestuurd door de principes van water en bodem sturend moet blijken of functie al dan niet passen op een plek. De leidende principes en de redeneerlijn uit de omgevingsvisie geven hier richting aan (H 3.6 Omgevingsvisie).

Figuur 3. Redeneerlijn Omgevingsvisie
Afwegingen kunnen zijn of er wel of niet voldoende water beschikbaar is of de effecten van de klimaatverandering wel of niet voldoende kunnen worden opgevangen. Door water en bodem sturend te laten zijn in de ruimtelijke ordening, kunnen we in Overijssel ook in de toekomst met een ander en grillig klimaat blijven leven, wonen en werken. In een veilige omgeving, met een gezonde bodem, voldoende en schoon water. Goede voorbeelden binnen en buiten de provincie moeten wij etaleren, zoals de position paper water en bodem sturend van waterschap Drentse Overijsselse Delta.
De bodem, het grondwater en het oppervlaktewater staan met elkaar in verbinding en vormen één systeem. Dit systeem moet van goede ecologische, fysische en chemische kwaliteit zijn, wat onder andere nodig is voor onze (drink)watervoorziening. Het zorgt ook voor een goed leefgebied voor de planten en dieren die er thuishoren. Dit geldt zeker voor natuurgebieden met een gebrekkige waterkwaliteit en/of -kwantiteit, zoals hoogvenen, zure vennen, heidevegetaties en bovenlopen van beken. Een goede waterkwaliteit bedient veel functies en voorkomt een onnodig grote zuiveringsinspanning bij de productie van drinkwater.
Een sectorale benadering van de verschillende domeinen van de leefomgeving is niet langer houdbaar door klimaatverandering én de druk op bovengrondse en ondergrondse ruimte. Het Regionaal Waterprogramma zet daarom in op een brede benadering van water, bodem en klimaat. Om de waterbeschikbaarheid in droge perioden te verbeteren moet het bodem-watersysteem in de provincie worden ingericht op het vasthouden van water. Een gezonde bodem met voldoende sponswerking is daarbij cruciaal. Mogelijkheden voor vernatting zijn afhankelijk van de locatie-specifieke omstandigheden op het gebied van waterhuishouding, bodemkenmerken en het landschap. Het aanvoeren van water, drooghouden van laaggelegen gebieden of het zuiveren van water kost steeds meer geld, energie en menskracht. Daarom streven we naar een ruimtelijke inrichting waarin we gebiedseigen water langer vastgehouden en waterpeilen in de zomerperiode minder ver uitzakken. Hierbij willen we minder afhankelijk zijn van techniek.
Voor de bodem breiden we onze definitie van bodemkwaliteitsbeheer uit: van een focus op bodemverontreiniging naar een vitale en gezonde bodem. Bodemkwaliteit is voortaan meeromvattend. We kijken naar chemische, fysische en biologische eigenschappen. We houden rekening met effecten van bodemafdekking, -verdichting en -verstoring, behoud van organische stof, bodemleven, bodemstabiliteit en bodemdaling. Een vitale bodem is essentieel voor bijvoorbeeld een toekomstbestendige landbouwsector.
Het water- en bodemsysteem vormt de onderlegger voor ingrepen in onze leefomgeving. We sluiten daarom in onze ruimtelijke inrichting meer aan bij natuurlijke processen. Het water- en bodemsysteem is richtinggevend en sturend voor gewenste functies of ontwikkelingen. Het waterbeheer kan namelijk niet langer overal het gewenste gebruik van de grond mogelijk maken. Het gebruik moet zich verhouden tot de natuurlijke werking van het water- en bodemsysteem. Hierbij passen we het uitgangspunt 'functie volgt peil’ toe: gebruik en functies moeten zich aanpassen aan grondwaterstanden, niet andersom. In deze benadering dragen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen bij aan behoud en versterking van het water- en bodem systeem. Deze voorwaarde hebben we vastgelegd in onze verordening. We bieden bij ruimtelijke ingrepen ruimte voor maatwerkoplossingen die passen bij de lokale fysieke omstandigheden. Wij kijken daarbij naar stroomgebieden en maken onderscheid in maatregelen die passend en nodig zijn in de verschillende delen van de provincie. In veenweidegebieden vraagt dit iets anders dan op zandgronden of in de gebieden rondom de IJssel, Vecht en Delta. Technische maatregelen zijn en blijven lokaal mogelijk en voor specifieke opgaven zoals dijkversterkingen. Daarbij wordt wel gekeken of deze technische maatregelen passen bij het ‘in balans zijn en komen met het water- en bodemsysteem’, houdbaar en betaalbaar zijn en ook of ze een goede keuze zijn gelet op de toekomst. Hiervoor werken we volgens een aantal principes, zoals opgenomen in de omgevingsvisie:
afwentelen voorkomen;
meer rekening houden met extremen;
in samenhang omgaan met wateroverlast en droogte;
meerlaagsveiligheid;
minder afdekken, minder vergraven, minder verontreinigen;
integrale aanpak in de leefomgeving;
comply or explain: pas toe of leg uit.
Het is van belang om in een vroegtijdig stadium goed na te denken over de locatiekeuze van functies in relatie tot het water- en bodemsysteem. Denk hierbij aan woongebieden, bedrijventerreinen of infrastructuur. Op kwetsbare locaties ligt een grotere opgave om ontwikkelingen klimaatrobuust te maken. Bij kwetsbare locaties moet gedacht worden aan laagtes en beeksystemen waar in natte perioden het water naartoe stroomt en/of afgevoerd wordt, bodems met slechte draagkracht, gebieden die bij keringen liggen en buitendijkse gebieden. Deze gebieden kennen allemaal specifieke omstandigheden waar rekening mee moet worden gehouden bij het realiseren van een ontwikkeling. Dit kost vaak meer geld, tijd en/of innovatie en in bepaalde gevallen zal de klimaatrobuustheid simpelweg niet op orde of betaalbaar te krijgen zijn. Dit zal in planvormingsprocessen telkens vragen om een gebiedsgerichte afweging. Hierbij hebben de waterschappen, als kennishouder van de regionale water- en bodemsystemen, een belangrijke rol. Wanneer de waterschappen zo vroeg mogelijk betrokken worden, kunnen zij in de planvormingsprocessen advies geven bij de weging van het waterbelang. Bij nieuwe ontwikkelingen moet ook onderzocht worden hoe bestaande opgaven in de omgeving, zoals wateroverlast of hittestress, meegenomen en verbeterd kunnen worden.
Water, bodem en klimaatadaptatie hebben veel raakvlakken met andere thema’s. Functies die afhankelijk zijn van water en bodem zijn de natuur, landbouw, recreatie en toerisme, drinkwatervoorziening, voedingsmiddelenindustrie en scheepvaart. Maar ook onze woon-, werk- en leefomgeving. Water en bodem wordt sturend voor waar welke functie kan en onder welke voorwaarden. Het bodem-watersysteem van Overijssel staat niet op zichzelf; het is nauw verweven met diverse andere programma’s binnen de provincie Overijssel, zoals:
Wonen/werken
Het bodem-watersysteem speelt een cruciale rol bij het bepalen van geschikte locaties voor nieuwe ontwikkelingen. De ontwikkeling van woonwijken en bedrijventerreinen vereist een klimaatrobuuste blik op de inrichting om bijvoorbeeld wateroverlast te voorkomen en tegelijkertijd te zorgen voor een gezonde grondwaterbalans. De beschikbaarheid van voldoende drinkwater is ook cruciaal omdat anders de mogelijkheid bestaat dat nieuwe ontwikkelingen geen aansluiting krijgen.
Mobiliteit
Infrastructuurprojecten (zoals wegen, bruggen, spoorwegen en vaarwegen) moeten klimaatadaptieve maatregelen toepassen om optimaal te kunnen functioneren.
Circulaire Economie
Het streven naar een circulaire economie in Overijssel betekent dat het bodem-watersysteem wordt gebruikt op een manier die hergebruik van materialen en (drink)water bevordert en afval minimaliseert. Dit heeft directe gevolgen voor de (drink)watervraag, kwaliteit van het grondwater en de bodemgezondheid, wat weer invloed heeft op de landbouw en lokale ecosystemen.
Natuur
De bescherming en het herstel van natuurlijke habitats zijn afhankelijk van een gezond bodem-watersysteem. Het beheer van natuurgebieden in Overijssel houdt rekening met de noodzaak om watercycli en bodemkwaliteit te behouden, wat bijdraagt aan de biodiversiteit en veerkracht tegen klimaatverandering..
Landbouw
Het water en bodemsysteem heeft een sterke relatie met landbouw: peilbeheer beïnvloedt bepaalt wanneer boeren in het voorjaar het land op kunnen terwijl boeren kunnen helpen water vast te houden in het systeem om zo droogt te voorkomen. Ook heeft de landbouwsector veel invloed op de waterkwaliteit. Binnen de Overijsselse 3x3 aanpak1 zet de provincie zich in voor een goed sociaaleconomisch perspectief, een toekomstbestendige landbouwsector en het herstel van natuur, het watersysteem en het klimaat.
1 Met de Overijsselse 3x3 aanpak (3 doelen, 3 randvoorwaarden en maatwerk voor 3 categorieën boeren) geven we samen met onze gebiedspartners richting aan de uitvoering.
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 is het Regionaal Waterprogramma (RWP) een verplicht programma. Het vormt, samen met het beleidskader voor klimaatadaptatie en verdrogingsbestrijding uit de omgevingsvisie van Overijssel, een fundament voor de uitvoering van wettelijke taken en doelstellingen. Het Regionaal Waterprogramma ‘hangt onder’ de omgevingsvisie. De daarmee samenhangende regels worden opgenomen in de omgevingsverordening, zie Figuur 4. Figuur 5 laat de verhouding zien tussen de waterprogramma’s en -plannen van de verschillende overheidslagen.

Figuur 4. Relatie Omgevingsvisie, Regionaal Waterprogramma en Omgevingsverordening.

Figuur 5. De verschillende waterprogramma’s.
Het RWP biedt een beleidskader voor waterschappen, gemeenten, veiligheidsregio’s en Vitens. Waterschappen dienen bij het opstellen van hun waterbeheerprogramma rekening te houden met het RWP voor zover het om de uitvoering van Europese waterrichtlijnen gaat. Veiligheidsregio’s zijn vanuit de Wet Veiligheidsregio aan zet voor rampenbestrijding en crisisbeheersing, zoals bij overstroming en wateroverlast.
Het programma moedigt samenwerking tussen inwoners, ondernemers en de overheid aan voor een klimaatbestendig en waterrobuust Overijssel in 2050. Dit programma is onderdeel van een bredere provinciale visie die leefbaarheid, cultuur, wonen, werken, energie, landbouw, natuur, archeologie, cultuurhistorie en circulaire economie omvat. Deze brede visie bevordert een integrale benadering van de duurzame fysieke leefomgeving in Overijssel.
Het RWP is opgesteld als onderdeel van de beleidscyclus voor water en bodem, waarbij beleid wordt geformuleerd, geïmplementeerd, verantwoord en periodiek geactualiseerd met alle betrokkenen. De omgevingsvisie van de provincie, die ruimtelijk beleid vastlegt, wordt verder uitgediept in het RWP, met specifieke hoofdstukken over Bodem en Ondergrond, Water, en Klimaat. Het RWP-beleid is een voortzetting van eerder beleid, met recente onderzoeken, beleidsevaluaties en nieuwe inzichten in water- en bodemsystemen. Dit omvat strategieën voor waterkwaliteitsproblemen en uitkomsten van regionale en nationale waterkwaliteitsprocessen en -analyses.
Het provinciale waterbeleid in zowel de omgevingsvisie als het RWP vormt het beleidskader voor regionaal waterbeheer, met de provinciale omgevingsverordening als juridisch bindend kader. Er bestaat een wisselwerking tussen het RWP, de provinciale omgevingsverordening en de waterbeheerprogramma’s van de waterschappen, waarbij de provincie op sommige onderdelen de kaders stelt.
In de nieuwe omgevingsvisie geeft Provinciale Staten richting aan de ruimtelijke keuzes voor Overijssel. De leidende principes hierbij zijn:
duurzaam omgaan met de ruimte en voorraden;
water en bodem sturend;
inzetten op krachtige DSS-regio’s (Dagelijkse Stedelijke Systemen);
voortbouwen op sterke netwerken.
Niet alles kan altijd overal. Daarom bevat de omgevingsvisie een denkwijze die duidelijk maakt hoe wij prioriteren, wegen en waar mogelijk ruimte laten voor lokale eigen bestuurlijke afwegingen. De ‘redeneerlijn’ is het kader dat ons en onze partners helpt bij de afweging ‘waar’ een ontwikkeling een plek kan krijgen. Voor water en klimaat zijn met name de principes 1 en 2 van groot belang bij de verdere beleidsuitwerking van het RWP.
Naast de structurerende keuzes, kent de omgevingsvisie ook nog de rode draden. Rode draden lopen dwars door de thematische onderwerpen heen. Deze draden zijn: Ruimtelijke Kwaliteit, Sociale Kwaliteit, Gezondheid en Duurzaamheid en met ons economische beleid.
We sluiten in het RWP aan bij de bestuursstijl, uitvoering, samenwerking en monitoring zoals beschreven in de Omgevingsvisie (H 5 Omgevingsvisie).
Het beheer van water heeft implicaties voor bodem, landbouw, natuur en landschap, en vice versa. Daarom moeten we voortdurend afwegingen maken. Rijksregio's, provincies, waterschappen en gemeenten werken samen aan waterbeheer. Het Regionaal Waterprogramma (RWP) helpt inzicht te bieden in hoe we samenwerken binnen het watersysteem. De provincie Overijssel speelt een centrale rol; met kaders en taken vanuit Europa en het Rijk. Wij stellen kaders op voor waterschappen en gemeenten en nemen soms een uitvoerende rol op ons.
Kaderstellend : Vanuit de wettelijke taakstelling, op basis van onder andere de Omgevingswet en Drinkwaterwet, stelt de provincie kaders op voor waterschappen en gemeenten, o.a. via de omgevingsvisie (op hoofdlijnen), via het Regionaal waterprogramma (invulling beleid) en via regels in de omgevingsverordening. In Overijssel liggen vijf (interprovinciale) waterschappen waarmee intensief wordt samengewerkt. De provincie stelt een aantal kaders vast voor de waterschappen en werkt hiervoor samen met de provincies Drenthe en Gelderland. Jaarlijks wordt per waterschap de voortgang besproken aan de hand van de bestuursrapportage van het waterschap aan de provincie. In de rapportage wordt aan de hand van prestatieindicatoren de voortgang gerapporteerd van de strategische doelen waar de provincie een kaderstellende rol heeft.
Bevoegd gezag : De provincie treedt op als bevoegd gezag voor bepaalde taken, zoals vergunningverlening, toezicht en handhaving. Dit doen we op basis van ons VTH-beleidsplan en VTH-jaarprogramma.
Uitvoerend: De provincie voert zelf bepaalde taken uit, zoals aanleg en onderhoud van vaarwegen. Daarnaast dragen wij bij aan water- en bodemprojecten die bijdragen aan de doelstellingen van het Regionaal Waterprogramma zoals nieuwe drinkwaterwinningen en dijkversterkingen. Ook zetten we een Overijsselse Wateraanpak op die zorgt voor een sterk netwerk en om een beweging op gang te krijgen. Dit is een waternetwerk waarin partners samenwerken om hun gezamenlijke doelen te halen. Het is dus niet het uitvoeringsprogramma van het RWP. Delen van het RWP zullen ondergebracht worden in de Wateraanpak; sommige niet. Ook (beleids)doelen van andere partners zullen idealiter een plek krijgen in de Overijsselse Wateraanpak.
Onze Omgevingsvisie (H 5 Omgevingsvisie) beschrijft de bestuursstijl van de provincie Overijssel en onze strategie voor doelgerichte samenwerking en uitvoering. De uitgangspunten van de governance zijn:
Duurzaamheid en lange termijn
Ons beleid richt zich op langetermijndoelen, omdat het water- en bodemsysteem traag reageert op veranderingen. Fouten uit het verleden kunnen langdurige gevolgen hebben, dus streven we naar een duurzame aanpak.
Geïntegreerde en systeembenadering
Water houdt zich niet aan provincie- en landsgrenzen, dus we moeten breed kijken naar het water- en bodemsysteem bij beleid en uitvoering. Dit heeft ook invloed op andere domeinen zoals ruimtelijke ordening en natuurbeheer.
Brede samenwerking
We kijken over onze eigen grenzen heen, zowel binnen Nederland als richting Duitsland, om een samenhangend water- en bodemsysteem te realiseren. Samenwerking met medeoverheden, inwoners, initiatiefnemers en landeigenaren is cruciaal voor een effectieve uitvoering van maatregelen en het bereiken van onze gemeenschappelijke doelen.
Adaptief en participatief beleid
Tot slot zetten we in op adaptief en participatief beleid. We willen flexibel en aanpasbaar zijn om in te spelen op veranderende omstandigheden zoals klimaatverandering. Ook streven we naar goede betrokkenheid van stakeholders bij de besluitvorming, in overeenstemming met de Participatievisie van de provincie.
De provincie neemt deel in diverse regionale netwerken. Mede afhankelijk van de rol nemen we hierin het voortouw als trekker, facilitator of deelnemer. De inzet is gericht op het:
bouwen van verbindingen tussen overheden onderling en overheden met diverse andere organisaties;
bewerkstelligen van dwarsverbanden tussen diverse werkvelden en specialismen;
kunnen inspelen op ontwikkelingen;
versterken van de kennisontwikkeling of -deling.
In de onderstaande tabellen is een overzicht van de bestuurlijke en ambtelijke netwerken opgenomen.
Tabel 1. bestuurlijke overleggen RWP
Thema | Relevant bestuurlijk overleg |
RWP breed |
|
Ruimtelijke Adaptatie | Stuurgroep ruimtelijke adaptatie (=BO van Deltaprogramma) |
Drinkwater | BO Adaptieve Strategie Drinkwater |
Waterveiligheid en overlast | Stuurgroep IJssel |
Oppervlaktewater en zwemwater | Bestuurlijk overleg KRW |
Bodem- en grondwaterkwaliteit en grondwaterkwaliteit | Bestuurlijk overleg KRW |
Duurzaam en efficiënt gebruik van de bodem en ondergrond |
|
Tabel 2. belangrijke landelijke en regionale ambtelijke netwerken
Thema | Relevant ambtelijk overleg |
RWP breed | IPO-Werkgroepen (Water, WBS, BOOG) |
Ruimtelijke Adaptatie | DPRA werkregio’s |
Drinkwater | AO’s Adaptieve strategie Drinkwater |
Waterveiligheid en overlast | AO’s gekoppeld aan diverse Deltaprogramma’s |
Waterkwaliteit | RAO en RBO Rijn-Oost |
Oppervlaktewater en zwemwater | |
Bodem- en grondwaterkwaliteit en grondwaterkwantiteit | ZZS – netwerk Overijssel |
Duurzaam en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond | IJsselland Doorgrond |
Het RWP van Overijssel volgt de bestuursstijl beschreven in de omgevingsvisie, met nauwe samenwerking met waterschappen voor de uitvoering van beleidsopgaven. De provincie coördineert hierbij afhankelijk van de opgave, het gebied, de fase van uitvoering, de context en de gewenste samenwerking.
In Overijssel beheren het Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten gezamenlijk het water- en bodemsysteem, met andere belanghebbenden zoals drinkwaterbedrijven en omgevingsdiensten. Dit gezamenlijk beheer, vastgelegd in het RWP, biedt zowel een kader als inzicht in de samenwerking aan het water- en bodemsysteem.
De provincie werkt nauw samen met vijf interprovinciale waterschappen (Drents-Overijsselse Delta, Vechtstromen, Rijn & IJssel, Vallei & Veluwe en Zuiderzeeland) en Vitens, die met 23 grondwateronttrekkingen een belangrijke rol speelt in drinkwaterlevering. Voor beleidsopgaven zoals de Kaderrichtlijn Water en het Deltaprogramma Zoetwater (Zoetwater Oost Nederland - ZON), werkt Overijssel samen binnen het stroomgebied Rijn-Oost, samen met buurprovincies, de Duitse deelregio's en de genoemde waterschappen. Samen werken we ook aan bodemsanering en duurzaam bodembeheer. Nationale programma’s ondersteunen de beleidsontwikkeling voor bodem en ondergrond.
Participatie in het RWP-proces is belangrijk. Sinds het najaar van 2023 zijn we gestart met een kick-off bijeenkomst voor alle partners zoals hierboven genoemd, gevolgd door diverse ambtelijke bijeenkomsten. De fysieke en schriftelijke input is verwerkt tot een conceptversie en besproken met betrokken commissies en belanghebbenden. De feedback is meegenomen om het Ontwerp RWP te verfijnen en vast te stellen.
We streven naar een programma dat begrijpelijk is voor een breed publiek maar dat ook meer technische uitwerkingen bevat voor specialisten. Deze meer technische uitwerkingen hebben we in de bijlagen opgenomen.
Wat leest u in het RWP?
Hoofdstuk 2 Ruimtelijke Adaptatie
Hoofdstuk 4 Oppervlaktewatersysteem
Hoofdstuk 5 Bodemkwaliteit en grondwaterkwaliteit
Hoofdstuk 6 Grondwaterkwantiteit
Hoofdstuk 7 Duurzaam en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond
Hoofdstuk 8 Waterveiligheid en wateroverlast
Elk hoofdstuk beschrijft welke doelen we nastreven. Hierna beschrijven we hoe de rollen verdeeld zijn over de partijen. In de uitwerking van ons beleid staat wat wij als provincie zelf doen. Daarna geven we aan wie we daarvoor nodig hebben en op welke manier. Ten slotte benoemen de raakvlakken met andere beleidsterreinen.
Dit hoofdstuk beschrijft het beleid van de provincie Overijssel op het gebied van ruimtelijke adaptatie. De kern van ons beleid is dat water en bodem sturend is in de ruimtelijke ordening. De wijze waarop is door samen te werken in diverse verbanden aan klimaatadaptatie, zoals de werkregio’s van het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie, Deltaplan Agrarisch Waterbeheer en Zoetwater voorziening Oost-Nederland. Ook streven wij een klimaatadaptieve bebouwde omgeving na, zowel binnen de verstedelijkingsstrategieën als daar buiten. De aanpak in Overijssel is vooral procesmatig, zoals ondersteuning in locatiekeuze, gebiedsinrichting en bouwwijze van toekomstige ontwikkelingen. Ook ondersteunen we de ontwikkeling van adaptatiestrategieën, faciliteren we samenwerking met gemeenten, waterschappen en andere belanghebbende partijen. We monitoren en evalueren geïmplementeerde adaptatiemaatregelen en beleidsontwikkeling. Ook zetten we in op het vergroten van bewustwording en kennis over klimaatverandering.
Het overkoepelde doel ten aanzien van ruimtelijke adaptatie is dat Overijssel is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht. Hieronder vallen de subdoelen:
Overijssel heeft een klimaatrobuuste leefomgeving en ruimtelijke inrichting, zowel boven als beneden maaiveld.
Overijssel is beter bestand tegen weersextremen zoals droogte, piekbuien, piekafvoeren, hittegolven, wateroverlast en overstromingen.
Vitale en kwetsbare functies zijn beschermd door de locatiekeuze en/of het ontwerp aan te passen.
Water en bodem zijn sturend in de ruimtelijke ordening.
Waterschappen zijn eerder betrokken in de planvorming zodat zij hun kennis van het bodem- en watersysteem mee kunnen geven.
Een samenwerking tussen gemeenten, waterschappen en provincies is essentieel om een effectieve en geïntegreerde aanpak van klimaatadaptatie te realiseren.
De rollen van gemeenten, waterschappen en de provincie zijn hieronder beschreven.
Rijksoverheid:
Stelt visies en beleid op voor de ruimtelijke ordening in Nederland. Voorbeelden hierbij zijn de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en het Deltaprogramma.
Provincie:
Heeft een kaderstellende rol op het vlak van ruimtelijke ordening. De visies binnen de omgevingsvisie vertalen zich tot regels in de omgevingsverordening.
Heeft een coördinerende rol bij het samenbrengen van verschillende belangen en het ontwikkelen van beleid voor klimaatadaptatie op regionaal niveau.
Stelt desgewenst subsidies beschikbaar voor gemeenten en waterschappen om maatregelen voor klimaatadaptatie uit te voeren.
Speelt een rol in het delen van kennis en goede voorbeelden tussen gemeenten en waterschappen. De provincie fungeert als een platform voor het uitwisselen van ervaringen en het bevorderen van samenwerking.
Gemeenten:
Zijn verantwoordelijk voor het uitvoeren van concrete maatregelen op lokaal niveau. Dit omvat bijvoorbeeld het aanpassen van stedelijke planning en infrastructuur om beter bestand te zijn tegen klimaatverandering, zoals het creëren van groene ruimtes, het aanleggen van waterberging en het verbeteren van de riolering.
Hebben een belangrijke rol in de ruimtelijke ordening en het vaststellen van omgevingsplannen die rekening houden met klimaatadaptatie. Gemeenten streven naar een klimaatbestendige inrichting van steden, dorpen en het buitengebied.
Moeten de betrokkenheid van inwoners stimuleren en hen informeren over de risico's van klimaatverandering. Dit kan ook het betrekken van inwoners bij het ontwikkelen van lokale adaptatieplannen omvatten.
Waterschappen:
Zijn verantwoordelijk voor het waterbeheer op regionaal niveau. Ze spelen een cruciale rol bij het voorkomen van wateroverlast, het beheren van waterkwaliteit en het waarborgen van voldoende zoetwaterbeschikbaarheid.
Zijn verantwoordelijk bij de aanleg van infrastructuur voor waterberging, zoals retentiegebieden en dijkversterkingen, om overstromingsrisico's te verminderen.
Werken samen met gemeenten, provincies en andere stakeholders om integrale oplossingen te ontwikkelen voor water-gerelateerde uitdagingen. Dit kan bijvoorbeeld inhouden dat ze gezamenlijk werken aan gebiedsgerichte aanpakken.
De provincie, gemeenten en waterschappen werken samen aan een klimaatadaptief Overijssel in diverse samenwerkingsverbanden, zoals de werkregio’s van het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie en de verstedelijkingsstrategieën.
Als provincie positioneren wij de waterschappen om een centralere plek in te nemen in de ruimtelijke ordening. Het waterschap speelt namelijk een cruciale rol in de weging van het waterbelang bij ruimtelijke planvorming. Weging van het waterbelang betekent rekening houden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. In de Omgevingswet is 'weging van het waterbelang' de juridische term. In de praktijk wordt ook nog steeds het vroegere begrip 'watertoets' gebruikt. De belangrijkste taken en verantwoordelijkheden van het waterschap hierin zijn:
Vroegtijdige betrokkenheid
Het waterschap wordt in een vroeg stadium betrokken bij ruimtelijke plannen om waterbelangen te behartigen.
Informatieverstrekking
Het waterschap verstrekt informatie over het watersysteem en stelt randvoorwaarden vast voor de planvorming. Dit doet het waterschap vanuit het langetermijnperspectief en systeemwerking.
Advisering
Het waterschap beoordeelt conceptplannen en geeft een wateradvies om ervoor te zorgen dat wateraspecten voldoende worden meegenomen.
Beheer en onderhoud
Het waterschap is verantwoordelijk voor het beheer van regionale wateren, dijken, en andere waterkeringen.
Waterkwaliteit en -kwantiteit
Het waterschap zorgt voor de juiste hoeveelheid water en een goede waterkwaliteit in het gebied.
Afvalwaterzuivering
Het waterschap is verantwoordelijk voor de zuivering van stedelijk afvalwater.
Door deze taken uit te voeren, zorgt het waterschap ervoor dat waterbelangen worden geïntegreerd in ruimtelijke plannen, wat bijdraagt aan een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting van het gebied.
We werken aan een klimaatadaptieve bebouwde omgeving.
We werken samen in de samenwerkingsverbanden van de DPRA werkregio’s, Zoetwatervoorziening Oost-Nederland en het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer.
We geven de verstedelijkingsstrategieën Twente en de Stedendriehoek een klimaatadaptieve focus. Hierin nemen wij de lessen mee van de Regio Zwolle.
Om een klimaatadaptief Overijssel te bereiken is het essentieel dat de randvoorwaarden hiervoor vroegtijdig in ruimtelijke ontwikkelingen helder zijn. De redeneerlijn in de provinciale omgevingsvisie onderschrijft het vroegtijdig toetsen van een ruimtelijke ontwikkeling aan klimaatadaptatie. Een uitwerking hiervan is het uitgangspunt 'functie volgt peil’. De volgende paragrafen zetten de verschillen stappen en onze bijdrage in het tijdpad van een ontwikkeling uiteen. Figuur 6 geeft schematisch de momenten in een ontwikkeling weer waarin wij meedenken met onze partners. We bieden procesmatige ondersteuning in locatiekeuze, gebiedsinrichting en bouwwijze van toekomstige ontwikkelingen. In bijlage III zijn inspiratiebladen opgenomen die illustreren hoe het principe ‘water en bodem sturend’ in praktijk wordt gebracht bij gebiedsontwikkeling.

Figuur 6. De cruciale ontwerpkeuzes binnen ruimtelijke ontwikkelingen afgezet over de voortgang.
Stap 1 – Locatiekeuze
Onze ruimte in verstedelijkt gebied en buitengebied staat meer dan ooit onder druk. We moeten in Nederland voorbereid zijn op de gevolgen van klimaatverandering, op perioden met te veel en te weinig water. De emissie van stikstof en broeikasgassen moet verminderen en de water- en bodemkwaliteit en biodiversiteit verbeteren. Dit zijn stuk voor stuk complexe natuur- en klimaatopgaven die ruimtelijke keuzes direct beïnvloeden, met elkaar verbonden zijn en tegelijkertijd worden gerealiseerd. We hebben hiernaast ook nog een grote opgaven op het gebied van verstedelijking, woningbouw, mobiliteit en de energietransitie. De traditionele ruimtelijke ordening is daarbij niet meer leidend, maar ontwikkelingen moeten rekening houden met de werking van het water- en bodemsysteem. De locatiekeuze voor een ruimtelijke ontwikkeling is hierdoor steeds belangrijker. In de Omgevingsvisie is hiervoor de redeneerlijn ingevoerd (H 3.6 Omgevingsvisie). De Redeneerlijn is een hulpmiddel voor de afweging waar een ontwikkeling een plek kan krijgen en voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Verdere klimaatverandering en menselijk handelen bepalen de condities van het water- en bodemsysteem. Hiermee dient rekening gehouden te worden in het heden en de toekomst. Hierdoor moeten we keuzes maken in Overijssel. Beekdalen kunnen te maken krijgen met hogere piekafvoeren in tijden van extreme of langdurige neerslag. Door klimaatverandering en de groei van inwoners en economie komt de zoetwatervoorziening verder onder druk te staan. Hierin is het belangrijk om goede ruimtelijke keuzes te maken. Daarom is het nodig om water en bodem sturend te laten zijn in de ruimtelijke ordening. Hiervoor werken we volgens een aantal principes, zoals opgenomen in de omgevingsvisie:
afwentelen voorkomen;
meer rekening houden met extremen;
in samenhang omgaan met wateroverlast en droogte;
meerlaagsveiligheid;
minder afdekken, minder vergraven, minder verontreinigen;
integrale aanpak in de leefomgeving;
comply or explain: pas toe of leg uit.
Dit betekent dat de risico’s van overstromingen, wateroverlast, bodemdaling en drinkwaterbeschikbaarheid sturend zijn bij de locatiekeuze en inrichting van woningbouw. Hiermee voorkomen we dat we nieuwbouw gaan realiseren op locaties waar we later spijt van gaan krijgen. Verder benutten wij locaties waar in de toekomst ruimte nodig is voor waterberging, rivierafvoer en toekomstige dijkversterkingen niet (meer) voor bebouwing.
De provincie wil onze partners ondersteunen door hen te voorzien van procesmatige begeleiding en kennis om te komen tot een goede locatiekeuze voor woningbouw, bedrijventerreinen, vitale functies of andere ruimtelijke ontwikkelingen. Het vroegtijdig betrekken van de waterschappen in ruimtelijke ontwikkelingen is cruciaal. Ook ondersteunen wij gemeenten in het opstellen van omgevingsvisies en -plannen. Kortom, een aanpak via de Overijsselse voorkantsamenwerking1.
Stap 2 – locatie inrichting
De locatiekeuze bepaalt mede welke maatregelen nodig zijn in een gebied om deze klimaatadaptief in te richten. Wij anticiperen op toekomstige klimaatverandering in nieuwbouwgebieden door toekomstbestendig naar de locatie inrichting te kijken. Ook willen we op de kwetsbare plekken bij grootschalige renovatie of herbouw van bestaande bebouwing en infrastructuur de locatie of het ontwerp heroverwegen wanneer de veiligheid en leefbaarheid hiervan in gevaar komt. Wij sturen in bestaand bebouwd gebied op vermindering van onnodige bodemafdekking. De verstedelijkte omgeving wordt beter leefbaar als er minder hittestress is of wateroverlast tijdens piekbuien. Dit bereiken we door de bodem te herstellen en in te zetten op stedelijk groen. Naast woningbouw is het ook zaak om onze vitale en kwetsbare functies op toekomstbestendige locaties te plaatsen of de locatie zodanig in te richten. Wij gaan gemeenten helpen om de landelijke Maatlat groene klimaatadaptieve gebouwde omgeving lokaal toe te passen en rekening houdend met de gebiedskenmerken. Dit doen wij door kennis te delen van onderzoeken, beleidsontwikkeling en voorbeelden vanuit binnen en buiten de provincie.
De maatlat is ontwikkeld door de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, Infrastructuur en Waterstaat, en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, in samenwerking met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Unie van Waterschappen (UvW). Het doel is om overheden, woningcorporaties en partijen uit de bouw te ondersteunen bij het creëren van een veilige, gezonde en groene leefomgeving die bestand is tegen klimaatverandering. Onze omgevingsvisie onderschrijft de toepassing van de maatlat. De maatlat beschrijft doelen en prestatie-eisen voor klimaatadaptief bouwen en inrichten op het gebied van wateroverlast, droogte, hitte, biodiversiteit, bodemdaling en gevolgbeperking bij overstromingen. Hoewel de maatlat geen specifieke maatregelen voorschrijft, biedt het wel houvast voor maatwerk en stimuleert het innovatieve oplossingen.
Stap 3 – Bouwwijze
Naast de locatiekeuze en een klimaatadaptieve gebiedsinrichting zetten wij ook in op toekomstbestendige gebouwen. Het Overijsselse actieprogramma Toekomstbestendig bouwen2 geeft richting aan de bouwwijze. Toekomstbestendig bouwen is klimaatneutraal bouwen en zodanig bouwen dat er herstel van biodiversiteit kan plaatsvinden. Bouwen met het oog op de toekomst: woningen dragen bij aan een goede gezondheid en zijn bestand tegen te verwachten ontwikkelingen zoals hitte en schaarste van drinkwater en grondstoftekorten. Het Actieprogramma is opgebouwd uit de thema’s: circulair/biobased, energiebewust, collectief, natuurinclusief, klimaatadaptief en waterbewust. Via het actieprogramma en de afspraken die zijn gemaakt in de woondeals werken wij samen met onze partners aan het toekomst bestendig bouwen.
1 Gemeenten kennen de provinciale richtlijnen en kaders. Volgens afspraak is er in de voorbereidingsfase van een ruimtelijke ontwikkeling overleg in het kader van de voorkantsamenwerking tussen de gemeente en de provincie over die onderdelen die van provinciaal belang zijn.
2 In december 2022 zijn de woondeals Twente en West-Overijssel gesloten. In de woondeals is afgesproken een Actieprogramma Toekomstbestendig Bouwen op te stellen.
We werken samen met gemeenten, waterschappen, en Vitens in de werkregio’s van het Deltaplan Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) (zie Figuur 7) aan een klimaatrobuust watersysteem waar hitte, droogte en wateroverlast maximaal wordt opgevangen. De veiligheidsregio’s zijn een belangrijke partner voor de risicodialogen in de cyclus van DPRA. De provincie Overijssel maakt onderdeel uit van vier werkregio’s: Twents Waternet, Rivus, Fluvius en Noordelijke Vechtstromen. We hebben zeven ambities, zoals geformuleerd in DPRA. (zie Figuur 8). Deze ambities zijn:
stimuleren en faciliteren, kennis ontwikkelen en delen;
kwetsbaarheid in beeld brengen via klimaat stresstesten ;
risicodialogen voeren en strategie opstellen;
uitvoeringsagenda’s opstellen;
meekoppelkansen benutten;
handelen bij calamiteiten;
reguleren en borgen.
In de periode 2024-2026 leggen we meer focus op de ambities ‘Reguleren en Borgen’, ‘Stimuleren en faciliteren, kennis ontwikkelen en delen’ en ‘Meekoppelkansen benutten’. Deze kansen liggen voor ons in de verbinding met andere opgaven en programma’s zoals het Programma Sponsstrategie binnen het NOVEX-gebied Regio Zwolle. Daarnaast voeren wij gesprekken met het Rijk over de nieuwe deltabeslissingen die in 2026 worden geformuleerd en passen wij onze provinciale omgevingsvisie en verordening aan naar de huidige maatstaven. Hierin nemen wij de KNMI klimaatscenario’s en principes binnen Water en Bodem Sturend mee.

Figuur 7. DPRA werkregio’s in Overijssel.

Figuur 8. Schema van de Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie.
Het programma Zoetwatervoorziening Oost-Nederland (ZON) is een project van het Regionaal Bestuurlijk Overleg (RBO) Rijn-Oost. Binnen het ZON-programma nemen de deelnemende partijen maatregelen om minder last te hebben van de toenemende droogte, zonder de wateroverlast te laten toenemen. Het project levert ook de regionale inbreng voor de hoge zandgronden in Oost-Nederland in het deelprogramma Zoetwater van het Deltaprogramma. In het programma Zoetwater Oost-Nederland leveren we kennis, advies en financiering zodat we de zoetwateropgaven voor de hoge zandgronden gezamenlijk oppakken. In het werkprogramma zijn de maatregelen opgenomen die we in de periode 2022-2027 samen met regionale partners uitvoeren. Een voorbeeld is het Overijsselse programma Haarvaten Op Peil. In dat programma voeren we in Overijssel maatregelen uit om water langer vast te houden in de haarvaten van het watersysteem op de hogere gronden, daar waar geen wateraanvoer mogelijk is. Tegelijkertijd werken we samen met onze regionale partners binnen ZON aan de voorbereiding van de derde fase van het programma ZON (2028-2033).
Het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer (DAW) is een initiatief van LTO Nederland en wordt uitgevoerd in samenwerking door de Unie van Waterschappen, ministeries van I&W en LNV en IPO namens de provincies. Daarbij krijgt het programma ondersteuning van de RVO en het Kadaster. Het DAW wordt gefinancierd door het ministerie van I&W en het ministerie van LNV. Bij regionale projecten en initiatieven is er vaak sprake van co-financiering door provincie of waterschap. In Overijssel is dat ook het geval. Ook in Overijssel werken we samen in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer aan verbeteren van waterkwaliteit en waterkwantiteit in het agrarisch gebied. Hierbij leggen we ook de koppeling met droogtebestrijding via het programma ZON.
Overijssel staat voor grote uitdagingen op het gebied van verstedelijking, waarbij klimaatadaptatie een centrale rol speelt. In de provincie zijn drie belangrijke verstedelijkingsstrategieën te onderscheiden: de Regio Zwolle, Twente en de Stedendriehoek. In Twente en de Stedendriehoek streven wij als provincie naar een klimaatadapatieve focus op de verstedelijking, zoals dit ook in de regio Zwolle een stevige plek heeft gekregen. Hierin zien wij, naast de gemeenten, ook voor het waterschap een duidelijke rol weggelegd.
Regio Zwolle
Klimaatadaptatie speelt een centrale rol in de ontwikkelingsstrategie van de NOVEX-regio Zwolle. De regio streeft ernaar om klimaatbestendig te groeien, waarbij water en bodem leidend zijn in de ruimtelijke ordening. Dit is cruciaal gezien de ligging van Zwolle in de kwetsbare IJssel-Vecht delta.
De verstedelijkingsstrategie "Warme Harten in een Klimaatadaptieve Delta" vormt de basis voor de klimaatadaptieve aanpak. Deze strategie is paradoxaal genoeg gericht op het bijbouwen in kwetsbare gebieden om zo investeringen in klimaatadaptiviteit mogelijk te maken. Hierbij wordt ingezet op natuurlijke oplossingen en systeemkeuzes die bijdragen aan een toekomstbestendig klimaat-, water- en bodemsysteem.
De Regionale Sponsstrategie is een overkoepelend programma dat zich specifiek richt op waterbeheer en klimaatadaptatie. Dit programma heeft als doel:
een gedeeld beeld ontwikkelen van korte en lange termijn wateropgaven;
oplossingsrichtingen in kaart brengen voor klimaatadaptieve groei;
een samenhangende regionale strategie ontwikkelen;
uitgangspunten borgen in het instrumentarium van partners.
Door deze integrale aanpak wil de Regio Zwolle een landelijk voorbeeld worden in klimaatadaptieve groei, waarbij de grenzen van maakbaarheid in het watersysteem worden erkend en afwenteling op toekomstige generaties wordt voorkomen.
Twente
In de verstedelijkingsstrategie van Twente zal een integrale aanpak gehanteerd gaan worden waarin klimaatadaptatie een centrale rol speelt. Deze strategie gaat verder dan alleen woningbouw en zet in op een complete visie voor een aantrekkelijke en toekomstbestendige leefomgeving. Klimaatbestendigheid is hierin een kernpunt, naast thema's als mobiliteit, voorzieningen, bereikbaarheid, energie, en het behoud van natuur en recreatie.
Tot 2050 is in Twente een groei van 69.000 woningen mogelijk, voornamelijk geconcentreerd in de steden Enschede, Hengelo en Almelo. Bij deze grootschalige ontwikkeling is klimaatadaptatie cruciaal om de toekomstige leefbaarheid en duurzaamheid van de regio te waarborgen. De regio, gekenmerkt door hoge zandgronden, staat voor specifieke uitdagingen op het gebied van beekdalen, waterbeschikbaarheid en -kwaliteit. Eén van de grootste opgaven voor Twente is de onder druk staande zoetwaterbeschikbaarheid (drink-, grond- en oppervlaktewater) als gevolg van droogte, maar ook economische- en inwonersgroei van de regio. Het vergroten van de drinkwateraanvoercapaciteit en het verminderen van de watervraag vereisen regionale samenwerking.
Stedendriehoek
De ontwikkeling van de verstedelijkingsstrategie van de stedendriehoek staat aan het begin. De verdere uitwerking rondom klimaatadaptatie gaat nog plaatsvinden.
Ook als Overijssel hebben we te maken met de negatieve gevolgen van bodemdaling. Bodemdaling is een complex verschijnsel en kan op verschillende diepte in de ondergrond ontstaan en kent verschillende oorzaken: natuurlijke geologische processen, menselijke ingrepen (ontwatering, winning delfstoffen, toepassen ophoogmateriaal) of is het gevolg van toenemende droogte. Door bodemdaling daalt het maaiveld wat kan leiden tot schade en extra kosten voor het waterbeheer, voedselproductie en natuurbeheer. Ook kan het leiden tot schade en extra onderhoud aan bebouwing, infrastructuur en openbaar groen. Bodemdaling in veengebieden resulteert in verhoogde CO₂-uitstoot doordat het veen oxideert wanneer het grondwaterstand daalt.
Vanuit een onze regisserende en faciliterende rol brengen we als provincie handelingsperspectieven in bij gebiedsontwikkeling en planprocessen. Dit gaat om landelijk ontwikkelde bouwstenen en instrumentarium3 en regionale instrumenten. Voor Noordwest Overijssel zijn bouwstenen ontwikkeld hoe we in de toekomst beter kunnen omgaan met bodemdaling (adaptatie) maar ook hoe we de bodemdaling kunnen remmen (mitigatie). Dit is veelal een combinatie van ingrepen in het water en bodemsysteem, andere bouw- en aanlegwijze maar ook wijziging van het toekomstige landgebruik. Door bouwstenen en instrumenten vroegtijdig toe te passen bij gebiedsprocessen en planprocessen krijgt adaptatie en mitigatie van bodemdaling een volwaardige plek.
Als provincie versterken we ook onze kennisbasis. De nationale kennis die beschikbaar komt via het kenniscentrum Bodemdaling en Funderingen, landelijk onderzoekstrajecten en regionale onderzoeken worden verder ontsloten via Overijsselse netwerken, werkregio’s Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie of bodem en ondergrond netwerken. Als provincie voeren we ook zelf onderzoek uit om de bodemdalingsgevoelige gebieden te identificeren en beter inzicht krijgen in de oorzaken en gevolgen van bodemdaling. Tot slot werken we samen in IPO verband om bodemdaling en funderingproblematiek goed onder de aandacht te brengen bij de nationale aanpak funderingsschade en het programma ‘Bodem, Ondergrond en Grondwater’.
3 ruimtelijke, kader voor klimaatbestendig bouwen, maatlat voor een groene en klimaatbestendige omgeving en weging van waterbelang.
Wij verwachten van onze partners dat zij toekomstbestendige keuzes maken in ruimtelijke ontwikkelingen en hierover vroegtijdig in het proces met medeoverheden het gesprek aangaan. Ook verwachten wij dat zij met inzet en financiële middelen betrokken blijven in de samenwerkingsverbanden rondom klimaatadaptatie. Op deze wijze borgen bij de continuïteit van onder andere de werkregio’s en de verstedelijkingsstrategieën.
Binnen ruimtelijke adaptatie staat klimaatadaptatie centraal. Daar is dit hoofdstuk niet uniek in. Klimaatadaptatie is een rode draad door het gehele RWP. Zo wordt het weerbaar maken van ons drinkwatersysteem in Hoofdstuk 3 Drinkwater uiteengezet. Waterkwantiteitsvraagstukken komen terug in Hoofdstuk 4 Oppervlaktewatersysteem en Hoofdstuk 6 Grondwaterkwantiteit. In Hoofdstuk 7 Duurzaam en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond komt de ruimtelijke ordening ten aanzien van de bodem aan bod. Tot slot zijn in Hoofdstuk 8 Waterveiligheid en wateroverlast de onderwerpen waterveiligheid en wateroverlast te vinden.
Drinkwater is een eerste levensbehoefte en essentieel voor de gezondheid van mensen, omdat we het drinken en gebruiken voor de bereiding van voedsel. Het zoetwatersysteem, de bron van ons drinkwater, staat onder grote druk door klimaatverandering, bevolkingsgroei, economische groei, industrie, landbouw en toenemende verstedelijking. De vraag naar drinkwater is de afgelopen jaren sterker toegenomen dan verwacht, mede door bevolkingsgroei, de vraag vanuit de (levensmiddelen)industrie en een toename van droogte en warm weer door klimaatverandering. Naar verwachting zal de drinkwatervraag de komende decennia blijven stijgen (zie hiervoor bijlage IV: Regionaal Actieplan beschikbaarheid drinkwaterbronnen). Tegelijkertijd neemt de natuurlijke beschikbaarheid en de kwaliteit van drinkwaterbronnen af door langere perioden van droogte en verontreiniging door menselijk handelen. In Twente is de urgentie hoog om drinkwaterlevering veilig te stellen: Vitens kan bedrijven niet altijd meer voorzien van drinkwater. Richting huishoudens geldt er een leveringsplicht voor Vitens. Dit hoofdstuk beschrijft de doelen die wij onszelf stellen om zo de drinkwatervoorziening binnen provincie Overijssel te waarborgen. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de rolverdeling tussen verschillende overheden en partners, het beschermingsbeleid en de Adaptieve Strategie Drinkwater.
De Drinkwaterrichtlijn en de Kaderrichtlijn Water (KRW) zien samen met nationale wet- en regelgeving toe op het waarborgen van de drinkwatervoorziening. Het nationale drinkwaterbeleid is vastgelegd in de Beleidsnota Drinkwater 2021- 2026. Het richt zich op het behouden van de kwaliteit en kwantiteit van drinkwaterbronnen en anticipeert op de toekomstige vraag. Daarnaast stelt artikel 7 van de KRW dat de zuiveringsinspanning voor drinkwaterproductie niet verder mag toenemen en op termijn omlaag moet. Het provinciale beleid en doelen zijn opgesteld in overeenstemming met Europees en nationaal beleid en wetgeving. Om de uitdagingen aan te pakken, streeft de provincie Overijssel daarom de volgende doelen na:
De duurzame veiligstelling van de drinkwatervoorziening wordt beschouwd als een ‘dwingende reden van groot openbaar belang’ (artikel 2 Drinkwaterwet). Dat betekent dat bij bestuurlijke afwegingen een groot belang moet worden toegekend aan de duurzame veiligstelling van de drinkwatervoorziening. De rollen en verantwoordelijkheden rondom drinkwaterzijn als volgt:
Rijk:
Stelt landelijke wet- en regelgeving en beleid op: zoals de Drinkwaterwet, de Omgevingswet en de Beleidsnota Drinkwater.
Zorgplicht voor duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening (artikel 2 Drinkwaterwet).
Provincie:
Zorgplicht voor duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening (artikel 2 Drinkwaterwet).
Verantwoordelijk voor de beschikbaarheid en bescherming van drinkwaterbronnen.
Vergunningverlener voor grote industriële grondwateronttrekkingen (> 150.000 m3 / jaar) en voor alle grondwateronttrekkingen voor de openbare drinkwatervoorziening.
Medeaandeelhouder van drinkwaterbedrijf Vitens en daarmee verantwoordelijk voor de uitvoering van de drinkwatervoorziening in hun distributiegebied.
Gemeenten:
Zorgplicht voor duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening (artikel 2 Drinkwaterwet).
Zorgplicht voor hemel- en grondwaterbeheer en inzameling stedelijk afvalwater.
Waterschappen:
Beheren het regionale watersysteem en kleinere industriële grondwateronttrekkingen (<150.000 m3 / jaar).
Zorgplicht voor duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening (artikel 2 Drinkwaterwet).
Drinkwaterbedrijf (Vitens):
Verantwoordelijk voor de duurzame uitvoering van productie en levering van voldoende drinkwater.
Leveringsverplichting binnen hun distributiegebied (artikel 3 Drinkwaterwet).
Samen met de veiligheidsregio’s verantwoordelijk voor de levering van nooddrinkwater in calamiteitensituaties.
Veiligheidsregio’s:
Overijssel telt 23 waterwinlocaties (Figuur 9) voor de productie van drinkwater voor de openbare drinkwatervoorziening. Het merendeel hiervan produceert drinkwater uit grondwater. Op de locaties Vechterweerd en het Engelse Werk wordt oevergrondwater gewonnen. Dit is oppervlaktewater dat eerst door een grondlichaam passeert, waardoor er voorafgaand aan de winning al een natuurlijke zuivering plaatsvindt. De provincie is verantwoordelijk voor de reservering van openbare drinkwaterbronnen en de bescherming ervan.
Voor de bescherming van drinkwaterbronnen worden gebieden rondom een waterwinning aangewezen als waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied, intrekgebied en/of boringsvrije zone (Figuur 10). Deze zones hebben verschillende beschermingsniveaus die worden bepaald door de tijd die het water er over doet om de winput te bereiken. De beschermingszones zijn vastgelegd in de provinciale omgevingsverordening.
Waterwingebieden
Strikte bescherming, alleen activiteiten ten dienste van de drinkwatervoorziening zijn toegestaan.
Grondwaterbeschermingszones
Preventie van risicovolle activiteiten, bevordering van harmoniërende functies.
Intrekgebieden
Bescherming van het hele ‘aanvoergebied’ van een winning, bevordering van duurzame functieverweving en berging en infiltratie van hemelwater. Het beschermingsregime voor intrekgebieden wordt ook gebruikt voor grondwaterreserveringen.
Boringsvrije zones
Verbod op schadelijke activiteiten voor behoud van beschermende bodemlagen. Boringsvrije zones worden aangewezen rondom diepe drinkwaterwinningen en gebruikt om aanvullende strategische grondwatervoorraden (ASV) aan te wijzen. Binnen Overijssel zijn er twee boringsvrije zones die dienen als grondwaterreservering: Salland Diep en Salland Diep Noord.

Figuur 9. Overzicht drinkwaterwinningen en beschermingszones in Overijssel
Aanvullende strategische grondwatervoorraden (ASV) zijn aangewezen om in de toekomstige drinkwaterbehoefte te voorzien. Dit gebeurt door gebieden rondom potentiële winlocaties aan te wijzen als intrekgebieden of boringsvrije zone. De huidige grondwaterreserveringen zijn boringsvrije zones Salland Diep en Salland Diep Noord1 en intrekgebieden Koppelerwaard, Bruchterveld en Daarle-Vriezeveen. Meer reserveringen kunnen volgen als onderzoek drinkwaterpotentieel heeft aangetoond.
Naast de openbare drinkwaterwinningen zijn er ook industriële of private winningen. Bescherming van grondwater voor industriële toepassingen, vooral voor menselijke consumptie, is belangrijk. Bedrijven zijn primair verantwoordelijk voor de bescherming van het door hen onttrokken grondwater. Grondwateronttrekkingen voor industrie of drinkwater van 150.000 m3/jaar of meer hebben een provinciale vergunning nodig. Voor laagwaardige industriële toepassingen wordt geen vergunning verleend, tenzij er geen alternatieven voor zijn of deze een nadeliger effect hebben. Het economische belang van de industrie wordt meegewogen. Meer details over het beschermingsbeleid en de toegestane activiteiten kunnen gevonden worden in bijlage V Grondwaterbeschermingsbeleid en bijlage VI Methodiek gebiedsgerichte grondwaterbescherming.
Voor niet-industriële private winningen is vooralsnog geen specifiek provinciaal beschermingsbeleid vastgesteld. Het wordt aangenomen dat deze winningen voldoende worden beschermd door het algemene landelijke beleid.

Figuur 10. Schematische weergave van de ligging van de beschermingszones intrekgebied, grondwaterbeschermingszone en waterwingebied
1 Status per eind januari 2025 Salland Diep Noord: Dit is nog in afwachting van GS/PS besluit (actualisatie omgevingsverordening)
De Provincie Overijssel, Vitens en de waterschappen Vechtstromen en Drents Overijsselse Delta hebben samen de Adaptieve Strategie Drinkwater Overijssel (ASD) opgesteld. Adaptief houdt in dat er wordt gehandeld vanuit een langetermijnstrategie en dat er op bewuste en transparante wijze wordt omgegaan met toekomstonzekerheden. Dit betekent dat er bijgestuurd kan worden en de strategie wordt aangepast als ontwikkelingen daar aanleiding toe geven. Binnen de ASD wordt gewerkt aan drie doelen: (1) het creëren van extra wincapaciteit door voldoende reserveringsgebieden en drinkwaterbronnen aan te wijzen. (2) Ook wordt specifiek ingezet op (drink)waterbesparing. (3) Daarnaast wordt er gewerkt aan de bescherming van bestaande drinkwaterbronnen, onder andere via de gebiedsdossiers en het bijbehorend maatregelenprogramma.
De bescherming van drinkwaterbronnen is cruciaal voor de toekomstige beschikbaarheid van schoon drinkwater. Daarom neemt de provincie een actieve rol om onze huidige winningen te behouden. In Overijssel wordt momenteel op 23 plaatsen grondwater aan de bodem onttrokken voor drinkwaterbereiding (Figuur 9 Paragraaf 3.3 Beschermingsbeleid drinkwaterwinningen).
Er wordt momenteel gewerkt aan een evaluatie en strategie voor het behouden, beschermen en versterken van onze huidige drinkwaterbronnen. De provincie neemt daarnaast de volgende maatregelen om de risico’s te beheersen en de waterkwaliteit te beschermen en te verbeteren:
Evaluatie van beschermingsbeleid
Bestaande beschermingsregels worden beoordeeld op hun effectiviteit door periodieke toetsing aan nieuwe ontwikkelingen, zoals klimaatverandering en vervuilende stoffen. Dit geldt voor de openbare drinkwatervoorziening, industriële winningen en private winningen. De provincie overlegt met gemeenten en waterschappen om noodzakelijke aanscherpingen in kaart te brengen en implementeert strengere voorschriften waar nodig. Mogelijk worden strengere maatregelen ingevoerd om vervuilende activiteiten die de (drink)waterkwaliteit bedreigen, aan te pakken. Dit kan onder andere betrekking hebben op de aanpak van Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS), het gebruik van PFAS en bestrijdingsmiddelen, bodemenergiesystemen, en het infiltreren van verontreinigd oppervlaktewater. Ook willen we ons beleid t.a.v. IBA’s (installaties voor Individuele Behandeling van Afvalwater) controleren op actualiteit en volledigheid. Rondom gewasbeschermingsmiddelen wordt er al gewerkt aan een afwegingskader.
Gebiedsdossiers en aanvullende beheersmaatregelen
Voor elke waterwinning worden risico’s periodiek in kaart gebracht. De provincie werkt hiervoor nauw samen met gemeenten, waterschappen en Vitens om data te verzamelen en te analyseren. Deze informatie wordt gebruikt om elke 6 jaar de gebiedsdossiers te actualiseren en gerichte beheersmaatregelen te ontwikkelen. Daarnaast worden de risico’s gedeeld in werkoverleggen en vertaald naar concrete acties in het uitvoeringsprogramma Maatregelenprogramma Bescherming Drinkwaterbronnen. Beheersmaatregelen worden ontwikkeld en uitgevoerd in samenwerking met betrokken partijen zoals gemeenten, waterschappen en drinkwaterbedrijven. Dit kan van vrijwillig tot verplichtend in specifieke situaties.
Sturing op harmoniërende functies
Het belangrijk om drinkwaterwinningen duurzaam in te richten en in te passen in het landschap. Dit kan door drinkwaterwinningen te combineren met functies zoals (niet-verdrogingsgevoelige) natuur, extensieve recreatie, parken of extensieve en biologische landbouw. Hierdoor kunnen zowel de ruimtelijke kwaliteit en als de waterbescherming worden versterkt. De gebiedsdossiers kunnen hiervoor een basis bieden. Een goed uitgevoerde harmoniërende aanpak beperkt de inbreuk op het natuurlijke watersysteem en schade aan functies zoals landbouw en natuur. In de Natura2000-beheerplannen wordt bepaald in welke mate winningen de instandhoudingsdoelen beïnvloeden en welke passende mitigerende maatregelen eventueel nodig zijn. Het inspiratieboek ‘Win-win water: drinkwater voor nu en later!’ opgesteld door provincie Overijssel, presenteert een aantal Nederlandse praktijkvoorbeelden en pilot projecten, en do’s en don’t’s voor gebiedsprocessen.1
1 Provincie Overijssel: Inspiratieboek Win-win water: drinkwater voor nu en later!
Binnen de Adaptieve Strategie Drinkwater (ASD) zijn afspraken gemaakt over drinkwaterbesparing en hoe er meer win- en reservecapaciteit van drinkwater gerealiseerd kan worden. De basis hiervoor is de opdracht van het Rijk aan de regio’s om voldoende bronnen beschikbaar te hebben om de groeiende vraag tot 2040 op te vangen1. Om de toenemende vraag naar drinkwater op te vangen, worden nieuwe bronnen en innovatieve technieken en hun juiste inpassing in het landschap onderzocht:
Benutten van bestaande vergunningsruimte
Op dit moment wordt nog niet alle bestaande vergunningsruimte benut. Oorzaken hiervan zijn zowel technische beperkingen als mogelijke ongewenste effecten op de omgeving. We richten ons op de korte termijn op het onderzoeken en benutten van latente vergunningsruimte en eventuele bestaande onbenutte productieruimte bij bestaande winningen.
Verbeteren van de drinkwaterinfrastructuur
Naast de beschikbare drinkwatercapaciteit moet er voldoende capaciteit aanwezig zijn om het drinkwater te distribueren. Met de herijkte aanpak van 2023 is ingezet op het ontwikkelen van drinkwaterinfrastructuur om het transport naar met name Twente te versterken.
Inzet van strategische grondwatervoorraden
Gebieden zoals Salland Diep zijn aangewezen als Aanvullende Strategische Voorraad (ASV). Strenge regels beschermen deze bronnen tegen overexploitatie en verontreiniging.
Nieuwe winconcepten
Voorbeelden zijn circulaire winconcepten op de Sallandse Heuvelrug en grootschalig gebruik van oppervlaktewater uit de IJssel. De provincie ondersteunt deze initiatieven door onderzoek te financieren naar de haalbaarheid en milieueffecten, subsidies te verstrekken voor innovatieve projecten en duidelijke richtlijnen te ontwikkelen voor ruimtelijke inpassing en regelgeving. Deze initiatieven hebben een lange ontwikkeltijd en vragen innovatieve oplossingen. Vanwege de verschuiving naar oppervlaktewater als bron voor drinkwater zal er ook meer aandacht moeten zijn voor waterkwaliteit door bijvoorbeeld beschermingsbeleid of -zones voor oppervlakte water aan te wijzen.
Diversificatie
Naast grondwater als drinkwaterbron worden alternatieven zoals het benutten van de IJssel, Twentekanalen, polderwater, beekafvoeren en hergebruik van restwaterstromen verkend, mogelijk via pilotprojecten. Daar waar oppervlaktewater als drinkwaterbron wordt benut zullen naar verwachting extra inspanningen voor o.a. de waterkwaliteit gewenst zijn.
1 Structuurvisie Ondergrond (STRONG), 2018
Waterbesparing is essentieel om de drinkwatervraag af te vlakken en de druk op de drinkwaterwinningen te verlichten. Daarnaast helpt waterbesparing om op korte en middellange termijn te voorkomen dat nieuwe bedrijven en huizen niet kunnen worden aangesloten op het drinkwaternetwerk. Daarom werken we aan het Provinciaal Plan van Aanpak Drinkwaterbesparing. Dit richt zich op een reductie in 2035 van het huishoudelijk drinkwatergebruik per hoofd van de bevolking naar 100 liter per dag en op een besparing van het drinkwatergebruik van 20% bij zakelijke gebruikers ten opzichte van de periode 2016-2019. Met dit plan onderschrijven wij de doelen uit het Nationaal Plan van Aanpak Drinkwaterbesparing. De provincie richt zich hierbij op drie sporen:
Huishoudens
Vergroten van het bewustzijn rondom drinkwatergebruik door middel van communicatie en gedragsinterventies en het ontmoedigen van laagwaardig gebruik zoals tuinbesproeiing en zwembadjes.
Zakelijke gebruikers
Inzet op besparing en hergebruik van water bij alle zakelijke gebruikers in zowel industrie, MKB als landbouw, waardoor laagwaardig gebruik van drinkwater wordt voorkomen. Ook moedigen we samenwerking aan tussen ondernemers op bedrijventerreinen. Verder werken wij samen met bedrijven binnen de Waterkoplopers Overijssel aan waterbesparing door het gebruik van water, voor bijvoorbeeld proceswater, vanuit andere bronnen.
Waterbewust bouwen
Bij nieuwbouw en renovaties inzetten op technieken zoals regenwatergebruik voor toiletten. Dit doen we om waterbewust bouwen te stimuleren zodat het in de toekomst de nieuwe standaard wordt. Dit vergt op termijn ook aanpassing van landelijke regelgeving, zoals het Besluit bouwwerken leefomgeving. Hiervoor voeren wij een lobby bij het Rijk.
Om de doelen van het Regionaal Waterprogramma te bereiken, is samenwerking met verschillende partners essentieel. Wij verwachten het volgende van onze partners:
Rijk
Een actieve betrokkenheid als aanjager en facilitator van een landelijk dekkend drinkwaternetwerk. Hiertoe ook voldoende bronnen oppervlaktewater voor beschikbaar stellen, waarbij het Rijk bevoegd gezag is voor de rijkswateren. Aanpassingen van wetgeving en lokale partijen in staat stellen hun rol te pakken. Belang van drinkwater blijven agenderen ten opzichte van alle andere belangen.
Gemeenten
Actieve betrokkenheid bij het beheer van hemel- en grondwater, en participatie in gezamenlijke inzet op (drink)waterbesparende maatregelen bij woningbouw en -renovatie, integratie in van drinkwaterbescherming en besparing in ruimtelijke plannen. Verder een positieve grondhouding voor het realiseren van projecten ten dienste van de openbare drinkwatervoorziening, vanuit de zorgplicht.
Waterschappen
Samenwerking bij het beheer van het regionale watersysteem en de uitvoering van maatregelen ter bescherming van drinkwaterbronnen. En een positieve grondhouding voor het realiseren van projecten ten dienste van de openbare drinkwatervoorziening, vanuit de zorgplicht. Ook verwachten we dat waterschappen in de weging van het waterbelang aandacht vragen voor drinkwatervriendelijke en waterzuinige ontwikkelingen.
Drinkwaterbedrijf (Vitens)
Continuïteit in de levering van schoon drinkwater, samenwerking bij het ontwikkelen van nieuwe bronnen en technieken, en deelname aan monitoring en rapportage.
Bedrijven en industrie
Voorkomen van onnodig laagwaardig gebruik van drinkwater. Verantwoordelijk gebruik van grondwater, naleving van vergunningen en beschermingsmaatregelen, en deelname aan initiatieven voor waterbesparing en hergebruik.
Inwoners
Bewustwording en participatie in waterbesparende maatregelen, en verantwoord gebruik van drinkwater.
Schoon drinkwater is als eerste levensbehoefte essentieel voor een de volksgezondheid, één van de rode draden uit de omgevingsvisie. Dit vereist een robuust drinkwatersysteem, waarbij zowel waterkwaliteit als -kwantiteit van groot belang is. Daarnaast kan een goede ruimtelijke inpassing van drinkwaterwinningen bijdragen aan het behalen van natuurdoelen als bescherming van de winning. Zo kan drinkwaterwinningen bijdragen aan een goede ruimtelijke kwaliteit, één van de rode draden uit de omgevingsvisie.
Drinkwater speelt ook een cruciale rol in het duurzaam wonen en werken in Overijssel. De levering van drinkwater is essentieel voor de woningbouwopgaven, om zo aan de leveringsplicht voor consumenten te kunnen voldoen. Als belangrijke grondstof voor industrie en landbouw, kan drinkwater en een goed drinkwatersysteem ook bijdragen aan het verbeteren van het vestigingsklimaat in Overijssel. Het integreren van deze raakvlakken tussen drinkwater en andere beleidsterreinen is dus van groot belang.
Oppervlaktewateren leveren belangrijke diensten voor de samenleving, zoals zoetwatervoorziening (drinkwater, landbouw, natuur, industrie), transport (vaarwegen), waterzuivering, recreatie, verrijking en verkoeling van leefgebied en herbergen, in potentie, een hoge biodiversiteit. Om van deze diensten gebruik te kunnen maken, is zowel voldoende water als een goede waterkwaliteit essentieel. Toenemende druk op oppervlaktewateren door onder andere klimaatverandering, droogte, emissies en waterbehoefte, staat zowel voldoende als schoon water in de weg. Om zorg te dragen voor zowel voldoende als schoon water, zijn op Europees, nationaal en provinciaal niveau richtlijnen (onder andere de Kaderrichtlijn Water, Vogel- en Habitatrichtlijn, Zwemwaterrichtlijn), strategieën (zoals water en bodem sturend), programma’s (onder andere het Deltaprogramma en de daartoe behorende Deltaplannen) en de uitvoering ervan (zoals Zoetwatervoorziening Oost Nederland en Haarvaten Op Peil) uitgewerkt. Dit hoofdstuk beschrijft hoe de provincie Overijssel deze richtlijnen uitwerkt om zo de kwantiteit en kwaliteit van het oppervlaktewater(systeem) te verbeteren.
Er is voldoende, schoon oppervlaktewater, dat ten minste voldoet aan de chemische en ecologische doelen van de Kaderrichtlijn Water.
De kwaliteit van de kleine wateren die geen KRW-waterlichaam zijn, wordt beschermd, en waar mogelijk, verbeterd.
Waardevolle kleine wateren zijn van dermate goede kwaliteit dat a) deze ontbrekende schakel in het herstel van KRW-waterlichamen weer functioneert (bronnen en bovenlopen) en b) de bij deze wateren horende biodiversiteit weer robuust is (vennen).
We beperken de gevolgen van overstroming (zie Hoofdstuk 8 Waterveiligheid en wateroverlast) en perioden van droogte.
Het watersysteem is klimaatadaptief ingericht zodat wateroverlast wordt voorkomen (opvangen piekafvoeren), natuur en biodiversiteit wordt ondersteund en grondwateraanvulling wordt bevorderd (tegengaan verdroging).
Er zijn voldoende officiële (en daarmee veilige) zwemwaterlocaties beschikbaar waarbij vraag en aanbod zo goed mogelijk op elkaar zijn afgestemd.
De rollen en verantwoordelijkheden rondom oppervlaktewater zijn als volgt:
Rijk:
Wet- en regelgeving voor oppervlaktewater: de belangrijkste wet was de Waterwet. Deze is op 1 januari 2024 opgegaan in de Omgevingswet. In het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (Bkl) zijn de normen voor stoffen in oppervlaktewater vastgelegd.
Provincie:
Vaststellen doelen en begrenzing van KRW-waterlichamen.
Verantwoordelijk voor bepaalde KRW-maatregelen.
Aanwijzen van officiële zwemwateren.
Waterschappen:
Zorgplicht voor de zuivering van stedelijk afvalwater.
Verantwoordelijk voor het beheer van het regionale oppervlaktewatersysteem.
Verantwoordelijk voor de KRW-monitoring.
Verantwoordelijk voor de KRW-inrichtingsmaatregelen in het regionale watersysteem.
Verantwoordelijk voor monitoring van zwemwaterlocaties.
Gemeenten:
Zorgplicht voor de inzameling van stedelijk afvalwater, hemelwater, en grondwater. De uitwerking van deze zorgplicht staat in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Voor hemel- en grondwater kunnen ook regels gesteld worden in gemeentelijke verordeningen.
Terreinbeherende organisaties:
Voor een goed functionerend oppervlaktewatersysteem is zowel waterkwantiteit als waterkwaliteit van belang. In deze paragraaf wordt eerst kort aandacht besteed aan waterkwantiteit. Vervolgens wordt ingegaan op beleid rondom waterkwaliteit.
Waterkwantiteit is op orde wanneer er niet te veel (overlast en overstromingen) en niet te weinig (droogte) oppervlaktewater is voor de functies die gebruik maken van oppervlaktewater. Deze benadering geldt enkel voor de functies die passend zijn bij de locatie volgens het principe ‘functie volgt peil’. In hoofdstuk 8 staat de uitwerking van het beleid voor waterveiligheid en wateroverlast. Droogte is een opkomend onderwerp en wordt in dit hoofdstuk alleen geadresseerd in termen van zoetwatervoorraad. Waterkwantiteit specifiek onder de KRW (hydromorfologie) is opgenomen in Sub-Paragraaf 4.3.3 Waterkwaliteit - KRW. Andere aspecten van droogte, zoals bodemdaling, uitdroging dijken, broeikasgasemmissies worden de komende tijd nog nader uitgewerkt.
De uitdaging voor waterkwantiteit wordt onder andere veroorzaakt door een grilliger wordend klimaat: er treden langere perioden van droogte op en regenbuien worden intenser. Dit leidt tot veranderingen in neerslagpatronen en heeft daarmee effect op de waterkwantiteit in Overijssel. Dit is zeker het geval in perioden van droogte omdat de focus van waterbeheer lang gelegen heeft op snelle waterafvoer. Kanalen en sloten zorgen dat oppervlaktewater sneller wordt afgevoerd, maar zorgen ook dat grondwater wegstroomt doordat grondwaterlagen zijn doorsneden. Het tekort aan water in het zomerhalfjaar is in veel delen in Overijssel evident (zie Figuur 11): beken vallen droog, natuur verdroogt en agrariërs hebben een verminderde oogstopbrengst.

Figuur 11. LHM-resultaten: de ranking van de grondwaterstand in 2018 t.o.v. de afgelopen 31 jaar. Ranking 1 (rood) betekent de laagste grondwaterstand t.o.v. de afgelopen 30 jaar, ranking 31 (blauw) de natste. Overgenomen van (Van den Eertwegh et al., 2019). LHM = het landelijk hydrologisch model.
Naast de toename in droogte, is er ook sprak van wateroverlast door hevige(re) regenval: straten lopen onder en agrarische percelen zijn niet bewerkbaar. De oorzaak is echter niet alleen de toename in neerslagintensiteit, maar het samenspel met waterafvoer en ondergrond: riolen zijn niet berekend op de omvang van neerslag. Agrarische percelen hebben ook te weinig infiltratie capaciteit (onder andere door verdichting en beperkte hoeveelheid van organisch materiaal). En bodems slaan dicht na een langere periode van droogte.
Met klimaatverandering worden de perioden van droogte langer en vraagt een klimaatbestendig zoetwatersysteem sturing: het beter vasthouden en bergen van zoetwater zodat het beschikbaar is ten tijde van droogte. Een waterrobuust systeem vraagt om voldoende levering van zoetwater aan verschillende, maar niet per sé alle, functies. Ook wanneer door klimaatverandering tijdelijk minder oppervlaktewater beschikbaar is. De beleidsaanpak in Overijssel is daarmee als volgt:
Vergroten van de waterbeschikbaarheidIn de hogere delen meer water vasthouden door opvangen van piekbuienVergroten van sponswerkingWaterverdeling ten tijde van droogteLangere termijn ruimtelijke functie-indeling
Deze aanpak is in verschillende programma’s en projecten uitgewerkt.
Zoetwatervoorziening Oost Nederland
Concreet wordt aan een klimaatbestendig watersysteem gewerkt in het programma Zoetwatervoorziening Oost-Nederland (ZON), een deelprogramma van het landelijke Deltaprogramma Zoetwater. ZON is een maatregelenprogramma dat zich richt op het vergroten van de waterbeschikbaarheid. In de eerste fase (2016 – 2021) is door maatregelen de wateraanvoer in droge perioden duidelijk verbeterd, met name door het beter vasthouden van water. De tweede fase (2022 – 2027) omvat maatregelen gericht op het aanvullen van grondwater, waterbesparing en vermindering van de watervraag, en ruimtelijke adaptatie.
Haarvaten Op Peil
Specifiek voor de hogere delen in de provincie Overijssel waar geen wateraanvoer is, is het uitvoeringsprogramma Haarvaten Op Peil (HOP) in 2022 gestart. Provincie, waterschappen, Natuurmonumenten, Staasbosbeheer, Landschap Overijssel en het Overijssels Particulier Grondbezit werken samen aan een klimaatbestendig en waterrobuust systeem door in de grond meer water vast te houden en piekbuien op te vangen. In 2028 start fase drie, die vanaf 2023 in het Deltaprogramma Zoetwater (DPZ) wordt voorbereid. Met het schrijven van dit RWP moet voor de derde fase wordt nog een bestuursovereenkomst en werkprogramma opgesteld.
Vergroting sponswerking
Vanuit waterkwantiteit wordt niet sterk gestuurd op maatregelen voor benutting van sponswerking van het landschap, maar wordt aangehaakt bij ander beleid, zoals de aanleg van meer groen en het herstellen van veenweidegebieden. In 2025/2026 wordt gewerkt aan een veenweidestrategie, waarbij water en bodem leidend zijn voor de invulling van deze strategie. Voor vernatting van gebieden, een eis voor gezond veenweide, is toevoer van water vanuit het IJsselmeer voorzien. Of dat voldoende is de watervraag vanuit veenweide gebieden wordt nog uitgewerkt.
De nog concreet te maken veenweidestrategie is primair gericht op het vastleggen van CO2 en het beperken van bodemdaling. Veenweidegebieden dragen echter ook bij aan een klimaatbestendiger zoetwatervoorziening door de berging van water in het bovenste grondwater. Ook andere natuurtypen dan veenweide kunnen een bijdrage leveren aan het vergroten de sponwerking van het landschap. Afstemming tussen provinciaal natuur- en waterbeleid op dit precieze onderwerp moet nog geconcretiseerd worden, maar duidelijk is dat de strategie gebiedsgericht uitgewerkt wordt.
Voor het creëren van meer groen wordt aangehaakt bij de zogenoemde groenblauwe dooradering. In het Aanvalsplan Landschap, onderdeel van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel, wordt gewerkt aan het vergroten van het aandeel van groenblauwe dooradering tot tenminste 10% van het landelijk gebied. Dit was 6% in 2022. Het areaal van de groenblauwe dooradering is aanvullend op het areaal van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Door de omvang van de dooradering kan dit beleid bijdragen aan een klimaatbestendigere zoetwatervoorziening in de provincie Overijssel doordat het de infiltratiecapaciteit en berging van water in het bovenste grondwater vergroot.
Waterakkoorden en de verdringingsreeks
Water is een belangrijke levensbehoefte. De provincie heeft daarom in waterakkoorden afspraken gemaakt met Rijkswaterstaat en de waterschappen over wateraanvoer en verdeling onder verschillende scenario’s voor waterbeschikbaarheid. Tijdens droogte is het nu nog mogelijk om water aan te voeren naar gebieden zonder natuurlijke wateraanvoer, zoals de hoge zandgronden. In de toekomst wordt de wateraanvoer minder zeker en kan het zijn dat in een aantal gebieden in Overijssel geen wateraanvoer mogelijk is. Vanuit Water en Bodem Sturend passende scenario’s onderzocht in de ruimtelijke ordening, zodat droogte zo min mogelijk schade veroorzaakt aan verschillende functies (functie volgt peil).
Om duidelijkheid te verschaffen over waterbeschikbaarheid voor verschillende functies ten tijde van droogte heeft Nederland een landelijke verdringingsreeks opgesteld. Deze reeks schetst de mate van toegang van functies tot water in tijden van droogte (Figuur 12). Hoewel deze verdringingsreeks effectief niet bijdraagt aan een waterrobuust systeem, geeft het wel inzicht wat verschillende functies in de toekomst kunnen verwachten. Bij de verwachte toename van droogte kan de reeks een denkwijze van een meer klimaatbestendige en waterrobuuste ruimtelijke ordening stimuleren.

Figuur 12. De verdringingsreeks voor de oppervlaktewaterverdeling ten tijden van droogte.
Water en bodem sturend
Het principe van Water en Bodem sturend is onontbeerlijk om te komen tot een klimaatbestendig en waterrobuuste opperwatersysteem in termen van waterkwanteit. Het principe is leidend om na te denken over welke functies waar passend zijn, zowel qua watervraag als qua wateroverlast. Een belangrijk uitgangspunt is hierbij dat niet alles overal kan en dat daarmee aanpassing van landgebruik nodig kan zijn om te komen tot een waterrobuust-systeem. Hierbij geldt nog steeds de verdringingsreeks: er kunnen situaties zijn waarbij niet alle functies kunnen worden voorzien van water, ondanks aanpassingen in landgebruik.
In ZON worden al maatregelen genomen om de zoetwatervoorraad te verbeteren, maar een grotere ruimtelijke schaal is nodig om een provinciale aanpak van klimaatbestendige en water robuuste zoetwatervoorraden te realiseren. Een indeling op basis van verschillen in ondergrond heeft geleid tot een ruimtelijke ordening van waar op welke manier omgegaan kan worden met het maximaal benutten van neerslag binnen aanvaardbare overlast en overstromingsrisico’s1. Deze gebiedsdifferentiatie leidt tot:
Het vergroten van de sponswerking en het laten infiltreren van water in de hoge zandgronden zonder wateraanvoer.Het opvangen van extremen in neerslag en het vasthouden van water in de zandgronden met wateraanvoer, en door de IJssel, Vecht en Delta.Geleidelijke vernatting in de veen(weide)gebieden.
1 Sweco (2023): “Water en bodem sturend in de provincie Overijssel’, Sweco-rapport 51011587
De Kaderrichtlijn Water (KRW) is sinds 22 december 2000 het leidend beleid voor oppervlaktewateren en grondwater van de Europese lidstaten. De uitvoering van de KRW vindt plaats via het RWP, omdat dit de plek is waar de maatregelen voor de uitvoering van de KRW en de omgevingswaarden worden vastgelegd. Een uitwerking van de KRW is ook de zogenoemde ‘beschermde gebieden’. In deze gebieden gelden aanvullende omgevingswaarden. Deze staan ook in dit RWP opgenomen. Voor oppervlaktewater in Overijssel betreft dit de volgende type beschermde gebieden: zwemwater, Natura2000 en NNN (Figuur 13). Grondwater in relatie tot KRW wordt in hoofdstuk 5 behandeld.

Figuur 13. Onderverdeling van oppervlakte wateren in categorieën in navolging van de KRW in de Provincie Overijssel. Let op dat beschermde gebieden zowel in KRW-wateren voorkomen als in overige wateren.
De Kaderrichtlijn Water
De KRW is van toepassing op alle oppervlaktewateren, maar alleen voor wateren vanaf een bepaalde omvang bestaat de verplichting om elke zes jaar aan Brussel te rapporteren over de staat van deze wateren. Deze wateren worden de KRW-waterlichamen genoemd en zijn op basis van kenmerken onderverdeeld in enkele tientallen ‘watertypen’. De rapportage, oftewel de KRW-factsheets (zie bijlage VII), wordt uitgevoerd door de waterschappen. Het Informatiehuis Water – een samenwerkingsverband tussen het Rijk, de provincies en de waterschappen – beheert de verzamelde data en de factsheets.
De onderverdeling in KRW-wateren en overige wateren op basis van omvang van een waterlichaam heeft de nadruk gelegd op het bereiken van een goede chemische en ecologische kwaliteit van de grotere (=KRW) wateren. De KRW gaat echter uit van een stroomgebiedsbenadering: dus inclusief de kleinere wateren. Voor de kleinere wateren (‘overige wateren’, Figuur 13) gelden ook de volgende algemene KRW-doelstellingen:
Het voor verdere achteruitgang behoeden, beschermen en verbeteren van aquatische ecosystemen en, wat de waterbehoeften ervan betreft, terrestrische ecosystemen en waterrijke gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van oppervlaktewater.
Het bevorderen van het duurzaam gebruik van water op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn.
Het beschermen van het aquatische milieu door lozingen van verontreinigende stoffen stop te zetten of te verminderen.
Het voorkomen van afwenteling van waterkwaliteitsproblemen van ingelaten water op ontvangend water uit onder andere de IJssel, het IJsselmeer en de Twentekanalen of vanuit kleine wateren naar KRW-waterlichamen.
Het beperken van de gevolgen van overstroming en perioden van droogte.
De KRW-waterlichamen
De toestand (=de beoordeling) van de KRW-waterlichamen is opgebouwd uit een aantal tussen-beoordelingen (Figuur 14):
De tussenbeoordelingen leiden tot twee uiteindelijke beoordelingen:
de chemische toestand, gebaseerd is op 45 prioritaire stoffen of groepen van stoffen [1].
de ecologische toestand, opgebouwd uit de beoordeling van:
Alleen wanneer de ‘biologische kwaliteit’ als goed beoordeeld is, worden de beoordelingen van de ‘fysisch-chemische kwaliteit’, en de kwaliteit van de ‘hydromorfologie’ en ‘overig relevante verontreinigende stoffen’ beschouwd voor het onderscheid tussen een matige, goede en zeer goede ecologische kwaliteit. De mate van passende ‘hydromorfologie’ voor het watertype is alleen van belang voor het onderscheid tussen goede en zeer goede kwaliteit. Voor zowel de chemische als de ecologische beoordeling wordt het ‘one out, all out’ principe gehanteerd: als één stof of één biologische maatlat niet voldoet, dan voldoet het waterlichaam niet. Nutriënten zijn de uitzondering hierop. Daar geldt dat het beste toetsonderdeeel het toestandsoordeel voor dit kwaliteitselement bepaalt.
De chemische beoordeling wordt getoetst aan doelen die voor ieder watertype hetzelfde zijn. De ecologische beoordelingen worden getoetst aan de doelen die specifiek per waterlichaam zijn opgesteld. Het ecologische doel voor natuurlijke wateren wordt vastgesteld ten opzichte van een natuurlijke referentie, de Goede Ecologische Toestand (GET). Deze is afhankelijk van het watertype.
Voor sterk veranderde wateren is een natuurlijke referentie als doel niet realistisch. Voor deze wateren wordt een lager doel vastgesteld: het Goede Ecologische Potentieel (GEP). Ook voor kunstmatige wateren worden doelen aan het GEP getoetst. De deadline voor het halen van de gestelde doelen is 2027. Echter, ook na 2027 blijft de verplichting bestaan om de ecologische toestand, als ook de chemische toestand, van oppervlakte wateren niet achteruit te laten gaan, deze te beschermen en, indien van toepassing, te verbeteren.

Figuur 14. Beoordeling oppervlaktewaterkwaliteit volgens Kaderrichtlijn Water (bron: www.clo.nl). Inmiddels is het aantal stoffen aangepast dat de chemische toestand bepaalt van 33 naar 421.
Verantwoordelijkheden Provincie
De provincie is verantwoordelijk voor een aantal onderdelen in de KRW:
de geografische ligging van de KRW-wateren af te kaderen;
per KRW-water een watertype toe te kennen;
vaststellen of een KRW-water ‘natuurlijk’, ‘sterk veranderd’ of ‘kunstmatig’ is;
het doel voor het KRW-water vaststellen;
indien van toepassing, de fasering maatregelen te motiveren zodat voldaan wordt aan de gestelde omgevingswaarden;
het behalen van de gestelde doelen.
Bovenstaande provinciale verantwoordelijkheden gelden alleen voor de regionale KRW-waterlichamen die in beheer zijn bij de waterschappen. De provinciale taken voor Rijkswateren worden uitgevoerd door Rijkswaterstaat.
Begrenzing en watertype van waterlichamen
In de provincie Overijssel liggen 88 KRW-wateren verspreid over drie verschillende waterbeheer-gebieden (Drents Overijsselse Delta, Rijn en IJssel en Vechtstromen). Deze oppervlaktewateren zijn onderverdeeld in 12 watertypen (Tabel 3). 59 van deze wateren zijn aangemerkt als ‘sterk veranderd’ en 29 als ‘kunstmatig’. De KRW-waterlichamen die aangemerkt zijn als ‘sterk veranderd’, zijn door menselijke ingrepen in de hydromorfologie van het waterlichaam zodanig van karakter veranderd dat een goede ecologische toestand niet meer te realiseren is zonder significante schade aan gebruiksfuncties. Voor deze wateren is daarom per waterlichaam een passend GEP afgeleid. ‘kunstmatige’ wateren zijn ontstaan door vergraving. Ook voor dit type water is per waterlichaam een GEP afgeleid. De GEPs zijn terug te vinden in de factsheets.
Tabel 3. Overzicht van het aantal KRW-wateren in provincie Overijssel, onderverdeeld naar watertype en waterbeheerder. WDOD: Waterschap Drents Overijsselse Delta, WRIJ = Waterschap Rijn en IJssel, WVS = Waterschap Vechtstromen. SV + Sterk veranderde wateren, KM = Kunstmatige wateren.

Vaststellen van doelen en normen
De doelen van de Overijsselse waterlichamen worden vastgesteld door de provincie, in samenspraak met de waterbeheerders. De KRW-doelen (GCT, GET en GEP) zijn als omgevingswaarden opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (art. 2.10 en 2.11 Bkl, 2024). De KRW kent de mogelijkheid om minder strenge omgevingswaarden (‘doelverlaging’) vast te stellen indien waterlichamen in een zodanige mate door menselijke activiteiten zijn aangetast dat het bereiken van die doelstellingen niet haalbaar of onevenredig kostbaar zou zijn (artikel 4 lid 5 onder e KRW). Daarnaast moeten de doelen in 2027 bereikt zijn. In de interpretatie van de Europese Commissie betekent dit dat de maatregelen, die nodig zijn om de doelen te bereiken, uiterlijk in 2027 moeten zijn uitgevoerd. Het daadwerkelijk bereiken van de goede toestand mag later gebeuren mits dat te wijten is aan natuurlijke omstandigheden, zoals de traagheid waarmee het watersysteem en de ecologie reageert op maatregelen.
Voor de niet-ecologische vastgestelde doelen mag op grond van artikel 2.17 Besluit kwaliteit leefomgeving in het provinciaal waterprogramma worden besloten tot technische doelaanpassing. Dit is een verlaging van niet-ecologische doelen wanneer blijkt dat bepaalde parameters te streng zijn ingeschat voor het halen van de biologische doelen. Voor Stroomgebiedsbeheerplan 3 (SGBP3) is voor een aantal waterlichamen technische doelaanpassing toegepast. Deze wijzigingen zijn terug te vinden in de SGBP achtergronddocumenten (Bijlage VIII SGBP achtergronddocumenten) van de waterschappen en zijn vastgesteld door de provincie.
Voor prioritaire stoffen en groepen van stoffen zijn op Europees niveau normen vastgesteld en gelden voor elk Europees KRW-waterlichaam (art. 2.10 Bkl). De normen voor de ‘overige relevante stoffen’ zijn vastgesteld op stroomgebied niveau en opgenomen in het derde SGBP. Het document is onder andere te downloaden via de IPLO website. De normen voor fysisch-chemische stoffen (Tabel 4) zijn per watertype op Rijksniveau vastgesteld (art. 2.11 Bkl, 2024).
Tabel 4. Normen voor de fysisch-chemische parameters per watertype voor de klasse ‘Goed’.
Parameter | R5, R6 | R7 | R12 | R20 | M1a | M3, M6a, M10 | M7b | M8 | M20 | M27 |
pH | 5.5-8.5 | 6.0-8.5 | 4.5-6.5 | 4.5-5.57.0-8.5* | 5.5-8.5 | 5.5-8.5 | 5.5-8.5 | 5.5-8.0 | 6.5-8.5 | 5.5-7.5 |
N-totaal (mg N/l) | ≤2,3 | ≤2,5 | ≤2,3 | ≤2,3 | ≤2,4 | ≤2,8 | ≤3,8 | ≤2,4 | ≤0,9 | ≤1,3 |
Fosfaat (mg P/l) | ≤0,11 | ≤0,14 | ≤0,11 | ≤0,11 | ≤0,22 | ≤0,15 | ≤0,25 | ≤0,22 | ≤0,03 | ≤0,09 |
Temperatuur (°C) | <25 | <25 | <23 | <25 | <25 | <25 | <25 | <25 | <25 | <25 |
Doorzicht (m) | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | n.v.t. | ≥0,65 | ≥0,65 | n.v.t. | ≥1,7 | ≥0,9 |
Zoutgehalte (mg Cl/l) | ≤150 | ≤150 | ≤150 | ≤150 | ≤150 | ≤300 | ≤300 | ≤300 | ≤200 | ≤200 |
Zuurstofverzadiging (%) | 70-120 | 70-120 | 70-120 | 90-120 | 35-120 | 40-120 | 40-120 | 35-120 | 60-120 | 60-120 |
* is respectievelijk zuurder of basischer dan voor de klasse ‘Zeer goed’.
Overige wateren
Waardevolle, kleine wateren (WKW).
Dit zijn wateren met een hoge biodiversiteit en landschappelijke waarde en omvatten bronnen, bovenlopen en vennen. Afhankelijk van de mate van connectie met de grotere KRW-waterlichamen is een goed ecologisch functioneren van WKW van belang voor het herstel van de KRW-waterlichamen. Daarnaast voegt het herstel en bescherming van WKW waarde toe voor verspreiding en migratie van flora en fauna (specifiek NNN), het landschap, ruimtelijke kwaliteit en recreatie. De provincie heeft de WKW in 2009 vastgesteld.
Voor de WKW worden alleen ecologische doelen nagestreefd (Bijlage IX Factsheets waardevolle kleine wateren). Voor alle WKW zijn de ecologische doelen gezet op de GET-waarde (Goede Ecologische Toestand: EKR-score van 0,6). Voor het behalen van de doelen zijn en worden samen met de waterschappen maatregelen gedefinieerd. Doorzetting van monitoring van de waterschappen is nodig voor het toetsen van de doelen.
Voor de WKW gelden bij inwerkingtreding van dit RWP de volgende beleidsregels:
De normen voor de prioritaire stoffen (bestrijdingsmiddelen, zware metalen en andere toxische stoffen) en de specifiek verontreinigende stoffen zoals vastgelegd in het Bkl (2024).
De normen worden gehandhaafd via een systeem van lozingsvergunningen en de waterschapsverordening, waarvoor de waterschappen verantwoordelijk zijn. Zonder vergunning of ontheffing zijn lozingen op het oppervlaktewater of hydromorfologische ingrepen niet toegestaan.
Alle waardevolle kleine wateren dienen beschermd te worden tegen achteruitgang van de (aquatisch) ecologische waarde. Waar nodig moeten maatregelen worden genomen om achteruitgang te voorkomen, tenzij een zwaarder wegend maatschappelijk belang hierdoor gehinderd wordt (zoals Europese verplichtingen en drinkwaterwinning).
Overige wateren
Dit zijn wateren die zowel geen KRW-waterlichaam als geen WKW zijn. Deze wateren liggen in stedelijk en landelijk gebied en omvatten tenminste 75% van al het oppervlaktewater in Overijssel. De doelen voor de overige wateren in Overijssel betreffen het niveau “goed” zoals gesteld in de STOWA handleiding voor afleiding van doelen voor overig water (STOWA 2013 2) en richten zich op de ecologie ondersteunende fysisch-chemische parameters. Dit is het niveau waarbij de fysisch-chemische kenmerken het ecologisch functioneren niet in de weg staan. De doelen worden overgenomen van het voorgaande RWP. In tegenstelling tot de KRW-waterlichamen is doelbereik uiterlijk in 2027 niet nodig. Uitgangspunt is dat achteruitgang van de kwaliteit wordt voorkomen. Wel geldt voor de chemische kwaliteit van alle overige wateren de normering zoals opgenomen in het Bkl en de Omgevingsregeling.
Voor overige wateren wordt verwacht dat uit ander bestaand of verwacht beleid een min of meer autonome verbetering van de waterkwaliteit optreedt die hoort bij de klasse ‘goed’. Denk hierbij aan Zoetwatervoorziening Oost-Nederland (ZON), de aanpak van stikstof in de landbouw (7e en 8e Nitraatactieprogramma), de visie op landbouw van het ministerie van LNV, de evaluatie van regelgeving voor meststoffen (door LNV) en de ‘toekomstvisie gewasbescherming 2030 naar weerbare planten en teeltsystemen’ of Deltaplan Agrarisch Waterbeheer (DAW).
Beschermde gebieden
Naast de KRW kan voor specifieke oppervlaktewateren ook andere wet- en regelgeving van kracht zijn. Dit is het geval in de zogeheten ‘beschermde gebieden’, waar ofwel de zwemwaterrichtlijn (ZWR), Natura2000 (vogel/habitatrichtlijn, N2000) of NNN verdere eisen stelt aan de kwaliteit van het water. Voor N2000 moet de provincie instandhoudings- en uitbreidingsdoelen halen. Deze instandhoudings- en uitbreidingsdoelen worden elders beschreven. Aanpalend aan deze doelen zijn in meerdere gebieden in het NNN maatregelen nodig om de natuur in naastgelegen Natura 2000-gebieden te behouden en herstellen 3. De afstemming tussen provinciaal natuur- en waterbeleid, waarbij gezocht wordt naar versterking in plaats van het halen van gestelde doelen, wordt onder dit RWP verder geconcretiseerd.
Naast de ZWR, Natura2000 en NNN, is ook de Nitraatrichtlijn relevant voor oppervlaktewaterkwaliteit. De Nitraatrichtlijn is onder andere gericht op vermindering van eutrofiering van oppervlaktewateren vanuit agrarische bronnen. De KRW heeft ook als doel om de eutrofiering te verminderen, maar richt zich ook op andere bronnen om eutrofiering te verminderen. De KRW geeft specifiek invulling van de normen van de Nitraatrichtlijn voor oppervlaktewateren.
Naast bovengenoemde types beschermde gebieden, heeft de provincie de mogelijkheid om maatschappelijke functies aan (alle) oppervlaktewateren toe te kennen, zoals recreatie of natuur (artikel 4.4 Bkl). Het vastleggen vanmaatschappelijke functies biedt een duidelijk kader bij het beoordelen van aanvragen voor omgevingsvergunningen voor milieubelastende activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor watersystemen (artikel 8.22 Bkl) of voor een wateractiviteit (artikel 8.84 Bkl). Daarnaast kan de functieaanwijzing ook helpen om bij het uitwerken van bijvoorbeeld het water en bodem sturend principe (infiltratie, vasthouden of vernatten).
Zwemwater
In Overijssel zijn ruim 40 zwemlocaties aangewezen (zie Figuur 15) Deze officiële locaties worden periodiek geïnspecteerd door de provincie om hygiëne en veiligheid tijdens het badseizoen te garanderen. Actuele informatie over deze locaties is te vinden op de website www.zwemwater.nl. Hoewel in de KRW normen voor waterkwaliteit zijn opgenomen, zijn in de Zwemwaterrichtlijn uit 2006 aanvullende regels opgenomen om de gezondheid van de mens te beschermen. Deze regels zijn van toepassing op de door de provincie aangewezen zwemwateren (Bijlage X Zwemwater).

Figuur 15. Locaties van zwemwateren in Overijssel.
1 Dat waren er vanaf 2008 33, maar sinds 2013 45. De toegevoegde stoffen hebben een evenredig vertraagde deadline om aan de normen te voldoen
2 STOWA (2013): “Referenties en Maatlatten voor overige wateren (geen KRW-waterlichamen)”, STOWA-rapport 2013-14.
3 Werken aan het Natuurnetwerk Nederland in Overijssel - Provincie Overijssel
Tot en met 2027 maar ook daarna, is het KRW-beleid het meest prominente beleid voor het verbeteren van de chemische en biologische kwaliteit oppervlaktewateren. Daarnaast hebben we echter ook aanvullend beleid. De aanpak om de waterkwaliteit te verbeteren heeft de komende jaren de volgende beleidsmatige focuspunten:
Voldoen aan de gestelde KRW-doelen door:
goede zwemwaterkwaliteit onder een veranderend klimaat behouden;
verdere afstemming tussen natuur- (N2000, NNN) en KRW-beleid.
KRW
Uitvoering reeds vastgestelde maatregelen
De staat van de Overijsselse KRW-waterlichamen aan het begin van de derde planperiode van de KRW (2021) is vastgelegd in factsheets (zie de Factsheets KRW waterlichamen in bijlage VII). De staat bestaat uit de chemische en ecologische toestand. Voor de chemische toestand voldoet op dit moment geen van de Overijsselse waterlichamen. De oorzaak is de aanwezigheid van zowel de initieel vastgestelde als de later toegevoegde ubiquitaire stoffen (stoffen die niet meer geloosd mogen worden). De normen voor de niet-ubiquitaire stoffen worden voor veel waterlichamen wel gehaald.
De ecologische toestand is op dit moment voor geen van de Overijsselse waterlichamen ‘goed’. De oorzaak is het niet halen van alle normen van de specifiek verontreinigende stoffen (‘one out, all out’). Op basis van alleen het ‘biologie totaal’ oordeel, bevinden een aantal waterlichamen zich wel in de klasse ‘goed’. Op deelmaatlat niveau bevinden meer waterlichamen zich in de klasse ‘goed’. Alleen voor de deelmaatlat ‘vis’ bevinden een aantal waterlichamen zich in de klasse ‘slecht’.
Voor het behalen van de vastgestelde doelen zijn in SGBP3 maatregelpakketten op- en vastgesteld. De maatregelpakketten worden voornamelijk uitgevoerd door de waterschappen (zie Sub-Paragraaf 4.4.1 KRW-waterlichamen).
Hoewel er maatregelpakketten zijn op- en vastgesteld, moet ook verder gedacht worden dan de termijnen van de SGBP’s om onder een veranderend klimaat de gestelde KRW-doelen te halen. De doelen van de KRW hebben namelijk een sterke relatie met de klimaatopgave. Grotere weersextremen met langere perioden van droogte, maar ook heviger piekbuien en meer neerslag in het winterhalfjaar hebben een effect op de (ecologische) waterkwaliteit. Voor een robuust doelbereik van de KRW en het voorkomen van achteruitgang is het daarom van toenemend belang om in de watersysteemaanpak meer rekening te houden met de verwevenheid van de KRW- en klimaatopgave en de principes van water en bodem sturend. Dit vraagt een andere, meer stroomgebiedsbrede benadering die niet voor alle waterlichamen is uitgevoerd en haalbaar is voor 2027. In de volgende planperiode werken we deze benadering uit. Dit doen we in eerste instantie samen met het Rijk en andere provincies.
KRW-Impuls
Ondanks de vastgestelde maatregelpakketten, de omvangrijke investeringen in de maatregelen, en gerelateerd beleid (NNN, Groen Blauwe Dooradering (GBDA)) is de verwachting dat de gestelde doelen niet volledige bereikt gaan worden. Daarom heeft minister Harbers in 2023 de KRW-Impuls gestart. Vanuit RWS is een memo opgesteld die een lijst met stoffen bevat die qua aanpak prioriteit krijgen. De stoffenlijst omvat stoffen die in meerdere waterlichamen de norm overschrijden, of waarvoor de norm in 2027 naar verwachting zonder aanvullende maatregelen niet wordt gehaald. Voor 30 stoffen geldt dat de KRW-norm uiterlijk in 2027 moet zijn gehaald (deze hebben de hoogste prioriteit), voor 8 stoffen uiterlijk in 2033 en voor 4 stoffen uiterlijk in 2039. De KRW-Impuls richt zich daarmee op het aanpakken van de te hoge belastingen van stoffen, waardoor zowel een goede chemische als ecologische toestand niet bereikt worden. De provinciale uitwerking van mogelijke acties binnen deze KRW-Impuls loopt (Q1&2 2025).
Naast de aanpak van stoffen vanuit de KRW-Impuls is ook een provinciaal project geïnitieerd naar indirecte lozingen op het gemeentelijk rioleringsstelsel om te komen tot KRW-proof vergunningen met betrekking tot prioritaire en specifiek verontreinigende stoffen, zodat bij de lozingspunt op het oppervlaktewater (RWZI) de waterkwaliteit aan de KRW-normen voldoet.
Buitenlandse belasting
Naast de voorgenomen maatregelen (KRW) en nog te nemen maatregelen (KRW-Impuls) in Nederland, is afstemming met andere landen, in dit geval Duitsland, nodig om de gestelde doelen te behalen. Door afwenteling worden voor een aantal KRW-grenswateren mogelijk de doelen niet gehaald door:
de aanvoer van norm-overschrijdende concentraties totaal stikstof, totaal fosfaat en een aantal ubiquitaire 1 stoffen;
de aanwezigheid van niet-vispasseerbare barrières.
Het blijkt dat in veel grenswateren te weinig wordt gemeten om inzicht te hebben in de daadwerkelijke belasting van stoffen. De komende jaren starten we met de uitbreiding van en harmonisatie met de monitoring van de Duitse partners voor de grenswateren waar data ontbreekt. Doordat in Duitsland recentelijk het mestbeleid is aangescherpt, kan het zijn dat stikstof in het aanvoerende water in 2027 op de norm zit. Aanpassingen van barrières om vismigratie te faciliteren zijn aan de Duitse zijde pas gepland in 2039 en 2044 en kunnen een oorzaak zijn voor het niet halen van de doelen voor de deelmaatlat ‘vis’.
Waardevolle kleine wateren
De uitvoering van beleid voor WKWs is beperkt gebleven. In de komende jaren wordt het bestaande beleid vernieuwd. Dit gebeurt in samenwerking met de waterschappen.
Overige wateren
Op dit moment wordt het niveau “goed” voor de fysisch-chemische kenmerken nog niet in alle overige wateren gehaald en is hiervoor geen specifiek maatregelenpakket. Dit betekent dat er geen inspanningsverplichting is voor de waterschappen. Vanuit bestaand beleid, waaronder de Delta-aanpak Waterkwaliteit en Zoetwater, is de verwachting dat een min of meer autonome verbetering van de waterkwaliteit optreedt die hoort bij de klasse ‘goed’. Dat geldt ook voor de verbetering vanuit andere opgaven zoals Zoetwatervoorziening Oost-Nederland (ZON), de aanpak van stikstof in de landbouw (7e en 8e Nitraatactieprogramma), en de ‘toekomstvisie gewasbescherming 2030 naar weerbare planten en teeltsystemen’ of Deltaplan Agrarisch Waterbeheer (DAW).
Zwemwater
De provincie waarborgt de veiligheid van zwemmers door regelmatige inspecties uit te voeren en gevaarlijke objecten op de bodem te signaleren en daar actie op te ondernemen, duidelijke drijflijnen voor zwemgebieden te bieden en informatieve borden te plaatsen om zwemmers te informeren over regels en risico's. De waterschappen monitoren de waterkwaliteit (zie Sub-Paragraaf 4.4.2 Zwemwater). Op basis van deze monitoring kan de provincie een negatief zwemadvies uitgeven. Daarnaast kan de provincie een zwemlocatie tijdelijk sluiten wanneer er sprake is van ernstige verontreiniging of gevaarlijke situaties.
Om ook op de langere termijn voldoende zwemlocaties in Overijssel te kunnen waarborgen, onderzoekt de provincie wat de effecten zijn van klimaatverandering op zwemwaterkwaliteit en hoe klimaatverandering de vraag naar zwemlocaties beïnvloedt. Op basis van dit onderzoek worden, indien nodig, acties geformuleerd. Daarnaast richt de provincie zich ook op:
Hoe om te gaan met de kosten en inspanning rondom publieke versus private zwemlocatiesHoe om te gaan met zwemmen in niet-officiële zwemwaterlocaties.
Natuurbeleid
Water is een belangrijke factor voor de kwaliteit van aquatische en grondwaterafhankelijke natuur. Grondwaterafhankelijke natuur en oppervlaktewater vinden elkaar alleen daar waar het peil van het oppervlaktewater de grondwaterstand rechtstreeks beïnvloedt. Ook wanneer oppervlaktewater wordt ingelaten om grondwater aan te vullen is er via waterkwaliteit een relatie met grondwaterafhankelijke natuur. Een door menselijk handelen veranderd oppervlakte-watersysteem laat zijn sporen na in de kwaliteit van de natuur en de daarbij behorende biodiversiteit: obstakels (stuwen) belemmeren migratie en dispersie, het rechttrekken van waterlopen verminderen gradiënten in stroomsnelheid (minder diversiteit) en lozing van nutriënten en toxische stoffen verslechteren de waterkwaliteit voor flora en fauna. Een minder vitale natuur zorgt op haar beurt voor onder meer een verlaagde retentiecapaciteit van nutriënten en verminderd invangen van zwevend stof. Hierdoor verslechtert de waterkwaliteit.
Voor de 29 gebieden van het NNN, die ook alle N2000-gebieden omvatten, is in beeld gebracht welke wettelijke en beleidsmatige gebiedsbeschermingsregimes samenvallen en wat de kansen en knelpunten tussen deze regimes zijn. Niet alle kansen tussen oppervlaktewaterbeleid en natuurbeleid zijn nog benut. De onbenutte kansen gaan onder dit RWP verkent worden. Daarnaast wordt de afstemming tussen het beleid rondom de KRW-, de waardevolle kleine wateren en N2000 verbeterd door een nog verder vorm te geven interne afstemming.
1 Stoffen die niet meer geloosd mogen worden, maar door nalevering vanuit onder andere het sediment nog wel aangetroffen kunnen worden.
Om de KRW-doelen te halen, worden met name door de waterschappen maatregelen uitgevoerd. Deze maatregelen omvatten onder andere een aanpassing van de hydrologische omstandigheden, de herinrichting van wateren (zoals natuurvriendelijke oevers en hermeandering) en het voor vissen passeerbaar maken van stuwen of andere barrières (Tabel 5).
Tabel 5. Status van de voorgenomen maatregelen voor SGBP 3 (KRW-bronbestanden 2024). WDOD = Waterschap Drents Overijsselse Delta, WRIJ = Waterschap Rijn en IJssel, WVS = Waterschap Vechtstromen. Een meer volledig overzicht is opgenomen in bijlage XI.
Waterbeheerder | Categorie maatregel | Eenheid | Totale omvang | In planvoorbereiding | In uitvoering | Uitgevoerd | Gefaseerd | Vervangen | Ingetrokken |
WDOD | Beheer-maatregelen | km | 575 | 461 | 98 | 14.8 | 1.2 | ||
n | 25 | 25 | |||||||
Bron-maatregelen | n | 10 | 10 | ||||||
Immissie-maatregelen | n | 5 | 5 | ||||||
Inrichtings-maatregelen | ha | 140 | 134 | 2 | 4 | ||||
km | 278 | 198 | 52 | 14.8 | 12 | 1.2 | |||
n | 137 | 99.8 | 19 | 9.2 | 9 | ||||
Instrumentele maatregelen | n | 15 | 12 | 2 | 1 | ||||
WRIJ | Beheer-maatregelen | km | 6 | 2 | 0 | 4 | |||
Immissie-maatregelen | ha | ||||||||
Inrichtings-maatregelen | km | 5 | 4 | 1 | |||||
Instrumentele maatregelen | n | 5 | 5 | ||||||
WVS | Beheer-maatregelen | km | 1325 | 920 | 405 | ||||
Bron-maatregelen | n | 20 | 20 | ||||||
Immissie-maatregelen | ha | 2510 | 502 | 502 | |||||
n | 80 | 71 | 3 | 6 | |||||
Inrichtings-maatregelen | ha | 69000 | 69000 | ||||||
km | 620 | 606 | 14 | ||||||
n | 818 | 813 | 3 | ||||||
Instrumentele maatregelen | n | 15 | 14 | 1 |
Niet alle maatregelen zullen in de derde planperiode worden uitgevoerd:
Waterschappen hebben aangegeven dat een aantal maatregelen niet op tijd getroffen kunnen worden door uitvoeringsproblemen, met name grondverwerving.
De tijdige uitvoering van de aanpak overstorten door gemeenten. Officieel zijn deze KRW-maatregelen een afspraak tussen gemeenten en waterschappen (volgens het principe dat niet meer dan 2 bestuurslagen zich met één probleem bezig houden). De provincie mengt zich alleen hierin wanneer blijkt dat meer actie (ondersteuning, budget) nodig is, zoals nu gebeurt met de KRW-Impuls. De aanpak van overstorten is aangeduid als KRW-maatregel vanwege koppeling met renovatie wegen of riolering en afkoppelen. Hierbij zijn investeringen veelal over decennia verdeeld.
Daarnaast zijn er ook maatregelen voor verbetering van de (oppervlakte-) waterkwaliteit die niet onder de verantwoordelijkheid van de provincie vallen, maar onder het Rijk:
Actieprogramma’s Nitraat. De omvang en effectiviteit van de aanpak nutriëntenproblematiek via het 7e Actieprogramma Nitraat draagt richting 2027 minder bij aan N (stikstof) en P (fosfaat) en daarmee GEP/GET in oppervlaktewater dan verwacht. Eventuele aanscherpingen in de 8e NAP (2026) zijn (te) laat voor doelbereik in de 3e planperiode.
Het uitvoeringsprogramma vanuit de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 (Rijk).
Deltaplan Agrarisch Waterbeheer: gericht op het verminderen van de belasting van het watersysteem met nutriënten en bestrijdingsmiddelen middels vrijwillige deelname.
Verder worden gemeenten gestimuleerd om overstorten van riolen op oppervlaktewater zoveel mogelijk te verminderen. Acties moeten terug te vinden zijn in de gemeentelijke stedelijke watervisies en rioleringsplannen. Ook vragen we de gemeenten om indirecte lozingen beter in beeld te krijgen en zo nodig scherpere eisen te stellen in vergunningen.
Voor de toekomst, gaan we in eerste instantie samen met andere provincies werken aan een meer stroomgebiedsbrede benadering om te zorgen dat de KRW- en klimaatopgaves en het Water en Bodem sturend principe meer geïntegreerd worden. Na deze eerste stap werken we de stroomgebiedsbrede benadering specifiek uit voor Overijssel en dat doen we in samenwerking met waterschappen en gemeenten.
Provincie Overijssel heeft in haar omgevingsverordening opgenomen dat het onderhoud van een zwemwaterlocatie verricht wordt door de terreinbeheerder, en niet door de provincie, zoals aangegeven staat in het Bkl.
De waterschappen bewaken en controleren de waterkwaliteit van zwemwater tijdens het badseizoen, dat loopt van 1 mei tot 1 oktober (paragraaf 11.2.4 Bkl), door regelmatig metingen uit te voeren om de hygiëne en ecologie van het water te beoordelen en zwemadviezen te verstrekken. Als het water verontreinigd is door bacteriën, algen of chemische stoffen, waarschuwt de provincie om niet te zwemmen. Verder stellen de waterschappen voor elke zwemwaterlocatie een zwemwaterprofiel op. Deze worden regelmatig beoordeelt en zo nodig geactualiseerd en bevatten uitgebreide informatie over de locatie, inclusief bronnen van verontreiniging en resulterende risico's. Op basis van deze profielen worden passende maatregelen genomen om de waterkwaliteit te verbeteren of te behouden.
Beleid met een andere focus dan oppervlaktewater kan ook een bijdrage leveren aan het verbeteren van de ecologische toestand van het oppervlaktewater, zoals het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en de Groen-Blauwe Dooradering (GBDA). We zoeken daarom naar onderlinge verbindingen.
Het NNN is een belangrijk onderdeel van het nationaal natuurbeleid en streeft naar een samenhangend netwerk van bestaande en toekomstige natuurgebieden in Nederland. Sinds 2014 zijn de provincies verantwoordelijk voor de ontwikkeling en beheer van het NNN. In Overijssel kunnen eigenaren van NNN-gebieden SNL-subsidie aanvragen. Voor oppervlaktewateren kan instandhoudingssubsidie aangevraagd worden voor de beheertypen ‘rivier’, ‘zoete plas’ en ‘poelen’. Voor monitoring van de bijdrage aan de instandhoudingsdoelen vanuit SNL-subsidie wordt aangehaakt bij KRW-monitoring.
De GBDA werkt aan het robuuster maken van de biodiversiteit buiten de aangewezen natuurgebieden (Natura 2000 en NNN) via de zogenoemde Basiskwaliteit Natuur (BKN): zorgen dat algemene soorten algemeen blijven of weer worden. Het BKN is een onderdeel van de Agenda Natuurinclusief en er wordt gekeken of het ook past binnen het Programma Natuur. Voor het landelijk gebied wordt gestreefd naar 10% Groen-Blauwe Dooradering (was 6% in 2022). De handvatten voor het behalen van deze 10% zijn uitgewerkt in het Aanvalsplan Landschap (Aanvalsplan Landschap | Deltaplan Biodiversiteitsherstel (samenvoorbiodiversiteit.nl)), dat onderdeel is van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel (Samen voor biodiversiteit | Deltaplan Biodiversiteitsherstel). Een onderdeel van de GBDA is oppervlaktewater, waar uitgegaan wordt van een minimale kwaliteit van het water, zoals aangegeven in de KRW.
Voor een robuust oppervlaktewatersysteem (KRW in de brede zin) is afstemming met andere functies en beleid wenselijk. Denk hierbij aan de GGOR (Gewenst Grondwater en Oppervlaktewaterregime) en het NBW (Nationaal Bestuursakkoord Water). Gedacht kan worden aan een ruimtelijke afstemming van functies, waarbij risicogestuurd denken in termen van wateroverlast (zie Hoofdstuk 8 Waterveiligheid en wateroverlast) en daarmee kansen benutten voor verbetering van het watersysteem een goed uitgangspunt is. Op dit moment is de afstemming tussen deze beleidsterreinen er niet. In de komende periode gaan we verkennen hoe we deze afstemming gaan invullen.
Onze bodem en ons grondwater spelen vaak een onzichtbare rol bij het realiseren van diverse maatschappelijke opgaven. Zo is ons grondwater de leverancier van ons drinkwater, verbouwen we voedsel op onze bodem en zijn grondwater en bodemgesteldheid randvoorwaardelijk voor natuur met grote diversiteit. Door intensief gebruik en emissies vanuit (historische) activiteiten is de kwaliteit van bodem en grondwater verslechterd. Deze verslechtering betekent dat (op termijn) gewenste functies niet meer mogelijk zijn. Als provincie streven we naar een klimaatbestendig en robuust water- en bodemsysteem. Daarmee is het veerkrachtig als het gaat om veranderingen die op ons afkomen.
Bodemkwaliteit
Wij streven naar een bodem is in topconditie in 2050. Dit geldt voor de zowel de chemische, fysische en biologische kwaliteit.
We voorkomen dat de bodem- en grondwaterkwaliteit verder verslechtert door preventieve maatregelen.
We buigen de trend om van saneren van verontreinigde bodems naar het behouden van de goede kwaliteit en zorgvuldig beheer.
Alle bekende bodemverontreinigingen met humane of verspreidingsrisico’s, behorende tot de spoedoperatie, zijn gesaneerd dan wel beheerst in 2030. Dit gaat om locaties waarvoor provincie vangnet voor is.
We hebben en werken volgens een samenhangend beleidskader en een afgestemd normenkader voor het bodem- en watersysteem.
Grondwaterkwaliteit
Ons grondwater is van goede kwaliteit en voldoet ten minste aan de chemische doelen van de Kaderrichtlijn Water.
Drinkwaterbedrijven kunnen drinkwater blijven maken van ons grondwater en dat drinkwater voldoet aan alle eisen. Drinkwaterbedrijven hoeven geen extra zuivering aan te brengen omdat de kwaliteit achteruitgaat. Op termijn verbetert de grondwaterkwaliteit.
We begrijpen de oorzaken van ‘vergrijzing’ van het grondwater en beginnen die terug te dringen.
In hieronder worden de rollen en taken rond bodem- en grondwaterkwaliteit kort omschreven.
Het Rijk is verantwoordelijk voor de wet- en regelgeving rond bodem en grondwater. De belangrijkste wetten, de Wet bodembescherming en de Waterwet, zijn opgegaan in de Omgevingswet. De normen voor stoffen in grondwater zijn vastgelegd in het Besluit kwaliteit leefomgeving op grond van de Omgevingswet (voorheen ook Besluit kwaliteitseisen en monitoring water).
Onder de Omgevingswet blijft de provincie verantwoordelijk voor de aanpak van de aangemerkte spoedlocaties en bevoegd gezag voor bodemverontreinigingen die onder het overgangsrecht vallen. Onder de Omgevingswet wordt de provincie verantwoordelijk voor het beheer van grondwaterverontreiniging, als gevolg van het vervallen van de Wet bodembescherming. Provincies zijn verantwoordelijk voor de KRW-doelen voor grondwater. Tot slot heeft de provincie een initiërende en aanjagende rol als het gaat om aanpak van Zeer Zorgwekkende Stoffen.
Voor grondwater is de provincie verantwoordelijk voor de coördinatie van de werkzaamheden van waterschappen en gemeenten. Daarnaast is de provincie verantwoordelijk voor het vaststellen van de begrenzing van grondwaterlichamen en de bescherming van de grondwaterkwaliteit ten behoeve van de openbare drinkwaterwinning. Verder is de provincie verantwoordelijk voor de KRW-monitoring van grondwaterkwaliteit.
Onder de Omgevingswet verschuift een deel van de bodemtaken van provincie naar gemeenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de algehele kwaliteit leefomgeving en zijn bevoegd gezag voor de aanpak van bodemverontreiniging en grondverzet. Gemeenten zijn ook verantwoordelijk voor het vergunnen van lozingen op of in de bodem en van rioollozingen.
Het beleid voor grondwaterkwaliteit wordt sterk bepaald door de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). De provincie staat met waterschappen en gemeenten gezamenlijk aan de lat voor de doorvertaling van de KRW naar regionaal beleid voor o.a. grondwaterkwaliteit. Als provincie hebben we hierin een kaderstellende en initiërende taak. Met de Omgevingswet is de taak van bevoegd gezag voor bodemkwaliteit grotendeels komen te liggen bij gemeenten maar hebben we vanuit de Wet bodembescherming nog wel een betrokkenheid bij verschillende verontreinigde en gesaneerde locaties.
Voor de Kaderrichtlijn Water zijn in Overijssel twee grondwaterlichamen aangewezen, in samenspraak met de naburige provincies Bijlage XII Factsheets grondwaterlichamen. Deze grondwaterlichamen lopen beide door naar andere provincies (zie figuur 16). In de Kaderrichtlijn zijn doelen geformuleerd voor de chemische toefstand en de kwantitatieve toestand.
De chemische toestand van de grondwaterlichamen wordt bepaald aan de hand van acht stoffen/stofgroepen. De beide grondwaterlichamen zijn in de goede chemische toestand. Daarnaast komen zeer veel andere stoffen in grondwater voor die weliswaar niet meetellen voor de KRW-beoordeling maar wel de bruikbaarheid negatief beïnvloeden, bijvoorbeeld als bron voor drinkwater. Deze zogeheten ‘vergrijzing’ willen we als provincie terugdringen.
De kwantitatieve toestand van de grondwaterlichamen wordt bepaald door twee elementen:
de onttrekking is niet groter dan de aanvulling (langjarig gemiddeld);
er is geen schade aan oppervlaktewateren en natuurgebieden door te weinig grondwater.
Het eerste element bepaalt in de Nederlandse systematiek (zie het 'protocol toetsen en beoordelen') het eindoordeel voor de kwantitatieve toestand; dat is voor de Overijsselse grondwaterlichamen positief. Het tweede doel wordt niet gehaald omdat er te weinig grondwater beschikbaar is voor natuurgebieden; dat oordeel is voor de Overijsselse grondwaterlichamen negatief maar beïnvloedt het eindoordeel niet.

Figuur 16. Grondwaterlichamen in Overijssel
Bodemkwaliteit
We geven de transitie van chemische bodemkwaliteit naar vitale bodem vorm.
We zetten in op kennisopbouw en -deling.
We zetten in op terugdringen van emissies vanuit ons menselijk handelen.
We stimuleren de aanpak van specifieke verontreinigingen.
We stellen beoordelingskaders op voor locaties waar een bodemverontreiniging in de grond en het grondwater aanwezig is.
We verzorgen beleidsvorming hoe om te gaan met PFAS.
Onze inzet als provincie maken we concreet in een periodieke uitvoeringsagenda bodem en ondergrond.
We geven de transitie van chemische bodemkwaliteit naar vitale bodem vorm
We realiseren ons steeds beter het belang van een gezonde en veerkrachtige bodemecosystemen, oftewel een vitale bodem. Hierbij kijken we breed naar de chemische, biologische en fysische bodemkwaliteit en de maatschappelijke functies op het maaiveld en in de bodem. Een vitale en veerkrachtige bodem is nodig om voedsel van goede kwaliteit te blijven produceren, om de effecten van klimaatverandering te beperken en om waardevolle natuur en biodiversiteit te beschermen. Daarnaast maakt de bodem een essentieel onderdeel uit van het water- en bodemsysteem en heeft de bodem een regulerende functie als het gaat om kwantiteit van grondwater (sponswerking) en kwaliteit van grondwater (afbraak en vasthouden verontreinigde stoffen).
Het streven naar een vitale bodem wordt versneld door de komst van de EU-bodemmonitoringsrichtlijn. De EU richt zich ook op een goede bodemgezondheid en duurzaam bodembeheer ter bevordering van de gezondheid en veerkracht van bodems. Dit is een duidelijke koerswijziging omdat tot voor kort de bodem(kwaliteit) vooral vanuit chemisch verontreinigingsperspectief werd bekeken. Om onze maatschappelijke opgave in de beperkte ruimte toekomstbestendig te kunnen realiseren is deze nieuwe koers noodzakelijk. Met het verwachte nationaal programma ‘Bodem, Ondergrond en Grondwater’ (2026) zet ook Nederland een stap vooruit in deze ontwikkelingen. Wat de exacte gevolgen zijn voor de provincie is nog niet bekend. Op termijn hebben we beter inzicht nodig en handvatten om te bepalen wanneer een bodem vitaal is en welk bodembeheer noodzakelijk is om tot een vitale bodem te komen.
We zetten in op kennisopbouw en -deling
We willen beter grip krijgen op de oorzaken van de achteruitgang van de grondwater- en bodemkwaliteit. Het verschijnsel dat we steeds meer stoffen aantreffen, per stof vaak in een lage concentratie (‘vergrijzing’ genoemd), baart ons zorgen. Vergrijzing heeft meerdere oorzaken:
Bodem en grondwater reageren traag op veranderingen. Een stof die in de bodem en vervolgens het water terecht komt wordt vaak pas na geruime tijd ontdekt.
Het is technisch en/of financieel niet uitvoerbaar deze stoffen te verwijderen.
We kennen de bronnen niet goed genoeg om effectieve maatregelen te kunnen nemen, zeker bij diffuse verontreinigingen.
Daarom zetten we in op monitoring van ons grondwater, voeren we stof- of stofgroep-specifiek onderzoek (bijvoorbeeld PFAS) uit en zetten we nieuwe technieken in die bijdragen aan het aanscherpen van modellen om het functioneren van het water en bodemsysteem te vergroten. Naast het ontwikkelen van kennis en inzicht is het ook belangrijk deze kennis en expertise te delen met medeoverheden en initiatiefnemers. Hierbij maken we zoveel mogelijk gebruik van bestaande netwerken en instrumenten (bijvoorbeeld Atlas van Overijssel). De komende jaren richten we onze inzet op de volgende onderdelen:
Faciliteren van het kennisnetwerk Zeer Zorgwekkende Stoffen Overijssel. Dit is een netwerk van overheden en verschillende werkvelden (milieu, lucht, water en bodem) die de kennis vergroot en handvatten ontwikkeld voor de omgang met Zeer Zorgwekkende Stoffen.
Het vergroten van de kennis met betrekking tot duurzaam grondwater- en bodembeheer. We onderzoeken welke maatregelen en activiteiten bijdragen aan een vitale bodem of een robuust grondwatersysteem waarbij de kwaliteit verbeterd.
Met andere provincies en het Rijk zoeken we uit waar de stoffen vandaan komen die we in het grondwater aantreffen, zodat we de juiste maatregelen kunnen nemen. Voor zover we het wel weten, overwegen we extra maatregelen, bijvoorbeeld via de omgevingsverordening.
We zetten in op terugdringen van emissies vanuit ons menselijk handelen.
Het terugdringen van emissies door menselijke activiteiten is cruciaal voor het behoud en de verbetering van de kwaliteit van grondwater en bodem. Door ons handelen stoten we schadelijke stoffen uit naar de lucht, lozen we deze in het oppervlaktewater of brengen we ze in de bodem. Deze emissies kunnen leiden tot een verslechtering van de bodem- en grondwaterkwaliteit, wat moeilijk technisch of economisch te herstellen is. Daarom is het essentieel om emissies tot een minimum te beperken om de beschikbaarheid van schoon drinkwater en een vruchtbare grond voor toekomstige generaties te waarborgen.
De komende jaren is onze inzet gericht op het dicht draaien van de kraan. In samenwerking met het Rijk en mede overheden zetten we stappen om de emissie vanuit het menselijk handelen te verminderen. Waar nodig verkennen we de inzet van ons instrumentarium waaronder de omgevingsverordening of vergunningverlening.
We stimuleren de aanpak van specifieke verontreinigingen
We stimuleren de aanpak van specifieke verontreinigingen om de kwaliteit van grond en grondwater te verbeteren. Dit is overwegend een brongerichte aanpak waarbij de risico’s van een bodemverontreiniging in de grond en/of het grondwater worden weggenomen. Dit doen we op verschillende wijzen:
Extra regels in onze omgevingsverordening
In onze omgevingsverordening stellen we extra regels aan diverse milieubelastende activiteiten die te maken hebben met graven in of saneren van de bodem. Het gaat hierbij onder andere om een bronaanpak van de verontreiniging als deze aanwezig is in een grondwaterbeschermingsgebied of waterwingebieden.
Onderzoeken en saneren van specifieke locaties met een bodemverontreiniging
Naast de aanpak van bekende vangnetgevallen van bodemverontreiniging worden we soms geconfronteerd met onvoorziene bodemverontreinigingen waarbij er geen veroorzaker is aan te wijzen maar wel aanpak vereist is. Voorbeelden zijn drugsdumpingen en historische verontreinigingen waarbij de bron en/of veroorzaker niet in beeld is. De Omgevingswet kent geen vangnetbepaling. In overleg met gemeente, omgevingsdienst en het Rijk gaan we in overleg onder welk kader een aanpak haalbaar en financierbaar is.
Pilots uitvoeren
We stimuleren duurzaam grondwater- en bodembeheer via pilots. Dit kan gaan om maatregelen in het beheer en de inrichting om de gevolgen van een bodemverontreiniging op de leefomgeving te verkleinen of natuurlijke afbraak te stimuleren. Ook inventariseren we de mogelijke aandachtslocaties voor PFAS, naar aanleiding van de grote zorgen over deze stofgroep en bestuurlijke afspraken Bodem. We streven naar het toekomstbestendig maken van locaties waarvoor nog een grote nazorgopgave resteert. Tot slot geven we samen met gemeenten invulling aan gebiedsgericht grondwaterbeheer onder de Omgevingswet.
We stellen beoordelingskaders op voor locaties waar een bodemverontreiniging in de grond en het grondwater aanwezig is
Onder de Omgevingswet is de gemeente primair verantwoordelijk voor de zorg van de fysieke leefomgeving. De gemeenten zijn bevoegd gezag voor bodemsanering, bouwen op verontreinigde grond en graven in sterk verontreinigde grond. Dit is een verschuiving van bevoegdheid van de provincie naar gemeenten ten opzichte van de Wet bodembescherming. Met het wegvallen van de Wet bodembescherming is er geen landelijk kader meer voor de aanpak van grondwaterverontreiniging. Het is aan de provincie om dit vanuit de KRW zelf in te vullen. Gekozen is voor een beleidsneutrale overgang van Wet bodembescherming naar de Omgevingswet. In de provinciale omgevingsverordeningen zijn instructieregels voor gemeenten opgenomen voor de omgang met bodemverontreiniging. In de toelichting van onze omgevingsverordening is een nadere duiding opgenomen van onze instructieregels.
De provincie blijft bevoegd gezag voor locaties die vallen onder het overgangsrecht. Dit gaat om uiteenlopende situaties waaronder lopende saneringen, saneringen met actieve nazorg of locaties waar na saneren een restverontreiniging is achtergebleven. Voor deze locaties blijft de Wet bodembescherming van toepassing.
We verzorgen beleidsvorming hoe om te gaan met PFAS
Eén van de lastigste groepen stoffen op dit moment zijn PFAS (per- en polyfluoralkylstoffen). PFAS is een groep van meer dan 6.000 stoffen. Het zit bijna overal in het milieu en de normen zijn extreem laag. Het is daarom nodig op een pragmatische manier om te gaan met aanwezige verontreinigingen, en daarnaast zwaar in te zetten op het voorkómen van extra uitstoot van deze stoffen.
Vanwege de unieke eigenschappen van PFAS (vet-afstotend, waterafstotend, afparelend en hittebestendigheid) werden en worden PFAS grootschalig toegepast, van blusschuim tot cosmetica en van papier en textiel tot bestrijdingsmiddelen. De stoffen breken alleen af onder zeer extreme condities (boven 1.100 °C) en verspreiden zich gemakkelijk in het milieu. PFAS kunnen al bij zeer lage concentraties risico's opleveren voor mens, dier en milieu. Door de eigenschappen en de grootschalige, diffuse aanwezigheid in het milieu vormen PFAS een enorme technische en beleidsmatige uitdaging voor het realiseren van een vitale bodem en schoon grondwater.
Landelijk is een analysepakket vastgesteld waarin 28 PFAS-stoffen zijn opgenomen. Tot voor kort ging de meeste aandacht uit naar PFOS (onder andere de belangrijkste PFAS in blusschuim). Inmiddels wordt steeds duidelijker dat het milieu vanuit diverse andere activiteiten, waaronder bestrijdingsmiddelen, ook wordt belast met PFAS-stoffen die nog niet bij de reguliere bemonstering worden meegenomen.
Het bodembeleid richt zich van oudsher op de aanpak van puntbronnen van verontreiniging. De PFAS-problematiek laat zien dat ook diffuse verontreiniging een significante bedreiging vormt voor het bodem/watersysteem. De aanpak van diffuse bronnen is erg lastig waardoor het steeds belangrijker wordt om te voorkómen dat stoffen in met milieu terechtkomen.
In Bijlage XIII Beleidskader PFAS is het Beleidskader PFAS opgenomen. Hiermee neemt de provincie onduidelijkheden weg bij initiatiefnemers, ontwikkelaars en in het VTH-traject rondom de aanpak van PFAS. Het beleidskader gaat in op de volgende onderdelen:
de noodzaak voor een beleidskader;
stofeigenschappen, risico’s en normstelling;
hoe om te gaan met PFAS bij bodemonderzoek en sanering;
het traject aanpak aandachtslocaties PFAS dat door de provincie wordt uitgevoerd.
Het beleidskader PFAS is daarmee een handvat en invulling van het landelijke wettelijke kader en geeft aan hoe het zich verhoudt tot onze omgevingsverordening.
Grondwaterkwaliteit
Een belangrijk deel van ons beleid voor grondwaterkwaliteit vloeit voort uit de Kaderrichtlijn Water. Daarom wordt die hieronder eerst behandeld. Uiteindelijk is het doel het grondwater schoon te houden of te krijgen, en daarom behandelen we grondwaterkwaliteit breder.
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn Water (KRW) onderscheidt grondwaterlichamen. In Overijssel komen twee grondwaterlichamen voor, Zand Rijn-Oost en Deklaag Rijn-Oost (zie Figuur 16) Deze grondwaterlichamen lopen door in andere provincies. Voor de grondwaterkwaliteit zijn in de KRW de volgende doelen geformuleerd:
inbreng van verontreinigende stoffen voorkomen of beperken;
de achteruitgang van de toestand te voorkomen;
goede chemische toestand (art. 2.14 Bkl)
voorkómen of ombuigen van stijgende trends van verontreinigende stoffen (art. 4.17 Bkl).
Inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater
Conform artikel 4 van de Kaderrichtlijn Water (KRW) en artikel 6 van de Grondwaterrichtlijn (GWR), vastgelegd in art 4.10 lid 3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Blk), beperken of voorkomen we de inbreng van verontreinigende stoffen in het grondwater, voor zover wij daar invloed op hebben. Op diffuse verontreiniging heeft het Rijk meer invloed dan wij, dus daarvoor zijn wij van het Rijk afhankelijk. De provincie beschouwd de volgende stoffen als verontreinigde stoffen:
Bijlage IV Regionaal Actieplan beschikbaarheid drinkwaterbronnen van het Bkl met de omgevingswaarden voor de goede chemische toestand.
Bijlage VC van het Bkl met signaleringsparameter beoordeling grondwatersanering.
Bijlage XVIIa van het Bkl met standaardwaarden voor grondwater.
Bijlage XIX van het Bkl met toetsingswaarden voor te infiltreren water. Deze stoffen worden in onze omgevingsverordening ook aangemerkt als schadelijke stoffen
De KRW en GWR maken daarbij onderscheid tussen ‘gevaarlijke’ en niet-gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn toxische, persistente en bioaccumuleerbare stoffen of groepen van stoffen, en andere stoffen of groepen van stoffen die aanleiding geven tot evenveel bezorgdheid. De inbreng van gevaarlijke stoffen in het grondwater is in principe verboden, tenzij de stof door ons college als niet-gevaarlijk wordt beschouwd; leidend zijn daarbij de uitzonderingen zoals opgenomen in de KRW en de Grondwaterrichtlijn, zoals opgenomen in de Nederlandse wetgeving. Ook potentieel zeer zorgwekkende stoffen worden aangemerkt als gevaarlijk. Van alle niet-gevaarlijke stoffen wordt de inbreng beperkt. Dat wil zeggen dat enige inbreng is te accepteren, maar dat we maatregelen nemen om te zorgen dat de goede chemische toestand niet verslechtert en dat geen significante en aanhoudende stijgende trend in de concentratie van die stof in het grondwater wordt veroorzaakt. Hiervoor gaan we voorstellen maken voor in de omgevingsverordening. Daarin verwerken we ook de uitzonderingsmogelijkheden die de Grondwaterrichtlijn (GWR) biedt.
Uitzonderingen inputs
Voor de aanpak van (historische) verontreinigingen die de grondwaterkwaliteit negatief beïnvloeden zijn instructieregels opgenomen in onze omgevingsverordening. Hierbij sluiten we zoveel mogelijk aan bij de Wet bodembescherming en circulaire bodemsanering zoals deze gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Uitzonderingen op het nemen van maatregelen zijn volgens de GWR mogelijk als:
Het om diffuse bronnen gaat waarvan de aanpak technisch onmogelijk is (art 6 lid 2 GWR);Het om verwaarloosbare hoeveelheden of concentraties gaat in relatie tot de mogelijke achteruitgang van de kwaliteit van het grondwater (art 6 lid 3 sub b GWR). Dat is alleen mogelijk als enig onmiddellijk of toekomstig gevaar van achteruitgang van de kwaliteit van het ontvangende grondwater uitgesloten is;Het onevenredig kostbaar is om hoeveelheden verontreinigende stoffen uit vervuilde bodem of grondwater te verwijderen, of anderszins het zorgen dat insijpeling daarvan kan worden beheerst onevenredig kostbaar is (art. 6 lid 3 sub e onder ii GWR). Kosteneffectiviteit en doelmatigheid zijn dan ook aspecten die in de afweging meegenomen mogen worden.
Bijlage XIV Monitoring bodemverontreinigingen is opgenomen hoe de provincie de monitoring heeft ingericht in relatie tot prevent en limit, de aanpak van bodemverontreiniging en gebruik maken van de bovenstaande uitzonderingen.
Toestand en trend
De drie andere doelen die genoemd zijn in 5.3.2.1 hebben allemaal te maken met de toestand en de trend van verontreinigende stoffen. Die worden beoordeeld conform het Nederlandse protocol voor toetsen en beoordelen.
Voor de toestandbeoordeling wordt gekeken naar stoffen uit de EU-grondwaterrichtlijn (nitraat en bestrijdingsmiddelen) en naar stoffen waar Nederland drempelwaarden voor heeft vastgesteld (chloride, nikkel, arseen, cadmium, lood en totaal-fosfaat). Per stof wordt een beoordeling gemaakt. Zolang het percentage meetpunten met een overschrijding van de drempelwaarde beperkt blijft tot 20%, is de toestand voor die stof goed. Daarnaast mogen grondwaterafhankelijke oppervlaktewateren en grondwaterwaterafhankelijke terrestrische ecosystemen niet nadelig worden beïnvloed door een slechte kwaliteit van toestromend grondwater.
Voor de beoordeling van trends wordt gekeken naar dezelfde stoffen. Stijgende trends van die stoffen, die bovendien boven 75% van de drempelwaarden zijn, moeten worden omgebogen.
We gebruiken gegevens uit ons eigen en het Landelijke Meetnet Grondwaterkwaliteit voor zowel de toestand- als de trendbeoordeling.
Monitoren grondwaterkwaliteit
Met behulp van een landelijk en provinciaal monitoringnetwerk brengen we de grondwaterkwaliteit in beeld Figuur 17 geeft het huidige monitoringnetwerk voor de grondwaterkwaliteit weer.
We delen deze gegevens publiekelijk en zorgen voor een duiding.

Figuur 17. Monitoringspunten voor de grondwaterkwaliteit.
Met dit grondwaterkwaliteitsmeetnet brengen we de kwaliteit van het grondwater in Overijssel zo goed mogelijk in beeld. Daarin wordt jaarlijks bemonsterd en gemeten op een aantal standaard-parameters. Daarnaast worden met enige regelmaat meer ‘exotische’ stoffen onderzocht. Dit gebeurt zo veel mogelijk in afstemming met andere provincies via het Platform Meetnetbeheerders. Ons meetnet kent ondiepe filters (minder dan 10 meter), filters rond 10 meter onder maaiveld en filters rond 25 meter onder maaiveld. Het meetnet heeft tot doel de toestand en de trend van de kwaliteit goed in beeld te houden, voor stoffen die voor de KRW van belang zijn en ook voor stoffen die meer in het algemeen voor de waterkwaliteit van belang zijn.
Er vallen een aantal zaken op die onze metingen aantreffen:
Van sommige stoffen worden de kwaliteitsnormen/drempelwaarden overschreden, bijvoorbeeld van arseen, nitraat of bestrijdingsmiddelen. Dit leidt (nog) niet tot een negatief oordeel over de chemische toestand, omdat een overschrijding nergens meer is dan 20% van de meetpunten. Daarom is de chemische toestand goed.
We zien op een aantal plaatsen in Overijssel stijgende trends chloride (zout) in het grondwater. De oorzaak is mogelijk natuurlijk, maar dit is niet goed uitgezocht.
Daarnaast vinden we een zeer groot aantal andere stoffen in het grondwater die niet altijd een kwaliteitsnorm of drempelwaarde hebben: medicijnresten, hormonen, antibiotica, industriële stoffen, gewasbeschermingsmiddelen, biociden, PFAS. Daaronder ook Zeer Zorgwekkende Stoffen. Hierboven (zie 5.3.2.2) is aangegeven dat de inbreng van verontreinigende stoffen voorkomen of beperkt moet worden. Kennelijk lukt dat niet goed genoeg. We gaan samen met Rijk en andere provincies na of er voor meer stoffen een drempelwaarde moet worden vastgesteld; het aantal bekende probleemstoffen groeit in elk geval snel.
Ook in grondwaterbeschermingszones zien we allerlei stoffen in het grondwater. Dat kan betekenen dat op termijn Vitens de zuivering moet uitbreiden. Daarmee ontstaat dan een juridische spagaat: de KRW geeft in art. 7 aan dat de zuiveringsinspanning voor drinkwater niet mag toenemen maar geeft ook aan dat het eindproduct aan de Drinkwaterrichtlijn moet voldoen. Met maatregelen moet dat voorkomen worden. Echter, als hierin in de toekomst een keuze moet worden gemaakt, kiezen we voor de gezondheid van de inwoners en dus voor goed drinkwater.
Vergrijzing van het grondwater
Sinds ‘Lekkerkerk’, de eerste bodemverontreiniging die veel media-aandacht kreeg, in 1980, is er veel aandacht voor lokale bodem- en grondwaterverontreinigingen. Typerend voor dergelijke verontreinigingen was dat ze lokaal waren, vaak enkele stoffen, en per stof een vrij hoge concentratie. De laatste jaren zien we een ander type verontreinigingen: (bijna) overal, veel stoffen, en per stof een lage concentratie. Dit verschijnsel (steeds meer stoffen aantreffen, per stof vaak in een lage concentratie) wordt ‘vergrijzing’ genoemd. Het verschijnsel baart ons zorgen omdat:
grondwater traag reageert: een stof die in het water terecht komt wordt vaak pas na geruime tijd ontdekt;
het praktisch onmogelijk is deze stoffen te verwijderen;
we van de meeste stoffen de bronnen niet goed genoeg kennen om effectieve maatregelen te bedenken;
het grondwater buiten grondwaterbeschermingszones langzaamaan steeds minder geschikt wordt als bron voor drinkwater. Dit belemmert de zoektocht naar nieuwe drinkwaterwinningen.
Er is op dit moment geen eenduidige manier om de mate van vergrijzing uit te drukken. Daarom ontwikkelen we in samenwerking met andere provincies hiervoor een indicator. Verder willen we onderzoeken welke activiteiten de vergrijzing van het grondwater veroorzaken. Vaak weten we dat nu niet. Zo nodig gaan we deze activiteiten reguleren. Verder werken wij aan een afwegingskader gewasbestrijdingsmiddelen.
Met de Omgevingswet zijn de gemeenten verantwoordelijk geworden voor de bodemkwaliteit en zijn het bevoegd gezag. Daarmee kunnen ze sterk sturen op functietoekenning en daarmee de emissies naar bodem en grondwater en de aanpak van bodemverontreiniging en grondverzet. Het grondwater is mede afhankelijk van de kwaliteit in de bodem. Gemeente zijn daarmee mede sturend op de kwaliteit van het bodem-watersysteem. We verwachten van gemeenten en waterschappen een proactieve houding om te komen tot samenhangend beleid voor bodem- en grondwaterkwaliteit. Dit betekent een actieve deelname aan kennisnetwerken, aanpak specifieke verontreinigingen en beleidsontwikkeling. Vanuit het Rijk verwachten we dat de juiste randvoorwaarden in Wet en regelgeving, kennis en middelen beschikbaar worden gesteld om onze taken en verantwoordelijkheden op te pakken.
Wij hebben extra aandacht voor de kwaliteit van het grondwater in grondwaterbeschermingszones, in verband met de winning daarvan voor drinkwater. We verwachten dat de waterschappen, gemeenten, TBO’s, de landbouw en andere sectoren nauw met ons samenwerken.
Met drinkwaterbedrijven willen we in deze cruciale periode samen optrekken om te garanderen dat er voldoende grondstof is waarmee drinkwaterbedrijven gemakkelijk goed drinkwater kunnen maken.
Er is aandacht voor grondkwaliteit in Hoofdstuk 6 Grondwaterkwantiteit. Er we besteden aandacht aan Drinkwater in Hoofdstuk 3 Drinkwater.
Dit hoofdstuk zet het provinciale beleid voor grondwaterkwantiteit uiteen. Het biedt een gedetailleerde uitwerking van onze doelen en maatregelen, en beschrijft de rolverdeling en de verwachte bijdragen van verschillende partners. Het beleid is gericht op voldoende beschikbaarheid van grondwater voor functies die een goede grondwaterkwaliteit vereisen. Dit is van cruciaal belang voor drinkwatervoorziening, landbouw, industrie en natuur. Zoals in de Omgevingsvisie al aangegeven kiezen we als uitgangspunt ‘functie volgt peil’: gebruik en functies moeten zich aanpassen aan grondwaterstanden, niet andersom. Het beleid is in lijn met de Kaderrichtlijn Water (KRW), die doelen stelt voor zowel grondwaterkwantiteit als voor grondwaterafhankelijke oppervlaktewateren en terrestrische ecosystemen. Het beleid voor grondwaterkwantiteit heeft vier kernpunten: (1) we vergroten de grondwatervoorraad via samenwerking met partners om de waterbeschikbaarheid te vergroten door maatregelen zoals water vasthouden, (2) we werken aan beter zicht op onttrekkingen door registratie van kleinere onttrekkingen en monitoring van de totale onttrekkingen om een beter beeld te krijgen van de waterbalans, (3) we gaan een afwegingskader ontwikkelen, evalueren ons huidige onttrekkingenbeleid en scherpen het zo nodig aan om grondwater te reserveren voor hoogwaardig gebruik, en (4) we overwegen een periodieke evaluatie van onttrekkingsvergunningen, rekening houdend met alle belangen, vooral die van de publieke drinkwatervoorziening.
We zorgen dat er voldoende grondwater beschikbaar blijft voor functies die een goede grondwaterkwaliteit vereisen. In droge perioden zal het niet altijd mogelijk zijn al die functies te bedienen. Dan kunnen beperkingen nodig zijn.
Conform de KRW is onttrekking per grondwaterlichaam gemiddeld niet groter dan de aanvulling1 en dalen de grondwaterpeilen niet.
We houden meer water vast dan nu. Een consequentie kan zijn dat zich, zeker in het voorjaar, nattere omstandigheden voordoen.
We hebben goed zicht op de hoeveelheid onttrokken grondwater zodat we over enkele jaren kunnen vaststellen of het nodig is een grondwateronttrekkingsplafond en/of een soort verdringingsreeks vast te stellen.
We besparen water waar mogelijk.
Functies die minder eisen stellen aan een grondwaterkwaliteit proberen we zoveel mogelijk door te sluizen naar andere bronnen.
Deze doelen komen overeen met wat de Kaderrichtlijn Water (KRW) van ons vraagt. De KRW formuleert een aantal doelen voor grondwaterkwantiteit. Daarnaast heeft de KRW doelen voor grondwaterafhankelijke oppervlaktewateren en grondwaterafhankelijke terrestrische ecosystemen. Menselijke ingrepen mogen er niet de oorzaak van zijn dat de kwantiteitsdoelen voor die oppervlaktewateren niet worden gehaald en/of dat de toestand van die wateren achteruitgaat. Dit geldt ook voor grondwaterafhankelijke terrestrische ecosystemen. Daarnaast noemt de KRW specifiek dat er geen sprake mag zijn van intrusie van bijvoorbeeld zout.
1 Officiële tekst van de KRW: de gemiddelde jaarlijkse onttrekking op lange termijn overschrijdt de beschikbare grondwatervoorraad niet.
Voor grondwater is de provincie verantwoordelijk voor de coördinatie van de werkzaamheden van waterschappen en gemeenten. Daarnaast is de provincie verantwoordelijk voor het vaststellen van de begrenzing van grondwaterlichamen. Verder is de provincie verantwoordelijk voor de KRW-monitoring van grondwaterpeilen. Ook is de provincie bevoegd gezag voor onttrekkingen ten behoeve van de openbare drinkwatervoorziening, industriële onttrekkingen boven de 150000 m3/jaar en open bodemenergiesystemen.
Waterschappen zijn integraal verantwoordelijk voor het grondwaterbeheer in hun gebied. Met het peilbeheer sturen ze op de waterberging in de bodem en grondwaterstand. Ze zijn bevoegd gezag voor overige onttrekkingen en bemalingen alsmede de infiltratie.
De beoordeling van de kwantitatieve toestand vindt plaats op het niveau van een grondwaterlichaam, net als bij de chemische toestand. De grondwaterlichamen zijn te zien op de kaart in het vorige hoofdstuk. Met behulp van een provinciaal monitoringnetwerk van peilbuizen brengen we de grondwaterkwantiteit in beeld. Figuur 18 geeft het monitoringsnetwerk weer in de twee grondwaterlichamen binnen het grondgebied van Overijssel.

Figuur 18. Monitoringspunten voor de grondwaterkwantiteit.
Op het niveau van de grondwaterlichamen (Deklaag Rijn-Oost en Zand Rijn-Oost, zie figuur 14 in Hoofdstuk 5 Bodemkwaliteit en grondwaterkwaliteit) is de onttrekking gemiddeld in balans met de aanvulling; slechts ca. 10% van het neerslagoverschot wordt onttrokken. Daarmee is dat doel van de KRW bereikt. Toch is de druk op de waterbeschikbaarheid groot doordat lokaal en/of tijdelijk knelpunten kunnen ontstaan die niet zichtbaar zijn op het niveau van het grondwaterlichaam en gemiddeld in de tijd. Zo zijn er conflicten tussen watergebruikers: grootzakelijke gebruikers krijgen niet altijd meer een aansluiting bij Vitens omdat er regionaal te weinig water beschikbaar is; in droge zomers worden beperkingen ingesteld voor gebruik van het grondwater, etc. Met name in de gebieden in Twente waar geen wateraanvoer mogelijk is zijn de problemen in droge zomers groot. Ook zijn effecten van (tijdelijke) tekorten in grondwater terug te zien in de natuur: voor een deel van grondwaterafhankelijk oppervlaktewater blijkt de grondwaterkwantiteit onvoldoende om het ecologisch functioneren voldoende te kunnen ondersteunen. Dit geldt ook voor een aantal grondwaterafhankelijke terrestrische ecosystemen (waaronder Natura-2000-gebieden).
Wij voeren de volgende activiteiten uit:
We vergroten de grondwatervoorraad
We werken samen met partners in het programma Zoetwatervoorziening Oost-Nederland, als onderdeel van het Deltaprogramma Zoetwater, aan de vergroting van de waterbeschikbaarheid door het uitvoeren van maatregelen gericht op het vergroten van de grondwatervoorraad.
We gaan actieve infiltratie1 toestaan, als één van de middelen om aanvulling van de grondwatervoorraad ter vergroten, mits kan worden gegarandeerd dat het grondwater niet verontreinigd raakt door het infiltratiewater, en er geen andere doorslaggevende nadelen aan zijn verbonden.
We maken met gemeenten en waterschappen afspraken over een aanpak om steilranden en micro-reliëf in het landschap te behouden en zo nodig te creëren. Zo proberen we het effect van piekafvoeren te beperken en lokaal meer water vast te houden om daarmee de grondwatervoorraad aan te vullen.Als blijkt dat in gebieden grondwaterpeilen, jaarrond bekeken, steeds verder uitzakken, willen we met waterschappen een aanpak ontwikkelen hoe we deze dalende trend ombuigen (bijvoorbeeld door het vergunningsbeleid aan te scherpen).
We werken aan beter zicht op onttrekkingen
We gaan kleinere (maar nog steeds grote) onttrekkingen registreren, zoals aanbevolen door de Rekenkamer Oost. Daarmee krijgen we beter zicht op de totale onttrekkingen, en kunnen we na enkele jaren beoordelen of een grondwateronttrekkingsplafond dan wel een soort verdringingsreeks voor grondwater nodig is.
We zorgen voor voldoende inzicht in de hoeveelheid water die Overijssel in komt en uitgaat. Ook willen we een afwegingskader ontwikkelen voor onttrekkingen waarbij integraal naar grondwater en oppervlaktewater wordt gekeken, o.a. rekening houdend met locatie, beschikbaarheid van grond- en oppervlaktewater op die locatie, vereiste kwaliteit en aanwezige alternatieven.
We monitoren de grondwaterkwantiteit en nemen aanvullende maatregelen als de monitoringsresultaten daar aanleiding toe geven.
We gaan een afwegingskader ontwikkelen
We gaan ons huidige onttrekkingenbeleid evalueren en zo nodig aanscherpen. Grondwater moet worden gereserveerd voor hoogwaardig gebruik: in eerste instantie voor de publieke drinkwatervoorziening, en pas daarna voor industrieel gebruik (voor zover de kwaliteit hoog moet zijn, bijvoorbeeld als grondstof voor dranken of conserven), kapitaalintensieve landbouw en pas daarna voor andere functies. Daarbij geldt als randvoorwaarde dat er voldoende water voor natuurgebieden overblijft (vereisten uit de KRW). Voor individuele gebieden kunnen specifieke aanvullende regels worden gesteld, bijvoorbeeld voor boringsvrije zones. In het afwegingskader wordt rekening gehouden met de vereiste kwaliteit van het te gebruiken water, de kwaliteit van het geloosde water en de verdere verwerking van dat water na het gebruik.
In de programmering van bedrijventerreinen ontmoedigen we de nieuwvestiging van bedrijven in Oost-Overijssel met een extreem groot (drink)waterverbruik. We vragen van bedrijven met een grote watervraag hun bedrijfsprocessen door te lichten om te proberen de vraag te verkleinen.
We houden ons vergunningenbeleid onder de loep
We gaan na of het mogelijk en nodig is de huidige eeuwigdurende vergunningen periodiek te evalueren en hoe dat dan zou moeten. Hierbij houden we rekening met de bedrijfsvoering van de vergunninghouders.
1 Onder actieve infiltratie verstaan wij “dat water bewust wordt ingenomen, verplaatst en geïnfiltreerd ten behoeve van de grondwateraanvulling” (KWR, rapport BTO 2024.006, 2024).
Bij de inrichting van het landelijk gebied, inclusief het watersysteem, zetten we in op meer vasthouden van water, in welke vorm dan ook . We doen dat nu ook al, bijvoorbeeld via het programma ‘Haarvaten op Peil’ en projecten in het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer DAW (zie Sub-Paragraaf 2.3.4 Deltaplan Agrarisch Waterbeheer). In droge zomers zakken de grondwaterstanden nu echter te ver uit. Daarom moeten we hier meer op inzetten. Dat extra vasthouden kan door beken meer te laten meanderen, maar ook door ingrepen als meer stuwen of hogere standen van bestaande stuwen, hydrologische buffers, etc. Op die manier neemt de grondwatervoorraad toe. Natuurlijke oplossingen hebben de voorkeur.
Ook actieve infiltratie is een methode om de grondwatervoorraad aan te vullen. We willen dat faciliteren en bevorderen. Een aandachtspunt bij actieve infiltratie is wel dat als het te infiltreren water verontreinigd is, het grondwater ook verontreinigd kan raken. Oppervlaktewater is daarom niet in alle gevallen geschikt voor actieve infiltratie. Afstromend hemelwater kan in aanraking zijn geweest met allerlei verontreinigingen (olie, metalen, bandenslijpsel) en is dus ook niet in alle gevallen geschikt. Daarom willen we actieve infiltratie alleen toestaan als de kwaliteit van het infiltratiewater niet zorgt voor verslechtering van de grondwaterkwaliteit.
De ‘sponswerking’ van de bodem kan o.a. worden vergroot door het laten toenemen van de voorraad organische stof in de bodem en, meer in het algemeen, door het toewerken naar een vitale bodem (zie Hoofdstuk 7 Duurzaam en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond).
De KRW-eis dat de gemiddelde jaarlijkse onttrekking de beschikbare grondwatervoorraad niet overschrijdt, is nog niet zo gemakkelijk te toetsen als het op het eerste gezicht lijkt. Voor Overijssel als geheel is een waterbalans opgesteld (het geheel van de aanvoer- en afvoerposten van water) maar om gericht beleid te kunnen voeren is het nodig in te zoomen op kleinere gebieden. Daar gaan we aan werken.
Een waterbalans kent altijd onzekerheden. Eén van de redenen is dat de hoeveelheid water die toegevoegd wordt aan het grondwater niet valt te meten. Dat moet dus berekend worden, en zo’n berekening kent onzekerheden. Een andere belangrijke onzekerheid wordt veroorzaakt doordat lang niet alle onttrekkingen worden geregistreerd. De provincie is zelf bevoegd gezag voor winningen voor de openbare drinkwatervoorziening en industriële toepassingen boven de 150.000 m3 per jaar en daarom zijn die bij ons goed in beeld. Voor de overige winningen zijn de waterschappen bevoegd gezag. Daar hebben wij momenteel minder goed zicht op, maar ook de waterschappen hebben niet alle onttrekkingen goed in beeld. Die kleinere onttrekkingen zijn talrijker dan de grote, en de totale hoeveelheid onttrokken water uit die kleinere winningen kan groot zijn. Het is nog onbekend of deze kleine onttrekkingen substantieel bijdragen aan grondwaterkwantiteitsproblemen. Om dat beter in beeld te krijgen werken we samen met de waterschappen aan een manier om ook de onttrokken hoeveelheden van kleinere winningen beter te kunnen registreren en monitoren.
Over enkele jaren kunnen we dan de onzekerheden in de waterbalans verkleinen. Daarmee krijgen we ook meer inzicht in de vraag of het nodig is een onttrekkingsplafond in te stellen, of het nodig is een grondwater-equivalent van de verdringingsreeks te ontwikkelen, en of het nodig is alle onttrekkingen te registreren. Dat laatste doen we nu bewust nog niet, omdat dat tot een enorme administratieve last kan leiden. Met de inzichten die we de komende jaren gaan opdoen, kunnen we dat standpunt tegen die tijd zo nodig heroverwegen.
De beschikbaarheid van grondwater is van groot belang, voor allerlei functies. Gelukkig komt er via de neerslag steeds opnieuw water bij, maar niet altijd op de plek waar het nodig is en het moment waarop het nodig is. Meerdere actoren hebben belang bij voldoende grondwater: Vitens, industrie, landbouw en natuur. Om de juiste balans te vinden in de uiteenlopende belangen, is een afwegingskader nodig. Dat ontbreekt momenteel en daarom gaan we dat ontwikkelen. Daarmee willen we ook duidelijkheid geven aan water-intensieve bedrijven over de gebieden waar wel en waar niet voldoende water beschikbaar is. Zo kunnen we knelpunten voorkómen. Ook kunnen we met dat afwegingskader sturen welke bron wordt gebruikt (oppervlaktewater, grondwater, drinkwater).
Momenteel worden onttrekkingsvergunningen vaak voor onbepaalde tijd afgegeven. We willen kijken wat er mogelijk is om vergunningen periodiek te gaan evalueren en zonodig aanpassen, als veranderde omstandigheden (inclusief klimaatverandering) of inzichten daartoe aanleiding geven. Het gaat hierbij om zowel onttrekkingen voor de drinkwatervoorziening als voor andere doeleinden. Daarbij willen we uiteraard rekening houden met de bedrijfsvoering van de vergunninghouders, en dat betekent dat we realistische termijnen zullen hanteren en de administratieve last tot een minimum zullen beperken. Dit is in lijn met artikel 11 lid 5 KRW.
We verwachten dat de waterschappen, gemeenten, de landbouw en TBO’s nauw met ons samenwerken om water beter vast te houden, om zo de grondwatervoorraad te vergroten. Ook zullen we met de waterschappen naar de registratie van onttrekkingen kijken, om een beter beeld van de waterbalans te krijgen.
Met drinkwaterbedrijven willen we in deze cruciale periode samen optrekken om te garanderen dat er voldoende grondstof is waarmee drinkwaterbedrijven gemakkelijk goed drinkwater kunnen maken.
Ook in Hoofdstuk 3 Drinkwater is aandacht voor grondwaterkwantiteit. In Hoofdstuk 2 Ruimtelijke Adaptatie over ruimtelijke adaptatie en Hoofdstuk 4 Oppervlaktewatersysteem over het oppervlaktewatersysteem is ook aandacht voor droogte. Daarnaast heeft grondwaterkwantiteit raakvlakken met natuur, landbouw, drinkwatervoorziening maar potentieel ook met schade aan gebouwen.
De ruimte in Nederland is schaars, dit geldt ook steeds meer voor onze ruimte onder maaiveld. Als gevolg van onze maatschappelijke opgave maken we intensiever gebruik van de natuurlijke kwaliteiten van de bodem en de aanwezige voorraden. Denk hierbij aan het bouwen op een goed te funderen bodem, het winnen van grondwater voor onze drinkwatervoorziening en de seizoensopslag van warmte voor duurzame verwarming. Wel zijn we afhankelijk van de eigenschappen van deze bodem en ondergrond. Niet alle functies kunnen overal gerealiseerd worden in de ondergrond. Ook stelt de bodemeigenschappen randvoorwaarden aan het gebruik op maaiveld. Als provincie streven we naar goede geordende ondergrond waar voldoende ruimte is voor toekomstige opgave en waarbij het gebruik duurzaam en efficiënt plaatsvindt. De kern van ons beleid is dat we voor de driedimensionale laag grondwater de ondergrond steeds meer functies toekennen.
We streven naar een bodem in topconditie door bodem en ondergrond duurzaam en efficiënt te benutten en te beschermen. Er is een goede balans tussen benutten en beschermen van de bodem en ondergrond. Hierbij kan soms actief herstel op sommige locaties nodig zijn. Onze inzet is om de volgende trends om te buigen:
Van degraderende bodems naar het vergroten van de bodemdiensten en -functies. Dit betekent de achteruitgang en verslechtering van onze bodems stoppen. En onze bodem, als onderdeel van het natuurlijk systeem, beter inzetten om onze opgave te realiseren.
Van enkelvoudig naar meervoudig ruimtegebruik, waar het kan. In de ondergrond is het gebruikelijk om verschillend gebruik te scheiden. De inzet vanuit de Omgevingswet en Nota Ruimte is om de ruimte, ook ondergronds, optimaal en meervoudig te benutten. Waar het kan, zoeken we in de ondergrond naar het samengaan van functies die elkaar versterken of niet significant negatief beïnvloeden.
Van bodem als grote onbekende naar inspiratiebron voor ruimtelijke ontwikkelingen en duurzaam gebruik. Vanuit een idee van maakbaarheid verstoren we, veelal onbewust, verschillende bodemvormende lagen die nodig zijn voor een gezonde en vitale bodem. Ook hebben bodemvormende processen gezorgd voor een uniek landschap wat bijdraagt aan de identiteit van een gebied.
In het schema op de volgende pagina worden de rollen en taken rond bodem en ondergrond kort omschreven.
Rijk
Kaderstellend en regievoerend voor de ordening van de ondergrond. Dit via Structuurvisie Ondergrond (STRONG) en Nota nationale omgevingsvisie (NOVI)/Nota Ruimte.
Verantwoordelijk voor de vergunningverlening op basis van de Mijnbouwwet - ministerie van Klimaat en Groene Groei (KGG).
Verantwoordelijk voor de kennisontwikkeling en -deling over duurzaam en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond.
Provincie
Goede ruimtelijke ordening ook voor de ondergrond en in het bijzonder voor de grondwaterlaag.
Verantwoordelijk voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving van open bodemenergiesystemen en deel van de ontgrondingen.
Adviesrecht voor mijnbouw activiteiten.
Waterschappen
Gemeenten
Duurzame en efficiënte inrichting van de leefomgeving.
Het evenwichtige toedeling van functies aan locaties ook onder maaiveld.
Ordening van de ondergrond en in het bijzonder de eerste meters.
Verantwoordelijk voor de vergunningverlening, toezicht en handhaving Milieu Belastende Activiteiten waaronder gesloten bodemenergiesystemen.
Naast de wettelijke taken en verantwoordelijkheden verschuift de rol van de provincie meer naar een verbindende, initiërende en organiserende rol. Daarmee vormen we een schakel tussen enerzijds het landelijke en anderzijds het regionale en bovenlokale niveau.
We implementeren landelijke beleidskaders en programma’s. Hierbij gaat het om de Omgevingswet, het nationaal programma bodem, ondergrond en grondwater en de beleidsbrief ‘Water en Bodem Sturend’.
We zetten in op kennisontwikkeling en -deling. Dit is onderdeel van het nieuw te ontwikkelen landelijke kennis- en samenwerkingsnetwerk. Deze netwerken zijn gericht op kennisdeling, het vergroten van bewustwording en ze bieden deelnemers inspiratie.
We versterken de beleidskaders voor de 3D/4D ordening van de ondergrond. We vergroten de bewustwording over 3D/4D denken en doen in de ruimtelijke ontwikkeling. Vanuit de lagenbenadering wordt ondergrond (3D) volwaardig meegenomen en afgewogen bij initiatieven en ontwikkelingen. Voor het bodem- en watersysteem is ook het tijdsaspect (4D) een belangrijke onderscheidende component.
We stimuleren en reguleren de bijdrage van de bodem en ondergrond aan de energietransitie. We stimuleren het optimaal en veilig benutten van bodemenergiesystemen en geothermie en verkennen de mogelijkheden voor duurzame warmte en energieopslag in de ondergrond. Vanuit onze rol als bevoegd gezag voor open bodemenergiesystemen en onze verantwoordelijkheid voor drinkwater reguleren we de toepassing energiesystemen in de ondergrond.
We reguleren ontgrondingen in Overijssel. De winning van primaire bouwstoffen (zand, klei en grind) blijft nodig. Nationaal streven we naar een circulaire economie en daarmee de stimulering van hergebruik. Als bevoegd gezag voor een deel van de ontgrondingen zijn we een schakel in deze keten.
Wij adviseren het ministerie Klimaat en Groene Groei bij mijnbouwactiviteiten. Dit doen we om de kwaliteit van de Overijsselse leefomgeving te borgen.
Onze inzet als provincie maken we concreet in een periodieke uitvoeringsagenda bodem en ondergrond.
Het Rijk neemt een grotere regierol als het gaat om de ruimtelijke inrichting van Nederland en werkt dit voor bodem en ondergrond uit in de nationale programma’s ‘Bodem, Ondergrond en Grondwater’ en ‘Duurzaam Gebruik van de Diepe Ondergrond’. Aanvullend wordt de EU-bodemmonitoringsrichtlijn in 2025 vastgesteld die nationaal geïmplementeerd moet worden. In samenwerking met andere provincies zorgen we voor een goede doorvertaling en uitvoering van de landelijke beleidskader. Hierbij maken we waar nodig gezamenlijk afspraken over deze implementatie en de benodigde middelen vanuit het Rijk.
Niet alle structurerende keuzes uit de beleidsbrief ‘Water en Bodem Sturend’ zijn even praktisch toepasbaar. Ook is niet altijd helder hoe de kwaliteiten van de bodem zo optimaal mogelijk kunnen worden benut of beschermd. Daarom werken we samen met andere overheden aan kennisontwikkeling en -deling. We blijven de regionale kennisnetwerken Onder Twente en IJsselland Doorgrond versterken. Ook ontwikkelen we praktische handvatten voor gemeenten en omgevingsdiensten als het gaat om bodem en ondergrond in de omgevingsvisie en het omgevingsplan. Landelijk blijven we actief in nationale kennisnetwerken (zoals het platform bodemenergie) om nieuwe (wetenschappelijke) inzichten naar Overijssel te halen. Tot slot maken we kennisdeling mogelijk via de netwerken, faciliteren we cursussen voor medeoverheden en dragen we bij aan online leermogelijkheden via bijvoorbeeld de Bodembreedacademie.
Daar waar nodig schrijven of schrappen we regels in onze omgevingsverordening om duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond te waarborgen. We stellen beleidsregels op voor onze taken als bevoegd gezag als dit bijdraagt aan de helderheid van onze uitvoering. En we versterken de bewustwording van 3D/4D denken en doen in de ruimtelijke ontwikkeling. Dit doen we onder andere in dit RWP en de activiteiten die hieruit voort vloeien, en via andere provinciale programma’s en ontwikkelingen.
In onze omgevingsvisie is door Provinciale Staten de ladder van de ondergrond vastgelegd. De ladder geeft aan welke functie voorrang krijgt bij ruimtelijke ontwikkelen en het gebruik. De ladder betreft: 1. Drinkwater, 2. Energietransitie, 3. Tijdelijk gebruik, 4. Permanent gebruik, 5 Verboden activiteiten (o.a. schaliegas en opslag kernafval). In Bijlage XV Toelichting ladder van de ondergrond en 3D/4D ordening van de ondergrond is een nadere toelichting gegeven op deze ladder en de 3D/4D ordening van de ondergrond.
De komende jaren zetten we in op het ontwikkelen en verankeren van de beleidskaders voor het duurzaam en efficiënt gebruik van de ondergrond. De komende jaren betreft de inzet:
3D begrenzen van beschermingszones (o.a. grondwaterbeschermingszones);
uitwerking van provinciale beoordelingskaders voor midden- en hoge temperatuur opslag;
de samenloop tussen bescherming en winning van drinkwater en die van geothermie en indien nodig bodemenergiesystemen;
betere 3D registratie van milieubelastende activiteiten waarvoor de provincie bevoegd gezag is.
Om onze doelstellingen op het gebied van energietransitie te realiseren, stimuleert de provincie de inzet van warmtetechnieken die gebruik maken van de ondergrond. Voor technieken zoals bodemenergiesystemen, geothermie, warmteopslag en energiegassen kijkt de provincie naar manieren waarop de bodem en ondergrond veilig en verantwoord kunnen worden benut en beschermd.
Dit betekent dat de provincie Overijssel kijkt naar de mogelijkheden en randvoorwaarden die voortkomen uit de eigenschappen van de ondergrond en het gebruik op het maaiveld. Naast de geschiktheid van de ondergrond houden we rekening met andere gebruiksfuncties in de ondergrond. Denk hierbij aan het niet doorboren van bepaalde lagen ter bescherming van de grondwaterkwaliteit en drinkwaterbronnen. Ook is het belangrijk om een afweging te maken tussen meerdere beschikbare technieken. In deze afweging spelen onder andere efficiëntie, impact op de ruimtelijke ordening zowel boven- als ondergronds, organisatorische complexiteit, eisen aan bebouwing, elektriciteitsgebruik, randvoorwaarden van de locatie, koeling, temperatuurregime en de duur van mogelijke ondergrondse opslag een belangrijke rol.
Opslag van warmte en koude kan, mits juist gedimensioneerd, langdurig worden ingezet bij het verwarmen en koelen van gebouwen. Bij geothermie wordt warmte op diepte gewonnen, waarbij de opbrengst op termijn kan afnemen. Het ontwerp voor geothermie houdt rekening met een minimale levensduur van 30 jaar. Vanuit duurzaam gebruik en zuinig omgaan met ruimtegebruik geven we de voorkeur aan collectieve systemen boven individuele (warmte)systemen. Daarom stimuleren we vooral de ontwikkeling van geothermie en open bodemenergiesystemen.
Als provincie faciliteren we gemeenten bij het opstellen van deze bodemenergieplannen. Bij onze vergunningverlening voor open bodemenergiesystemen toetsen we aan het bodemenergieplan van de gemeente. Dit is via een beleidsregel voor open bodemenergiesystemen onder bodemenergieplannen verankerd.
Met dit RWP actualiseert de provincie Overijssel het ontgrondingenbeleid van 2005. Deze actualisatie houdt rekening met de noodzaak van de winning van delfstoffen, maar ook met de vitaliteit van het natuurlijke systeem en de landschappelijke kwaliteit. Het beleid bouwt voort op de wijzigingen in het wettelijke kader als gevolg van de Omgevingswet.
Het fundament voor een adequaat ontgrondingenbeleid voor Overijssel bestaat uit vier pijlers:
pijler 1 - Balans tussen benutten en beschermen;
pijler 2 - Waardecreatie bij ruimtelijke ingrepen;
pijler 3 - Integratie van ontgrondingenbeleid binnen het bredere kader van ruimtelijke ontwikkeling;
pijler 4 - Duurzaamheid en circulariteit.
In Bijlage XVI Beleidskader ontgrondingen is het beleidskader met de vier pijlers nader uitgewerkt. Als provincie zijn we bevoegd gezag voor een deel van de ontgrondingen. Daarnaast is met de Omgevingswet voor sommige situaties de gemeente het bevoegd gezag. Onze toetsingskaders leggen we vast via de instrumenten van de Omgevingswet. Ook ondersteunen we als provincie de gemeenten bij deze nieuwe taak.
Bij mijnbouwvergunningen adviseren wij het ministerie van Klimaat en Groene Groei. Mijnbouwactiviteiten kunnen plaatsvinden mits de risico’s aanvaardbaar en beheersbaar blijven. Het gaat hierbij om risico’s in de breedste zin van het woord. Waar wij bevoegd gezag zijn, zoals bij natuurbescherming, grondwaterbescherming en gebiedsgerichte coördinatie, voeren wij zelf een interne toetsing uit. De uitkomsten hiervan nemen wij op in onze adviezen aan het ministerie.
Waar het gaat om risico’s waarvoor wij geen bevoegd gezag zijn, beoordelen wij de adviezen van SodM en TNO aan KGG. Voorbeelden hiervan zijn risico’s op bodemtrilling, bodemdaling en bodemverontreiniging. Als er bij ons toch sprake is van enige twijfel over de risicobeoordelingen, nemen wij contact op met de betreffende instanties. Als na dit contact nog steeds twijfel bestaat, nemen wij deze op in onze adviezen aan het ministerie.
Mijnbouwactiviteiten liggen vaak gevoelig bij omwonenden. Om misvattingen te voorkomen is open communicatie over de mijnbouwactiviteit van groot belang. Wij zetten in onze adviezen altijd in op open communicatie en transparantie over de mijnbouwactiviteit met als doel het welzijn van de omgeving te beschermen.
Om de maatschappelijke opgaven van onze tijd aan te pakken, waaronder het duurzaam en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond, is het noodzakelijk om de schotten tussen sectorale dossiers te laten vallen. Hierbij zijn samenwerking tussen medeoverheden en investeringen vanuit alle overheden essentieel. Dit elke partner vanuit de eigen ambities, opgaven en verantwoordelijkheden. De omgevingsvisie, -verordening en -plan worden zo goed mogelijk op elkaar afgestemd waardoor een afgewogen en samenhangend beleidskader ontstaat voor inwoners en initiatiefnemers. Dit is een continu proces waarbij we streven naar optimalisatie.
Gezamenlijke kennisontwikkeling en -doorwerking en -overdracht. Vanuit een goede regionale/lokale vraagarticulatie worden kennisvragen landelijk uitgezet of kennisproject uitgevoerd. Ook wordt de regionale kennis versterkt met kennis die elders in Nederland al beschikbaar is.
Dit onderwerp heeft raakvlakken met drinkwater, bodemkwaliteit, grondwaterkwantiteit en -kwaliteit en met ruimtelijke adaptatie. Buiten de reikwijdte van het RWP heeft dit onderwerp sterke raakvlakken met de volgende opgaven en werkvelden: landbouw (vitale landbouwbodem, verdichting), ruimtelijke ordening (water en bodem sturend, landschap), woningbouw (water en bodem sturend, vitale stadsbodem, afdekking van bodem, verduurzaming woningen), natuur (gezonde en vitale bodem en bodemecologie), energietransitie (bodemenergiesystemen/geothermie en kabels en leidingen), delfstofwinning (zout en gas), cultuurhistorie (archeologie en aardkundige waarden).
Overijssel bestaat voor een groot deel uit laaggelegen gebieden die kunnen overstromen vanuit het landelijke en regionale oppervlaktewater. De KNMI Klimaatscenario's 2023 geven aan dat toenemende extremen te verwachten zijn die impact hebben op zowel het hoofd- als regionale watersysteem. Klimaatverandering zorgt voor extremere rivierafvoeren (zowel hoog- als laagwater) en een stijgende zeespiegel die doorwerkt in het IJsselmeer. Daarnaast krijgen we te maken met zowel langdurigere natte als droge perioden, in combinatie met kortdurende piekbuien. Dit laatste manifesteerde zich in de zomer 2024 in Twente, waar wijken in Enschede onder water liepen en de A1 bij De Lutte overstroomde. We zetten via meerlaagsveiligheid in op de bescherming van Overijssel tegen overstroming en extreme wateroverlast. Daarvoor werken we samen met Rijkswaterstaat en waterschappen als water(kering)beheerders, de gemeenten en de veiligheidsregio’s. De provincie wil via het omgevingsbeleid voldoende ruimte vrijhouden om de extremen in het watersysteem op te vangen en de gevolgen hiervan te beperken.
Hoofddoel is het beschermen van Overijssel tegen overstromingen en wateroverlast door het creëren van ruimte voor een robuust watersysteem inclusief waterkeringen.
De Europese Richtlijn Overstromingsrisico's (EU-ROR) is eind 2007 in werking getreden en in 2009 opgenomen in de Nederlandse wet- en regelgeving. Het belangrijkste doel is de beperking van de gevolgen van overstromingen voor de gezondheid van mensen, het milieu en cultureel erfgoed en de economische bedrijvigheid. Het Deltaprogramma streeft voor 2050 naar een waterrobuust Nederland, waarbij optimale waterveiligheid en zoetwaterbeschikbaarheid als doel centraal staan en klimaatadaptatie als middel wordt ingezet om gevolgen van extreem weer beheersbaar te houden. Als doel voor waterveiligheid geldt dat er voor iedereen achter de dijken een maximale kans van 10^-6 is om te overlijden door een overstroming. In ons provinciale omgevingsbeleid houden we rekening met risico's vanuit waterveiligheid en wateroverlast door kaderstellende normering, ruimte te bieden voor waterafvoer en -berging, en het nastreven van een klimaatrobuuste locatiekeuze, gebiedsinrichting en bouwwijze.
Vanuit onze wettelijke taken, zetten we in op de volgende doelen:
Het (achterliggend) gebied beschermen tegen onaanvaardbare maatschappelijke schade door overstromingen vanuit het hoofd- en regionale watersysteem. Dat betekent:
Het voorkomen of beperken van ontoelaatbare wateroverlast door overstroming vanuit oppervlaktewater door langdurige neerslag. Het bergend vermogen van het oppervlaktewatersysteem is nu en in de toekomst voldoende als maatregel tegen verdroging en tegelijkertijd om piekafvoeren te kunnen opvangen. Dit bereiken we door in onze omgevingsverordening omgevingswaarden op te nemen voor het voorkomen of beperken van wateroverlast, en tevens te onderzoeken hoe we de normering op termijn meer klimaatadaptief kunnen maken.
Ontwikkelingen beter laten aansluiten bij de kenmerken van het water- en bodemsysteem. Kwetsbare plekken zoals beekdalen, zones rond waterkeringen en laaggelegen gebieden worden zoveel mogelijk vermeden. Nieuwe ontwikkelingen vragen op dergelijke locaties een zwaardere inspanning om klimaatadaptief te zijn; we willen de waterschappen dan ook vroegtijdig bij de planvorming betrekken.
In Nederland zijn de wettelijke taken voor waterbeheer verdeeld over verschillende partijen. In onderstaande afbeelding worden de wettelijke rollen en taken rond waterveiligheid en wateroverlast kort omschreven.

Figuur 19. Waterbeheertaken
Wateroverlast van gebieden door intense neerslag (huis/landeigenaar)
Hoge grondwaterstanden – waterschap, gemeente, provincie
Overbelasting van het riool door hemelwater – gemeente
Overstroming vanuit regionaal oppervlaktewater – waterschap en provincie
Overstromen/bezwijken regionale waterkering – waterschap en provincie
Overstromen/ bezwijken primaire waterkering – rijk, waterschap en provincie
Overstromen buitendijks gebied – rijk, waterschap en gemeenten
Provincie
Stelt overstromingsgevaar en –risicokaarten vast ten behoeve van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico's (EU-ROR).
Keurt HWBP-projectplannen voor primaire keringen goed en coördineert de vergunningverlening van bijvoorbeeld Wet Natuurbeheer.
Wijst regionale waterkeringen aan en bepaalt hiervoor de waterveiligheidsnormen.
Bepaalt de normering voor regionale wateroverlast als basis voor zorgplicht waterschappen.
Is op provinciaal niveau verantwoordelijk voor Omgevingsbeleid / 2e laag Meerlaagsveiligheid (‘Water en Bodem Sturend’).
De Commissaris van de Koning is bevoegd gezag bij zeer omvangrijke calamiteiten.
Rijk
Bepaalt normen voor de sterkte van primaire en niet-primaire (regionale keringen) in beheer van Rijkswaterstaat.
Is verantwoordelijk voor beheer, onderhoud, toetsing en versterking van de door hen beheerde (niet-)primaire waterkeringen en kunstwerken zoals langs de Twentekanalen en de Ramspolkering.
Is verantwoordelijk voor regelgeving in buitendijkse gebieden langs hoofdwatersysteem.
Waterschap
Toetst de waterkeringen aan de door rijk en provincie bepaalde normen.
Is verantwoordelijk voor het beheer, onderhoud en versterking van primaire en regionale waterkeringen, uitgezonderd de door het rijk beheerde primaire keringen.
Hebben een zorgplicht en inspanningsverplichting op het vlak van het voorkomen van wateroverlast:
Zorgt voor inrichting en beheer van het regionale watersysteem waaronder waterbergingsgebieden.
Gemeente
Is op gemeentelijk niveau verantwoordelijk voor Omgevingsbeleid / 2e laag Meerlaagsveiligheid (‘Water en Bodem Sturend’)
Veiligheidsregio’s
Ons (hoofd)watersysteem is tegenwoordig vooral ingericht op het zo snel mogelijk afvoeren van water, bijvoorbeeld door het rechttrekken van rivieren en beken, die van nature juist meanderen, of het op grote schaal ontwateren van gronden. Om overstromingen en de gevolgen daarvan te beperken wordt door verschillende overheden samengewerkt bij het voorkomen van overstromingen (preventie), het realiseren van een waterrobuuste locatiekeuze en ruimtelijke inrichting (gevolgbeperking) en de optimalisatie van de crisisbeheersing inclusief nazorg en herstel. Deze lagen vormen samen de basis van meerlaagsveiligheid.

Figuur 20. Meerlaagsveiligheid
Het eindadvies van de Beleidstafel Hoogwater & Wateroverlast (2022) (opgesteld naar aanleiding van de extreme neerslageffecten in Zuid-Limburg) heeft het conceptuele model van meerlaagsveiligheid (bestaande uit laag 1 t/m 3) met twee lagen uitgebreid. Meerlaagsveiligheid bestaat nu uit de volgende lagen:
Waterbewustzijn (laag 0)
Hierbij begint al het handelen van burgers, bedrijven en overheden, voorafgaand en tijdens het optreden van klimaatextremen. Door vergroot waterbewustzijn is de maatschappij beter voorbereid op klimaatextremen.
Preventie (laag 1)
Het beperken van de kans op overstromingen en wateroverlast. Deze laag wordt gevormd door het creëren van voldoende ruimte voor het oppervlaktewatersysteem en robuuste waterkeringen die het achterland beschermen tegen overstromingen. Rijkswaterstaat en waterschappen hebben hier als water(kering)beheerders de belangrijkste rol.
Gevolgbeperking (laag 2)
Het beperken van schade en het zoveel mogelijk voorkomen van maatschappelijke ontwrichting in de voorbereidende ‘koude fase’ van crisisbeheersing en rampenbestrijding, door middel van een klimaatrobuuste locatiekeuze en inrichting van de leefomgeving. Op dit vlak vervullen provincies en gemeenten de grootste rol.
Crisisbeheersing (laag 3)
Het zoveel mogelijk voorkomen van maatschappelijke ontwrichting tijdens een crisis ('warme fase'). De veiligheidsregio’s en de door hen opgestelde calamiteitsplannen staan centraal in deze laag van meerlaagsveiligheid.
Klimaatrobuust herstel (laag 4)
Het herstellen van de leefomgeving nadat een crisis is opgetreden, op zo'n manier dat wordt bijgedragen aan het matigen van negatieve klimaateffecten. Bij vergelijkbare volgende gebeurtenissen ontstaat hierdoor minder schade en minder maatschappelijke ontwrichting.
Ontwikkelen waterbewustzijn (laag 0)
Ondersteund door de een vanuit het ministerie van I&W gestuurde landelijke aanpak (Ons Water) kunnen gemeenten en waterschappen en de onderwijssector specifiek en per doelgroep bewustzijn creëren, handelingsperspectief bieden en gedragsverandering realiseren. Belangrijkste actiehouders zijn waterschappen, (rivier)gemeenten en achterliggende koepels UvW en VNG in samenwerking met de veiligheidsregio’s.
Preventie via waterkeringen en ruimte voor het watersysteem (laag 1)
Het IJsselmeer en de daarin uitmondende IJssel, Zwarte Water en Vecht vallen onder het door Rijkswaterstaat beheerde landelijke hoofdwatersysteem. In Overijssel ligt langs het landelijke hoofdwatersysteem ongeveer 250 kilometer aan
primaire waterkeringen
, die het Rijk in 2017 (opnieuw) heeft aangewezen en genormeerd. Vrijwel alle primaire waterkeringen liggen in het beheergebied van Waterschap Drents Overijsselse Delta. In het beheergebied van de waterschappen Rijn & IJssel en Vallei & Veluwe gaat het om enkele kilometers primaire keringen.
Waterschappen toetsen de keringen, zorgen voor beheer en onderhoud en regelen versterking via het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP). De provincie keurt de door de waterschappen voorbereide projectbesluiten van HWBP-trajecten goed, en is daarbij verantwoordelijk voor coördinatie van vergunningverlening. De provincie kijkt onder meer naar ruimtelijke kwaliteit, cultuurhistorie en natuur.
Uit de eerste landelijke beoordelingsronde van primaire keringen (2017-2022) blijkt dat vrijwel nergens in Nederland wordt voldaan aan de normen. Ook in Overijssel is sprake van een grote versterkingsopgave; slechts een kwart voldoet aan de norm die in 2050 gehaald moet worden. De komende decennia worden ook hier veel nieuwe HWBP-projecten voor dijkversterking opgestart. Behalve dijkversterking kan meer ruimte voor het watersysteem bijdragen aan waterveiligheid. Na de extreme hoogwaters van 1993 en 1995 is het programma Ruimte voor de Rivier gestart. Onder meer bij Veessen-Wapenveld en het Reevediep is ruimte voor de IJssel gecreëerd. Bij Deventer is een ruimtelijke reservering vastgelegd, maar nog niet ingevuld. Het nieuwe programma Ruimte voor de Rivier 2.0. onderzoekt hoe lage en hoge rivierafvoeren het beste via de verschillende Rijntakken afgewikkeld kunnen worden. De hieruit voortkomende inzichten worden verwerkt in de te herijken voorkeursstrategie van het Deltaprogramma Rijn (najaar 2026). Op meer regionale schaal zijn de waterschappen en aanliggende gemeenten betrokken bij het programma Ruimte voor de Vecht.
Ongeveer 110 kilometer aan regionale waterkeringen bieden bescherming tegen overstromingen vanuit het regionale watersysteem van Meppelerdiep, Sallandse Weteringen en wateren rondom de Kampereilanden. Tussen 2018 en 2023 hebben Provinciale Staten de regionale keringen (opnieuw) aangewezen, genormeerd en voorzien van maatgevende waterstanden ten behoeve van de toetsing, die in 2027 moet zijn afgerond. Uiterlijk 2050 moeten de keringen aan de norm voldoen. Alleen waterschap Drents Overijsselse Delta (WDOD) heeft Overijsselse regionale keringen in beheer. WDOD is verantwoordelijk voor toetsing, beheer, onderhoud en eventuele versterking. In Figuur 21 staan de primaire en regionale waterkeringen weergegeven.

Figuur 21. Primaire en regionale waterkeringen.
Gevolgbeperking via ruimtelijk beleid (laag 2)
Waterkeringen kunnen falen en overstromingen veroorzaken waarbij de waterveiligheid in het geding is. Ook kan bij langdurige neerslag aanzienlijke wateroverlast optreden in gebieden langs het oppervlaktewatersysteem die niet door dijken beschermd zijn. De Europese Richtlijn Overstromingsrisico's (EU-ROR) verplicht lidstaten om gebieden met een ‘potentieel significant overstromingsrisico’ te benoemen. De provincie heeft als taak om elke zes jaar overstromingsgevaar en –risicokaarten van deze gebieden te maken, waarbij onderscheid wordt gemaakt naar verschillende kansklasses, variërend van 1/10 jaar (grote kans) tot 1/10000 (extreem kleine kans). Risico’s op overstroming zijn in te zien op de Atlas voor de Leefomgeving en www.risicokaart.nl.
De Europese Richtlijn Overstromingsrisico's (EU-ROR) is in 2009 opgenomen in de Nederlandse wet- en regelgeving. Het belangrijkste doel is het beperken van de gevolgen van overstromingen voor de gezondheid van mensen, het milieu en cultureel erfgoed en de economische bedrijvigheid. Concreet verplicht de ROR de lidstaten tot het maken van vier producten:
voorlopige risicobeoordeling (VORB);
overstromingsgevaarkaarten;
overstromingsrisicokaarten;
overstromingsrisicobeheerplan (ORBP).
In de VORB worden gebieden met een potentieel significant overstromingsrisico vastgesteld. In de aankomende ROR-cyclus worden ook alle gebieden langs onbedijkte regionale wateren beschouwd. Deze aanscherping komt rechtstreeks voort uit de aanbevelingen van de Landelijke Beleidstafel Wateroverlast en Hoogwater, die naar aanleiding van de zeer extreme regionale wateroverlast in 2021 Zuid-Limburg is ingesteld. De overstromingsgevaar- en risicokaarten vormen de basis voor het vaststellen van doelen en maatregelen in de overstromingsrisicobeheerplannen. In een overstromingsrisicobeheerplan (ORBP) beschrijven de Europese lidstaten de doelstellingen en de daaraan gekoppelde maatregelen voor het beheer van overstromingsrisico's in de stroomgebieden. De risicobeheerplannen zijn in 2022 in werking getreden en worden in 2028 opnieuw vastgesteld.
We streven naar zoveel mogelijk synergie tussen de Richtlijn Overstromingsrisico's en Kaderrichtlijn Water. Beide richtlijnen maken onderdeel uit van het Nationale Waterprogramma. In het Waterbesluit en de Wet veiligheidsregio's is vastgelegd dat Gedeputeerde Staten zorgdragen voor de productie, actualisatie en elektronische publicatie van overstromingsgevaar- en overstromingsrisicokaarten. De kaarten worden ten minste eenmaal in de zes jaar herzien. De kaarten voor heel Nederland staan op www.risicokaart.nl.
Voor meer informatie over de ROR zie de website van IPLO.
Het oppervlaktewatersysteem in Overijssel is niet overal ingericht op het vasthouden of bergen van water, maar juist op snelle afvoer. Extreme en langdurige neerslag kan snel leiden tot wateroverlast, zowel in bebouwde gebieden, natuurgebieden als in agrarisch landschap. Een recent voorbeeld is de extreme regionale wateroverlast in Zuid-Limburg in 2021. Deze gebeurtenis is aanleiding geweest om het uitvoeren van bovenregionale stresstesten wateroverlast (zie Sub-Paragraaf 8.3.3 Bovenregionale stresstest wateroverlast) landelijk op de agenda te zetten en de coördinatie hiervan bij de provincies te beleggen.
In de omgevingsverordening zijn normen bepaald voor gebieden waarbij de maximaal toelaatbare kans op wateroverlast door extreme neerslag is gerelateerd aan de economische waarde van het landgebruik en de te verwachten schade. Vormen van landgebruik die worden onderscheiden zijn: grasland, akkerbouw, hoogwaardige land- en tuinbouw, glastuinbouw en bebouwd gebied. De overlastnormen variëren van 1/10 jaar voor grasland tot 1/100 voor bebouwd gebied. Voor bepaalde gebieden gelden uitzonderingen. Normvrije gebieden zijn over het algemeen heel laag of hoog gelegen (natuur)gebieden waar wateroverlast geen probleem is, of niet aan de orde is. De waterschappen zijn als onderdeel van hun zorg- en inspanningsplicht aan zet om ervoor te zorgen dat deze normen gehaald worden. De omgevingsverordening biedt mogelijkheden om af te wijken van normen, bijvoorbeeld via een ander maaiveldcriterium.

Figuur 22. Watergebiedsreserveringen volgens onze vigerende omgevingsverordening.
In de omgevingsverordening zijn watergebiedsreserveringen gedaan voor vijf gebiedstypen waar zich overstromingen en wateroverlast kunnen voordoen. Hier worden via het ruimtelijk spoor voorwaarden gesteld om de schade zoveel mogelijk te beperken.
Primaire watergebieden en waterbergingsgebieden zijn gebieden waarin water in extreme situaties kan worden vastgehouden om te voorkomen dat waterafvoersystemen overbelast raken, en wateroverlast optreedt op plekken waar dit meer schade toebrengt. Primaire watergebieden lopen bij hevige neerslag, soms ook in combinatie met zeer hoge IJsselstanden zoals oostelijk van Deventer, relatief gemakkelijk onder water door hun lage ligging. Waterbergingsgebieden zijn door waterhuishoudkundige kunstwerken geschikt gemaakt zijn voor wateropvang.
Omgevingsplannen die betrekking hebben op essentiële waterlopen (en de vrijwaringszones) in het oppervlaktewatersysteem mogen alleen nieuwe ontwikkelingen toestaan wanneer de waterafvoer niet wordt beperkt en de toekomstige verruiming voor afvoer en berging van water mogelijk blijft.
Overstromingsrisicogebieden zijn niet beschermd door primaire keringen en liggen daarmee wettelijk buitendijks. In Overijssel gaat het om de Kampereilanden in gemeenten Kampen en Zwartewaterland. De Kampereilanden worden beschermd door regionale waterkeringen. Buitendijkse gebieden langs de grote rivieren en IJsselmeer zijn in onze omgevingsverordening niet als overstromingsrisicogebied bestempeld; voor dit beperkingengebied gelden rijksregels die in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) zijn opgenomen. Voor buitendijkse ontwikkelingen moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd bij Rijkswaterstaat. Dit geldt ook voor de Kampereilanden, waar nog nadere afstemming loopt tussen het Rijk, provincie, waterschap en gemeenten over de recente actualisatieslag van de Beleidslijn Grote Rivieren.
Voor de buitendijkse delen van het Zwarte Water, de Vecht en de Schipbeek gelden daarnaast beperkingen vanuit de beherende waterschappen.
In primaire watergebieden en waterbergingsgebieden mag worden gebouwd mits hierdoor het waterbergend vermogen niet wordt aangetast. Daarbij geldt wel dat nieuwe kapitaalintensieve functies zoals woonwijken, bedrijventerreinen en glastuinbouwlocaties zoveel mogelijk worden geweerd in verband met schadekosten. In overstromingsrisicogebieden geldt dat nieuwe kapitaalintensieve functies worden geweerd in verband met het overstromingsrisico.
Samengevat houden wij via onze omgevingsverordening rekening met waterveiligheid en wateroverlast door het aanwijzen en actueel houden van genoemde watergebiedsreserveringen. Aan ontwikkelingen in deze gebieden worden voorwaarden gekoppeld; zowel de gebieden als de instructieregels worden de komende jaren in afstemming met de meerlaagsveiligheidspartners geëvalueerd en mogelijk geactualiseerd.
Crisisbeheersing (laag 3)
Het
overstroombaar gebied
omvat grofweg de westelijke helft van Overijssel. Hieronder vallen zowel uiterwaarden, onbedijkte gebieden langs het oppervlaktewatersysteem, als ook door dijken beschermde gebieden. Deze zone kan – afhankelijk van de specifieke locatie – regelmatig of juist alleen in zeer extreme situaties getroffen worden door overstroming, waarbij de overstromingsdiepte sterk varieert. Het is gewenst dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen in dit gebied nadenken over maatregelen die getroffen kunnen worden om bebouwing te beschermen tegen onderlopen, inwoners te kunnen evacueren of belangrijke functies veilig te stellen. Als er zwaarwegende maatschappelijke belangen zijn om nieuwe stedelijke functies toe te voegen, dient meerlaagsveiligheid ook op langere termijn gegarandeerd te zijn. Dit kan door de gebiedsinrichting of bouwwijze hierop aan te passen. Het gaat bijvoorbeeld over vluchtlocaties, evacuatieroutes, ophoging van gebieden of wegen, bescherming van vitale infrastructuur en kwetsbare objecten, bescherming van lokale dijken en kades die de gevolgen van een overstroming kunnen beperken of geleiding van water naar gebieden waar het minder schade veroorzaakt. Onze omgevingsverordening schrijft voor dat een overstromingsrisicoparagraaf wordt opgenomen in de toelichting bij omgevingsplannen die nieuwe ontwikkelingen in overstroombaar gebied mogelijk maken.
De Veiligheidsregio's IJsselland en Twente zijn verantwoordelijk voor rampenbestrijding en de crisisbeheersing, en daarmee ook voor de hulpverlening in geval van overstromingen en extreme wateroverlast. Daarvoor zijn draaiboeken voorhanden, en wordt samengewerkt met gemeenten, Rijkswaterstaat, waterschappen en de provincie. In en rond het overstromingsrisicogebied de Kampereilanden en de IJsselkeringen in Kampen wordt hier jaarlijks mee geoefend. De Commissaris van de Koning is bevoegd gezag bij zeer omvangrijke calamiteiten.
Veiligheidsregio’s worden als belangrijkste actiehouder voor crisisbeheersing betrokken bij zowel de regionale klimaatstresstesten van DPRA regio’s als de bovenregionale stresstest wateroverlast in het stroomgebied van de Vecht. Daarin is er de nodige aandacht voor blijven functioneren van vitale en kwetsbare functies, waaronder hulpverleningsassets als ambulance- en brandweerposten en ziekenhuizen. Aanvullend wil Veiligheidsregio IJsselland - mogelijk samen met DPRA regio RIVUS - een realistische evacuatiestrategie opstellen, waarin zowel grootschalige evacuatie als bereikbaarheid van shelters worden meegenomen. Het is van groot belang dat alle lagen van meerlaagsveiligheid worden meegenomen. Overijssel pakt hierin haar rol als (mede)vertegenwoordiger van de 2e laag.
Klimaatrobuust herstel (laag 4)
Schade door overstroming van niet-primaire waterkeringen en regenval wordt bij steeds meer verzekeraars gedekt, in tegenstelling tot schade na falen van een primaire waterkering. In het geval van een ramp met veel schade kan beroep worden gedaan op de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts). Het ministerie van IenW is in gesprek met Rijkswaterstaat om de bij hen in beheer zijnde assets bij herstel klimaatrobuust terug te bouwen. Deze aanpak kan op termijn verbreed worden naar overige infrabeheerders zoals gemeenten en provincies.
De locatiekeuze van ontwikkelingen is belangrijk om in de toekomst wateroverlast te voorkomen. Het Rijk heeft daarom een Ruimtelijk afwegingskader klimaatadaptieve gebouwde omgeving opgesteld, waaruit opgemaakt kan worden waar vanuit klimaatoogpunt beter wel of niet (danwel hoe) te bouwen. Dit kaartbeeld is nadrukkelijk ter verdere uitwerking aan de regio. In deze kaart is onder meer aandacht voor beekdalen, buitendijkse gebieden, zones langs waterkeringen, laagste gebieden in polders, veenweidegebieden, moerige gronden of inklinkende kleigronden.
Water en bodem sturend is een van de leidende principes in de omgevingsvisie. Wij willen in ons omgevingsbeleid bij zowel locatiekeuze, gebiedsinrichting als bouwwijze beter rekening houden met waterveiligheid en regionale wateroverlast. De hoofdlijnen hiervan zijn als volgt samen te vatten:
We creëren ruimte voor het vasthouden, bergen en afvoeren van water in onze ruimtelijke inrichting, landgebruik en landbeheer;
In uiterwaarden willen we - in lijn met de Beleidslijn Grote Rivieren - geen nieuwe bebouwing meer toestaan;
We houden rekening met toekomstige ruimtevraag voor dijkversterking van zowel primaire als regionale waterkeringen;
We reserveren 5-10% van de diep(st)e polders voor waterberging;
hier is geen nieuwe bebouwing toegestaan tenzij het waterbergend vermogen niet wordt aangepast;
We maken risico’s van overstroming en wateroverlast medesturend bij de locatiekeuze en inrichting van woningbouw;
We zetten in op grootschalig herstel van beekdalen, met als doelen het verbeteren van waterkwaliteit, natuur, grondwaterstand, groenblauwe dooradering en waterberging.
In de zomer van 2021 werd Limburg zwaar getroffen door wateroverlast. Naar aanleiding hiervan is de Beleidstafel Wateroverlast en Hoogwater ingesteld. In het eindadvies werd ingegaan op de noodzaak om in heel Nederland bovenregionale stresstesten uit te voeren en daarin vooral ook aandacht te besteden aan het voorkomen van uitval van vitale en kwetsbare functies.
De bovenregionale stresstesten zijn verbonden met lokale en regionale stresstesten in DPRA-verband en andere trajecten zoals het hoofdwatersysteem en het programma Vitaal. Ze zijn gebaseerd op een extreme neerslaggebeurtenis, zoals die van juli 2021 in Limburg, België en Duitsland. Regio's kunnen deze aanvullen met gebiedsrelevante gebeurtenissen voor een gedetailleerder beeld.
Aan provincies is gevraagd de coördinatie op zicht te nemen; in het stroomgebied van de Vecht is de handschoen opgepakt door Overijssel en Drenthe. Doel is om beter voorbereid te zijn op extreme wateroverlast en om maatschappelijke ontwrichting te voorkomen. Waterschappen zijn via modellering leidend in het opstellen van de waterbeelden als eerste fase van de bovenregionale stresstest. Waterbeelden zijn de input voor de twee fase (gevolganalyse) waarin een beeld ontstaat van de economische schade, aantal getroffen mensen en mogelijk uitval van vitale objecten.
Vitale en kwetsbare functies zoals elektra, gezondheidszorg en drinkwater zijn van groot maatschappelijk belang; doorfunctioneren ten tijde van overstroming en wateroverlast is van groot belang om ontwrichting te voorkomen. Nieuwe vitale assets met een belangrijke functie binnen hiërarchische netwerken (zoals elektra en telecom) willen we niet toestaan in gebieden met substantieel risico op overstroming of wateroverlast. Groot onderhoud en uitbreiding van bestaande assets zou moeten worden aangegrepen om locaties en objecten via gebiedsinrichting en aanpassing van bouwwijze waterrobuuster te maken. Het middel om tot dit doel te komen is in eerste instantie het opstarten van regionale gesprekken met het bevoegd gezag (veelal ministeries) en de beheerders van deze functies. Dit willen we agenderen in de nieuwe zesjarige cyclus (2025-2030) van regionale klimaatstresstesten en risicodialogen in de vier DPRA-werkregio's in Overijssel, en in de hiervoor beschreven bovenregionale stresstesten wateroverlast.
Vanuit het Nationale Deltaprogramma zijn in 2015 verschillende regionale voorkeursstrategieën en deltabeslissingen opgesteld, die zes-jaarlijks worden herijkt. De eerstvolgende herijking vindt plaats in het Deltaprogramma 2027. Wij werken als regionale stakeholder mee aan actualisatie van voorkeursstrategieën van de Deltaprogramma's Rivieren en IJsselmeergebied en participeren in de aanpak van Ruimte Voor de Rivier 2.0. Daarbij kijken we verder dan het jaar 2050 en ruimer dan alleen naar waterveiligheid; ook interactie met natuur, bevaarbaarheid, economie en ruimte wordt meegenomen. Daarnaast is zoetwaterbeschikbaarheid een belangrijk doel; er is een sterke relatie met de herijking van de voorkeursstrategie Deltaprogramma Zoetwater vanwege aanvoer naar het IJsselmeer en de zoetwatervoorziening van hoger Oost-Nederland via Twentekanaal.
De belangrijkste Overijsselse items vanuit het Deltaprogramma zijn hoe in de toekomst de afvoerverdeling over de verschillende Rijntakken bij zowel laag- als hoogwater gaat plaatsvinden, en hoe het IJsselmeer gaat meebewegen met de zeespiegelstijging. Naar verwachting zal de IJssel een grotere rol krijgen in het verwerken van extreem hoogwater en is een (beperkte) stijging van het IJsselmeerpeil onontkoombaar. De waterveiligheidsopgave in de IJsselvechtdelta als overgangsgebied tussen IJsselmeer en de grote rivieren neemt duidelijk toe, mogelijk kan dit leiden tot ruimtelijke claims op binnendijkse gebieden.
Op bovenregionale schaal en deels ook internationale schaal willen wij in het deelstroomgebied Rijn-Oost en bij onze Duitse (regionale) partners het belang van een robuust en veilig watersysteem agenderen met daarbij een eerlijke verdeling van de lusten en de lasten.
Het Rijk heeft in 2017 nieuwe normen voor primaire waterkeringen vastgesteld. Uit de eerste landelijke beoordelingsronde bleek dat in het grootste deel van Nederland niet voldaan wordt aan de normen. Met het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP) wordt toegewerkt naar de gewenste situatie in 2050. De provincie (GS) is bevoegd gezag om de door de waterschappen vastgestelde projectbesluiten voor versterking van primaire keringen goed te keuren. Daarbij kijken we vooral naar onze kerntaken als ruimtelijke kwaliteit, cultuurhistorie, natuur en mobiliteit.
De provincie heeft via de omgevingsverordening regionale keringen aangewezen en genormeerd langs het Meppelerdiep en de Sallandse Weteringen. Aanvullend zijn ter bescherming van de buitendijks gelegen Kampereilanden de omliggende regionale keringen aangewezen en genormeerd. Evenals bij de primaire keringen is 2050 hier het richtjaar. In 2023 zijn de bijbehorende maatgevende waterstanden voor toetsing vastgesteld. De toetsing hiervan vindt uiterlijk in 2027 plaats.
Wij hebben in de omgevingsverordening een kaart met omgevingswaarden voor regionale wateroverlast opgenomen. Deze kaart is bepalend voor de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht. De omgevingswaarde bepaalt hiermee de zorgplicht en inspanningsverplichting voor waterschappen.
Waterschappen toetsen via watersysteemanalyses of voldaan wordt aan de normering. De voortgang wordt meegenomen in de jaarlijkse bestuursrapportages van de waterschappen. Gestreefd wordt om in het jaar 2027 overal aan de norm te voldoen. Als normen stelselmatig niet gehaald worden, ligt het voor de hand om een gebiedsproces op gang te krijgen en met stakeholders een voorkeursstrategie uit te werken. Daarbij varieert het spectrum van oplossingen tussen technische maatregelen en acceptatie van wateroverlast. De provincie zet in op intensievere betrokkenheid bij de resterende aandachtspunten, omdat dit onder meer de sponsstrategie en veenweidestrategie raakt. We willen voorkomen dat maatregelen te ver doorschieten en op andere momenten ongewenste verdroging veroorzaken. Samen met de waterschappen gaan we onderzoeken hoe we de bestaande normeringssystematiek meer klimaatadaptief kunnen maken (zie ook Paragraaf 8.4 Wat verwachten wij van onze partners).
In Overijssel is de Europese Richtlijn Overstromingsrisico’s van toepassing op alle gebieden langs het landelijke hoofd- en regionale watersysteem, waar overstromingen kunnen optreden als gevolg van dijkdoorbraken. In de voorbereiding van de volgende 3e ROR periode (2028-2033) is er voor het eerst ook aandacht voor wateroverlast vanuit het onbedijkte regionale en lokale oppervlaktewatersysteem. Dit betreft gebieden die door de waterschappen getoetst zijn aan de in de omgevingsverordening vastgelegde normen voor regionale wateroverlast. De provincie stemt met waterschappen en Rijkswaterstaat Oost-Nederland af over aanlevering van overstromingsberekeningen en de toetsresultaten wateroverlast. De provincie is verantwoordelijk voor het vaststellen en vrijgeven van overstromingsgevaar- en risicokaarten (eind 2025); alle regionale gegevens worden uiteindelijk gebundeld in het nieuwe landelijke Overstromingsrisicobeheerplan 2028-2033.
We werken samen met waterschappen en gemeenten om waterveiligheidsmaatregelen te implementeren en de impact van wateroverlast te beperken.
Waterschappen staan aan de lat om via het HWBP de primaire waterkeringen te verbeteren. Er ligt vooral een versterkingsopgave in de IJsselvechtdelta. Gedeputeerde Staten zijn bevoegd gezag om het projectbesluit goed te keuren, waarbij de provincie expliciet kijkt naar natuur, cultuurhistorie en ruimtelijke kwaliteit. De komende periode willen wij met de waterschappen afspraken maken over hoe de landelijke actualisatie van de reserveringszones voor primaire waterkeringen doorvertaald kan worden in het omgevingsbeleid.
De regionale keringen zullen uiterlijk in 2027 door het waterschap worden getoetst, en zullen in 2050 aan de norm moeten voldoen. De provincie en WDOD stemmen regelmatig af over de tussenresultaten van de toetsing van de keringen langs de Sallandse Weteringen, het Meppelerdiep en de Kampereilanden.
Samen met waterschappen, gemeenten en veiligheidsregio’s wordt onderzocht of onze watergebiedsreserveringen in de omgevingsverordening nog actueel zijn. Mogelijk zijn er door klimaatverandering aanvullende reserveringen nodig of kunnen deze vervallen. Met betrokken partijen gaan we onderzoeken of er aanleiding is om de bijbehorende instructieregels aan te passen. Aan de orde komt hoe onze instructieregels rondom de overstromingsrisicoparagraaf zich verhouden tot de weging van het waterbelang en hoe we advisering vanuit het water- en ruimtedomein op elkaar kunnen afstemmen. Onze inzet is om met alle betrokken overheidslagen beter te borgen dat de lagen van meerlaagsveiligheid een echte wisselwerking hebben. Daarmee geven we invulling aan de aanbevelingen van de Rekenkamer uit het rapport Voorbij de Dijk (2023).
De normering wateroverlast verschaft duidelijkheid over de zorgplicht van waterschappen en heeft geleid tot inzichten en investeringen in het watersysteem. De relatie met klimaatadaptatie is echter een knelpunt. De herijking van de normering vereist een nieuw stelsel met een basisbeschermingsniveau, ruimte voor risicodialogen en aandacht voor calamiteitenzorg. Gevisualiseerd in Figuur 23. Een nieuwe normering zou niet meer (volledig) afhankelijk moeten zijn van de maaiveldfunctie, maar (meer) gekoppeld moeten worden aan de gebiedsspecifieke kenmerken van het water- en bodemsysteem.

Figuur 23. Normering wateroverlast
Samen met waterschappen en gemeenten zal – gevoed vanuit de landelijke CoP over dit thema - worden verkend in hoeverre een meer gebiedsgerichte en risicogestuurde normering wateroverlast wenselijk of mogelijk is.
In de ruimtelijke ordening meer rekening houden met waterveiligheid en wateroverlast betekent dat er zowel bij locatiekeuze, gebiedsinrichting als bouwwijze ingespeeld moet worden op de mogelijke gevolgen van klimaatverandering voor wat betreft extreem natte situaties. Hoofdstuk 2 Ruimtelijke Adaptatie gaat specifiek in op ons provinciale beleid voor deze drie stappen.
In Hoofdstuk 4 Oppervlaktewatersysteem van dit RWP komt het oppervlaktewatersysteem aan de orde. Daar gaat het zowel over waterkwaliteit als waterkwantiteit; bij dit laatste is ook aandacht voor een teveel aan water, en dus ook wateroverlast. In Hoofdstuk 2 Ruimtelijke Adaptatie is via de regionale stresstesten in de DPRA regio’s ook aandacht voor de gevolgen van het veranderende klimaat voor waterveiligheid en wateroverlast.
Het IJsselmeer is van groot belang voor de zoetwatervoorziening van grote delen van Nederland. De IJssel en de Vecht zijn de belangrijkste toeleveranciers, maar Overijssel is zelf ook afnemer van zoetwater uit het IJsselmeer ten behoeve van onder meer de veenweidegebieden. Een mogelijke stijging van het IJsselmeerpeil ter vergroting van de zoetwaterbuffer of om mee te groeien met de zeespiegelstijging vergroot echter de waterveiligheidsopgave in de IJsselvechtdelta.
/join/id/regdata/pv23/2025/25pdffb24cb21-38f3-4fbb-bd2a-dc45453b4554/nld@2025‑05‑15;53
/join/id/regdata/pv23/2025/25pdfed70820f-c213-43b7-901c-243a76b261e0/nld@2025‑05‑15;53
/join/id/regdata/pv23/2025/25pdf1ae9e876-550d-4429-a8ab-37350129ef1f/nld@2025‑05‑15;53
/join/id/regdata/pv23/2025/25pdf9ef88915-c7d5-4e41-8580-765bfcca0680/nld@2025‑05‑15;53
/join/id/regdata/pv23/2025/25pdfc370dac8-2f6f-4ed9-b2af-86ea52f9eae4/nld@2025‑05‑15;53
/join/id/regdata/pv23/2025/25pdf59ea9998-6932-47dd-b8bd-b6e75676cd50/nld@2025‑05‑15;53
1.1 Water en bodem sturend
Water- en bodemsystemen vormen de basis voor ruimtelijke ontwikkelingen in een klimaatbestendige provincie. Dit inspiratieblad illustreert hoe het principe ‘water en bodem sturend’ in praktijk wordt gebracht bij gebiedsontwikkeling. De voorbeelden tonen hoe natuurlijke systemen leidend kunnen zijn in de verschillende delen van Overijssel bij keuzes voor wonen, werken, landbouw en natuur, met toekomstbestendige oplossingen als resultaat.
1.1.1 De aanpak van ‘water en bodem sturend’ verschilt per gebiedstype
Overijssel is een provincie met een rijke diversiteit aan gebieden. De manier waarop water en bodem sturend (WBS) toegepast kan worden in het veenweidegebied is bijvoorbeeld heel anders dan op de zandgronden. En binnen het veenweidegebied zijn er ook weer grote verschillen. Het vraagt om maatwerk. In dit inspiratieblad geven we mogelijkheden aan voor hoe het leidende principe water en bodem sturend toepast kan worden in zandgronden, de IJssel-Vecht delta, veenweidegebieden en bebouwd gebied.
1.1.2 Welke aanpak werkt in welk gebied?
We zoomen in op de verschillende gebiedstypen. De gebiedstypen zijn gebaseerd op hydrologische, geomorfologische en landschappelijke kenmerken en houden zich niet aan bestuurlijke grenzen. Ze gaan geleidelijk in elkaar over en beïnvloeden elkaar. In veenweidegebieden is bijvoorbeeld de invloed van aangrenzende zandgronden en de IJssel, Vecht en Delta merkbaar door grondwaterstromingen en overstromingsrisico. Verder staat het watersysteem niet op zichzelf. Het vraagt om bewust te zijn van de bovenstroomse invloeden op een locatie en hoe ingrepen doorwerken in de stroomrichting. Zo komt de afvoer van de Vecht volledig van neerslag in het bovenstroomse gebied. De Rijn is nu nog een gemengde rivier met regenwater en smeltwater van gletsjers, maar zal in de toekomst een regenrivier worden. Dit betekent meer kans op droogval in de zomer en meer afvoer in de winter. Door de stijgende zeespiegel zal het waterpeil in het IJsselmeer hoger zijn om verzilting tegen te gaan. Dit heeft invloed op de IJssel en de Vecht, waar hogere waterpeilen verwacht worden. In bovenstroomse gebieden is het van belang om rekening te houden met de invloed op benedenstroomse gebieden en versnelde afvoer te voorkomen. Dit geldt ook voor grondwaterstroming, waar water via de bodem naar de oppervlakte komt.
1.2 Stedelijke gebieden kennen hun eigen uitdagingen en hebben ook relatie met het gebiedstype waarin ze liggen
Stedelijke gebieden staan niet op zichzelf. Een goede connectie met de inrichting van het omliggende gebied draagt bij aan een vitale leefomgeving. Natuurverbindingen, waterlopen en functies in de stadsrand spelen hierbij een belangrijke rol, omdat ze stad en buitengebied met elkaar verbinden. Stedelijke gebieden komen voor in alle gebiedstypen en hebben een relatie met de specifieke kenmerken van die gebieden. Ook bij de inrichting van stedelijke gebieden is het daarom belangrijk om rekening te houden met lokale kenmerken, zoals de doorlatendheid van de ondergrond op zandgronden, de slappe bodem in veenweidegebieden of de natte omstandigheden in de IJssel Vechtdelta.
In de inspiratiebladen hierna lichten we per gebiedstype mogelijke oplossingen toe.

1.3 Principes voor onze zandgronden
1.3.1 Beschrijving van het gebiedstype
Veruit het grootste deel van Overijssel bestaat uit zandgronden. Ze zijn te vinden in Twente, Salland en in de gebieden ten noorden van de Vecht. Binnen het gebiedstype zandgronden vallen hoge en droge dekzandruggen, lagere en nattere dekzandlaagtes, beekdalen, hoogveengebieden en moerige gronden.
1.3.2.Inspiratie aanpak van WBS in de zandgronden
Op de zandgronden willen we werken aan het vergroten van de grondwatervoorraad door herstel van de balans tussen onttrekking en aanvulling, vertragen van de afvoer en verbetering van de waterkwaliteit. Door slimme keuzes te maken in de ruimtelijke inrichting en het grondgebruik kan de sponswerking van een gebied vergroot worden en kan het regenwater infiltreren naar de ondergrond. Zo vertraagt het watersysteem, blijven grondwaterstanden langer op peil en worden pieken in de afvoer (zowel te veel als te weinig) gedempt. Hiervoor is het van belang dat voorwaarden worden opgelegd aan ontwatering, onttrekkingen, buffering, lozingen en afspoeling van stoffen. Deze voorwaarden moeten zorgen voor voldoende watervoerendheid van beken, hogere grondwaterstanden, voldoende sterke kwelstromen voor bijzondere condities en natuurwaarden en een goede waterkwaliteit.

1.4 Principes voor onze IJssel Vecht Delta
1.4.1 Beschrijving van het gebiedstype
De rivieren IJssel en Vecht en het IJsselmeergebied komen samen in de IJssel-Vechtdelta. De Vecht ontspringt in Duitsland en voert met name neerslag af. Nagenoeg half Overijssel ten oosten van de Sallandse heuvelrug watert via het Regge-systeem af naar de Vecht. Daarnaast wordt veel oppervlaktewater vanuit Drenthe, o.a. Reest en Drentse hoofdvaart, afgevoerd via het Zwarte water naar de Delta. De IJssel is voor zijn watervoerendheid afhankelijk van de afvoerverdeling tussen Rijn en IJssel. De waterstanden op de IJssel zijn belangrijk voor de watervraag van landbouw en natuur (wateraanvoer) en scheepvaart (zoals het Twentekanaal). In uiterwaarden en overstromingsvlaktes (ooien) is waardevolle natuur als soortenrijke graslanden en ooibossen aanwezig.
1.4.2 Inspiratie aanpak van WBS in de IJssel Vechtdelta
In de IJssel-Vecht delta nemen de overstromingsrisico’s toe als gevolg van de onzekerheid over toekomstige afvoeren en waterstanden. Door bewust met onze ruimte om te gaan kunnen risico’s worden beheerst. Bijvoorbeeld door het reserveren van ruimte die in de toekomst nodig is voor afvoer, berging of uitbreiding van infrastructuur. Zo voorkomen we lock-ins. Onderdeel hiervan is rekening houden met de toekomstige peilstijging van het IJsselmeer. Deze stijging is sterk merkbaar bij Kampen, maar werkt door tot Zwolle en verder stroomopwaarts. Ook willen we anticiperen bij het bouwen in gebieden die kunnen overstromen op mogelijke risico’s en gevolgen. Dit kan door de locatiekeuze op deze risico’s te beoordelen. Als toch gebouwd wordt op plekken met hoger risico, dan wordt voorkomen dat er een toename van kwetsbaarheid voor wateroverlast of overstroming optreedt.

1.5 Principes voor onze veenweidegebieden
1.5.1 Beschrijving gebiedstype
In Noordwest Overijssel ligt ongeveer 20.000 hectare veenweidegebied. Het veenweidegebied is een cultuurlandschap, waar mensen al eeuwenlang het landschap naar hun hand hebben gezet. Om agrarisch gebruik mogelijk te maken wordt het veen ontwaterd. De lokale omstandigheden in de veenweidegebieden in Overijssel zijn zeer divers op het gebied van (geo)hydrologie, bodem, cultuurhistorische kenmerken, en de impact op/van aangrenzende systemen.
Het gebied grenst in het noorden aan de lager gelegen Friese Groote Veenpolder. Het peilverschil met de diep ontwaterde Groote Veenpolder veroorzaakt grote wegzijging van water. Aan de oostzijde grenst het gebied aan de hogere zandgronden van Overijssel en Drenthe. Aan de westzijde aan de diepe Noordoostpolder waardoor veel water uit het gebied wegzijgt naar het westen. Als gevolg van ontwatering en bodemdaling in de agrarische gebieden ligt het laagveen Natura 2000-gebied Wieden-Weerribben nu hoger dan de omliggende veenweidegebieden. Dit heeft wegzijging van water naar de lager liggende agrarische gebieden met verdroging van het natuurgebied en verlies van natuurwaarden tot gevolg.
1.5.2 Inspiratie aanpak van WBS voor het veenweidegebied Noordwest Overijssel
In het veenweidegebied willen we werken we aan de doelen om veenoxidatie en bodemdaling door vernatting van het laagveen tegen te gaan of te stoppen. Omdat de omstandigheden divers zijn, is er geen sprake van een geschikte aanpak voor het hele gebied. In de ‘Gebiedsgerichte aanpak Noordwest Overijssel’ voeren gebiedspartners pilots met diverse maatregelen uit en wisselen kansrijke aanpakken met elkaar uit. Dat gebeurt ook op landelijk niveau in het veenweide innovatie programma Nederland (VIP NL). Overigens is er ook in ‘klei op veen’ gebieden vernatting belangrijk, door scheurvorming kan ook daar oxidatie plaats kan vinden en is vernatting nodig. Vernatten kan bijvoorbeeld door peilopzet, slootverdichting, en greppelinfiltratie.
Het vernatten vereist maatwerk door de lokaal specifieke fysieke omstandigheden (veensoort, bodemopbouw, etc.) en landschappelijke kenmerken. Om het laagveengebied nat te kunnen houden, is het belangrijk om wegzijging van water tegen te gaat. Dit kan door een hydrologische bufferzone. Dit vraagt nadere verkenning en maatwerk. Het gebruik van gebiedseigen water voor het vernatten heeft de voorkeur. Gebiedseigen water heeft dezelfde organische en chemische kwaliteit en zorgt voor minder verontreiniging.

1.6 Principes voor onze bebouwde gebieden
1.6.1 Beschrijving gebiedstype
Bebouwd gebied zijn dorpen en steden waarin een concentratie van bebouwing en infrastructuur te vinden zijn. Het gaat dan om woongebieden, bedrijventerreinen en autowegen. In Overijssel zijn de grotere stedelijke gebieden met name in de delta van de IJssel en in de Twentse stedenband gelegen. Deze gebieden ondervinden de gevolgen van klimaatverandering. Zo is er onvoldoende ruimte ingebouwd voor het opvangen van piekbuien door de sterke mate van verharding of is er ontwikkeld in een kwetsbaar gebied (bv. buitendijks gebied of in laag gelegen gebieden waar neerslag via vrij verval op afwatert). Voor de toekomst bestaat er nog een flinke opgave om nieuwe woon- en werkgebieden te ontwikkelen. Deze gebieden moeten voor vele decennia hun functie kunnen uitoefenen, daarom is een goede locatiekeuze en robuustheid in het ontwerp noodzakelijk.
1.6.2 Inspiratie aanpak van WBS voor bebouwd gebied
Voor stedelijke gebieden geldt een duidelijke relatie met het onderliggende gebiedstype. Zwolle in de IJsseldelta kent andere uitdagingen dan Enschede, wat hoog op de zandgronden onder steil vrij verval ligt. Bij de locatiekeuze van nieuwe verstedelijking is het van belang om rekening te houden met de bodem en de plek in het watersysteem. Het is belangrijk om de klimaatadaptatie opgave niet te vergroten en daarom zijn slappe, natte relatieve laagtes en overstroombare gebieden beperkt geschikt voor nieuwbouw. We willen problemen die zich kunnen voordoen op deze kwetsbare locaties niet afwentelen op de gemeenschap, naar de toekomst of naar andere gebieden. Een robuuste ontwikkeling houdt zijn eigen klimaatbroek op, een groenblauwe dooradering kan hierbij helpen en heeft meerdere bijkomende voordelen voor een prettige leefomgeving. Klimaatrobuustheid kan vorm krijgen door rekening te houden met de manier waarop wordt gebouwd zodat dit wordt afgestemd op lokale water- en bodemkarakteristieken en rekening houdt met lange termijn klimaatverandering (situatie 2100).

Regionaal Actieplan beschikbaarheid drinkwaterbronnen
2023 tot 2030 – Vitens, regio Overijssel en Provincie Overijssel
1 Inleiding
Dit actieplan geeft inzicht in de beschikbaarheid van drinkwaterbronnen voor de regio Overijssel van drinkwaterbedrijf Vitens. Het regionale actieplan heeft betrekking op de provincie Overijssel, een deel van de provincie Drenthe en Noordelijk Flevoland. Knelpunten, effecten van knelpunten
(voor en na 2030) en oplossingsrichtingen komen in beeld. Doel van het actieplan is om op lokaal en regionaal niveau het bestuurlijke gesprek te faciliteren en om op lokaal en regionaal niveau partijen te bewegen de juiste acties te nemen. Voor knelpunten die uitsluitend op landelijk niveau oplosbaar zijn, worden bestuurders op rijksniveau aangesproken in het overkoepelende Actieprogramma.
De opgave in dit regionaal actieplan is gebaseerd op het RIVM-rapport van april 2023 en waar nodig geactualiseerd met interviews gehouden tweede helft 2023 met vertegenwoordigers van Vitens en de provincie Overijssel. De focus ligt op acties met effect op de periode vóór 2030. Voor oplossingen die pas effect hebben na 2030 zijn veelal ook vóór 2030 acties nodig: die worden ook benoemd. Het plan is geaccordeerd door provincie en drinkwaterbedrijf.
Maatregelen met betrekking tot waterbesparing maken geen deel uit van het regionaal actieplan. Deze zijn onderdeel van het landelijk actieprogramma Waterbesparing.
Hoofdstuk 2 schetst een beeld van de urgentie rond de beschikbaarheid van drinkwaterbronnen tot 2030 in de provincie Overijssel en het verzorgingsgebied van Vitens. De benodigde productiecapaciteit tot 2030 en lopende acties om daaraan te voldoen komen in hoofdstuk 3 aan bod. Knelpunten die realisatie belemmeren, oplossingen, acties, actiehouders en status staan in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 zijn de conclusies weergegeven.
2 Urgentie
De situatie in Overijssel is erg nijpend en daarmee hoog urgent. Er is op dit moment een tekort aan operationele reserve en met name in Overijssel-Zuid (Twente) zijn er geen mogelijkheden om deze tekorten te verhelpen binnen de huidige vergunningscapaciteit. Cruciale bouwstenen om deze opgave voor de korte termijn op te lossen zijn vastgelopen, zijnde Hammerflier en Daarle-Vriezenveen. Als gevolg van het risico op zettingsschade kan Hammerflier niet worden ontwikkeld op korte termijn. Daarnaast is geconcludeerd dat de winning Daarle-Vriezenveen niet ontwikkeld kan worden op korte termijn vanwege problemen met waterkwantiteit en -kwaliteit. Ondanks dat besloten is om andere bouwstenen te versnellen richting 2030 is allerminst zeker of de operationele reserve dan op orde is. In samenwerking tussen provincie Overijssel en Vitens wordt er alles aan gedaan binnen de mogelijkheden van beide partijen om de reserves te verbeteren, zelfs als het niet doelmatig en kosten intensief is.
Consequentie van deze tekorten is dat zakelijke klanten in Twente nu al geen zekerheid hebben over de levering van drinkwater. Bij uitblijven van resultaten zal dit voortzetten en kan deze situatie ook in de rest van Overijssel optreden.
3 Opgave en lopende maatregelen
Doel van dit hoofdstuk is het geven van inzicht in de kwantitatieve opgave om in 2030 te beschikken over voldoende productiecapaciteit en inzicht in de acties die ervoor moeten zorgen dat de productiecapaciteit ook daadwerkelijk beschikbaar is in 2030. Dat is het vertrekpunt om te toetsen of lopende maatregelen toereikend zijn om het verschil tijdig te overbruggen.
3.1 Toelichting aanpak
Provincie Overijssel, Vitens, Waterschap Vechtstromen en Waterschap Drents Overijsselse Delta hebben een adaptieve strategie opgesteld waarin is beschreven op welke wijze de drinkwatervoorziening in Overijssel kan worden gegarandeerd.
In de Adaptieve Strategie Drinkwatervoorziening is ook een uitvoeringsagenda opgenomen met maatregelen voor de korte, middellange en lange termijn. De uitvoering hiervan wordt doorlopend gemonitord en waar nodig bijgesteld.
Aanvullend daarop wordt gewerkt aan scenariostudies voor ontwerp van toekomstige transportinfrastructuur. Dit omdat transport van Overijssel-Noord naar Overijssel-Zuid een belangrijke sleutel is voor het oplossen van de reserve problematiek in Overijssel-Zuid. Hiervoor ontbreekt het echter aan de benodigde infrastructuur om water grootschalig tussen deze clusters te transporteren.
3.2 Noodzakelijke productiecapaciteit tot 2030
In tabel 1 is de opgave voor de benodigde extra productiecapaciteit tot 2030 voor de regio Overijssel, inclusief een deel van Drenthe en Noordelijk Flevoland, weergegeven. Getallen zijn op basis van de prognose van de drinkwatervraag van Vitens van 2023.
Tabel 1 Opgave voor Overijssel tussen 2023 en 2030 (in miljoen m3 per jaar)
Huidige operationele capaciteit (2023) |
| Operationele capaciteit te realiseren |
| |
Opgave 2030 | 83 | 91 | 8 | 6 |
Op basis van de prognose van Vitens van 2023 is er een onttrekkingsbehoefte van 91 Mm3/jaar in 2030. De huidige operationele onttrekkingscapaciteit bedraagt 83 Mm3/jaar. Dit vraagt om een uitbreiding van de operationele capaciteit van 8 Mm3/jaar.
Daarnaast hanteert Vitens een reservebeleid om toekomstige stijgingen op te vangen. Daarvoor is het streven een reserve in de vergunningen van 10% te realiseren. Voor de regio Overijssel betreft dit een toename van 6 Mm3/j.
In de hier gepresenteerde cijfers is geen rekening gehouden met de effecten van het nationale programma waterbesparing.
3.3 Maatregelen ten behoeve van voldoende productiecapaciteit tot 2030
Om in de regio Overijssel over voldoende drinkwaterbronnen te kunnen beschikken is vijf jaar geleden als uitgangspunt gekozen om dit te doen middels het inzetbaar maken van niet benutte vergunningsruimte. Voor een aantal locaties bleek dit echter een niet realistische keuze (Hammerflier, Daarle-Vriezenveen). Door het stagneren van deze bouwstenen moest overgeschakeld worden naar andere bouwstenen uit de adaptieve strategie om in 2030 voldoende productiecapaciteit te hebben. Ook voor deze nieuwe bouwstenen geldt dat tijdige realisatie complex is. Het betreft keuzes tussen twee kwaden en dan de meest haalbare kiezen.
Om in 2030 te beschikken over voldoende productiecapaciteit moet er vóór 2030 8 Mm3/j extra gerealiseerd worden door de toenemende drinkwatervraag. Voor het op orde krijgen van de operationele reserve zetten Vitens en de provincie in op onderstaande, conform afspraken en projecties zoals besproken in het Breed Bestuurlijk Overleg tussen provincie Overijssel, Vitens, Waterschap Drents Overijsselse Delta en Waterschap Vechtstromen over de Adaptieve Strategie Drinkwatervoorziening Overijssel op 27 juni 2024:
aanpassen bestaande infrastructuur t.b.v. vergroten productiecapaciteit (Ceintuurbaan, Vechterweerd, Boerhaar/Diepenveen);
inzetbaar maken vergunningsruimte (Zutphenseweg , Schalkhaar, Archemerberg);
ontwikkelen nieuwe locatie (Salland Diep);
innovatie in vergunningaanvraag en bouw infrastructuur IJsselvallei (Living Lab);
optimaliseren productieproces en zoeken van lekken.
Onderstaand de opgave voor 2030 en de bouwstenen die daarvoor beschikbaar zijn.
Tabel 2 Realisatie noodzakelijke productiecapaciteit vóór 2030
Operationele capaciteit (in Mm3/j) | Vergunning capaciteit (in Mm3/j) | Met wie | Noodzakelijke activiteiten in voorbereiding + fase | |
Opgave 2030 | 8 | 6 | ||
Ceintuurbaan | 0,6 | - | Vitens | Operationaliseren van de winvergunning(realisatiefase) |
Vechterweerd | 2,0 | - | Vitens | Operationaliseren van de winvergunning(realisatiefase) |
Boerhaar / Diepenveen | 2,1 | - | Vitens | Operationaliseren van de winvergunning(realisatiefase) |
Zutphenseweg | 1,2 | - | Vitens | Operationaliseren van de winvergunning (onderzoeksfase) |
Schalkhaar | 2,0 | - | Vitens | Operationaliseren van de winvergunning(onderzoeksfase) |
Salland Diep | 6,0 | 6,0 | Vitens, Provincie, Waterschap | Verkrijgen en operationaliseren van de winvergunning(onderzoeksfase) |
Living Lab IJsselvallei | 5,0 | 5,0 | Vitens, Provincie, Rijkswaterstaat | Verkrijgen en operationaliseren van de winvergunning(onderzoeksfase) |
Totaal bouwstenen | 20,5 | 12,5 |
Op termijn wordt met name ingezet op uitbreiding van winningen in het westen van Overijssel. Voor de korte termijn is dit echter nog geen optie, aangezien de transportinfrastructuur om grote hoeveelheden water te verplaatsen nog ontbreekt.
Voor het traject Salland Diep is begonnen actief te communiceren met de omgeving over de plannen die Vitens heeft en is het veldwerk gestart vooruitlopend op de onderbouwing van een vergunningaanvraag en m.e.r.-procedure.
Met Living Lab IJsselvallei zet Vitens in op een versnelde innovatieve wijze een oppervlaktewater winning te realiseren ter ondersteuning van de grondwaterwinningen. Inmiddels wordt gewerkt aan de opbouw van een proef- en ontwikkellocatie die binnenkort zal beschikken over twee hoofdzuiveringsinstallaties, ontworpen volgens het multibronnen concept.
3.4 Maatregelen ten behoeve van voldoende productiecapaciteit na 2030
Om voor de langere termijn voldoende productiecapaciteit te garanderen zijn in de Adaptieve Strategie Drinkwatervoorziening Overijssel bouwstenen benoemd voor verdere ontwikkeling. Ook deze ontwikkelingen vragen voor 2030 acties aangezien trajecten tot het verkrijgen van een winvergunning langlopende processen zijn.
De inzet voor na 2030 bestaat uit:
inzetbaar maken vergunningsruimte Hammerflier;
ontwikkelen nieuwe locaties (Bruchterveld, Koppelerwaard);
opschaling Living lab IJsselvallei;
sanpassen transportinfrastructuur tussen Overijssel-Noord en Overijssel-Zuid;
panorama Waterland Sallands Heuvelrug;
verkennen extra winveld Goor-Herikerberg.
3.5 Interactie met andere regionale actieprogramma’s
Dit gezamenlijke actieprogramma tussen provincie Overijssel en Vitens kent interactie met plannen in omliggende provincies.
Omdat het duidelijk is dat in 2030 de benodigde capaciteit niet met zekerheid gerealiseerd zullen zijn vraagt dat om een andere benadering van de drinkwatervoorziening en dat vraagt wellicht om een andere, provinciegrens overschrijdende oplossing. Vitens en de provincie Overijssel verkennen daarvoor de mogelijkheden.
Voor de winning Lochem in Gelderland lopen de bestuurlijke afspraken over de levering aan Overijssel in 2028 af. In het licht van de problematiek in Twente vindt overleg plaats over een oplossing hiervoor.
De levering van Noordelijk Flevoland wordt nu vanuit historische ontwikkeling voorzien vanuit ‘het oude land’ Overijssel. Gezien de problematiek in Overijssel dient in samenwerking tussen provincie Overijssel, provincie Flevoland en Vitens een keuze te worden gemaakt op systeemniveau over de toekomstige levering van Noordelijk Flevoland. Voor de leveringszekerheid van Noordelijk Flevoland is het van belang overeenstemming te krijgen over een op te stellen plan van aanpak die korte en lange termijn mogelijkheden bevat. Wel is duidelijk dat de korte termijn mogelijkheden summier zijn.
4 Knelpunten en oplossingen
Dit actieplan brengt de benodigde prioritaire acties in beeld om in 2030 te beschikken over voldoende productiecapaciteit. Tegelijkertijd wordt ook nu al gewerkt aan de opgave om na 2030 voldoende drinkwater te kunnen leveren.
De uitdaging voor Overijssel zit in de complexe bestuurlijke- en omgevingsdynamiek met conflicterende belangen. In Overijssel wordt de urgentie zeer nadrukkelijk erkend en bestuurlijk gedragen. Tegelijkertijd is het een uitdaging om voldoende kwalitatief personeel te vinden zowel bij provincie Overijssel en Vitens.
Drinkwaterwinning is niet solitair te ontwikkelen. De effecten en belangen raken altijd met andere uitdagingen, zoals op landbouw en natuur. Indien voor deze problemen geen oplossing wordt gevonden zullen ook de ontwikkelingen en oplossingen voor de drinkwateropgave stagneren.
Een belangrijke sleutel voor het oplossen van de reserve problematiek in Overijssel-Zuid op termijn ligt in Overijssel-Noord. Hiervoor ontbreekt het echter aan de infrastructuur om water grootschalig tussen deze clusters te transporteren. De aanleg van de infrastructuur kost veel tijd gezien de benodigde vergunningsprocedures en weerstand bij grondeigenaren. Een oplossing kan zijn om vergunningsprocedure uit te lijnen, vraagt om inzicht in wie waar over gaat en of het Rijk ook een rol speelt.
Concrete punten waar partijen tegenaan lopen zijn:
Vertraging in het proces van aanvraag van nieuwe Waterwetvergunning of uitnutten van bestaande vergunning of aanvraag vergunning voor de bouw van infrastructuur voor drinkwater, vaak als gevolg van weerstand uit de omgeving, inspraak- en beroepsprocedures en noodzaak tot doen van aanvullende onderzoeken.
Zoektocht locatie wordt onderdeel van grotere beleidsmatig en bestuurlijk afwegingsproces. Interprovinciale en bovenregionale vraagstukken worden hierdoor belemmerd.
Verslechterende kwaliteit van grond- en oppervlaktewater zorgt voor benodigde uitbreiding van zuivering
Grote druk op het (grond)watersysteem waardoor meer er concurrentie is tussen de aanwezige functies. Effecten van drinkwaterwinning op met name natuur worden daardoor sterk uitvergroot.
Personele capaciteit bij drinkwaterbedrijven en/of provincie
Beperkte capaciteit bij marktpartijen voor aanleg van de infrastructuur
Aansluiting op elektriciteitsnet (netcongestie)
Financierbaarheid van de investeringen in de infrastructuur door het drinkwaterbedrijf
Concrete oplossingen voor deze knelpunten betreffen:
Coördinatie vanuit het Rijk voor bovenregionale vraagstukken.
Visie van het rijk op een landelijke drinkwaterstrategie en de doorvertalingen naar regionale drinkwaterstrategieën.
Versterken van de landelijke aanpak voor een veerkrachtig en toekomstbestendig (grond)watersysteem, waardoor tegemoet kan worden gekomen aan de hydrologisch randvoorwaarden van de aanwezige functies.
Planning woningbouw matchen met beschikbare operationele drinkwaterbeschikbaarheid
Ruimte vanuit netcongestie en stikstof.
Verruiming van de WACC-systematiek om investeringen te kunnen doen.
Landelijke onderzoeksagenda naar onder andere:
5 Conclusies / samenvatting
Samenvattend is de urgentie voor de regio Overijssel, en dan met name Overijssel-Zuid erg hoog. De kans dat in 2030 de operationele reserves in dit cluster niet op orde zijn is groot.
De ontwikkeling van bouwstenen die technisch gezien op korte termijn drinkwater kunnen produceren is gestagneerd (Hammerflier, Bruchterveld en Daarle-Vriezenveen). Dit door een combinatie van risico’s en daarmee gepaard gaande weerstand in de omgeving en doordat de bouwstenen daarmee onderdeel zijn geworden van een groter vraagstuk in de regio. Leveringen vanuit Duitse waterbedrijven lopen binnenkort af en verlengen van deze contracten is onzeker. Met provincie en waterschappen is afgesproken om in te zetten op andere bouwstenen (Living lab IJsselvallei en Salland Diep) in combinatie met transportinfrastructuur. Gezien de grote kans op vertraging vanwege doorlooptijd van procedures, netcongestie en schaarste bij aannemers is het allerminst zeker dat deze alternatieven voor 2030 gereed zullen zijn.
Ander belangrijk knelpunt voor Vitens is de financierbaarheid van de grote opgave.
Voor het tijdig realiseren van de benodigde bouwstenen is forse inzet nodig op onderstaande prioritaire acties:
Handreiking integraal afwegingskader maatschappelijke belangen. Doel is versnellen en versterken proces vergunningen en ontheffingen vanuit Wet natuurbescherming.
Heldere handreiking ontvankelijke vergunningsaanvraag opstellen. Het indienen van een vergunningaanvraag versoepelt door de verschillende stappen, de benodigde informatie en de criteria voor de onderbouwing in kaart te brengen.
Gezien schaarse ruimte stevig borgen plek drinkwater voor de toekomst en bescherming van drinkwaterbronnen. Bijvoorbeeld door het opnemen van doelen voor drinkwater in NPLG/PPLG, expliciete toetsingskaders op de drinkwaterpotentie bij ruimtelijke ontwikkelingen en actualiseren vastgestelde ASV’s. Voor draagvlak bij stakeholders is het van belang om (financiële) mogelijkheden te bieden voor de omgeving in veranderende situaties (bijvoorbeeld extensiveren landbouw).
In uitvoering brengen van de principes in Water en Bodem sturend. Zowel landelijke coördinatie in het aansturen op bovenregionale oplossingen alsook de aanzet tot waterbesparing.
Bijlage Grondwaterbeschermingsbeleid
1 Inleiding en leeswijzer
Deze Bijlage Grondwaterbeschermingsbeleid bevat in meer detail het geldende provinciale beleid voor de bescherming van winningen voor menselijke consumptie. Hoofdstuk 2 schetst het wettelijk en juridisch kader zoals dat geldt voor grondwaterbescherming. Hoofdstuk 3 beschrijft de grondwaterbeschermingsgebieden en de daarin geldende regels en mogelijke risico’s voor de grondwaterkwaliteit.
2 Wettelijk en juridisch kader
2.1 Grondwaterbescherming in de Omgevingswet
In de Omgevingswet is geregeld dat de provincie is belast met de taak om de kwaliteit van het grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden te beschermen, op basis van artikel 2.18 lid 1 onder c. Deze bescherming is bedoeld voor de winningen van drinkwater. Een directe verplichting in het kader van deze verantwoordelijkheid is te vinden in artikel 7.11 eerste lid onder b Bkl. Hierin wordt gesteld dat de omgevingsverordening regels dient te bevatten voor wat betreft het beschermen van de kwaliteit van het grondwater van de grondwaterlichamen die worden gebruikt voor het onttrekken van drinkwater. De regels moeten ervoor zorgen dat het water voldoet aan de eisen die worden gesteld vanuit de Kaderrichtlijn water. Verder bevat het Regionaal Waterprogramma maatregelen om de onttrekkingsgebieden voor drinkwater te beschermen, op basis van artikel 4.4 derde lid Bkl. De wetgever legt dus vooral de verantwoordelijkheid voor het beschermen van het grondwater neer bij provincies, die op hun beurt hier praktische invulling aan kunnen geven.
Deze eerdergenoemde artikelen uit het Bkl zijn terug te voeren op verschillende Europese waterrichtlijnen. Het gaat in dit geval vooral om de Kaderrichtlijn Water, Grondwaterrichtlijn en de Drinkwaterrichtlijn. De verplichtingen uit deze richtlijnen zijn dus weer terug te vinden in Nederlandse wetgeving zoals de Omgevingswet, Besluit kwaliteit leefomgeving en het Drinkwaterbesluit.
2.2 Provincie als bevoegd gezag
Provincie Overijssel is op verschillende manieren formeel betrokken bij de (openbare) drinkwatervoorziening. De provincie fungeert als strategisch beleidsbepaler voor de inrichting van de fysieke leefomgeving en het toekennen van functies aan water- en grondwatersystemen. Daarnaast is de provincie verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen en beschermen van voldoende drinkwaterbronnen, waarbij zij de grenzen van de beschermingscontouren rondom drinkwaterwinningen bepaalt. Provincies verlenen ook vergunningen voor grondwateronttrekkingen groter dan 150.000 m3/jaar (voor openbare drinkwatervoorziening en industrie) en open bodemenergiesystemen en waterlozingen in de diepe ondergrond. Dat betekent dat grondwaterbedrijven, zoals drinkwaterbedrijf Vitens, en andere bedrijven voor hun activiteiten een omgevingsvergunning voor een wateronttrekkingsactiviteit bij de provincie moeten aanvragen. De waterschappen hebben het bevoegd gezag voor de overige grondwateronttrekkingen. Hierna wordt specifiek ingegaan op onttrekkingen waarvoor de provincie bevoegd gezag is. Het beleid en de regelgeving van de provincie zijn vastgesteld in de Omgevingsvisie en -verordening en het Regionaal Waterprogramma.
Provincie Overijssel is ook medeaandeelhouder van drinkwaterbedrijf Vitens en daarmee medeverantwoordelijk voor de uitvoering van de drinkwatervoorziening in hun distributiegebied op basis van de zorgplicht in artikel 3 Drinkwaterwet. Vanuit die rol draagt zij de zorg dat het bedrijf in overheidshanden blijft, aan wettelijke verplichtingen voldoet en doelmatig opereert. Als de provincie opereert vanuit andere wettelijke taken, zoals het beheer en de bescherming van grond- en oppervlaktewater dat als bron voor de drinkwatervoorziening wordt gebruikt, dienen zij tevens te voldoen aan de zorgplicht van artikel 2 eerste lid Drinkwaterwet. In het tweede lid van artikel 2 Drinkwaterwet wordt de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening aangemerkt als een dwingende reden van groot openbaar belang. Dit verankert het bijzondere belang van de openbare drinkwatervoorziening in de wet. Deze bepaling vormt een uitwerking van de zorgplicht en ondersteunt de uitvoerbaarheid ervan, wat houvast biedt voor de bestuurspraktijk en expliciete waarborging ter bescherming van dat belang. Het provinciaal belang bij de (openbare) drinkwatervoorziening is evident.
2.3 Specifieke zorgplicht
In de Omgevingsverordening is een specifieke zorgplicht opgenomen ter bescherming van de grondwaterkwaliteit. Deze specifieke zorgplicht is gericht tot derden en geldt binnen waterwingebieden, grondwaterbeschermingszones voor specifieke (milieubelastende) activiteiten (artikel 3.26 Omgevingsverordening). Het borduurt voort op de algemene zorgplicht voor het milieu (artikelen 1.6 en 1.7 Omgevingswet) en de specifieke zorgplicht voor milieubelastende activiteiten (artikel 2.11 Bal).
In de grondwaterbeschermingsgebieden is sprake van een kwetsbare functie (drinkwaterwinning) en veelal kwetsbare bodem. Daarom moeten personen en instanties die hier activiteiten uitvoeren extra alert en zorgvuldig zijn om de grondwaterkwaliteit niet negatief te beïnvloeden. De specifieke zorgplicht is belangrijk omdat het aantal expliciete regels en verboden in de Omgevingsverordening beperkt is. Ook zonder expliciet verbod mag een activiteit in een beschermingsgebied niet worden uitgevoerd als deze risico’s voor de grondwaterkwaliteit oplevert. Er moet worden beoordeeld of er geen minder risicovolle alternatieven voor de activiteit beschikbaar zijn. Alleen als het achterwege laten van de activiteit redelijkerwijs niet kan worden gevergd en er geen alternatieven beschikbaar zijn, mag de activiteit wel worden uitgevoerd, mits maatregelen worden genomen om risico’s te voorkomen en beperken en eventuele schade te herstellen. De zorgplicht is dus een belangrijk vangnet.
Voorbeelden van activiteiten waarbij de specifieke zorgplicht van belang is, zijn bouw- en aanlegwerkzaamheden, evenementen of andere activiteiten van tijdelijke aard, waarbij gebruik gemaakt wordt van materieel en waarvoor brandstof (tijdelijk) wordt opgeslagen. De specifieke zorgplicht vereist dan extra maatregelen, zoals het opvangen van gelekte brandstof of olie en de afvoer van afvalwater.
3 Beschermingsbeleid
3.1 Openbare drinkwatervoorziening
In en rondom onze drinkwaterwinningen vervullen we een actieve rol om risico’s te beheersen en de waterkwaliteit te beschermen en verbeteren. Zo willen we op termijn de zuiveringsopgave verminderen en de ruimtelijke inpassing verbeteren. Rondom drinkwaterwinningen zijn beschermingsgebieden aangewezen. De beschermingsregimes voor deze ruimtelijk afgebakende zones zijn vastgelegd in onze Omgevingsverordening.
Het beschermingsniveau varieert per gebied. Dit komt omdat een geringer niveau kan volstaan naarmate:
De (horizontale) afstand tot de winningsmiddelen op het maaiveld toeneemt of
Slecht doorlatende lagen in de bodem aanwezig zijn boven het watervoerende pakket waaruit wordt onttrokken (de verticale afstand).
Hierdoor zijn de ruimtelijke beschermingsgebieden onderverdeeld in verschillende zones: waterwingebied, grondwaterbeschermingszone (met en zonder stedelijke functie), intrekgebied (met en zonder stedelijke functie) en boringsvrije zone. Binnen deze zones geldt de specifieke zorgplicht. Dit betekent dat elk risico op verslechtering van de waterkwaliteit binnen de beschermingszones moet worden uitgesloten. Mogelijk risicovolle activiteiten worden verboden of slechts onder voorwaarden toegestaan. In de onderstaande deelhoofdstukken worden de verschillende ruimtelijke beschermingsgebieden en -regimes toegelicht.
3.1.1 Waterwingebieden
Waterwingebieden zijn de gebieden waar (oever)grondwater voor drinkwater aan de bodem wordt onttrokken of gebieden die daarvoor gereserveerd zijn. De begrenzing is gebaseerd op de horizontale verblijftijd van 60 dagen per pompput in het watervoerende pakket waaruit wordt onttrokken. Een minimum van 30 meter vanaf de individuele winputten wordt aangehouden (zie RIVM-rapport 734301029/2007, Bouwstenen Leidraad Grondwaterbescherming) en wij streven naar een gebied van 60 meter rondom de winputten. Begrenzing vindt plaats aan de hand van duidelijke perceelgrenzen.
Strekking van het beleid:
Een waterwingebied wordt aangemerkt als het meest kwetsbare deel van een drinkwaterwinning. Hier liggen de winputten. De waterwingebieden worden dan ook stringent beschermd; het belang van het water is kaderstellend. In een waterwingebied zijn alleen activiteiten toegestaan ten dienste van de openbare drinkwatervoorziening. Andere functies en activiteiten zijn verboden.
Toelichting (waarom?):
Drinkwater is van levensbelang: elk risico van verontreiniging van het grondwater moet absoluut voorkomen worden. De 60 dagen verblijftijd is gekozen vanuit het oogpunt van volksgezondheid. In deze periode worden eventuele bacteriën die aanwezig zijn in het water afgebroken. De duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening is in de Drinkwaterwet vastgelegd als een dwingende reden van groot openbaar belang.
Uitvoering/instrumenten:
Regels in de Omgevingsverordening voor de bescherming van de drinkwatervoorziening (afdelingen 3.6 en 4.8).
3.1.2 Grondwaterbeschermingszones
Grondwaterbeschermingszones zijn de gebieden direct rondom drinkwaterwinningen, aangewezen op grond van de Omgevingswet. Deze zone strekt zich uit van het waterwingebied tot de verblijftijdlijn van 25 jaar in het watervoerende pakket waaruit wordt onttrokken, gebaseerd op het vergunde onttrekkingsvolume. Begrenzing vindt plaats aan de hand van duidelijke topografische en geografische kenmerken, zoals wegen en waterlopen.
Strekking van het beleid:
In grondwaterbeschermingszones zijn activiteiten mogelijk die niet direct verband houden met de (openbare) drinkwatervoorziening, maar het grondwater wordt zowel ruimtelijk als milieutechnisch beschermd. Het uitgangspunt van het beschermingsbeleid is het weten of regelen (aan voorwaarden verbinden) van risicovolle activiteiten. Daarnaast worden harmoniërende activiteiten, die goed samengaan met bescherming van de grondwaterkwaliteit en drinkwaterwinning, bevorderd, zoals:
Extensieve land- en tuinbouw, waaronder beheerslandbouw en biologische land- en tuinbouw;
Extensieve recreatie;
Landschaps-, natuur- en bosbouw;
Nieuwe landgoederen en buitenplaatsen.
Preventie en een brongerichte aanpak zijn hierbij belangrijk. De Omgevingsverordening bevat een aantal expliciete verboden voor (milieubelastende)activiteiten binnen grondwaterbeschermingszones, zoals o.a. bodemenergiesystemen. Activiteiten in grondwaterbeschermingszones moeten voldoen aan het stand-still-principe. Dit principe is erop gericht verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het vergroten van risico’s op verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Nieuwe risicovolle activiteiten zijn toegestaan als ze voldoen aan het stap-vooruit-principe. Dit betekent dat de nieuwe activiteit minder risico’s op verontreinigingen van het grondwater met zich mee brengt en de grondwaterkwaliteit ten opzichte van de huidige activiteit.
Om aan het stap-vooruit-principe te voldoen, kunnen effect-reducerende maatregelen ter plaatse of in de nabije omgeving nodig zijn. Als de effecten van grote of grootschalige risicovolle activiteiten ter plaatse onvoldoende kunnen worden gereduceerd, kan compensatie op gebiedsniveau worden toegestaan. Hiervoor moet het stap-vooruit-principe worden gecombineerd de risico- en saldobenadering (zie bijlage Methodiek gebiedsgerichte grondwaterbescherming). Het doel is om zowel de ontwikkelingsmogelijkheden als het beschermingsniveau, en daarmee de grondwaterkwaliteit, te verbeteren.
Voor nieuwe activiteiten binnen grondwaterbeschermingszones moet in het Omgevingsplan worden onderbouwd hoe zij voldoen aan het stand-still- of stap-vooruit-principe. Als er sprake is van saldobenadering moet in het Omgevingsplan worden onderbouwd hoe dit past binnen de Kaderrichtlijn Water, die geen achteruitgang van de (grond)waterkwaliteit toestaat. Voor deze onderbouwing en beoordeling dient de Methodiek gebiedsgerichte grondwaterbescherming (zie bijlage) als toetsingskader. De methodiek biedt handvaten voor een onderbouwde besluitvorming.
Toelichting (waarom?):
We beschermen de gebieden rondom de drinkwaterwinningen om deze winningen - voor een periode van 25 jaar - zo veel mogelijk veilig te stellen. Deze 25 jaar biedt de mogelijk om in te grijpen bij een verontreiniging en deze tijd wordt nodig geacht om alternatieven voor een winning te ontwikkelen, wanneer de bedreiging te groot wordt. Drinkwater is van levensbelang; elk risico op verontreiniging moet absoluut voorkomen worden. De duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening is in de Drinkwaterwet vastgelegd als een dwingende reden van groot openbaar belang.
Grondwaterbeschermingszones met stedelijke functies
Er zijn grondwaterbeschermingszones waar van oorsprong al stedelijke functies/activiteiten en bijbehorende risicofactoren aanwezig zijn, zoals in de zones van de winningen Goor, Hasselo en Enschede-Losser. Het beschermingsbeleid in deze zones is minder strikt dan in andere grondwaterbeschermingszones. Als een ingreep noodzakelijk is voor een goede ruimtelijke ordening en de nieuwe functie geen extra risico’s met zich meebrengt (ten opzichte van al aanwezige risicofactoren), kan deze worden toegestaan. Bodemenergiesystemen zijn niet toegestaan.
In grondwaterbeschermingszones met stedelijke functies, achten wij de voorwaarden van zwaarwegend maatschappelijk belang en het ontbreken van alternatieven onevenredig zwaar. Bescherming van het grondwater is, vanwege de ligging rondom drinkwaterwinningen, wel aan de orde. We willen voorkomen dat de waterkwaliteit verslechtert. De duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening is in de Drinkwaterwet vastgelegd als een dwingende reden van groot openbaar belang.
Uitvoering/instrumenten:
Instrumenten voor het beoordelen van initiatieven binnen grondwaterbeschermingszones zijn regels in de Omgevingsverordening (afdelingen 3.6 en 4.8), de weging van het waterbelang en de Methodiek Gebiedsgerichte grondwaterbescherming (Bijlage).
3.1.3 Intrekgebieden
Een waterwinning trekt grondwater aan uit een gebied dat groter is dan de grondwaterbeschermingszone. De intrekgebieden “leveren” feitelijk het grondwater voor de drinkwatervoorziening. De omvang van de intrekgebieden is bepaald op basis van verblijftijdlijn van 100 jaar in het watervoerende pakket waaruit wordt onttrokken tot aan de winput, gebaseerd op het vergunde onttrekkingsvolume.
Strekking van het beleid:
Het hele intrekgebied van de drinkwaterwinning wordt beschermd met een 100-jaarszone; het belang van het water is kaderstellend. Het uitgangspunt is dat risicovolle activiteiten zoveel mogelijk geweerd moeten worden en het bevorderen van duurzame functieverweving van de waterwinning met harmoniërende activiteiten zoals:
Extensieve land- en tuinbouw, waaronder beheerslandbouw en biologische land- en tuinbouw;
Extensieve recreatie;
Landschaps-, natuur- en bosbouw;
Nieuwe landgoederen en buitenplaatsen.
Activiteiten in intrekgebieden moeten voldoen aan het stand-still-principe. Dit principe is erop gericht verslechtering van de grondwaterkwaliteit tegen te gaan en het vergroten van risico’s op verontreiniging van het grondwater te voorkomen. Nieuwe risicovolle activiteiten zijn toegestaan als ze voldoen aan het stap-vooruit-principe. Dit betekent dat de nieuwe activiteit minder risico’s op verontreinigingen van het grondwater met zich mee brengt en de grondwaterkwaliteit ten opzichte van de huidige activiteit.
Om aan het stap-vooruit-principe te voldoen, kunnen effect-reducerende maatregelen ter plaatse of in de nabije omgeving nodig zijn. Als de effecten van grote of grootschalige risicovolle activiteiten ter plaatse onvoldoende kunnen worden gereduceerd, kan compensatie op gebiedsniveau worden toegestaan. Hiervoor moet het stap-vooruit-principe worden gecombineerd de risico- en saldobenadering (zie bijlage Methodiek gebiedsgerichte grondwaterbescherming). Het doel is om zowel de ontwikkelingsmogelijkheden als het beschermingsniveau, en daarmee de grondwaterkwaliteit, te verbeteren.
Voor nieuwe activiteiten binnen grondwaterbeschermingszones moet in het Omgevingsplan worden onderbouwd hoe zij voldoen aan het stand-still- of stap-vooruit-principe. Als er sprake is van saldobenadering moet in het Omgevingsplan worden onderbouwd hoe dit past binnen de Kaderrichtlijn Water, die geen achteruitgang van de (grond)waterkwaliteit toestaat. Voor deze onderbouwing en beoordeling dient de Methodiek gebiedsgerichte grondwaterbescherming (zie bijlage) als toetsingskader. De methodiek biedt handvaten voor een onderbouwde besluitvorming.
Toelichting (waarom?):
Bescherming van de kwaliteit van het grondwater in de intrekgebieden is van groot belang voor een duurzame inpassing van de drinkwaterwinning. Drinkwater is van levensbelang. De duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening is in de Drinkwaterwet vastgelegd als een dwingende reden van groot openbaar belang.
Intrekgebieden met stedelijke functies
Er zijn intrekgebieden waar van oorsprong al stedelijke functies en bijbehorende risicofactoren aanwezig zijn, zoals in de gebieden rondom de winningen Goor, Hasselo, Wierden en Enschede-Losser. Het beschermingsbeleid in deze gebieden is minder strikt dan in andere intrekgebieden. Als een ingreep noodzakelijk is voor een goede ruimtelijke ordening en de nieuwe activiteit geen extra risico’s met zich meebrengt (ten opzichte van al aanwezige risicofactoren), kan deze worden toegestaan.
In intrekgebieden met stedelijke functies, achten wij de voorwaarden van zwaarwegend maatschappelijk belang en het ontbreken van alternatieven onevenredig zwaar. Bescherming van het grondwater is, vanwege de ligging rondom drinkwaterwinningen, wel aan de orde. We willen voorkomen dat de waterkwaliteit verslechtert (stand-still). De duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening is in de Drinkwaterwet vastgelegd als een dwingende reden van groot openbaar belang.
Uitvoering/instrumenten:
Instrumenten voor het beoordelen van initiatieven binnen grondwaterbeschermingszones zijn regels in de Omgevingsverordening (afdelingen 3.6 en 4.8), de weging van het waterbelang en de Methodiek Gebiedsgerichte grondwaterbescherming (Bijlage).
3.1.4 Boringsvrije zone bestaande onttrekkingen
Een boringsvrije zone is een beschermingszone rondom een drinkwaterwinning die zich uitstrekt vanaf de 60-dagenzone tot de 25-jaarslijn. Anders dan bij grondwaterbeschermingszones, bevinden zich in een boringsvrije zone beschermende bodemlagen tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken.
Strekking van het beleid:
In de boringsvrije zones is het beleid gericht op het behoud van de beschermende bodemlagen en het tegengaan van fysieke bodemaantasting. Doorboren, aantasten of verwijderen van deze bodemlagen is niet toegestaan. Ook geldt een verbod om koelwater, afvalwater en overige (verontreinigde) vloeistoffen te lozen en een verbod om bodemenergiesystemen te installeren die de ondoordringbare kleilaag doorboren. Het belang van het water is kaderstellend.
Toelichting (waarom?):
Met het behoud van de beschermende bodemlagen en het verbod om schadelijke stoffen te lozen, wordt verontreiniging van de diepe grondwaterlagen voorkomen. Bodemenergiesystemen zijn niet toegestaan vanwege de (mogelijke) risico's van opwarming of verontreiniging van het grondwater. Met deze maatregelen willen we de kwaliteit van het grondwater dat voor de drinkwatervoorziening wordt gebruikt, veiligstellen. Drinkwater is van levensbelang. De duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening is in de Drinkwaterwet vastgelegd als een dwingende reden van groot openbaar belang.
Uitvoering/instrumenten:
Regels in de Omgevingsverordening voor de bescherming van de drinkwatervoorziening (afdelingen 3.6 en 4.8).
3.2 Grondwaterreserveringen en aanwijzing beschermingsgebieden
Binnen Overijssel zijn gebieden aangewezen als strategische grondwatervoorraad om in de toekomstige (stijgende) drinkwaterbehoefte te voorzien. Dit gebeurt door gebieden rondom potentiële winlocaties aan te wijzen als intrekgebieden, waar risicovolle activiteiten worden geweerd. Zo voorkomen we dat nieuwe (grootschalige) ontwikkelingen het grondwater negatief kunnen beïnvloeden.
Voor drinkwaterwinning is een wateronttrekkingsvergunning van de provincie (Gedeputeerde Staten) nodig. Op basis van de vergunde onttrekkingshoeveelheid worden één of meer van de volgende gebieden aangewezen door Provinciale Staten: waterwingebied, grondwaterbeschermingszone, een intrekgebied en/of een boringsvrije zone. De beschermingscontouren worden opgenomen in de Omgevingsverordening. Provinciale procedures worden zoveel mogelijk op elkaar afgestemd, ook bij het vergroten of verkleinen van een winning. Beperkte grenswijzigingen kunnen door Gedeputeerde Staten worden vastgesteld.
Momenteel zijn drie gebieden als strategische grondwatervoorraad aangewezen en beschermd met een intrekgebied: Koppelerwaard, Bruchterveld en Daarle-Vriezenveen. Meer reserveringen kunnen volgen als onderzoek drinkwaterpotentieel heeft aangetoond.
Daarnaast is het derde watervoerende pakket in Salland door middel van een boringsvrije zone aangewezen al strategische grondwatervoorraad. In een boringsvrije zone bevinden zich beschermende bodemlagen tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken. Binnen Overijssel zijn er twee boringsvrije zones die dienen als grondwaterreservering: Salland Diep en Salland Diep Noord.
3.3 Opheffing beschermingsgebieden
In het verleden zijn drinkwaterwinningen gesloten en de bijbehorende beschermingsgebieden opgeheven. Gedeputeerde Staten trekken daarvoor de wateronttrekkingsvergunning in, en Provinciale Staten heffen de beschermingsgebieden op.
Als duidelijk is dat een winning op termijn (3 tot 5 jaar) sluit of de vergunning wordt ingetrokken, wordt de grondwaterbescherming idealiter fasegewijs afgebouwd. De sluitingsdatum van de winning wordt bepaald op voorstel van of in overleg met het drinkwaterbedrijf. Tegelijkertijd wordt de grondwaterbeschermingszone verkleind van de 25- naar een 10- of 5-jaarszone, afhankelijk van de kwetsbaarheid van het gebied. Monitoring is hierbij belangrijk. Door een gefaseerde afbouw wordt alleen het noodzakelijke gebied beschermd en worden onnodige belemmeringen en kosten vermeden. Dit is verantwoord omdat sluiting pas plaatsvindt als er voldoende alternatieve drinkwaterbronnen beschikbaar zijn. De drinkwatervoorziening blijft gegarandeerd, ook in het geval van calamiteit. Deze gefaseerde afbouw sluit aan op de jurisprudentie. De rechter heeft eerder geoordeeld dat geen beschermingsmaatregelen mogen worden geëist die onevenredig kostenverhogend werken, als er een redelijke mate van zekerheid is dat de winning op termijn wordt gestaakt. Afhankelijk van de situatie kan worden afgeweken van de gefaseerde afbouw.
3.4 Industriële onttrekkingen
Het begrip industriële toepassingen wordt niet in de wet gedefinieerd en blijkt lastig nauwkeurig te omschrijven. Daarom hanteren wij een ‘negatieve’ benadering: een (niet-limitatieve) opsomming van onttrekkingen die niet onder het begrip industriële toepassing vallen. Zoals onttrekkingen voor bronbemaling, ontwatering, beregening, bodemenergiesystemen, grond(water)sanering en de openbare drinkwatervoorziening. Bij twijfel beschouwen wij een onttrekking als industriële toepassing.
Industriële winningen voor menselijke consumptie zijn winningen van bedrijven die volgens de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) grondwater onttrekken voor de bereiding van producten voor menselijke consumptie. Irrigatiewater, koelwater en soms ook spoelwater, vallen hier niet onder. De NVWA houdt toezicht op deze bedrijven (Warenwet). Het beschermingsbeleid voor en rondom industriële winningen voor menselijke consumptie is dat grondwater zodanig beschermd is zodat het geschikt blijft voor de bereiding van producten voor menselijke consumptie en wordt voorkomen dat de kwaliteit verslechtert. De kwaliteit van het onttrokken water dient hiervoor als indicator. Dit wordt gemonitord via het provinciale grondwaterkwaliteitsmeetnet, het KRW-meetnet en bedrijfsmetingen zoals wordt voorgeschreven in het Drinkwaterbesluit. Als uitgangssituatie dient de waterkwaliteit van het jaar 2000. Bij verslechtering kunnen maatregelen worden bezien in het Stroomgebiedsbeheersplan, onderdeel van de KRW.
Bedrijven zijn primair verantwoordelijk voor de bescherming van het door hen onttrokken grondwater. Een bedrijf kan een verzoek doen om een beschermingsgebied in te stellen als er wordt geconcludeerd dat dit de beste garantie biedt voor bescherming. Hiervoor moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
Er wordt geen onevenredig afbreuk gedaan aan andere belangen;
Het bedrijf is bereid schadevergoeding toe te kennen aan door de bescherming onevenredig benadeelde derden;
De onttrekking is voor een hoogwaardig doel (een gebruik waarbij de volksgezondheid in het geding is);
De winning bedraagt meer dan 100.000 m3 per jaar.
Bij honorering van een verzoek zal voor de bescherming het beleid voor drinkwaterwinningen worden gevolgd. Het instellen van een beschermingszone met bijbehorende regels is vaak niet opportuun, omdat bedrijven meestal op een industrieterrein of in bebouwd gebied liggen. Dit zou onevenredig afbreuk doen aan andere belangen, omdat veel activiteiten worden verboden of enkel onder strenge voorwaarden kunnen worden toegelaten.
Voor het gebruik van goed grondwater voor laagwaardige industriële toepassingen verlenen wij geen vergunning, tenzij er geen alternatieven zijn, of deze alternatieven een groter nadelig effect hebben. Het economische belang van de industrie wegen we hierbij mee. Het gebruik van grondwater voor beregening is binnen algemene kaders toegestaan, maar in droge perioden kan een beregeningsverbod gelden.
3.5 Winningen voor menselijke consumptie
Onder winningen voor menselijke consumptie verstaan we bedrijven die zelf water winnen en als drinkwater aan derden verstrekken, zoals bronwaterwinningen, campings, badinrichtingen en soms ziekenhuizen. Deze winningen staan onder toezicht van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), die naleving van de Drinkwaterwet controleert. De kwaliteit van het onttrokken water dient als indicator en mag niet afnemen. Dit wordt gemonitord via het provinciale grondwaterkwaliteitsmeetnet, het KRW-meetnet en bedrijfsmetingen volgens het Drinkwaterbesluit. De uitgangssituatie is de waterkwaliteit van het jaar 2000. Bij verslechtering kunnen maatregelen worden bezien in het Stroomgebiedsbeheersplan, onderdeel van de KRW.
Voor ‘eigen winningen’ is vooralsnog geen specifiek provinciaal beschermingsbeleid vastgesteld. Aangenomen wordt dat deze winningen voldoende worden beschermd door het algemene landelijke beleid. Bij de evaluatie van het beschermingsbeleid zal ook deze aanname worden beoordeeld.
3.6 Risico’s en bedreigingen grondwaterkwaliteit
De provincie beschermt drinkwaterwinningen met grondwaterbeschermingsgebieden zoals beschreven in 3.1. Ondanks de inspanningen die verricht zijn en worden om de kwaliteit van ons grondwater te verbeteren blijven er bedreigingen en risico’s bestaan of dienen nieuwe zich aan. Er wordt onderscheid gemaakt tussen bedreigingen en risico’s. Bedreigingen zijn al ‘tastbare’ verontreinigingen die meetbaar zijn in het ruwwater van de winningen. De risico’s zijn de risico’s dat bedreigingen kunnen gaan optreden. Deze bedreigingen en risico’s worden voor alle drinkwaterwinningen vastgelegd in gebiedsdossiers. Deze kunnen voortkomen uit activiteiten binnen intrekgebieden die waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden of verontreinigingen die de kant van de winning optrekken. Drinkwaterwinningen zonder beschermende (klei)lagen hebben een hoger risico. In Overijssel zijn dat de winningen Vechterweerd, Engelse Werk, Archemerberg, Mander, Hoge Hexel, Wierden, Espelose Broek, Holten en Herikerberg-Goor. Voor een aantal bedreigingen en risico’s zijn expliciete regels en/of verboden opgelegd voor grondwaterbeschermingsgebieden. Deze zijn opgenomen in de Omgevingsverordening (Afdeling 3.6). De volgende paragrafen zullen deze risico’s en het daarvoor geldende beleid behandelen.
3.6.1 Nitraat
Europees en landelijk beleid en regelgeving
De Europese Nitraatrichtlijn (91/676/EEG) heeft als doel waterverontreinigingen veroorzaakt door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen en te voorkomen (artikel 1 Nitraatrichtlijn). Voor ondiep grondwater geldt per grondsoortregio de gemiddelde concentratie niet meer dan 50 mg nitraat per liter mag zijn. Lidstaten moeten een actieprogramma met maatregelen opstellen om de doelen van de Nitraatrichtlijn te halen. In Nederland gebeurt dit via het 7e Actieprogramma Nitraatrichtlijn 2022-2025.
In Nederland de Nitraatrichtlijn geïmplementeerd via:
De Meststoffenwet en het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Ubm), die regels bevatten voor de productie, handel, gebruik, opslag en verwerking van (dierlijke) meststoffen.
De Omgevingswet en het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), die regels bevatten voor het gebruik van (dierlijke) meststoffen met als doel de beperking van emissies in de lucht en het voorkomen van af- of uitspoeling van meststoffen.
De Beleidsnota Drinkwater 2021-2026 benadrukt dat het beperken van nutriënten, zoals nitraat, in waterwin- en grondwaterbeschermingsgebieden cruciaal is voor het verbeteren van de kwaliteit van oppervlakte- en grondwater.
Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is erop gericht de grondwaterkwaliteit rondom openbare drinkwaterwinningen te beschermen. In waterwingebieden geldt in principe een verbod op het aanbrengen van meststoffen op of in de bodem te brengen. Er zijn enkele vrijstellingen op deze regel (paragraaf 3.6.2 Omgevingsverordening). In grondwaterbeschermingszones moet het risico van verontreiniging van het grondwater zoveel mogelijk worden voorkomen. Dierlijke meststoffen, anorganische meststoffen, compost en kalkmeststoffen zijn toegestaan volgens de rijksregels; Andere soorten meststoffen niet, voor meer detail (artikel 3.33 Omgevingsverordening).
Er is stimuleringsbeleid om nitraatuitspoeling in grondwaterbeschermingsgebieden te verminderen. Zo wordt bij functiewijzigingen in deze gebieden gestreefd naar harmoniërend landgebruik door de Methodiek Gebiedsgerichte grondwaterbescherming toe te passen (zie Omgevingsverordening). Ook kunnen in Overijssel, in het kader van het Maatregelpakket Bescherming Drinkwaterbronnen, stimulerings- en studieprojecten uitgevoerd worden op het gebied van mineralenmanagement in de landbouw om emissies en uitspoeling van meststoffen te verminderen.
3.6.2 Gewasbeschermingsmiddelen
Europees en landelijk beleid en regelgeving
De basis voor de Europese regelgeving voor gewasbeschermingsmiddelen is de Europese Verordening gewasbeschermingsmiddelen ((EG) 1107/2009). Deze verordening regelt toelating en verkoop van en controle op gewasbeschermingsmiddelen en de daarin aanwezige werkzame stoffen. De Uitvoeringsverordening gewasbeschermingsmiddelen ((EU) 540/2011): specificeert de lijst van goedgekeurde werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen en zorgt voor een duidelijke vermelding en overzicht. De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) met bijbehorende besluit (Bgb) en onderliggende regeling bevatten de regels voor toelating en gebruik in Nederland. Gewasbeschermingsmiddelen zijn in Nederland alleen toegestaan na goedkeuring van het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (CTGB). Het Bgb stelt dat de concentratie van een werkzame stof of relevant reactie- of afbraakproduct in grondwater niet hoger mag zijn dan 0,1 µg/l. In grondwaterbeschermingsgebied is deze grens 0,01 µg/l en zijn uitspoelingsgevoelige gewasbeschermingsmiddelen en biociden (> 0,001 µg/l uitspoeling) verboden. Het CTGB hanteert hiervoor RIVM-systematiek.
Daarnaast is er regelgeving voor het gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. Dit is geregeld in de Europese Richtlijn duurzaam gebruik (2009/128/EG). Deze richtlijn biedt een kader voor duurzaam gebruik van pesticiden om de risico’s voor gezondheid en milieu te verminderen. In Nederland worden deze aanvullende regels vastgelegd in de milieuregelgeving, zoals het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Dit sluit aan bij de Kaderrichtlijn Water (KRW) die het doel stelt om de waterkwaliteit van grond- en oppervlaktelichamen te verbeteren. De KRW bevat signaleringswaarden voor bestrijdingsmiddelen in grondwater en ruwwater dat wordt gebruikt voor drinkwaterproductie, namelijk 0,1 µg /l voor individuele stoffen en 0,5 µg /l voor de som van bestrijdingsmiddelen.
In de Beleidsnota Drinkwater 2021-2026 wordt het negatieve effect van gewasbeschermingsmiddelen op de kwaliteit van drinkwaterbronnen onderschreven. De ‘Toekomstvisie gewasbescherming 2030’ en het bijbehorende uitvoeringsprogramma beschrijven de ambitie en aanpak om in 2030 nagenoeg geen emissies van gewasbeschermingsmiddelen vanuit de land- en tuinbouw naar het milieu te hebben.
Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is erop gericht de grondwaterkwaliteit rondom openbare drinkwaterwinningen te beschermen. In waterwingebieden is het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden niet toegestaan (paragraaf 3.6.2 Omgevingsverordening). In grondwaterbeschermingszones moet het risico van verontreiniging van het grondwater zoveel mogelijk worden voorkomen. Voor grondwaterbeschermingszones gaan wij ervan uit dat het landelijke beleid en regels en het provinciaal stimuleringsbeleid voldoende bescherming wordt geboden. Het is mogelijk dat aanvullende provinciale regels gesteld worden als na evaluatie van het beschermingsbeleid dit nodig wordt geacht. Biociden en derivaten daarvan worden gezien als schadelijke stoffen (Bijlage XIX bij het Bal), die op basis van de specifieke zorgplichtbepaling verboden zijn om in grondwaterbeschermingsgebieden van (openbare) drinkwaterwinningen te gebruiken (artikel 3.26 Omgevingsverordening).
Er is stimuleringsbeleid om uitspoeling van gewasbeschermingsmiddelen en biociden in grondwaterbeschermingsgebieden te verminderen. Zo wordt bij functiewijzigingen in deze gebieden gestreefd naar harmoniërend landgebruik door de Methodiek Gebiedsgerichte grondwaterbescherming toe te passen (zie bijlage). Ook bevat het Maatregelpakket Bescherming Drinkwaterbronnen verschillende maatregelen die gericht zijn op het verminderen van de bedreigingen en risico’s die gewasbeschermingsmiddelen en biociden vormen voor de drinkwaterbronnen.
3.6.3 (Oude) bodemverontreinigingen
Bodemverontreinigingen kunnen de grondwaterkwaliteit negatief beïnvloeden en daarmee een bedreiging vormen voor de (openbare) drinkwaterwinning, zoals ook onderschreven wordt in de Beleidsnota Drinkwater 2021-2026. Het provinciaal beleid is gericht op het treffen van risicobeperkende maatregelen dan wel het saneren van bodemverontreinigingen. Verdere uitwerking van dit beleid staat beschreven in de hoofdtekst van het Regionaal waterprogramma en bijlage 5.2. Daarnaast bevat het Maatregelpakket Bescherming Drinkwaterbronnen aanvullende maatregelen hoe om te gaan met (oude) bodemverontreinigingen in grondwaterbeschermingsgebieden.
3.6.4 Schadelijke stoffen (eerder “nieuwe stoffen”. Hetzelfde als ZZS?)
Europees en landelijk beleid en regelgeving
Er zijn een aantal Europese richtlijnen die zijn opgesteld om de waterkwaliteit te beschermen en te verbeteren door het reguleren van verontreinigende stoffen en het stellen van normen voor hun aanwezigheid in (grond)waterlichamen. Dat zijn onder andere:
Kaderrichtlijn Water (KRW) (Richtlijn 2000/60/EG): deze richtlijn streeft naar het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand van alle waterlichamen.
Grondwaterrichtlijn (Richtlijn 2006/118.EG): deze richtlijn vult de eisen gesteld voor grondwaterkwantiteit en grondwaterkwaliteit uit de KRW verder in.
Richtlijn Prioritaire Stoffen (Richtlijn 2013/39/EU): deze richtlijn wijst stoffen aan die een bijzondere bedreiging zijn voor de waterkwaliteit.
Richtlijn stedelijk afvalwater (Richtlijn 91/271/EEG): deze richtlijn heeft als doel het zo goed mogelijk opvangen en zuiveren van stedelijk afvalwater van huishoudens en bedrijven.
Deze richtlijnen zijn via de Omgevingswet en onderliggende besluiten geïmplementeerd in de nationale wet- en regelgeving. Daarnaast is er de Delta-aanpak Waterkwaliteit waarin er de focuspunten onder andere medicijnresten en nieuwe nog onbekende chemische stoffen zij. In deze aanpak werken de rijksoverheid, waterschappen, drinkwaterbedrijven, provincies, gemeenten, kennisinstituten, natuur-, zorg, en landbouworganisaties en de industrie samen om een extra impuls te geven aan de waterkwaliteit.
Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is gericht op het in beeld brengen van de risico’s van (nieuwe) gevaarlijke stoffen in grond- en oppervlaktewater. Dit wordt gedaan in het kader van de Kaderrichtlijn Water, zie hiervoor ook hoofdstukken 4 en 5 van het Regionaal Waterprogramma. Het provinciaal beleid richt zich ook op het verbeteren van de waterkwaliteit om (openbare) drinkwaterwinningen te beschermen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van het provinciaal grondwaterkwaliteitsmeetnet, zie hoofdstuk 5 van het Regionaal Waterprogramma.
In waterwingebieden is het verboden schadelijke stoffen op of in de bodem te brengen, behoudens enkele uitzonderingen (paragraaf 3.6.2 Omgevingsverordening). Dit verbod geldt ook voor de waterbodem (in oppervlaktewater) als dit een negatieve invloed heeft op (oever)grondwaterwinning. In grondwaterbeschermingszones geldt dit verbod niet vanwege de complexe handhaafbaarheid. Wel moet het risico op verontreiniging van het grondwater zoveel mogelijk worden voorkomen. Hiervoor wordt de specifieke zorgplicht in de Omgevingsverordening gebruikt, die eenzelfde functie vervult als een verbod. De begripsbepaling voor schadelijke stoffen (Bijlage I Omgevingsverordening) helpt bij deze specifieke zorgplicht en geeft aan welke stoffen extra zorgvuldigheid vereisen. Er geldt wel een expliciet verbod op het lozen van afvalwater en vloeistoffen met schadelijke stoffen op of in de bodem. Dit verbod geldt ook voor de waterbodem (in oppervlaktewater) als dit een negatieve invloed heeft op (oever)grondwaterwinning.
Ondanks de verboden in grondwaterbeschermingsgebieden worden gevaarlijke stoffen wel waargenomen. Daarom bevat het Maatregelpakket Bescherming Drinkwaterbronnen ook maatregelen die zich richten op de risico’s en bedreigen door gevaarlijke stoffen. Ook worden in samenwerking met de waterschappen de risico’s onderzocht van wateraanvoerplannen voor de grondwaterkwaliteit. Zo wordt de herkomst en kwaliteit van het aanvoerwater onderzocht en de (kans op) aanwezigheid van gevaarlijke stoffen. Ook sluiten we aan bij het landelijke beleid en ontwikkeling die erop gericht zijn om de aanwezigheid en risico’s van gevaarlijke stoffen in grondwater beter in beeld te brengen en te voorkomen.
3.6.5 Constructies (riolering en buisleidingen)
Europees en landelijk beleid en regelgeving
Buisleidingen worden gebruik voor transport van gevaarlijke stoffen (olie(producten), chemicaliën, gas) of afvalwater (riolering). Hiervoor zijn verschillende veiligheidsvoorschriften vastgelegd. De Mijnbouwwet bevat regels voor buisleidingen van, naar en tussen mijnbouwwerken, met toezicht door het Staatstoezicht op de Mijnen. In de besluiten onder de Omgevingswet (besluit activiteiten leefomgeving (Bal), besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en Omgevingsregeling) zijn veiligheidsvoorschriften opgenomen voor het exploiteren van buisleidingen. De NEN 3650-reeks bevat richtlijnen voor de aanleg, beheer en onderhoud van buisleidingen en vormt voor een groot deel de basis voor vergunningverlening en toezicht.
Met de Structuurvisie Buisleidingen reserveert het Rijk de komende 20 tot 30 jaar ruimte voor (toekomstige) buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Bij de tracébepalingen zijn grondwaterbeschermingszones en waterwingebieden zoveel mogelijk ontweken. In Raalte/Deventer loopt het tracé door een grondwaterbeschermingszone (niet in het waterwingebied) om een externe-veiligheidsprobleem bij Okkenbroek te vermijden.
Voor riolering en stedelijk afvalwater zijn regels vastgelegd in de Europese Richtlijn Stedelijk Afvalwater (91/271/EEG). Het doel is het milieu te beschermen tegen de nadelige gevolgen van onvoldoende behandelde lozingen van stedelijk afvalwater. In Nederland wordt deze richtlijn via de Omgevingswet geïmplementeerd, waarbij gemeenten via de zorgplicht, verantwoordelijk zijn voor inzameling en transport van stedelijk afvalwater via openbaar vuilwaterriool.
Provinciaal beleid
Vanwege moeilijk in te schatten risico’s en potentiële lekkages worden buisleidingen zoveel mogelijk planologisch geweerd in grondwaterbeschermingszones en intrekgebieden, met uitzondering van rioleringen. In waterwingebieden is de aanleg van buisleidingen voor transport van gevaarlijke stoffen zoals olie(producten) en chemicaliën en gas niet toegestaan (artikel 3.27 Omgevingsverordening). Bestaande afvalwaterleidingen kunnen worden gewijzigd als er geen extra risico’s voor de grondwaterkwaliteit ontstaan. Voor de aanleg van buisleidingen in deze grondwaterbeschermingszones is een omgevingsvergunning nodig, die alleen wordt verleend als de risico’s op grondwaterverontreiniging afnemen. Zo gelden aanvullende voorwaarden en moet gebruik worden gemaakt van mantelbuizen met een lekdetectiesysteem, markeringslint worden aangebracht en een locatiespecifiek calamiteitenplan worden opgesteld. Deze maatregelen moeten worden afgestemd op het feitelijke risico van de leidingen of constructie. Deze voorwaarden gelden ook voor wijzigen of uitbreiding van bestaande leidingen. Voor grote buisleidingen geldt een ontheffingsplicht.
Aardgas is niet schadelijk voor grondwater, dus er gelden geen aanvullende voorwaarden voor aardgasleidingen. Er zijn ook geen beperkingen voor afvalwaterleidingen en kleinschalige leidingen voor niet-bedrijfsmatig gebruik. De risico’s van (de aanleg van) riolering worden voldoende ondervangen door geldende regels en richtlijnen. Het algemene beschermingsniveau en de zorgplichtbepaling in de verordening bieden in principe voldoende bescherming. Ter beperking van het risico dat beschermende lagen worden aangetast kent de verordening regels met betrekking tot mechanische ingrepen. Om de risico’s van bestaande riolering te beperken en te voldoen aan de KRW zijn in de KRW-Impuls en het Maatregelpakket Bescherming Drinkwaterbronnen maatregelen opgenomen die toezien op het adequaat beheer van deze leidingen.
3.6.6 Mechanische ingrepen (boringen, grond- en funderingswerken)
Landelijk beleid en regelgeving
De Omgevingswet en het besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en het Besluit bodemkwaliteit bevatten regels voor mechanische bodemingrepen en certificering van boorbedrijven. Mechanische boringen moeten worden uitgevoerd conform Beoordelingsrichtlijn ‘BRL SIKB 2100 Mechanisch boren’ en bijbehorende protocollen en normen.
Provinciaal beleid
Het provinciale beleid richt zich op het voorkomen van aantasting en doorboring van beschermende (klei)lagen. Grote en grootschalige mechanische ingrepen in de bodem, zoals diepte-ontgrondingen, zijn verboden in grondwaterbeschermingsgebieden (Omgevingsverordening). Voor waterbedrijven geldt een vrijstelling met voorschriften. In waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones geldt het verbod onder 2 meter diepte. Dieptegrenzen voor boringsvrije zones hangen af van de beschermende (klei)lagen in het betreffende gebied. Uitvoering van mechanische ingrepen beneden de dieptegrens zijn toegestaan als aan de algemene voorschriften wordt voldaan. Deze voorschriften zijn gericht op herstel van slecht-doorlatende lagen en afsluiting en opvulling van boorgaten na buitengebruikstelling en zijn in lijn met de eisen in de Beoordelingsrichtlijn SIKB 2100 ‘mechanisch boren’. We onderzoeken of deze richtlijn de huidige voorschriften kan vervangen. Bij grondwerken (graafwerkzaamheden) moet het bodemprofiel worden aangevuld volgens het oorspronkelijke profiel en beschermende bodemlagen moeten worden hersteld. Afdichtingen moeten aansluiten op kunstwerken in de bodem (riolering, kelder e.d.). Voor damwanden, diepwanden en schermen mogen geen materialen worden gebruikt die een risico vormen voor de grondwaterkwaliteit.
Voor funderingen zijn algemene voorschriften opgenomen om het risico voor de grondwaterkwaliteit te minimaliseren. Gladde geprefabriceerde palen en in de grond gevormde palen zonder verbrede voet zijn geschikte funderingstechnieken. Door (lokale) omstandigheden kan het nodig zijn andere technieken te gebruiken. Een te streng verbod zou kunnen leiden tot hinder van maatschappelijk gewenste activiteiten, terwijl boor- of schroefpalen als alternatief kunnen dienen. Voor het gebruik van alternatieven moet worden aangetoond dat gladde palen niet toepasbaar zijn op de betreffende locatie.
Uitvoering van werkzaamheden moet vooraf gemeld worden en dient onder toezicht plaats te vinden omdat controle achteraf zeer moeilijk is. Voor grote en grootschalige ingrepen geldt een ontheffingsplicht. Extra voorschriften in een ander kader kunnen opgenomen worden in een provinciale vergunning of beschikking. Het gaat dan om een vergunning voor grondwateronttrekking op grond van de Waterwet, ontgronding op grond van de Ontgrondingswet of een saneringsbeschikking op grond van de Wet Bodembescherming.
3.6.7 Bodemenergiesystemen
Landelijk beleid en regelgeving
Bodemenergiesystemen worden steeds vaker gebruik voor de opslag van koude en warmte in grondwater. Er bestaan open (geothermie, hoge temperatuur opslag en koude-warmte-opslag) en gesloten (bodemwarmtewisselaar) systemen. Deze systemen brengen risico’s met zich mee voor de drinkwaterwinningen, zoals verandering van de chemische waterkwaliteit door opwarming van het grondwater, verplaatsing van verontreinigingen door beïnvloeding van de stromingsrichting, en lekkage van verontreinigde stoffen uit gesloten systemen. Ook kan vermenging van grondwater van verschillende kwaliteiten optreden door onvoldoende afwerking van bronnen en beschadiging van beschermende bodemlagen door boringen. De risico’s variëren afhankelijk van lokale omstandigheden en toepassingen. Warmtelozingen in het grondwater hebben, anders dan bodemenergiesystemen, niet tot doel om bouwwerken te verwarmen of te koelen en vallen dus niet onder de omschrijving van (open) bodemenergiesystemen.
De aanleg en het gebruik van bodemenergiesystemen, zowel open als gesloten, is onder de Omgevingswet aangewezen als een milieubelastende activiteit waarvoor algemene regels gelden (paragraaf 4.114 Omgevingswet). Grondwateronttrekkingen voor open systemen worden gezien als onderdeel van de activiteit en zijn vrijgesteld van grondwateronttrekkingsheffing (artikel 8.3 Omgevingsbesluit). Voor de aanleg en gebruik van open bodemenergiesystemen is een omgevingsvergunning van de provincie nodig. Eerder was dat een watervergunning op grond van de Waterwet. Onder de Omgevingswet zijn deze omgezet naar omgevingsvergunningen en gelden de algemene rijksregels naast die vergunning (Afdeling 4.1 Invoeringsbesluit en paragraaf 4.2.4 Invoeringswet). Voor gesloten bodemenergiesystemen bevat de Omgevingswet algemene regels. Daarnaast kunnen gemeenten via maatwerk aanvullende of afwijkende regels stellen. Op bodemenergiesystemen in de diepe ondergrond is de Mijnbouwwet van toepassing. Voor vergunningverlening op grond van die wet is de Minister van Economische Zaken het bevoegd gezag.
Provinciaal beleid
Vanwege de hierboven beschreven risico’s en het feit dat de gevolgen nagenoeg onomkeerbaar en daarom groot kunnen zijn, wordt functiescheiding in de ondergrond gehanteerd. Sinds 2006 geldt een absoluut verbod op bodemenergiesystemen in waterwingebieden en grondwater beschermingszones (Afdeling 3.6 Omgevingsverordening). In boringsvrije zones geldt een verbod op bodemenergiesystemen beneden een bepaalde diepte. Dit beleid kan worden herzien als onderzoek en proefprojecten aantonen dat bodemenergiesystemen geen risico voor vormen voor drinkwaterwinning.
3.6.8 Bouwstoffen, grond en baggerspecie
Landelijk beleid en regelgeving
Het (her)gebruik van bouwstoffen, grond en bagger kan het grondwater voor drinkwaterwinning verontreinigen. De risico’s variëren per locatie en zijn afhankelijk van de kwetsbaarheid van het gebied die wordt bepaald door bodemopbouw, doorlatendheid en (veranderende) milieuomstandigheden zoals zuurgraad en zuurstof. Ook de kwaliteit van en het type materiaal is belangrijk.
Regels omtrent bouwstoffen, grond en baggerspecie zijn vastgelegd in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) met de onderliggende Regeling bodemkwaliteit 2022 (Rbk 2022). Het Bal bevat regels voor de bescherming van de fysieke leefomgeving en zijn van toepassing op de uitvoerder. Het Bbk bevat regels voor de ondersteunende activiteiten die geen directe invloed op de fysieke leefomgeving hebben, denk hierbij aan productie, handel en transport van bouwstoffen. Het Rbk 2022 bevat kwaliteitseisen voor bouwstoffen. Het Bbk en Rbk 2022 bevatten ook regels voor de kwaliteitsborging van bodembeheer.
Onder de Omgevingswet geldt een verbod op de toepassing van IBC-bouwstoffen. Eerder was toepassing daarvan toegestaan met isolatie-, beheers- of controlemaatregelen. Er is overgangsrecht van toepassing voor IBC-bouwstoffen die zijn toegepast voor inwerkingtreding van de Omgevingswet. Voor sommige situaties blijft het Bbk of een onderdeel daarvan gelden.
Provinciaal beleid
In aanvulling op het landelijke beleid bevat de Omgevingsverordening regels voor de toepassing van grond en baggerspecie op of in de (water)bodem binnen waterwingebieden en grondwaterbeschermingszones. Grond en baggerspecie waarvan de kwaliteit de achtergrondwaarde overschrijdt, worden tot schadelijke stoffen gerekend. Binnen waterwingebieden geldt een verbod op het op of in de bodem brengen, te hebben, te gebruiken of te vervoeren van schadelijke stoffen (Artikel 3.27 Omgevingsverordening). Ook binnen grondwaterbeschermingszones is het verbodem om grond of baggerspecie toe te passen, met enkele uitzonderingen afhankelijk van het volume en de kwaliteit van het materiaal. Het uitgangspunt hiervan is dat de kwaliteit van de grond of baggerspecie niet slechter mag zijn dan de kwaliteit van de ontvangende (water)bodem.
3.6.9 Lozingen
Provinciaal beleid
In waterwingebieden zijn alle lozingen in de bodem verboden. Er geldt een algemeen verbod op het op of in de bodem brengen van alle schadelijke stoffen. Hieronder vallen ook lozingen van schadelijke stoffen op oppervlaktewater vanwege de mogelijk nadelige invloed op (oever)grondwaterwinningen. Het begrip schadelijke stoffen wordt toegelicht in de begripsbepaling van de Omgevingsverordening (Bijlage I Omgevingsverordening
In grondwaterbeschermingszones geldt een verbod op lozing op of in de bodem van afvalwater, koelwater en andere vloeistoffen waarin schadelijke stoffen voorkomen. Er zijn enkele uitzonderingen, maar de bijzondere zorgplicht blijft gelden (artikel 3.35 Omgevingsverordening). Vanuit de bescherming van het grondwater en de drinkwaterfunctie moet hemelwater bij voorkeur geloosd worden op een rioolwaterstelstel of buiten de grondwaterbeschermingszone. Als dat redelijkerwijs niet mogelijk is, kan lozing op de bodem worden toegestaan met adequate maatregelen en monitoring. De maatregelen voorgesteld in het CIW-rapport “Afstromen wegwater” worden beschouwd als minimumeis. Voor intensief gebruikte wegen en parkeervoorzieningen en in kwetsbare gebieden zijn zwaardere maatregelen nodig. Opgevangen water moet worden afgevoerd of gezuiverd met de best beschikbare technieken en geïnfiltreerd. Deze maatregelen gelden nieuwe wegen en wijzing of uitbreiding van bestaande wegen. Voor grote en grootschalige wegen e.d. geldt een ontheffingsplicht, in andere gevallen geldt een meldingsplicht. Wegen in grondwaterbeschermingszones zouden minimaal voorzien moeten zijn van aaneengesloten verharding en grotere wegen zouden ook vloeistofdicht moeten zijn. Bij de aanleg van grote en grootschalige (water- en spoor)wegen en bijbehorende werken gaat de voorkeur uit naar tracés buiten grondwaterbeschermingsgebieden. Het lozingsverbod en zorgplichtsbepaling zorgen ervoor dat diepinfiltratie in grondwaterbeschermingszones niet wordt toegestaan.
In het Maatregelpakket Bescherming Drinkwaterbronnen zijn maatregelen opgenomen om de risico’s voor de grondwaterkwaliteit door afspoeling of lozingen van hemelwater te beperken. Gemeenten passen steeds vaker afkoppeling van regenwaterafvoer van het rioleringssysteem toe. Daarom moeten zijn in het gemeentelijke rioleringsplan aangeven hoe het belang van de drinkwaterwinning bij afkoppeling en infiltratie wordt geborgd en aan de eisen van de Omgevingsverordening wordt voldaan. Provincie en het drinkwaterbedrijf worden daarbij geconsulteerd.
3.6.10 Calamiteiten
Provinciaal beleid
Calamiteiten zijn ongewone en onverwachte gebeurtenissen met (potentieel) ernstige gevolgen voor de bodem, zoals het wegvloeien van chemische stoffen of vervuild bluswater naar de bodem, watergangen of riolering. Dit kan de (grond)waterkwaliteit ernstig aantasten en (acuut) ongeschikt maken voor drinkwaterproductie. Een voorbeeld is de lozing van verontreinig bluswater in het Twentekanaal na een brand waardoor het kanaal ongeschikt werd voor drinkwaterproductie. Bij lijnbronnen zoals vaar-, spoor, en hoofdwegen zijn er risico’s door zowel continue belasting als calamiteiten. Verontreinigingen in grondwater kunnen zich arenlang manifesteren in het water van grondwateronttrekkingen. De Omgevingswet geeft Gedeputeerde Staten bevoegdheden bij een ongewoon voorval waar zij bevoegd gezag voor zijn direct maatregelen te nemen of aan anderen op te leggen om de verontreiniging of aantasting te voorkomen of te saneren.
De provincie heeft een ‘Draaiboek ongewone voorvallen’ opgesteld ter uitvoering van de taken en bevoegdheden Omgevingswet. Een voorval een waterwingebied of grondwaterbeschermingszone heeft altijd hoge urgentie. Maatregelen zijn erop gericht de oorzaak van de verontreiniging weg te nemen en de bodem te saneren. Daarnaast moet de drinkwaterfunctie adequaat geborgd zijn in calamiteitenplannen om nadelige gevolgen van een calamiteit voor het grondwater te voorkomen of beperken. In het kader van Maatregelpakket Bescherming Drinkwaterbronnen zijn hierover afspraken gemaakt met beherende instanties (waterschappen, Rijkswaterstaat, ProRail). Daarnaast is het van belang dat calamiteitenplannen ook geoefend en geëvalueerd moeten worden. Daarmee wordt bewerkstelligd dat bij incidenten extra aandacht wordt gegeven aan de bescherming van het grondwater met het oog op de drinkwaterfunctie.
Bijlage VI Methodiek gebiedsgerichte grondwaterbescherming.pdf
Bijlage VII KRW factsheets - Waterlichamen Vechtstromen.pdfBijlage VII KRW factsheets - Waterlichamen WDOD.pdf Bijlage VII KRW factsheets - Waterlichamen WRIJ (Overijsselse KRW waterlichamen).pdf
Code | Naam maatregel | SGBP-code | Opname in SGBP | Niveau | Waterlichaamnaam/-namen | Waterlichaamcode(s) | Omvang | Eenheid |
GW_0109 | Anti-verdrogingsmaatregelen Lemselermaten | IN20 | ja | Waterlichaam | Zand Rijn-Oost | NLGW0003 | 1 | n |
GW_0110 | Anti-verdrogingsmaatregelen Haaksbergerveen en Buurserzand | IN20 | ja | Waterlichaam | Zand Rijn-Oost | NLGW0003 | 1 | n |
GW_0111 | Anti-verdrogingsmaatregelen Volther- en Agelerbroek | IN20 | ja | Waterlichaam | Zand Rijn-Oost | NLGW0003 | 1 | n |
GW_0112 | Anti-verdrogingsmaatregelen Dinkelland | IN20 | ja | Waterlichaam | Zand Rijn-Oost | NLGW0003 | 1 | n |
GW_0113 | Anti-verdrogingsmaatregelen Bergvennen | IN20 | ja | Waterlichaam | Zand Rijn-Oost | NLGW0003 | 1 | n |
GW_0114 | Anti-verdrogingsmaatregelen Wierdenseveld | IN20 | ja | Waterlichaam | Zand Rijn-Oost | NLGW0003 | 1 | n |
GW_0115 | Anti-verdrogingsmaatregelen Aamsveen | IN20 | ja | Waterlichaam | Zand Rijn-Oost | NLGW0003 | 1 | n |
GW_0116 | Anti-verdrogingsmaatregelen Witteveen | IN20 | ja | Waterlichaam | Zand Rijn-Oost | NLGW0003 | 1 | n |
GW_0117 | Anti-verdrogingsmaatregelen Engbertsdijkvenen | IN20 | ja | Waterlichaam | Zand Rijn-Oost | NLGW0003 | 1 | n |
GW_0118 | Anti-verdrogingsmaatregelen Vecht Regge (Beerzerveld en Eerderbroek) | IN20 | ja | Waterlichaam | Zand Rijn-Oost | NLGW0003 | 1 | n |
GW_0119 | Anti-verdrogingsmaatregelen Springendal en Mosbeek | IN20 | ja | Waterlichaam | Zand Rijn-Oost | NLGW0003 | 1 | n |
GW_0121 | Anti-verdrogingsmaatregelen Landgoederen Oldenzaal | IN20 | ja | Waterlichaam | Zand Rijn-Oost | NLGW0003 | 1 | n |
OV-COMM1 | Bewustwordingscampagnes | S02 | ja | Beheergebied waterbeheerder | Deklaag Rijn-Oost, Zand Rijn-Oost | NLGW0003, NLGW0010 | 1 | n |
OV-drinkwater | Opstellen nieuw maatregelprogramma gebiedsdossiers drinkwaterwinningen | S04 | ja | Beheergebied waterbeheerder | Deklaag Rijn-Oost, Zand Rijn-Oost | NLGW0003, NLGW0010 | 1 | n |
OV-LGM11 | Bezem door de Middelenkast Overijssel | BR03 | ja | Beheergebied waterbeheerder | Deklaag Rijn-Oost, Zand Rijn-Oost | NLGW0003, NLGW0010 | 1 | n |
OV-LGM13 | uitvoeren project Boeren voor Drinkwater | BR01 | ja | Waterlichaam | Zand Rijn-Oost | NLGW0003 | 1 | n |
OV-LGM5 | inventarisatie particulier gebruik gewasbeschermingsmiddelen | BR09 | ja | Beheergebied waterbeheerder | Deklaag Rijn-Oost, Zand Rijn-Oost | NLGW0003, NLGW0010 | 1 | n |
OV-PBM10 | Bescherming winputten stedelijk gebied | BE08 | ja | Beheergebied waterbeheerder | Deklaag Rijn-Oost, Zand Rijn-Oost | NLGW0003, NLGW0010 | 1 | n |
OV-PBM11 | Handreiking grondwaterbescherming in Omgevingsplannen | S02 | ja | Beheergebied waterbeheerder | Deklaag Rijn-Oost, Zand Rijn-Oost | NLGW0003, NLGW0010 | 1 | n |
OV-WGM5 | Onderzoek mogelijkheden aanbrengen voorzieningen wegwater | BR05 | ja | Beheergebied waterbeheerder | Deklaag Rijn-Oost, Zand Rijn-Oost | NLGW0003, NLGW0010 | 1 | n |
OV-WGM8 | Grondwaterbescherming in beheer- en onderhoudsplannen wegen | BR05 | ja | Beheergebied waterbeheerder | Deklaag Rijn-Oost, Zand Rijn-Oost | NLGW0003, NLGW0010 |
| n |
Naam van de plas
|
Openbaar of niet openbaar
|
Juridische status, zwemwater of kandidaat zwemplas
|
Nummer van de zwemplas
|
Belterwijde | Semi-openbaar | Zwemwater | 2 |
Zwarte Dennen | Semi-openbaar | Zwemwater | 3 |
Villapark Hellendoorn | Semi-openbaar | Zwemwater | 29 |
Zwemeiland Bovenwijde | Openbaar | Zwemwater | 42 |
De Bovenberg | Openbaar | Zwemwater | 38 |
De Papillon | Openbaar | Zwemwater | 35 |
De Tolplas | Openbaar | Zwemwater | 30 |
Agnietenplas | Openbaar | Zwemwater | 6 |
Spartelvijver Sibculo | Openbaar | Zwemwater | 9 |
Heidepark | Openbaar | Zwemwater | 11 |
Milligerplas | Openbaar | Zwemwater | 5 |
Veneger Gat | Openbaar | Zwemwater | 1 |
Kotermeerstal | Openbaar | Zwemwater | 4 |
De Oldemeijer | Openbaar | Zwemwater | 7 |
Wijthmerplas | Openbaar | Zwemwater | 8 |
De Vlegge | Openbaar | Zwemwater | 10 |
Het Lageveld | Openbaar | Zwemwater | 12 |
Lange Kolk | Openbaar | Zwemwater | 13 |
Het Hulsbeek | Openbaar | Zwemwater | 14 |
Tuindorpbad | Openbaar | Zwemwater | 15 |
Het Grasbroek | Openbaar | Zwemwater | 17 |
De Hoogte | Semi-openbaar | Zwemwater | 18 |
Het Stoetenslagh | Semi-openbaar | Zwemwater | 20 |
De Klimberg | Semi-openbaar | Zwemwater | 21 |
De Kleine Belties | Semi-openbaar | Zwemwater | 22 |
Kleine Wolf | Semi-openbaar | Zwemwater | 23 |
Reggewold | Semi-openbaar | Zwemwater | 24 |
De Roos | Semi-openbaar | Zwemwater | 25 |
Vakantiepark Heino | Semi-openbaar | Zwemwater | 26 |
Summercamp Heino | Semi-openbaar | Zwemwater | 27 |
Het Berkenven | Semi-openbaar | Zwemwater | 31 |
De Witte Berg | Semi-openbaar | Zwemwater | 32 |
Rammelbeek | Semi-openbaar | Zwemwater | 33 |
De Bergvennen | Semi-openbaar | Zwemwater | 34 |
Het Meuleman | Semi-openbaar | Zwemwater | 36 |
De Poppe | Semi-openbaar | Zwemwater | 37 |
De Kroeze Danne | Semi-openbaar | Zwemwater | 39 |
Stepelerven | Semi-openbaar | Zwemwater | 40 |
Ostana | Semi-openbaar | Zwemwater | 41 |
Bungalowpark Hoge Hexel | Semi-openbaar | Zwemwater | 43 |
Ponypark City | Semi-openbaar | Zwemwater | 44 |
Rutbeek | Openbaar | Zwemwater | 16 |
WaterbeheerderNaam
|
KRWmaatregeltypeOmschrijving
|
KRWmaatregeltypeCategorie
|
OmvangEenheid
|
Omvang
|
InPlanvoorbereiding
|
InUitvoering
|
Uitgevoerd
|
Gefaseerd
|
Vervangen
|
Ingetrokken
|
Waterschap Drents Overijsselse Delta | Aanleg nevengeul | Inrichtingsmaatregelen | km | 15 | 13 | 2 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Drents Overijsselse Delta | Aanleg speciale leefgebieden voor vis | Inrichtingsmaatregelen | ha | 15 | 9 | 2 | 4 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Drents Overijsselse Delta | Aanpassen streefpeil | Inrichtingsmaatregelen | n | 5 | 5 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Drents Overijsselse Delta | Overige beheersmaatregelen | Beheermaatregelen | n | 25 | 25 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Drents Overijsselse Delta | Overige inrichtingsmaatregelen | Inrichtingsmaatregelen | n | 5 | 4.8 | 0 | 0.2 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Drents Overijsselse Delta | Uitvoeren onderzoek | Instrumentele maatregelen | n | 15 | 12 | 2 | 1 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Drents Overijsselse Delta | Uitvoeren op waterkwaliteit gericht onderhouds-/maaibeheer (water en natte oever) | Beheermaatregelen | km | 575 | 461 | 98 | 14.8 | 0 | 0 | 1.2 |
Waterschap Drents Overijsselse Delta | Verbreden (snel) stromend water / hermeanderen, NVO groter dan 3 m en kleiner dan 10 m | Inrichtingsmaatregelen | km | 27.5 | 27.5 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Drents Overijsselse Delta | Verbreden (snel) stromend water / hermeanderen, NVO kleiner dan 3 m | Inrichtingsmaatregelen | km | 47.5 | 47.5 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Drents Overijsselse Delta | Verbreden watergang/-systeem : aansluiten wetland | Inrichtingsmaatregelen | ha | 125 | 125 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Drents Overijsselse Delta | Verbreden watergang/-systeem langzaam stromend of stilstaand: NVO groter dan 3m en kleiner dan 10 m | Inrichtingsmaatregelen | km | 138 | 73.6 | 36.4 | 14.8 | 12 | 0 | 1.2 |
Waterschap Drents Overijsselse Delta | Verbreden watergang/-systeem langzaam stromend of stilstaand: NVO kleiner dan 3 m | Inrichtingsmaatregelen | km | 50 | 36.4 | 13.6 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Drents Overijsselse Delta | Verminderen belasting RWZI overige stoffen | Immissiemaatregelen | n | 5 | 5 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Drents Overijsselse Delta | Verminderen emissie nutrienten landbouw | Bronmaatregelen | n | 10 | 10 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Drents Overijsselse Delta | Vispasseerbaar maken kunstwerken | Inrichtingsmaatregelen | n | 127 | 90 | 19 | 9 | 9 | 0 | 0 |
Waterschap Rijn en IJssel | Uitvoeren onderzoek | Instrumentele maatregelen | n | 5 | 5 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Rijn en IJssel | Uitvoeren op waterkwaliteit gericht onderhouds-/maaibeheer (water en natte oever) | Beheermaatregelen | km | 6 | 2 | 0 | 4 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Rijn en IJssel | Verbreden (snel) stromend water / hermeanderen, NVO groter dan 3 m en kleiner dan 10 m | Inrichtingsmaatregelen | km | 5 | 4 | 1 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Rijn en IJssel | Zuiveren + afkoppelen verhard oppervlak | Immissiemaatregelen | ha | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Vechtstromen | Aanleg speciale leefgebieden flora en fauna | Inrichtingsmaatregelen | n | 195 | 195 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Vechtstromen | Omleiden/scheiden waterstromen | Inrichtingsmaatregelen | n | 70 | 70 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Vechtstromen | Overige bronmaatregelen | Bronmaatregelen | n | 5 | 0 | 5 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Vechtstromen | Overige instrumentele maatregelen | Instrumentele maatregelen | n | 5 | 5 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Vechtstromen | Uitvoeren actief vegetatiebeheer (enten, zaaien, planten) | Beheermaatregelen | km | 405 | 0 | 405 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Vechtstromen | Uitvoeren onderzoek | Instrumentele maatregelen | n | 10 | 9 | 1 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Vechtstromen | Uitvoeren op waterkwaliteit gericht onderhouds-/maaibeheer (water en natte oever) | Beheermaatregelen | km | 920 | 920 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Vechtstromen | Vasthouden water in haarvaten van het systeem | Inrichtingsmaatregelen | ha | 69000 | 69000 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Vechtstromen | Verbreden (snel) stromend water / hermeanderen, NVO groter dan 3 m en kleiner dan 10 m | Inrichtingsmaatregelen | km | 345 | 345 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Vechtstromen | Verbreden (snel) stromend water/ hermeanderen , NVO groter dan 10 m | Inrichtingsmaatregelen | km | 275 | 261 | 0 | 14 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Vechtstromen | Verminderen belasting RWZI nutrienten | Immissiemaatregelen | n | 65 | 56 | 3 | 6 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Vechtstromen | Verminderen belasting RWZI overige stoffen | Immissiemaatregelen | n | 15 | 15 | 0 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Vechtstromen | Verminderen emissie nutrienten landbouw | Bronmaatregelen | n | 15 | 0 | 15 | 0 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Vechtstromen | Vispasseerbaar maken kunstwerken | Inrichtingsmaatregelen | n | 553 | 548 | 0 | 3 | 0 | 0 | 0 |
Waterschap Vechtstromen | Zuiveren + afkoppelen verhard oppervlak | Immissiemaatregelen | ha | 2510 | 502 | 0 | 502 | 0 | 0 | 0 |
Bijlage XII Factsheets grondwaterlichamen - GWL_Deklaag_b_NL.IMRO.9923.RWProgramma2022-va01_341.pdf Bijlage XII Factsheets grondwaterlichamen - GWL_Zand_b_NL.IMRO.9923.RWProgramma2022-va01_342.pdf
Bijlage Beleidskader PFAS
1. Waarom een beleidskader PFAS
In Nederland zijn verhoogde hoeveelheden Per- en polyfluoralkylstoffen (PFAS) ontdekt in onze leefomgeving, inclusief ons water- en bodemsysteem. PFAS is een groep van meer dan 6.000 door mensen gemaakte stoffen die ook wel ‘forever chemicals’ worden genoemd. Vanwege hun handige eigenschappen, zoals vet- en waterafstotendheid en hittebestendigheid, werden deze stoffen sinds de jaren '50 gebruikt in verschillende industriële processen, blusschuim en consumentenproducten. In 1999 kondigde U.S. Environmental Protection Agency en Dupont aan per direct te stoppen met product PFOS. Sinds 2009 zijn PFOS en PFOA opgenomen in de Persistent organic pollutants lijsten van de VN opgenomen en neemt de zorg toe over de effecten op de gezondheid en het milieu. Dit heeft geleid tot meer wetenschappelijk onderzoek, regelgeving en bewustwording. Het is vastgesteld dat zelfs lage concentraties PFAS risico's kunnen opleveren voor mens, dier en milieu. Ze zijn schadelijk, blijven lang in het milieu aanwezig en verspreiden zich gemakkelijk. De stoffen PFOS en PFOA zijn door Europa als zeer zorgwekkend aangemerkt en mogen niet langer worden geproduceerd of verwerkt in producten. Bovendien wordt er in Europees verband gewerkt aan het verminderde en uitfasering van de productie en gebruik van PFAS.
De aanwezigheid van PFAS heeft de afgelopen jaren verschillende uitdagingen opgeleverd voor bodemsanering en grondverzet. Als reactie op maatschappelijke druk heeft de overheid richtlijnen opgesteld. Het Rijk heeft een handelingskader1 opgesteld voor het hergebruik van grond en baggerspecie die PFAS bevatten. Dit kader biedt landelijke richtlijnen voor de omgang met dergelijke grond en baggerspecie. Wel is het tijdelijk in afwachting van definitieve verankering in de regelgeving. Het handelingskader bevat grenswaarden voor veilig hergebruik van deze grond en baggerspecie, en het RIVM heeft Indicatieve Niveaus voor Ernstige Verontreiniging (INEV) vastgesteld voor specifieke PFAS-stoffen in grond en grondwater. Samen vormen deze richtlijnen het nationale kader voor bodemsanering en grondverzet.
Ook ons watersysteem is belast met PFAS. Verschillende onbedoelde emissies in afvalwater en lucht hebben geleid tot een diffuse belastging van onze leefomgeving en daarmee ook ons oppervlakte- en grondwater. Vanuit de Kaderrichtlijn water dragen we zorg voor het behalen van de goede kwaliteit van ons watersysteem en in het bijzonder drinkwater. Binnen Europa worden normen vastgelegd voor oppervlakte-, grondwater maar ook drinkwater. Deze zijn via Nederlandse wet- en regelgeving weer verankerd in ons nationaal systeem.
1 Actualisatie handelingskader PFAS: Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, 13 december 2021, IENW/BSK-2021/335279
1.1 Werkbaar en zorgvuldig afgewogen beleidskader
In onze provincie streven we naar een allesomvattende aanpak van PFAS en Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS). Dit betekent dat we proberen de uitstoot van deze stoffen zoveel mogelijk te voorkomen of te verminderen. Dit om de negatieve effecten op de gezondheid en de leefomgeving te voorkomen. Als deze stoffen eenmaal in onze leefomgeving aanwezig zijn, vereisen ze zorgvuldig beheer om de schadelijke impact te beperken. Hierbij houden we rekening met de draagkracht van het milieu en de lokale en regionale omstandigheden. Met dit beleidskader willen we duidelijkheid scheppen voor initiatiefnemers, ontwikkelaars, vergunningverlening, toezicht en handhaving over hoe met PFAS verontreinigingen om te gaan.
Beleidskader PFAS als aanvulling op de Rijksregels Onder de Omgevingswet is het aan de decentrale overheden om de Rijksregels nader in te vullen. De wetgever biedt ruimte voor regionaal maatwerk. Met het beleidskader sluiten we aan bij de landelijke wet en regelgeving en vertalen deze voor situatie in Overijssel. Uitgangspunten voor het Overijsselse beleidskader PFAS zijn: Het landelijke handelingskader PFAS is leidend We volgen daarmee de landelijke regels voor hergebruik van PFAS houdende grond en baggerspecie. Waar onduidelijkheid bestaat over de interpretaties van het handelingskader of de wetgeving (Wet bodembescherming en Omgevingswet), verduidelijken wij deze landelijke regels. En vullen beleidsruimte in waar dit mogelijk en wenselijk is. Landelijke vastgestelde normen en risicogrenswaarden door RIVM zijn bepalend voor de beoordeling van verontreinigingen Voor een aantal PFAS verbindingen en voor verschillende compartimenten (bodem, water en drinkwater) zijn risicogrenswaarden afgeleid door het RIVM. Sommige van deze waarden zijn nog niet definitief verankert in wet- en regelgeving. Dit heeft diverse oorzaken, waaronder dat niet alle wetenschappelijke kennis beschikbaar is om een definitieve norm af te leiden. Voor vergunningverlening, toezicht en handhaving is een norm of een goed onderbouwde risicogrenswaarde essentieel. Het beleidskader sluit aan bij de landelijke normstelling, vastgestelde risicogrenswaarden door het RIVM en gebruikelijke systematiek om verontreinigingen te beoordelen. Daarmee beschouwen we deze RIVM waarden voor de uitvoering van taken Wet bodembescherming en Omgevingswet als normstelling. Dit beleidskader is in overeenstemming met onze omgevingsverordening Met het wegvallen van de Wet bodembescherming onder Omgevingswet vervalt ook een belangrijk landelijk toetsingskader voor de aanpak van verontreiniging in het grondwater. Dit is een keuze vanuit de wetgever. Provincies zijn zelf verantwoordelijk voor het stellen van regels voor de aanpak van verontreiniging in het grondwater op basis van de KRW. De provincie Overijssel heeft dit , net als andere provincies, nader ingevuld en vastgelegd in onze provinciale omgevingsverordening. Dit beleidskader PFAS is afgestemd op onze omgevingsverordening. Beide kader zijn van toepassing bij beoordeling van verontreinigingen. |
Dit beleidskader maakt deel uit van het regionaal waterprogramma en is een handvat onder de Omgevingswet. Voor In hoofdstuk 6 is een tabel toegevoegd met hierin de provinciale aandachtspunten opgenomen. Het kan gaan om een bevestiging van de landelijk geldende regels en richtlijnen, toelichting hoe provincie Overijssel het wettelijk kader interpreteert of onze provinciale omgevingsverordening werkt met een verontreiniging met PFAS.
1.2 Situatie in provincie Overijssel
Ook in Overijssel hebben we te maken met locaties waar grond, baggerspecie en grondwater zijn vervuild met PFAS. Dit kan het gevolg zijn van voormalige bedrijfsactiviteiten of calamiteiten, zoals het gebruik van PFAS-houdend blusschuim. Daarnaast is de leefomgeving diffuus belast met PFAS via verschillende verspreidingsroutes.
Voor zover bekend zijn er in Overijssel geen industriële bedrijven die op grote schaal PFAS hebben geproduceerd of verwerkt als bulkproduct. Wel zijn er verschillende mogelijke aandachtslocaties geïdentificeerd die nader worden onderzocht en indien nodig worden aangepakt om de risico's te verminderen of weg te nemen.
Achtergrondgehalte in de bodem
De bodemkwaliteitskaart legt de regionale bodemkwaliteit vast ter plaatse van onverdachte locaties. Daarmee geeft het een goed beeld van de regionale achtergrondgehalte PFAS die als gevolg van diffuse bronnen (grondverzet, atmosferische depositie, etc.) is ontstaan. In Overijssel werken de gemeenten in de regio’s IJsselland en Twente samen om deze bodemkwaliteitskaart op te stellen1,2 De regionale achtergrondwaarde in Overijssel ligt lager dan de landelijke achtergrondwaarde die door het RIVM is vastgesteld3. Dit geldt overigens voor meer stoffen dan alleen PFAS, de provincie is minder historisch belast dan andere delen in Nederland.
Kwaliteit van ons grondwater
Via verschillende grondwatermeetnetten wordt de kwaliteit van het grondwater inzichtelijk gemaakt. Ook provincie Overijssel meet de grondwaterkwaliteit van het dieper gelegen grondwater. Landelijk worden afspraken gemaakt over het stoffenpakket en de frequentie van monitoring. Het Landelijk Meetnet Grondwaterkwaliteit in combinatie met de provinciale meetnetten wordt gebruik om te rapporteren aan Europa.
Ondanks dat PFAS geen structureel onderdeel is van het te meten stoffenpakket, meten we als provincies PFAS sinds 2019. Uit ons provinciaal meetnet4 blijkt dat het (diepere) grondwater PFAS bevat. Naast PFOA en PFOS worden ook andere PFAS verbindingen aangetroffen in het grondwater. Op sommige meetpunten liggen de aangetroffen gehalten voor een individuele stof boven de signaleringswaarde van 0,1µg/l (drinkwaterbesluit).
Kwaliteit van ons oppervlaktewater
In Overijssel zijn onvoldoende gegevens beschikbaar om de kwaliteit van het oppervlaktewater voor PFAS inzichtelijk te maken op het schaalniveau van Overijssel. Het waterschap als kwaliteitsbeheerder van het oppervlaktewater meet en monitort de kwaliteit. PFAS is echter geen onderdeel van het reguliere stoffenpakket wat wordt gemeten. Enkel als er aanleiding bestaat wordt de gehalte aan PFAS in oppervlaktewater bepaald.
1 Twente bodemkwaliteitskaart PFAS, Tauw, 28 mei 2020
2 Technische rapportage bodemkwaliteitskaart regio IJsselland, Tauw 29 augustus 2023
3 Achtergrondwaarden perfluoralkylstoffen (PFAS) in de Nederlandse landbodem, RIVM, 2020-0100
4 PFAS in het grondwater - kennishub overijssel
2. Stofeigenschappen en risico’s PFAS
PFAS is een verzameling stoffen met fluor-koolstofverbindingen. De koolstofatomen zijn verbonden met fluor in plaats van waterstofatomen. Binnen PFAS onderscheiden we polymeren en niet polymeren. Polymeren zijn lange ketens die volledig of deels zijn gefluoreerd. Een voorbeeld hiervan is Teflon (zie afbeelding). De niet polymeren hebben aan het einde een functionele groep1.

Bron: PFAS Molecules: A Major Concern for the Human Health and the Environment
De lengte van de gefluoreerde koolstofketen bepaalt de eigenschappen en de risico’s van de stof in het milieu en in organismen. Niet-polymeren waarvan de moleculen relatief kort zijn (met bijvoorbeeld 4 koolstofatomen zoals PFBA) zijn aanzienlijk minder toxisch dan niet-polymeren met langere ketens met koolstofatomen (zoals PFOA en PFOS). Deze langere moleculen hopen zich meer op in mens en dier en daarmee in de voedselketen. Polymeren zijn in het algemeen minder schadelijk.
1 https://www.oecd.org/chemicalsafety/portal-perfluorinated-chemicals/aboutpfass/Figure1-classification-of-per-and-polyfluoroalkyl-substances -PFASs.pdf
2.1 Precursors en minder bekende PFAS verbinding
Binnen de PFAS-groep zijn er ook stoffen die als precursoren worden beschouwd. Dit zijn minder stabiele verbindingen die onder normale omstandigheden in het milieu kunnen worden omgezet in stabiele PFAS-verbindingen zoals PFOS en PFOA. Verschillende PFAS-polymeren en niet-polymeren kunnen als precursoren fungeren. Het is belangrijk om dit in overweging te nemen bij onderzoek naar PFAS. In het laboratorium meten we slechts een beperkt aantal PFAS-verbindingen. Als gevolg van de aanwezigheid van precursoren kan de concentratie van een specifieke PFAS in de grond, baggerspecie en het (grond)water toenemen, zelfs als er geen nieuwe bron of emissies zijn.
Verschillende analysemethoden worden ontwikkeld om dit probleem aan te pakken. Met de Total Oxidizable Precursor-analyse (TOP-analyse) wordt het monster geoxideerd, waarbij veel precursoren worden omgezet in meetbare PFAS-verbindingen, voornamelijk perfluorcarboxylzuren. Hiermee kunnen we een schatting maken van het mogelijke, totale gehalte aan perfluorverbindingen.
Daarnaast zijn er andere groepen van PFAS verbindingen, zoals fluortelomeer alcoholen (FTOH) of fluorfosfaat esters die veel minder regulier worden gemeten, maar veelvuldig zijn toegepast in papier en karton, en daarom in ons milieu voorkomen. Van deze verbindingen is veel minder bekend.
2.2 Gedrag van PFAS-verbindingen in grond en grondwater
Over het gedrag in onze leefomgeving is nog maar beperkt wetenschappelijk kennis en praktijk ervaring beschikbaar als je dit vergelijk met andere stoffen die kunnen leiden tot een bodemverontreiniging zoals metalen, PAK en vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen. Wel groeien de wetenschappelijke inzichten over het stofgedrag en risico’s van de verschillende PFAS-en met de dag. PFAS-verbindingen kunnen zich hechten aan bodemdeeltjes, wat de beschikbaarheid voor biologische processen, verspreiding via grondwater en omzetting beïnvloedt. De lengte van de PFAS-keten speelt hierbij een cruciale rol. Over het algemeen geldt dat hoe langer de PFAS-keten, hoe sterker de hechting aan bodemdeeltjes. Maar ook de functionele groep beïnvloed de bindingsmogelijkheden aan grond, en moleculen met verschillende functionele groepen mogen niet met elkaar worden vergeleken. Zo heeft PFOS een aanzienlijk grotere vertraging dan PFOA. Omdat de kennis over de vertraging voor verschillende PFAS-verbindingen in verschillende Nederlandse bodems nog beperkt is, kan het nodig zijn om dit per project te bepalen.
Uit een praktijkgericht onderzoek in de provincie blijkt dat er matige correlatie bestaat tussen bodemeigenschappen en het sorptievermogen, vooral bij organisch materiaal. Dit komt waarschijnlijk door interacties tussen functionele groepen (carboxylaten, fenolen en amiden) van PFAS-verbindingen en organisch materiaal in de bodem. Voor andere bodemparameters (zoals lutumgehalte) is de correlatie beperkt, wat overeenkomt met landelijke waarnemingen van bijvoorbeeld het RIVM.
De gehanteerde correctie voor bodemtypen in het handelingskader PFAS sluit hierbij aan. Bij het toetsen van alle toepassingswaarden is geen correctie nodig tot een organisch stofgehalte van 10%. Bij een gehalte tussen 10% en 30% wordt wel een correctie toegepast. Als het organische stofgehalte boven de 30% ligt, moet een percentage van 30% worden gebruikt bij de toetsing.
PFAS gedraagt zich als zeep en hoopt zich vooral op aan grensvlakken tussen water en lucht. Ze kunnen vanwege hun oppervlakte actieve eigenschappen ook microscopisch kleine ‘druppeltjes’ vormen, zogenaamde micellen1. Dit gedrag, in combinatie met mogelijke hechting aan bodemdeeltjes, beïnvloedt de vertraging in grondwatertransport. Opmerkelijk is vooral dat de vertraging in de onverzadigde vele malen groter is dan in de verzadigde zone. Dit omdat het grensvlak tussen water en lucht ordegrootten groter is.
1 Kennisdocument over stofeigenschappen, gebruik, toxicologie, onderzoek en sanering van PFAS in grond en grondwater, expertisecentrum PFAS, 20 juni 2018, DDT219-1/18-009.764
2.3 Bekende risicogrenswaarden en normen voor PFAS in het water- bodemsysteem
Wereldwijd wordt er onderzoek gedaan naar de impact van PFAS op de gezondheid en het milieu. Deze kennis wordt o.a. vertaald naar risicogrenzen door het RIVM. Deze dienen als basis voor de wettelijke kaders en normstelling in Nederland. Deze grenzen worden afgeleid met behulp van de standaard methoden die ook voor andere stoffen worden gebruikt. Daarnaast moet Nederland rekening houden met de normen die Europa stelt volgens de Kaderrichtlijn Water of Drinkwaterrichtlijn. In de toekomst kunnen de risicogrenzen nog veranderen op basis van nieuwe wereldwijde inzichten over de toxiciteit en risico's van PFAS.
Voor de aanpak van PFAS in onze leefomgeving is nog niet alles vastgelegd in wet- en regelgeving, inclusief de bijbehorende normen. Normen tussen verschillende milieucompartimenten en activiteiten sluiten niet altijd aan. Gevolg is dat een activiteit die volgens de regelgeving is toegestaan mogelijk kan leiden tot een risico in een ander milieucompartiment. Als provincie Overijssel streven we ernaar om zoveel mogelijk aan te sluiten bij Europese en nationale richtlijnen en bieden we richtlijnen voor specifieke situaties. We streven naar een duidelijk en werkbaar kader voor activiteiten in het bodem en watersysteem.
2.3.1. Normstelling voor oppervlaktewater vanuit de KRW
In het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 staan de stoffen en normen die volgen uit de Kaderrichtlijn Water. Hierin is een norm voor PFOS in oppervlaktewater opgenomen. Er zijn geen specifieke normen voor PFOS in grondwater vastgesteld. Daarnaast heeft het RIVM voor de stoffen PFOS, PFOA en GENX risicowaarden bepaald voor oppervlaktewater. Deze risicowaarden zijn geëvalueerd en kunnen voorlopig worden gebruikt als normen voor milieukwaliteit1.
Het kan voorkomen dat de gewenste chemische kwaliteit van het oppervlaktewater niet wordt bereikt vanwege de aanwezige of toegepaste verontreinigde baggerspecie. Door uitwisseling tussen de waterbodem, poriewater en het oppervlaktewater bestaat de mogelijkheid dat de normen voor oppervlaktewater worden overschreden. Dit kan vooral gebeuren in oppervlaktewater met beperkte doorstroming. Voor reguliere stoffen kan dit worden beoordeeld met de methode die is vastgesteld in het kader van de Waterwet2. Echter, vanwege de lage normen voor PFAS in oppervlaktewater en beperkte kennis over de uitwisseling tussen waterbodem en oppervlaktewater, is deze methode minder geschikt voor PFAS.
Ontwikkelingen
Het RIVM heeft op basis van nieuwe informatie van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid opnieuw de risicogrenzen voor oppervlaktewater bepaald3. Deze nieuwe grenzen zijn aanzienlijk lager dan de voorlopige milieukwaliteitsnorm. Dit bevestigt dat het oppervlaktewater buitengewoon gevoelig is voor PFAS-verontreiniging. In 2022 heeft de Europese Commissie voorgesteld om de lijst van prioritaire stoffen in de Richtlijn Prioritaire Stoffen en de Grondwaterrichtlijn te actualiseren. Het doel is om in totaal 25 stoffen toe te voegen aan de lijst van prioritaire stoffen voor grond- en oppervlaktewater. Het RIVM adviseert ook om naar het totaal van PFAS-verbindingen te kijken om de impact op het milieu te beoordelen.
1 notitie RIVM 2017
2 Handreiking beoordelen waterbodems - Helpdesk water
3 Risicogrenzen voor PFAS in oppervlaktewater, RIVM, 2022-0074
2.3.2. Normstelling bodemsanering
Het RIVM heeft risicogrenzen vastgesteld, ook wel aangeduid als Indicatieve Niveaus voor Ernstige Verontreiniging (INEV), voor PFOS, PFOA en GenX als het gaat om bodemsanering1. Het gaat om humane en ecologische risicogrenzen voor grond en grondwater. Als provincie Overijssel beschouwen we deze normen als interventiewaarde voor de beoordeling van bodemverontreiniging onder de Wet bodembescherming en Omgevingswet. Daarmee gelden de grenzen als indicatiewaarden voor nader bodemonderzoek, uitvoeren van een risicobeoordeling en saneringsmaatregelen.
Bij het beoordelen van de risico's en omvang van verontreiniging in het bodemonderzoek moet ook rekening worden gehouden met de toxiciteit van mengsels. Omdat bodemverontreiniging met PFAS doorgaans bestaat uit een mengsel van PFAS-verbindingen, is het noodzakelijk om inzicht te krijgen in de totale blootstelling. Het RIVM heeft hiervoor een methode ontwikkeld, de additietoets2.
Achtergrondwaarden en INEV’s
Toetsing vindt plaats aan de Indicatieve Niveaus voor Ernstige Verontreiniging (INEV’s). Deze zijn door het RIVM in 2021 vastgesteld voor PFOS3, PFOA4 en GenX. Voor de overige PFAS-verbindingen zijn (nog) geen INEV’s vastgesteld.
Additietoets Risico-index
PFAS-verbindingen hebben toxicologisch een gemeenschappelijk effect, hoewel de potentiële toxiciteit tussen de componenten sterk kan verschillen: zo is de relatieve toxiciteit van PFOS tweemaal zo groot als PFOA. Vanwege dit gemeenschappelijke effect dient voor PFAS-mengsels een toetsing van de combinatie toxiciteit plaats te vinden door een additietoets middels het bepalen van een Risico-index:

Waarbij:
RI: Risico-index; CPFAS-verbindingen n: Concentratie van PFAS-component n; RgPFAS-verbindingen n: Risicogrens voor PFAS-component n.
Wanneer de som van de RI beneden de 1 ligt wordt geen ernstige vermindering van de functionele eigenschappen van de bodem verondersteld. Indien de RI boven de 1 ligt is dat (mogelijk) wel het geval. Voor de meeste PFAS-verbindingen zijn (nog) geen INEV’s vastgesteld, behalve voor PFOS, PFOA en GenX. Concentraties van de precursors van PFOS N-EtFOSA(A) en N-MeFOSA(A) dienen opgeteld te worden bij de concentratie van PFOS voor beoordeling. Voorlopig wordt voor de overige PFAS-verbindingen de RI berekend op basis van het INEV voor PFOS5. Bijvoorbeeld in een mengmonster zijn de volgende concentraties gemeten:
Parameter | Afkorting | Eenheid | Concentratie | INEV | RIINEV |
Perfluorbutaanzuur | PFBA | µg/kg ds | 0,5 | 59 | 0,01 |
Perfluorpentaanzuur | PFPeA | µg/kg ds | 0,9 | 59 | 0,02 |
Perfluorhexaanzuur | PFHxA | µg/kg ds | 1,2 | 59 | 0,02 |
Perfluorheptaanzuur | PFHpA | µg/kg ds | 2,2 | 59 | 0,04 |
Perfluornonaanzuur | PFNA | µg/kg ds | 1,9 | 59 | 0,03 |
Perfluordecaanzuur | PFDA | µg/kg ds | 5,8 | 59 | 0,10 |
Perfluorundecaanzuur | PFUnDA | µg/kg ds | 0,7 | 59 | 0,01 |
Perfluordodecaanzuur | PDDoDA | µg/kg ds | 1,8 | 59 | 0,03 |
Perfluortridecaanzuur | PFTrDA | µg/kg ds | 0,2 | 59 | 0,00 |
Perfluortetradecaanzuur | PFTeDA | µg/kg ds | 0,7 | 59 | 0,01 |
Perfluorhexadecaanzuur | PFHxDA | µg/kg ds | 0,2 | 59 | 0,00 |
Perfluoroctadecaanzuur | PFODA | µg/kg ds | < 0,1 | 59 | |
Perfluor-1-butaansulfonaat (lineair) | PFBS | µg/kg ds | < 0,1 | 59 | |
Perfluorpentaansulfonzuur | PFPeS | µg/kg ds | < 0,1 | 59 | |
Perfluor-1-hexaansulfonaat (lineair) | PFHxS | µg/kg ds | 0,3 | 59 | 0,01 |
Perfluor-1-heptaansulfonaat (lineair) | PFHpS | µg/kg ds | 0,2 | 59 | 0,00 |
Perfluor-1-decaansulfonaat (lineair) | PFDS | µg/kg ds | < 0,1 | 59 | |
1H,1H,2H,2H-perfluorhexaansulfonzuur | 4:2 FTS | µg/kg ds | < 0,1 | 59 | |
2-(perfluorhexyl)ethaan-1-sulfonzuur | 6:2 FTS | µg/kg ds | < 0,1 | 59 | |
1H,1H,2H,2H-perfluordecaansulfonzuur | 8:2 FTS | µg/kg ds | < 0,1 | 59 | |
1H,1H,2H,2H-perfluordodecaansulfonzuur | 10:2 FTS | µg/kg ds | < 0,1 | 59 | |
Perfluoroctaansulfonylamide(N-methyl)acetaat | N-MeFOSAA | µg/kg ds | 3,6 | 59 | 0,06 |
Perfluoroctaansulfonylamide(N-ethyl)acetaat | N-EtFOSAA | µg/kg ds | < 0,1 | 59 | |
Perfluoroctaansulfonamide | PFOSA | µg/kg ds | < 0,1 | 59 | |
N-methyl perfluoroctaansulfonamide | N-MeFOSA | µg/kg ds | < 0,1 | 59 | |
Bisperfluordecyl fosfaat | 8:2 diPAP | µg/kg ds | < 0,1 | 59 | |
Perfluoroctaanzuur - som | PFOA-som | µg/kg ds | 4,5 | 60 | 0,08 |
Perfluoroctaansulfonzuur - som | PFOS-som | µg/kg ds | 46 | 59 | 0,78 |
∑RIINEV | 1,20 |
Uit bovenstaand voorbeeld blijkt dat - ondanks dat voor de individuele parameters PFOS en PFOA de INEV niet wordt overschreden - het mengsel van PFAS-verbindingen in dit monster leidt tot een overschrijding van de risico index voor de INEV. Daarmee wordt het op vergelijkbare wijze beoordeeld als zijnde een overschrijding van de INEV of interventiewaarden.
Maatwerk beoordeling op humane blootstelling door de GGD
Als er een risico is voor de gezondheid vanwege bodemverontreiniging met PFAS, kunnen gemeenten de GGD raadplegen voor een gezondheidsadvies. Dit advies omvat een locatie specifieke beoordeling van de gezondheidsrisico's van PFAS en kan leiden tot andere normen dan die zijn vastgesteld door het RIVM. Dit maatwerkadvies heeft invloed op de vereiste bodemsaneringsinspanningen.
1 Risicogrenzen ten behoeve van de vaststelling van Interventiewaarden voor PFOS, PFOA en GenX, RIVM, 20 juli 2021
2 Risicogrenzen ten behoeve van de vaststelling van Interventiewaarden voor PFOS, PFOA en GenX, RIVM, 20 juli 2021
3 PFOS betreft de som van lineair en vertakt
4 PFOA betreft de som van lineair en vertakt
5 Er is nu geen wetenschappelijke onderbouwing te geven of een specifieke PFAS-verbindingen -parameter meer op PFOA ‘lijkt’ of meer op PFOS. Daarnaast is het verschil in de Risicogrenswaarden voor PFOS en PFOA dermate gering dat dit geen significant verschil in de beoordeling oplevert.
2.3.3. Normstelling toepassen van bodem en baggerspecie
Het Rijk heeft het handelingskader PFAS opgesteld als leidraad voor het hergebruik van grond en baggerspecie. Dit kader bevat maximale waarden voor grond en baggerspecie voor verschillende toepassingsmogelijkheden op land of in waterbodems. Er zijn provinciale aanvullingen, waaronder:
De provincie hanteert een toepassingseis voor PFAS in grondwaterbeschermingszones en waterwingebieden van 0,1 µg/kg.d.s.; Voor kleinschalig grondverzet (<25m3) geldt een uitzondering op bovenstaande toepassingseis, zie paragraaf 3.6; Als een gemeente vrijkomende grond bij een PFAS bodemsanering wil hergebruiken op de locatie en de gehalten liggen boven de normen uit het handelingskader is gebiedsspecifiek beleid noodzakelijk1. In paragraaf 4.4 staat beschreven hoe dit mogelijk kan maken en wat de voorwaarden zijn.
Ontwikkelingen
Het RIVM heeft op basis van nieuwe inzichten van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid opnieuw maximale waarden afgeleid2. Deze maximale waarden liggen hoger dan het huidige handelingskader PFAS. Hierbij wordt opgemerkt dat de risicogrens voor uitloging naar het grondwater nog niet kan worden berekend en niet in deze -maximale waarden zijn geïntegreerd. Zodra de risicogrens voor uitloging wel kan worden berekend, leidt dit mogelijk tot een bijstelling van de maximale waarden en het handelingskader PFAS. Als Overijssel volgen wij het Rijksbeleid en daarmee het handelingskader PFAS. Wel kunnen deze ruimere waarden gebruikt worden voor de onderbouwing van gebiedsspecifiek beleid wat door de gemeente kan worden opgesteld.
1 Welke mogelijkheden zijn er voor het maken van lokaal beleid voor het toepassen van PFAS-houdende grond en baggerspecie? - Bodem+ (bodemplus.nl)
2 Achtergrondwaarden en risicogrenzen ten behoeve van onderbouwing Maximale Waarden PFAS voor toepassen van grond en baggerspecie. RIVM, 20 juli 2021
3. Uitvoerings- en toetsingskader PFAS in grond en grondwater
Vanaf initiatief tot realisatie doorlopen de initiatiefnemer en het bevoegd gezag verschillende stappen om te beoordelen of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik of dat er aanvullende maatregelen (sanering) nodig zijn. Dit kan gaan om onderzoek, het aanpakken van de bodemvervuiling, het verplaatsen van grond of nadere invulling van nazorg. Onder de Omgevingswet krijgen gemeenten meer verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de leefomgeving en daarmee ook zorg ook voor het bodem- en watersysteem.
Met dit hoofdstuk willen we decentrale overheden inzicht bieden in de beoordeling onder de Omgevingswet, specifiek voor PFAS verontreiniging. Het draagt bij aan een uniforme beoordeling en gelijk speelveld waar nodig (o.a. interpretatie landelijke regelgeving). Ook brengt het inzichtelijk waar gemeenten speelruimte kunnen vinden om ontwikkelingen mogelijk te maken. Tot slot beschrijft het ook hoe de Omgevingsverordening van de provincie deze beoordeling en mogelijkheden raakt.
3.1 Vooronderzoek bodem
Bij het aanvragen van een omgevingsvergunning voor woningbouw of het uitvoeren van milieubelastende activiteiten (grondverzet, bodemsanering) is het belangrijk om de bodemkwaliteit te begrijpen. Dit gebeurt meestal via een vooronderzoek volgens de NEN 5725. Hierbij wordt beoordeeld of er verdachte PFAS-activiteiten op de locatie hebben plaatsgevonden, dit betreft een bureauonderzoek en locatie-inspectie.
In het provinciale project ‘aandachtslocaties PFAS’ (hoofdstuk 7) is een inventarisatie gemaakt van voormalige bedrijfsactiviteiten waar mogelijk PFAS-houdende materialen zijn gebruikt. De lijst met bedrijfsactiviteiten waarbij mogelijk PFAS is gebruikt is op te vragen bij de provincie. Deze inventarisatie is een niet-uitputtende lijst waarmee het bevoegd gezag de toetsing uitvoert. Als er sprake is van een verdachte bedrijfsactiviteit waarbij PFAS-verontreiniging heeft kunnen ontstaan, is verkennend bodemonderzoek naar PFAS noodzakelijk.
3.2 Verkennend en nader bodemonderzoek grond en grondwater
Een verkennend bodemonderzoek is nodig als een locatie verdacht is van een PFAS-bodemverontreiniging. Dit verkennend bodemonderzoek wordt meestal uitgevoerd volgens de NEN 5740. Zowel de grond als het grondwater worden bemonsterd op PFAS. Dit volgt uit de Omgevingsverordening Overijssel1. Het uit te voeren veldwerk vindt plaats volgens de meest actuele richtlijn of handvat2. De gemeten gehalten worden getoetst aan de toetsingswaarde uit het handelingskader PFAS en aan de INEV waarden die zijn bepaald door het RIVM inclusief additietoets. Aanvullend worden de gehalten getoetst aan de regionale bodemkwaliteitskaart3.
Als de gemeten gehalten in grond en grondwater boven de INEV-waarden liggen of er is bij de additietoets sprake van een risico index groter dan één, is nader bodemonderzoek nodig. Hierop is de NTA 5755 van toepassing. Het nader bodemonderzoek heeft twee doelen. Het onderzoek richt zich op de humane en verspreidingsrisico's van de aanwezige PFAS-vervuiling in grond en grondwater. Onder verspreidingsrisico’s wordt verstaan situaties waarbij uit risicobeoordeling blijkt dat sprake is van onaanvaardbare gevolgen voor waterwingebieden en/of grondwaterbeschermingszones en/of een onbeheersbare situatie door nalevering vanuit een bodemverontreiniging in de vaste bodem naar de grondwaterpluim. Ten tweede is het gericht op het in kaart brengen van de verontreinigingscontouren op de locatie van toekomstige ingrepen of gevoelig bodemgebruik. Het onderzoeksgebied wordt meestal bepaald door de (gebieds)ontwikkeling, milieubelastende activiteit of woningkavel(s).
Voor de risicobeoordeling kan het CSOIL 2020-model worden gebruikt, waarin PFAS is opgenomen. Naast deze beoordeling op stofniveau is het ook noodzakelijk om de toxiciteit van mengsels te beoordelen voor de omvang van de verontreiniging, zoals verder toegelicht in paragraaf 2.3.2.
1 Omgevingsverordening Overijssel 2021 Verordening2021-GV02 – paragraaf bodembescherming
2 Handreiking PFAS bemonsteren V1
3 IJsselland of Twente
3.3 Beoordeling wettelijk kader voor de aanpak bodemverontreiniging
Voorafgaand aan de aanpak van de bodemsanering is het belangrijk om te bepalen welk wettelijk kader van toepassing is. Dit wordt bepaald op de ontstaansgeschiedenis van de bodemverontreiniging en in welke mate de veroorzaker redelijkerwijs kennis had dat zijn activiteit leidt tot een bodemverontreiniging.
Op basis van onze analyse is de verwachting dat de meeste bodemverontreinigingen worden aangepakt in het kader van de Omgevingswet. Bij deze analyse is gebruik gemaakt van huidige wettelijk kader, overgangsbepalingen Omgevingswet en beperkte jurisprudentie PFAS1. Aanpak onder de Omgevingswet betekent ook dat gemeenten overwegend bevoegd gezag zijn voor de beoordeling en procedure afhandeling van de bodemsanering.
In de onderstaande afbeeldingen staan de verschillende aanpakken van een PFAS verontreiniging schematisch weergegeven. We onderscheiden grofweg vijf mogelijkheden:
Historisch geval ontstaan voor 1987 met beschikking ernst en spoed of saneringsplan;
Historisch geval ontstaan voor 1987 zonder beschikking;
Zorgplicht situatie ontstaan na 31‑12‑1986 en voor 1‑1‑2024;
Bodemverontreiniging ontstaan na 31‑12‑1986 en voor 1‑1‑2024;
Zorgplicht situatie ontstaan na 31 december 2023: aanpak onder de Omgevingswet.

1 Uitspraak 202104298/1/R1 - Raad van State
3.3.1 Historisch geval ontstaan voor 1987 met beschikking ernst en spoed of saneringsplan
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een beschikking is genomen en de verontreiniging is aangemerkt als ernstig niet spoed of er is ingestemd met het saneringsplan is het overgangsrecht Wbb van toepassing. Dit geldt voor uitzonderlijke aantal situaties. Het bevoegd gezag valt dan onder de Wb: provincie of de rechtstreeks bevoegd gezag gemeenten (Zwolle, Deventer, Almelo, Hengelo of Enschede).
3.3.2 Historisch geval ontstaan voor 1987 zonder beschikking
In een aantal situaties is de PFAS-vervuiling in grond en/of grondwater voor meer dan 50% vóór 1987 ontstaan. We spreken dan van een historische geval van bodemverontreiniging. Voor veel ontdekte bodemverontreinigingen is voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet nog geen beschikking ernst en spoed of instemming saneringsplan afgegeven of aangevraagd. In dat geval is het overgangsrecht niet van toepassing maar valt de aanpak onder de Omgevingswet. Het Besluit Activiteit Leefomgeving (BAL) en de provinciale omgevingsverordening zijn dan van toepassing. Voor activiteiten in het BAL is de gemeente bevoegd gezag. Via de Overijsselse omgevingsverordening is dit de aanpak van de bodem en het grondwater.
Voor de aanpak van de bodemverontreiniging wordt onderscheid gemaakt tussen:
Graven in de bodem
Deze aanpak is vooral bedoeld als het doel van de werkzaamheden niet is om de bodemkwaliteit geschikt te maken voor de functie of toekomstig gebruik1. Denk hierbij aan de aanleg van kabels en leidingen of het planten van bomen. Via het BAL en bruidsschatregels bodem is dit van toepassing ongeacht het volume van verontreinigde grond wat wordt gegraven. Met behulp van een melding en algemene voorschriften in het BAL kunnen de werkzaamheden worden uitgevoerd.
Een belangrijk aandachtspunt is dat de werkzaamheden niet mogen leiden tot een nieuwe situatie waarbij risico’s ontstaan (zorgplicht). Dit kan zijn als de gehalten in combinatie met het contactmogelijkheden een risico oplevert voor de gezondheid of dat na de uitvoer van de werkzaamheden een kwetsbaar object, bijvoorbeeld oppervlaktewater, wordt bedreigd.
Saneren van de bodem
Als de bodemkwaliteit niet geschikt is voor de beoogde functie of toekomstig gebruik is een bodemsanering noodzakelijk. Dit kan bijvoorbeeld gaan om een voormalig bedrijfsterrein wat geschikt wordt gemaakt voor woningbouw. Onder de Omgevingswet kan bij een reguliere bodemverontreiniging de saneringswerkzaamheden worden uitgevoerd met behulp van een melding en algemene voorschriften in het BAL.
Als uit het nader bodemonderzoek en risicobeoordeling blijkt dat geen sprake is van risico’s, geldt de standaard aanpak uit het BAL. Uitzonderingen hierop zijn bodemsaneringen binnen grondwaterbeschermingszones en waterwingebieden. Binnen deze gebieden eist de provincie een brongerichte aanpak om de toekomstige nalevering te beperken. Dit is vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening.
Ook is vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening dat een omgevingsvergunning nodig is als uit de risicobeoordeling blijkt dat er sprake is van humane of verspreidingsrisico’s. Hiervoor geldt een kosteneffectieve en functiegerichte saneringsaanpak en is maatwerk per locatie. De gemeente, als bevoegd gezag, beoordeelt de omgevingsvergunning. Voor de omgevingsvergunning zijn een saneringsonderzoek en saneringsplan noodzakelijk.
Saneringsonderzoek en saneringsplan als onderlegger voor de Omgevingsvergunning
Het saneringsonderzoek is voor de aanpak PFAS verontreinigingen een belangrijke stap om te komen tot een passend saneringsplan. De complexiteit van de verontreiniging, beperkte saneringsmogelijkheden en optreden van risico’s bij lage gehalten vraagt om een zorgvuldige afweging van verschillende saneringsvarianten. In het saneringsonderzoek worden varianten vergeleken om te beoordelen welke het meest passend is bij de herontwikkeling en toekomstig gebruik en beheer. De beoogde sanerende maatregelen van grond en grondwater worden in beeld gebracht als mede het hergebruik van vrijkomend materiaal. De afweging van de saneringsvarianten vindt plaats op basis van locatiespecifieke en onderscheidende afwegingscriteria. Relevante onderdelen voor de afweging van saneringsvarianten zijn onder meer:
Mate van bronverwijdering
Risicobeheersing lange termijn in grond en grondwater
Milieurendement
Kosten van de sanering maar ook de toekomstige nazorg en beheer
Restrisico (publiek/privaat)
Aandachtspunt hierbij is dat een sanering niet mag leiden tot verschuiving van kosten voor aanpak of beheersing van de verontreiniging van privaat naar publiek zonder dat hier duidelijke afspraken zijn gemaakt met gemeenten.
Voor de meest geschikte saneringsvariant wordt een saneringsplan opgesteld. Hierin staan de verschillende sanerende handelingen in voldoende detail beschreven waarop de gemeente, als bevoegd gezag, een Omgevingsvergunning kan afgeven. Onderdelen die een saneringsplan kan bevatten zijn:
Verontreinigingssituatie voor en na saneren;
Saneringsdoelstelling en terugsaneerwaarden;
Saneringsmethode;
Grond ontgraven: locatie, diepte, hoeveelheden;
Grondwaterreiniging: werking, rendement;
Toevoegen van additieven in grond en/of grondwater: werking, prognose in de tijd en beoogde monitoring;
Grondverzet in het kader van deze sanering inclusief het gemeentelijke beleid waaruit dit mogelijk blijkt;
Verwachte gebruiksbeperkingen en nazorg na saneren, inclusief verantwoordelijkheidsverdeling en financiering;
Communicatie naar gebruikers nu en in de toekomst.
Naast een beschrijving van de werkzaamheden is het saneringsplan ook voorzien van voldoende kaartmateriaal waarop de verontreiniging voor en na de sanering is weergegeven in overzicht tekeningen en dwarsdoorsneden.
De gemeenten kunnen in haar Omgevingsplan aanvullende eisen stellen voor het indienen van onderzoeken en onderbouwing voor de Omgevingsvergunning. Daarmee is het ook mogelijk om bovenstaande onderdelen vast te leggen in het Omgevingsplan.
Nazorg en gebruiksbeperkingen
Het is de verwachting dat bij veel uitgevoerde bodemsaneringen de verontreiniging met PFAS niet volledig wordt verwijderd. Hierdoor kan het zijn dat actieve beheersmaatregelen van toepassing blijven en/of er gebruiksbeperkingen gelden. Enkele veel voorkomende voorbeelden van gebruiksbeperkingen zijn:
in stand houden van verhardingen;
geen gewasteelt voor consumptie toestaan;
geen begrazing of drenking door vee toestaan;
geen grondwater onttrekken;
een verbod om het terrein te betreden.
Belangrijkste blootstellingsroutes voor PFAS zijn het eten uit eigen (moes)tuin en de consumptie van vis. Als er gebruiksbeperkingen gelden, moeten deze nazorgmaatregelen robuust en toekomstbesteding zijn. De eigenaren en gebruikers zijn en blijven goed op de hoogte van deze maatregelen. Ook zijn er financiële afspraken gemaakt om ervoor te zorgen dat deze maatregelen in stand blijven. Het bevoegd gezag controleert dit.
Soms kan het voorkomen dat de nazorgmaatregelen aanzienlijk verschillen van wat oorspronkelijk in het saneringsplan stond waarvoor de omgevingsvergunning is verleend. Dit kan verschillende redenen hebben, maar meestal is dit onverwacht. In dit geval moet de vergunning worden aangepast, specifiek wat betreft de nazorgmaatregelen. De initiatiefnemer van de bodemsanering is verantwoordelijk voor procedure om deze wijziging in gang te zetten.
1 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2021-98.html
3.3.3 Zorgplicht situatie ontstaan na 31‑12‑1986 en voor 1‑1‑2024
In de Wet bodembescherming is de zorgplicht (artikel 13) opgenomen. Deze is van toepassing als:
De bodemverontreiniging is ontstaan voor meer als 50% na 31‑1‑1986 en voor 1‑1‑2024;
De veroorzaker specifieke handelingen heeft verricht waardoor de bodem is verontreinigd. Deze handeling zijn beschreven in artikelen 6-11 van de Wet en;
De veroorzaker dit weet of dit redelijkerwijs had kunnen vermoeden.
Bij een bodemvervuiling, waarop de zorgplicht van toepassing is, moet de verontreiniging zoveel mogelijk ongedaan worden gemaakt (artikel 13). Indien technisch mogelijk betekent dit dat gesaneerd moet worden tot de (regionale) achtergrondwaarde (bodem) en streefwaarde (grondwater). Door locatie-specifieke omstandigheden kan het zijn dat dit niet (redelijkerwijs) haalbaar is. Bij een dergelijke situatie maakt het bevoegd gezag (gemeente of provincie) een afweging wat redelijkerwijs wel gevraagd kan worden. Zeker voor PFAS is dit relevant waarbij risico’s al bij lage gehalten optreden en de verwijderingstechnieken voor grond en grondwater beperkt en zeer kostbaar zijn. De volgende onderdelen worden afgewogen:
Het beoogde toekomstig gebruik en blootstellingsroutes; De restrisico’s van het achterlaten van een bodemverontreiniging voor het toekomstig gebruik of de functie; De lange termijn effecten op grond- en oppervlaktewater; De verwerkingsmogelijkheden van de vrijkomende grond en grondwater. De effecten van de sanerende handeling zelf (in termen van gebruik grondstoffen, energie/CO2-uitstoot, overlast, etc.).
Voor het onderbouwen van locatie specifieke omstandigheden kan het zijn dat, net als bij een historisch geval ontstaan voor 1987, een nader bodemonderzoek nodig is. Vooral bij effecten op grond- en oppervlaktewater is een hydrologische analyse noodzakelijk om risico’s en impact te kunnen duiden.
Voor de sanering van de bodemverontreiniging in grond en grondwater moet een plan van aanpak worden ingediend bij bevoegd gezag Wet bodembescherming. Dit is ongewijzigd bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet. In veel situaties is dit de gemeente maar het kan ook de provincie zijn. In de praktijk beoordeelt de omgevingsdienst of de maatregelen afdoende zijn en de locatie specifieke omstandigheden voldoende zijn onderbouwd.
3.3.4 Bodemverontreiniging ontstaan na 31‑12‑1986 en voor 1‑1‑2024
Een aanzienlijk deel van de bodemverontreinigingen met PFAS zijn vermoedelijk wel ontstaan na 31‑1‑1986 en voor 1‑1‑2024. Deze verontreinigingen worden niet automatisch aangemerkt als zorgplicht. Dit is niet het geval als:
De bodemverontreiniging is ontstaan op basis van handelingen die niet beschreven staan in de Wet bodembescherming artikelen 6-11 en/of;
De veroorzaker geen tot onvoldoende kennis had over de risico’s van PFAS houdende producten en de mogelijkheid dat een bodemverontreiniging kan ontstaan.
Voor de aanpak van deze verontreinigingen is niet de zorgplicht uit de Wet bodembescherming maar de Omgevingswet van toepassing. Daarmee is de aanpak gelijk met die uit paragraaf 3.3.2 ‘Historisch geval ontstaan voor 1987 zonder beschikking.
Diverse bedrijven hebben gebruik gemaakt van PFAS houdende middelen in hun eigen productieproces. Veelal zonder dit te weten omdat PFAS niet was vermeld op het etiket van het betreffende product of soms was het voorgeschreven in de vergunning (o.a. blusschuim voor specifieke branden). Ondanks voldoende bodembeschermende maatregelen hebben hun reguliere handelingen, emissies en soms calamiteiten geleid tot een onvoorziene bodemverontreiniging met PFAS. Als de veroorzaker niet of onvoldoende kennis had ten tijde van het veroorzaken of gedurende zijn productie, is de zorgplicht niet van toepassing maar de Omgevingswet. Het beoordelen of er wel of geen zorgplicht van toepassing is betreft maatwerk. Het is daarmee niet gekoppeld aan een specifiek jaartal omdat de veroorzaker voldoende kennis moet hebben gehad. Van een PFAS producerend bedrijf mag je meer verwachten dan van een MKB-bedrijf. Het vraagt om een zorgvuldige afweging en motivering van het bevoegd gezag, de gemeente. Een gedegen historisch onderzoek eventueel aangevuld met interviews vormen hier de basis voor.
3.3.5 Zorgplicht situatie ontstaan na 31 december 2023
Met de kennis die we nu hebben en het nemen van passende bodembeschermende voorzieningen, verkleinen we de kans op een nieuwe bodemverontreiniging met PFAS. In het Besluit Activiteiten Leefomgeving (BAL) staan de bodembeschermende maatregelen opgenomen voor de verschillende per milieubelastende activiteit.
Als er toch een bodemverontreiniging ontstaat, kan dit worden opgepakt als ongewoon voorval1 binnen de Omgevingswet. Dit betekent dat direct maatregelen worden genomen om de schade zo klein mogelijk te houden. Het bevoegd gezag kan bij de aanpak van de bodemverontreiniging bindende aanwijzingen geven voor de aanpak. Als de bodem onvoldoende wordt beschermd kunnen ook aanvullende omgevingsvergunningseisen worden opgenomen om toekomstige aantasting van de bodem te voorkomen. In uitzonderlijke gevallen kan de activiteit worden stilgelegd. In veel situaties is de gemeenten het bevoegd gezag, voor sommige bedrijven is de provincie bevoegd gezag (vb. BRZO bedrijven).
1 https://iplo.nl/regelgeving/instrumenten/ongewoon-voorval/
3.4 Grondverzet in relatie tot bodemsanering
Om een terrein geschikt te maken voor het beoogde gebruik is naast de bodemsanering ook vaak grondverzet noodzakelijk. De uitdaging ligt bij grond met de kwaliteit onder de interventiewaarden (INEV) maar boven de hergebruiksnorm uit handelingskader nuttig toe te passen. Het afvoeren naar een verwerkingslocatie is niet altijd het meest milieuvriendelijke alternatief. In de omgevingsvergunning voor bodemsanering kan ook het grondverzet worden opgenomen. Het saneringsplan bevat dan alle nodige informatie over het grondverzet, zoals de verschillende kwaliteiten van de grond, de hoeveelheden en bestemming. Naast afvoer is hergebruik mogelijk als het toekomstige gebruik dit toestaat.
Voorwaarde voor hergebruik boven de maximale normen uit het handelingskader is dat de gemeente gebiedsspecifiek beleid opstelt voor het gebied. In dit beleid zijn de maximale toegestane gehalten aan PFAS vastgelegd, ook wel lokaal maximale waarden genoemd. Deze gehalten zijn afgestemd op de huidige en toekomstige functie voor het toepassen van grond en baggerspecie. Ook is rekening gehouden met de grondverzet en baggeropgave binnen de gemeente/regio. Dit specifiek beleid moet worden goedgekeurd door de gemeenteraad en worden opgenomen in het gemeentelijke omgevingsplan. Enkele aandachtspunten bij het opstellen van gebiedsspecifiek beleid zijn:
Streef zo veel mogelijk naar een stand-still situatie zoals bedoeld in het kader van Besluit bodemkwaliteit. Zorg dat de vracht aan PFAS op de bodem en watersysteem niet onevenredig toeneemt. Kies daarom zorgvuldig het plangebied vanuit waar grond of baggerspecie met een slechtere kwaliteit toegepast mag worden binnen het project of de gebiedsontwikkeling. Het meest voor de hand liggende grens is het project of de gebiedsontwikkeling zelf;
Het grondverzet mag niet leiden tot humane, ecologische of verspreidingsrisico’s. Dit kan betekenen o.a. dat bij een kwetsbare functie of gebruik een leeflaag moet worden gerealiseerd die voldoet aan de hergebruiksnorm;
Voorkom negatieve gevolgen voor de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water met betrekking tot grondwater en oppervlaktewater;
Zorg voor een duidelijke en verantwoorde inrichting en beheer. Wijs verantwoordelijkheden aan voor het controleren en herstellen van beschermende lagen, evenals voor het informeren van nieuwe bewoners of gebruikers over beperkingen.
3.5 Lozingen van bemalingen bij bodemsaneringen of bronbemalingen
De zuiveringstechnieken van PFAS verontreiniging uit afval- of grondwater zijn beperkt, energie intensief en overwegend kostbaar. Dit heeft te maken met de complexiteit van de samenstelling van een PFAS verontreiniging en de lage concentraties die gehaald moeten voorafgaand aan de lozing. Daarom is het belangrijk dat bij een sanering of andere civiele werkzaamheden zo min mogelijk verontreinigd PFAS houdend grondwater wordt onttrokken aan de bodem. Het zo min mogelijk bemalen volgt uit de voorkeursvolgorde afvalwater. Hierbij is het streven om het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater zoveel mogelijk moet worden voorkomen of worden beperkt.
Als het onttrekken of bemalen van het grondwater noodzakelijk is, kan zuivering nodig zijn voordat het afvalwater weer geïnfiltreerd of geloosd mag worden. Als toch wordt besloten om verontreinigd grondwater op te pompen, geldt de onderstaande voorkeursvolgorde voor het lozen van PFAS-houdend grondwater.
Lozingsvolgorde | Bevoegd gezag | Aandachtpunten |
1. Lozen op de bodem | Gemeente | - is een milieubelastende activiteit - waterschap heeft een adviesrol - zoveel mogelijk binnen verontreinigingscontour- bij sanering met verspreidingsrisico is zuivering noodzakelijk |
2. Infiltreren in de bodem of lozen op een infiltratieriool | Gemeente | - is een milieubelastende activiteit - waterschap heeft een adviesrol - zoveel mogelijk binnen verontreinigingscontour als een infiltratievoorziening wordt gerealiseerd- bij sanering met verspreidingsrisico is zuivering noodzakelijk |
3. Lozen op het vuilwaterriool* | Gemeente | - is een milieubelastende activiteit - waterschap heeft een adviesrol - bij sanering met verspreidingsrisico is zuivering noodzakelijk |
4. Direct lozen op een RWZI* | Waterschap | - is een lozingsactiviteit- waterschap bepaald de lozingseisen en daarmee de zuiveringsinspanning |
5. Lozen op oppervlaktewater | Waterschap of Rijkswaterstaat | - is een lozingsactiviteit- Bevoegd gezag bepaald de lozingseisen en daarmee de zuiveringsinspanning |
* In grondwaterbeschermingszone of waterwingebied geldt dat lozen op vuilwaterriool of RWZI de voorkeur heeft ten opzichte van lozen op de bodem. Voor lozingen gelden de regels in de provinciale Omgevingsverordening.
Overwegingen waarom gekozen is voor deze lozingsvolgorde zijn:
De bodem is het minst gevoelig en kan PFAS binden waardoor de biobeschikbaarheid en verspreiding risico’s beperkt zijn.
Lokale en regionale wateren hebben een klein debiet waardoor het direct lozen een grote impact kan hebben op de kwaliteit van het oppervlaktewater. Ook gelden strenge eisen aan het te lozen afvalwater op oppervlaktewater.
Door gebruik te maken van de rioolwaterzuivering wordt de PFAS overwegend verdund voordat het in een kwetsbaar oppervlaktewater terecht komt.
Bescherming van ons toekomst drinkwater vraagt extra inzet. Lozing buiten grondwaterbeschermingsgebied is dan ook veelal noodzakelijk.
3.6 Regels binnen het grondwaterbeschermingszone en waterwingebied
In Overijssel staat de drinkwaterwinning onder druk, dit geldt zowel op kwantiteit als kwaliteit. De provincie voert een beschermingsbeleid om de kwaliteit van het grondwater bedoeld als drinkwater te beschermen. Daarom gelden extra beschermingsmaatregelen voor milieubelastende activiteiten in grondwaterbeschermingszones en waterwingebieden. Veel van deze maatregelen zijn opgenomen in ons Omgevingsverordening. Hieronder worden de relevante regels binnen grondwaterbeschermingszone en waterwingebieden nader beschreven.
Bij een aanpak van een bodemverontreiniging binnen een grondwaterbeschermingszone en waterwingebied is een bronsanering noodzakelijk. Hierbij moet redelijkerwijs zoveel mogelijk van de bron worden verwijderd om nalevering naar het grondwater bestemd voor drinkwater te verminderen.
Voor partijen grond en baggerspecie die worden toegepast op landbodem of in de waterbodem en afkomstig zijn van buiten de betreffende grondwaterbeschermingszone en waterwingebied geldt een toepassingseis 0,1 µg/kg.d.s voor de individuele stoffen die worden gemeten bij een PFAS analyse. Onverdachte partijen grond die vrijkomen binnen de grondwaterbeschermingszone of waterwingebied mogen op basis van de regionale bodemkwaliteitskaart wel worden toegepast in de betreffende grondwaterbeschermingszone en het waterwingebied.
Echter geldt er wel een uitzondering op de toepassingseis van 0,1 µg/kg.d.s.. Voor het toepassen van kleine partijen grond <25m3 geldt de regionale achtergrondwaarde. Deze regionale achtergrondwaarde is bepaald in de regionale bodemkwaliteitskaart. Deze uitzondering is vooral bedoeld voor tuinen van particulieren of het aanplanting van extra groen waarbij vaak organisch rijke grond wordt toegepast. Uit de ervaring in de regio blijkt dat beperkt aantal humus rijke partijen grond beschikbaar komen zonder PFAS. Als binnen een project of plangebied meerdere keren kleine partijen grond worden toegepast waarbij het totale volume de 25m3 overschrijdt geldt deze uitzondering niet.
3.7. PFAS binnen Gebiedsgerichte aanpak van verontreiniging
De gemeenten Zwolle, Almelo, Hengelo en Enschede hebben gebiedsgericht grondwaterbeheer ingericht voor de aanpak van hun bodemverontreiniging in het grondwater. Dit richt zich vooral op gebieden waar bekende verontreinigingspluimen in het grondwater elkaar overlappen en botsen met functies zoals drinkwaterwinningen en bodemenergie. Het is ook mogelijk om PFAS verontreiniging in het grondwater aan te pakken binnen de gebiedsgerichte aanpak. Dit vraagt wel om een aanpassing in de gebiedsgerichte aanpak omdat deze veelal beperkt is tot een set van specifieke verontreinigingspluimen en bekende verontreinigende stoffen (VOCL). In de provinciale Omgevingsverordening zijn de voorwaarden voor het programma gebiedsgericht aanpak grondwaterbeheer onder de Omgevingswet opgenomen.
Bij het aanpassen van de gebiedsgerichte aanpak voor PFAS zijn de volgende punten belangrijk:
Zorg dat alle kwetsbare objecten en beschermde gebieden, ook voor PFAS, goed in kaart zijn gebracht.
Beschrijf hoe gestadige verbetering en beperking van nalevering vanuit PFAS-bronnen wordt gerealiseerd.
Kies voor de juiste manier om PFAS te monitoren en in te grijpen als de PFAS risico’s veroorzaken of de grondwaterverontreiniging zich buiten de grenzen van de gebiedsgerichte aanpak verspreidt.
Bied voldoende ruimte aan nieuwe meet en monitoringstechnieken. Innovaties kunnen meerwaarde hebben boven traditionele grondwaterbemonstering en analyse op stofniveau.
4. Uitvoerings- en toetsingskader PFAS in de waterbodem, oppervlaktewater
Ook bij activiteiten in de waterbodem of het oppervlaktewater lopen we aan tegen knelpunten met PFAS. Provincie is kaderstellend vanuit de KRW en waterschappen geven beleidsrijke invulling aan deze kaders als beheerder van ons watersysteem. Gemeenten zijn vervolgens weer in beeld bij toepassen van baggerspecie op landbodem. Onder de Omgevingswet blijven de verantwoordelijkheden hetzelfde maar is de nodige afstemming nodig om ingrepen en activiteiten mogelijk te maken waarbij sprake is van een niet-bezwaarlijke afwenteling tussen milieucompartimenten.
Met dit hoofdstuk willen we decentrale overheden inzicht bieden in de omgang van PFAS verontreiniging in oppervlaktewater en waterbodem onder de Omgevingswet. Het draagt bij aan een uniforme werkwijze en gelijk speelveld waar nodig (o.a. landelijke regelgeving). Het geeft richting aan de uitdagingen die we ervaren met PFAS in ons watersysteem.
4.1 Vooronderzoek en verkennend waterbodemonderzoek
Voordat werkzaamheden in de waterbodem van start kunnen gaan vindt vaak onderzoek plaats. Als eerste wordt een vooronderzoek conform de NEN 5717 uitgevoerd. Ook hierbij wordt beoordeeld of er sprake is van potentiële verdachte bronnen van PFAS die de waterbodemkwaliteit heeft beïnvloed. De lijst met bedrijfsactiviteiten waarbij mogelijk PFAS is gebruikt (zie paragraaf 3.1), kan hiervoor worden benut.
Bij vermoedens van een PFAS verontreiniging in de waterbodem, wordt een onderzoek conform de NEN 5720 uitgevoerd. De aangetroffen gehalten worden getoetst aan de toetsingswaarde uit het handelingskader PFAS om te bepalen of hergebruik mogelijk is. Aanvullend worden de gehalten getoetst aan de regionale bodemkwaliteitskaart1 als het doel is deze baggerspecie te verspreiden of toe te passen op landbodem.
1 IJsselland of Twente
4.2 Het verspreiden en toepassen van baggerspecie
Onder de Omgevingswet mag baggerspecie verspreid worden op het aangrenzende perceel. Het gaat vaak om onderhoudswerkzaamheden om de watergang op diepte houden. Dit mag maximaal tot 10 km van de plaats waar de baggerspecie vrijkomt. Het verspreiden van baggerspecie kan uiteraard alleen als er geen sprake is van een verdachte bronlocatie met PFAS.
Voor het toepassen van baggerspecie op landbodem gelden dezelfde regels als voor het toepassen van grond op landbodem. Deze regels en normen zijn vastgelegd in de regionale bodemkwaliteitskaart en nota bodembeheer of het gemeentelijk Omgevingsplan. Bij het invullen van het beleid door gemeenten wordt ook rekening gehouden met baggeropgave in de regio. Het handelingskader PFAS geeft aan wanneer baggerspecie in het oppervlaktewatersysteem kan worden verspreid of toegepast.
Bij het toepassen van baggerspecie op de landbodem en in het oppervlaktewater in een grondwaterbeschermingszone en waterwingebied gelden de aanvullende regels uit de provinciale verordening. Dit betekent dat baggerspecie van buiten een grondwaterbeschermingszone of waterwingebied moet voldoen aan de kwaliteitseis van 0,1 µg/kg.d.s.. Dit kan aangetoond worden met een waterbodemkwaliteitskaart of verkennend waterbodem-onderzoek.
4.3 Toepassen in diepe plassen
Voor het toepassen van grond en baggerspecie zijn Rijkswaterstaat of het waterschap bevoegd gezag als waterkwaliteitsbeheerders. In de huidige situatie is het toepassen beperkt, mede als gevolg van de normstelling voor PFAS in oppervlaktewater en de onbekendheid van het uitlooggedrag van PFAS na toepassing in een diepe plas. Als provincie willen we samen met de waterschappen en Rijkswaterstaat verkennen welke mogelijkheden er zijn om verantwoord PFAS houdend grond en baggerspecie toe te passen.
4.4 Oppervlaktewater
Ons oppervlaktewater is bijzonder gevoelig voor PFAS. De risicogrenswaarden1 voor PFAS, waaronder PFOS en PFOA, zijn lager dan die voor grondwater. Bij het bepalen van deze risicogrenswaarden worden drie blootstellingsroutes meegewogen. Het gaat om directe ecotoxiciteit voor waterplanten en organisme, ophoping in de voedselketen (doorvergiftiging) en humane visconsumptie. Vooral de consumptie van vis bepaalt de lage risicogrenswaarden.
In Nederland voldoet het meeste oppervlaktewater vermoedelijk beperkt aan de risicogrenswaarden. De instroom vanuit het buitenland door de grote rivieren brengt al een behoorlijke vracht aan PFAS ons land binnen. Ook de via atmosferische depositie van diverse bronnen in Nederland wordt het oppervlaktewatersysteem diffuus belast. Als risicogrenswaarden worden overschreden zijn de in te zetten maatregelen beperkt. Een EU productie verbod op PFAS beperkt in ieder geval verdere verontreiniging van ons water- en bodemsysteem.
1 Risicogrenzen voor PFAS in oppervlaktewater, RIVM, 2022-0074
4.5 Drinkwater
Uit onderzoek blijkt dat PFAS ook in het drinkwater in Nederland kan voorkomen1. Vooral als drinkwater gemaakt wordt vanuit oppervlaktewater is de kans aanwezig. In Overijssel wordt voornamelijk grondwater gebruikt voor de drinkwaterproductie. Bij enkele winningen wordt ook gebruik gemaakt van oeverinfiltratie wat de invloed van oppervlaktewaterkwaliteit vergroot. Daarom moeten we alert blijven op mogelijke PFAS-verontreiniging in ons oppervlaktewater.
Het RIVM adviseert dat de inname van PFAS via drinkwater niet meer dan 20% mag zijn van onze totale inname. Drinkwater is één van de blootstellingsroutes waarop we worden blootgesteld aan PFAS. Door het RIVM is de indicatieve drinkwaterrichtwaarde afgeleid. Via monitoring houden Vitens en de provincie de concentratie PFAS in ons grondwater en het ruw water bestemd voor drinkwater in de gaten. Daarmee krijgen we meer inzicht in de aanwezigheid van PFAS en mogelijk risico’s voor onze drinkwatervoorziening. We werken samen met alle belanghebbenden om de juiste maatregelen te nemen ter bescherming van ons drinkwater, zoals afgesproken in het maatregelenprogramma drinkwaterwinning.
1 PFAS in Nederlands drinkwater vergeleken met de nieuwe Europese Drinkwaterrichtlijn en relatie met gezondheidskundige grenswaarde van EFSA; RIVM, 2022-0149
5. Aanpak aandachtslocaties PFAS en bodemsanering door provincie
In het kader van de landelijke bestuurlijke afspraken Bodem is afgesproken om locaties met een PFAS bodemverontreiniging die leiden tot onaanvaardbare risico’s in beeld te brengen. In 2021 heeft de provincie hiervoor een subsidieaanvraag ingediend bij het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (I&W). Met de gedeeltelijke toekenning van deze specifieke uitkering (SPUK buitenproportioneel) is de provincie gestart met de inventarisatie. De aanpak bestaat uit de volgende stappen:
Historische onderzoeken om te komen tot een lijst van aandachtslocaties. Dit zijn locaties met een kwetsbaar gebruik (woningen met tuin, moestuin, etc.) en grote kans op een bodemverontreiniging met PFAS die mogelijk leiden tot humane en/of verspreidingsrisico.
Bodemonderzoeken op de aandachtslocaties: op basis van gemeten gehalten en een risicobeoordeling bepalen of sprake is van onaanvaardbare risico’s.
Onderzoek naar specifieke bedrijfsactiviteiten: vooral om te beoordelen of specifieke bedrijven of activiteiten altijd leiden tot een bodemverontreiniging met PFAS.
De provincie voert deze onderzoeken uit voor het gehele grondgebied van Overijssel behalve de gemeenten Zwolle, Deventer, Almelo, Hengelo en Enschede. Deze gemeenten zijn zelf bevoegd gezag onder de Wet bodembescherming en kunnen hun eigen SPUK aanvraag indienen bij het ministerie I&W.
We verwachten medio 2024 de eerste definitieve lijst van aandachtslocaties met PFAS gereed te hebben. Als gevolg van nieuwe inzichten over gebruik en risico’s van PFAS is deze lijst de komende jaren aan wijzigingen onderhevig. Voor verdere maatregelen met betrekking tot deze aandachtslocaties treden we in overleg met het ministerie van I&W en dienen we opnieuw een subsidieaanvraag in. De aanpak van de aandachtslocaties zal mede worden bepaald op basis van de beschikbare financiële middelen.
Toekomstige subsidie aanvragen bij I&W
In de periode 2021-2023 was het mogelijk dat de provincie SPUK-middelen aanvroeg voor de uitvoering van bodemsanering bij gemeenten. Aan deze aanvraag zaten verschillende voorwaarden die door het Rijk zijn gesteld. Ook konden de rechtstreeks bevoegd gezag gemeenten SPUK middelen aanvragen voor hun eigen grondgebied.
Onder de Omgevingswet kunnen naar verwachting alle gemeenten en provincies middelen aanvragen voor de aanpak van PFAS verontreiniging in grond en grondwater. Aan deze subsidie aanvraag worden, net als in 2021-2023, randvoorwaarden gesteld om in aanmerking te komen voor onderzoek of saneringsbijdrage. Om dit mogelijk te maken toetst de Omgevingsdienst vanuit haar rol als bevoegd gezag of de locatie in aanmerking komt voor subsidie en voldoet aan gemeentelijk en provinciaal kader. Door de Omgevingsdienst worden de volgende onderdelen getoetst:
Is er sprake van onrechtmatige verrijking?
Is geen sprake van zorgplicht? Voor de beoordeling welk wettelijk kader en aanpak van toepassing is, zie paragraaf 3.3.
Had de initiatiefnemer kennis van de bodemverontreiniging met PFAS of redelijkerwijs voldoende kennis kunnen hebben van de bodemverontreiniging met PFAS?
Is de aanpak kosteneffectief en gericht op het duurzaam wegnemen van risico’s? Bijvoorbeeld het grondverzet onder INEV kan niet worden mee bekostigd.
6. Provinciale aandachtspunten
De onderstaande tabel zijn de provinciale aandachtspunten opgenomen van het beleidskader PFAS. Het kan gaan om een bevestiging van de landelijk geldende regels en richtlijnen, toelichting hoe provincie Overijssel het wettelijk kader interpreteert of onze provinciale omgevingsverordening werkt met een verontreiniging met PFAS.
nr |
provinciale beleidsinvulling
|
toelichting
|
paragraaf
|
1 | Bij een gehalte tussen 10% en 30% wordt een correctie van organisch stof toegepast. | Uit praktijkgericht saneringsonderzoek blijkt dat de correctie uit het handelingskader PFAS het beste aansluit op stofgedrag. | 2.2 Gedrag van PFAS-verbindingen in grond en grondwater |
2 | Afgeleide risicogrenswaarden en/of indicatieve interventiewaarden door het RIVM voor niet genormeerde PFAS beschouwen we als interventiewaarden voor Wbb en Omgevingswet | Dit is sluit aan bij de werkwijze onder de Wet bodembescherming - circulaire bodemsanering 2013 bijlage 6. Hoge gehalten aan niet genormeerde stoffen kunnen ook een risico vormen voor onze gezondheid en leefomgeving. Dit vraagt om extra zorg bij uitvoering. | 2.3.2. normstelling bodemsanering |
Voor het beoordelen of er sprake is van een risicovolle situatie met PFAS wordt de additietoets Risico-index (RIVM) gebruikt. | PFAS is veelal een mengsel van stoffen. Veel van deze stoffen hebben een vergelijkbare toxisch effect. Voor het bepalen van de risico’s moet de combinatie toxiciteit beoordeeld worden. Gelet het ontbreken van normstelling voor verschillende PFAS heeft het RIVM de additietoets ontwikkeld als best beschikbare alternatief. | 2.3.2. normstelling bodemsanering 3.2 Verkennend en nader bodemonderzoek grond en grondwater | |
3 | De waarden in het landelijke handelingskader PFAS zijn de toetsingswaarde voor grondverzet en functionele eisen bodem | Dit is beoogde doel met het handelingskader | 2.3.3. normstelling toepassen van bodem en baggerspecie |
4 | De toepassingseis voor grond en baggerspecie van buiten grondwaterbeschermingsgebied is 0,1 µg/kg.d.s. | Als extra bescherming voor ons toekomstig drinkwater. Landelijk zijn de effecten van uitloging nog onvoldoende bekent. Daarmee is de risico voor de drinkwatervoorziening onvoldoende inzichtelijk. Hierdoor hanteren we het voorzorgsprincipe. | 2.3.3. normstelling toepassen van bodem en baggerspecie4.2 Het verspreiden en toepassen van baggerspecie |
5 | Het bevoegd gezag toets of bij een vooronderzoek of verkennend bodemonderzoek PFAS wel is meegenomen. Hierbij maakt het bevoegd gezag gebruik van de uitgevoerde inventarisatie in het traject aandachtslocaties PFAS. | Conform de normstelling worden in een vooronderzoek en verkennend bodemonderzoek alle verdachte (voormalige) bedrijfsactiviteiten geïnventariseerd en op de verdachte stoffen onderzocht.In het traject aandachtslocaties is een brede inventarisatie gedaan naar verdachte bedrijfsactiviteiten op het gebruik van PFAS-houdende middelen. | 3.1 Vooronderzoek bodem 3.2 Verkennend en nader bodemonderzoek grond en grondwater4.1 Vooronderzoek en verkennend waterbodemonderzoek |
6 | Bij een verkennend bodemonderzoek wordt zowel de grond als het grondwater onderzocht. Bij een verdenking op PFAS wordt dit meegenomen in het analysepakket. | Het bemonsteren van grond en grondwater volgt uit de provinciale omgevingsverordening. | 3.2 Verkennend en nader bodemonderzoek grond en grondwater |
7 | Een brongerichte aanpak bij bodemsanering onder de Omgevingswet is noodzakelijk binnen grondwaterbeschermingszones en waterwingebieden. Ook als er geen sprake is van risico’s volgens de risicobeoordeling. | Dit volgt uit de omgevingsverordening van de provincie. In het kader van het beschermen van ons grondwater bestemd voor drinkwater is bronaanpak noodzakelijk. Hiermee wordt de nalevering vanuit de verontreiniging beperkt | 3.3.2. Historisch geval ontstaat voor 1987 zonder beschikking |
8 | Een sanering van PFAS mag niet mag leiden tot verschuiving van kosten voor aanpak of beheersing van de verontreiniging van privaat naar publiek zonder dat hier duidelijke afspraken zijn gemaakt met gemeenten en getoetst is aan onrechtmatige verreiking. | Het laten zitten van een restverontreiniging of realiseren van grondwal met matige gehalten van PFAS vragen naar de toekomst een zorgvuldig beheer. Het dragen van de kosten voor dit beheer maakt onderdeel uit van de bodemsanering en vraagt om goede afstemming met gemeente. | 3.3.2. Historisch geval ontstaat voor 1987 zonder beschikking |
9 | De gemeente pakt primair de bevoegd gezag rol op bij de afhandeling van zorgplicht Wet bodembescherming. Provincie is bevoegd gezag als het gaat om een provinciale inrichting Wet milieubeheer. | Gemeenten, provincies en Rijk zijn alle bevoegd gezag voor toezicht en handhaving van de zorgplicht Wet bodembescherming. In Overijssel is dit al geruime tijd praktisch ingevuld dat gemeenten primair aanzet zijn voor het grondgebied buiten inrichtingen (Wet milieubeheer). Binnen inrichtingen is het afhankelijk van het bevoegd gezag Wm. | 3.3.3. zorgplicht ontstaan na 31‑12‑1986 en voor 1‑1‑2024 |
10 | Aandachtspunten bij vaststellen van lokaal maximale waarden bij gebiedsspecifiek beleid door gemeenten. | Deze aandachtspunten volgen overgrote deel uit de wet- en regelgeving. Het zorgvuldig beheer is een aandachtspunt om toekomstige gezondheidsrisico’s te voorkomen. | 3.4 Grondverzet in relatie tot bodemsanering |
11 | Voorkeursvolgorde voor het lozen van PFAS-houdend grondwater | Vanuit verschillende overwegingen beschreven in paragraaf 3.5 is er voor PFAS verontreiniging een andere voorkeursvolgorde voor lozingen dan bij een reguliere bodemverontreinigingen. | 3.5 Lozingen van bemalingen bij bodemsaneringen of bronbemalingen |
12 | Bij kleinschalig grondverzet in grondwaterbeschermingszones is uitzondering op de toepassingseis van 0,1 µg/kg.d.s. mogelijk. | PFAS vrije zwarte grond of teelaarde is zeer schaars. Vooral voor tuinen van particulieren of groenonderhoud leidt dit tot onnodige knelpunten. Met de beperkte verruiming is de toegevoegde vracht aan PFAS zeer beperkt en daarmee het risico beheersbaar. | 3.6 Regels binnen het grondwater-beschermingsgebied |
18 | Aandachtspunten bij gebiedsgerichte aanpak grondwaterverontreiniging | Deze volgen uit de provincie Omgevingsverordening | 3.7. PFAS binnen Gebiedsgerichte aanpak van verontreiniging |
Monitoring bodemverontreinigingen in het kader van de Kaderrichtlijn Water en Grondwaterrichtlijn
Verplichting onder de Omgevingswet
Door de komst van de Omgevingswet en het wegvallen van de Wet bodembescherming (Wbb) is de verplichting ‘aanvullende trendbeoordelingen’ (art. 13 Bkmw 2009, art. 5, vijfde lid Gwr) aangescherpt door het Rijk. Provincies moeten in het Regionaal Waterprogramma de verontreinigingspluimen uit puntbronnen en (rest)verontreiniging in de bodem beoordelen, conform een door de provincie te ontwikkelen methodiek1. De aanvullende trendbeoordeling is erop gericht om vast te stellen dat de verontreinigingspluimen vanuit verontreinigde locaties zich:
niet verder verspreiden;
niet leiden tot verslechtering van de chemische toestand van het grondwaterlichaam, en
geen risico vormen voor de menselijke gezondheid en het milieu.
Aanvullend geldt dat een uitzondering voor de aanpak van (historische) bodemverontreinigingen is toegestaan als:
Een bodemverontreiniging als gevolg van diffuse bronnen wat de technische aanpak onmogelijk maakt;
De concentraties en vracht van de bodemverontreiniging naar het grondwater verwaarloosbaar is gelet de kwaliteit van het grondwater;
De sanering van grond en grondwater onevenredig kostbaar is om hoeveelheden verontreinigende stoffen uit vervuilde bodem of grondwater te verwijderen.
Dit was altijd geregeld met de Wbb en wordt nu met behulp van het Regionaal Waterprogramma en onze Omgevingsverordening nader ingevuld. Hierbij sluiten we zoveel mogelijk aan bij de beoordelingsmethodiek, monitoring en registratiewijze van de Wbb.
Monitoring verontreinigingen onder de Wet bodembescherming (Wbb)
Vanuit de spoedoperatie bodemsanering Wbb en bevoegd gezag taken Wbb zijn gegevens over bodemverontreiniging en besluitvorming geregistreerd in een bodeminformatiesysteem. Eind van de vorige eeuw is het verzamelen van bodeminformatie landelijk gecentraliseerd in het bodeminformatiesysteem GloBis. Dit was om de totale bodemsaneringsoperatie, waarvan de uitvoering bij decentrale overheden waren belegd, te kunnen volgen als mede het werkproces. Allebei waren nodig om aanspraak te maken op middelen bij het ministerie a) voor de programma’s bodemsanering en b) voor de apparaatskosten. Onder de Wbb is vastgesteld dat met de BIS’sen voldoen we aan de monitoring en rapportageverplichting ten aanzien van het deel voorkomen en beperken van inbreng (art 6.3 GWR).
In de loop der jaren voldeed GloBis niet meer. Dit komt o.a. door wijzigingen in wetgeving (o.a. Besluit bodemkwaliteit) en de verplichting dat ook gemeenten bodemonderzoeken moesten gaan vastleggen in het kader van informatieplicht (Wm, Woningwet, Verdrag van Aarhus, etc.) aan derden. Gevolg dat GloBis niet meer werd ondersteund door Rijksoverheid en men opzoek ging naar bodeminformatiesystemen aangeboden door de markt. Op dit ogenblik wordt in Nederland gebruik gemaakt van het bodeminformatiesysteem Nazca door alle gemeenten en provincies gelet ze de enige aanbieder zijn.
Ter voorbereiding op de Omgevingswet zijn door de provincie de taken rondom bodeminformatie belegd bij de Omgevingsdienst en hebben ook veel gemeenten deze taak ingebracht. Nu wordt bodeminformatie in het bodeminformatiesysteem Nazca geregistreerd. Dit gebeurt op vergelijkbare wijze als vroeger het geval was. Daarmee blijven we voldoen aan onze monitoring en rapportageverplichting.
Overijsselse methodiek gericht op beoordeling verontreinigingspluimen
Met de komst van de Omgevingswet heeft de provincie gekozen om beleidsneutraal over te gaan. Dit betekent dat de methodiek voor de beoordeling en aanpak van bodemverontreiniging onder de Omgevingswet zoveel mogelijk gelijk is gebleven. Via onze omgevingsverordening heeft de provincie hiervoor instructieregels opgenomen richting gemeenten. De beoordeling betekent het volgende:
Als een bodemonderzoek wordt uitgevoerd moet ook het grondwater worden onderzocht. Als sprake is van een bodemverontreiniging van minder dan 25 m3 grond boven de interventiewaarde of 100 m3 grondwater boven de signaleringsparameters is wordt deze verontreiniging als verwaarloosbaar beoordeeld.
Als uit het onderzoek blijkt dat de signaleringsparameter wordt overschreden is een beoordeling met de Risicotoolbox grondwater nodig om te bepalen of er sprake is van humane of verspreidingsrisico’s.
Als sprake is van risico’s moet een saneringsplan (vergunning) worden opgesteld voor de sanering van grond en grondwater. Dit betreft een functiegerichte en kosteneffectieve sanering. Net als bij de Wet bodembescherming2 is de sanering erop gericht om te komen tot een stabiele eindsituatie naar een afnemende, stabiele of beheerste verontreinigingspluim.
Voortgang bodemsanering in Overijssel
Om grip te houden op de inbreng van verontreinigde stoffen in het grondwater als gevolg van bodemverontreiniging zijn door de provincie diverse inspanningen geleverd en zetten een aantal onderdelen in gang. Hieronder beknopt de activiteiten van uitgevoerde of lopende acties:
Nadere inventarisatie bronlocaties bodemverontreiniging en KRW beschermde gebieden (2017): Hierin zijn 217 bronlocaties beoordeeld waarbij voor geen van de locaties vervolg onderzoek noodzakelijk is (Bijlage I);
Aanpak van de spoedeisende bodemverontreiniging op vangnet locaties, ook wel bekent als de spoedoperatie;
Het toekomstbestendig maken van de nazorg van locaties die onder de Wet bodembescherming vallen. Dit met als doel om de bevoegd gezag taak van deze locaties te kunnen overdragen aan gemeenten;
De aanpak van specifieke bodemverontreinigingen in het kader van het maatregelenprogramma drinkwater. Voor de komende periode zijn een vijftal locaties met een bodemverontreiniging geïdentificeerd waarbij actie moet worden ondernomen;
Monitoring voortgang bodemsaneringen onder de Omgevingswet. Een nog op te starten traject om inzicht te krijgen in de voortgang en aanpak van bodemverontreiniging en werking van instructieregels onder de Omgevingswet
Gebiedsgericht grondwaterbeheer en aanpak van grondwaterverontreinigingen bij rechtstreekse bevoegd gezag gemeenten onder de Wbb. Dit gaat om Zwolle, Deventer, Almelo, Hengelo en Enschede.
Bijlage I - Resultaat nadere inventarisatie bronlocaties bodemverontreiniging en KRW-beschermde gebieden

Toelichting ladder van de ondergrond en 3D/4D ordening van de ondergrond
1. Ladder van de Ondergrond
1.1 Prioritering van het gebruik van de ondergrond in Overijssel
Provincie Overijssel maakt gebruik van de afwegingsladder van de ondergrond om aan te geven welk gebruik voorrang krijgt als meervoudig gebruik niet mogelijk is. Daarnaast geldt altijd de uitgangspunten dat bij het gebruik sprake moet zijn van veilig, duurzaam en efficiënt gebruik. De volgende prioriteitstelling wordt gehanteerd:
Drinkwaterwinning Hernieuwbare energie Tijdelijk gebruik Permanent gebruik Activiteiten die verboden zijn
Uit de Adaptieve Strategie Drinkwater blijkt dat Overijssel op termijn een tekort heeft aan schoon drinkwater. Hiervoor zijn we nu nog afhankelijk van ons zoete grondwater en grondwatervoorraden. Gezien de kwetsbaarheid en het dreigende tekort heeft dit de hoogste prioriteit. In Overijssel is de potentie voor geothermie en bodemenergie aanwezig. Deze technieken dragen bij aan de energietransitie en het verminderen van onze behoefte aan fossiele brandstoffen. Na drinkwater ligt de focus op hernieuwbare energie bij het duurzaam gebruik van de ondergrond. Tijdelijk gebruik, zoals de opslag van energiegassen (perslucht, waterstof), is in principe omkeerbaar in vergelijking met permanent gebruik (winning van zout en gas). Daarom krijgen deze de derde en vierde prioriteit. Tot slot hebben we in onze Omgevingsverordening enkele activiteiten uitgesloten omdat deze niet bijdragen aan een duurzaam gebruik van de ondergrond. Dit zijn de opslag van radioactief afval en schaliegaswinning.
Hoewel de provincie voor verschillende van de bovenstaande onderdelen geen zeggenschap heeft, is deze prioriteitstelling in onze Omgevingsvisie opgenomen als signaal richting het Rijk hoe Overijssel aankijkt tegen sommige activiteiten die vallen onder de Mijnbouwwet.
1.2 Nuchter omgaan met risico’s voor activiteiten in de ondergrond
Activiteiten in de ondergrond brengen potentiële risico’s met zich mee. Vanuit risicobeheersing is het belangrijk om bij activiteiten in de bodem en ondergrond bewust af te wegen of een activiteit noodzakelijk is en hoe deze veilig kan worden uitgevoerd. Bij deze afweging sluiten we aan bij het milieubeleid van de EU wat gebaseerd op vier beginselen[1]:
Voorzorg: als een handeling of beleid mogelijk schade kan veroorzaken aan het milieu of de volksgezondheid en er nog wetenschappelijke onzekerheid bestaat over de gevolgen ervan, mag deze actie pas worden uitgevoerd als er verder bewijs is geleverd.
Preventie: een instrument dat erop gericht is milieuschade te voorkomen, in plaats van erop te reageren. Dit vereist dat preventieve maatregelen worden genomen om te anticiperen op milieuschade en deze te voorkomen.
Bestrijding van verontreiniging aan de bron: indien de schade aan het milieu reeds is toegebracht, zijn de vervuilers verplicht de nodige maatregelen te treffen om de schade aan de bron te herstellen.
“De vervuiler betaalt”: Indien de schade reeds is toegebracht, zijn de vervuilers verplicht passende maatregelen te treffen om de schade te herstellen en de kosten daarvan te betalen. Het beginsel dat “de vervuiler betaalt” werd ingevoerd met de milieuaansprakelijkheidsrichtlijn, die gericht is op het voorkomen of herstellen van milieuschade aan beschermde soorten, natuurlijke habitats, water en bodem.
Het voorzorgsprincipe met risicobeperking is hierbij essentieel om onherstelbare schade en beperkingen voor andere (toekomstige) functies zoveel mogelijk te voorkomen. Dit geldt niet alleen voor innovatieve technologieën, maar ook voor reguliere activiteiten waarbij de impact onzeker is. Als ondanks een veilig ontwerp en mitigerende maatregelen toch een onvoorziene gebeurtenis optreedt, is adequaat handelen bij de bron noodzakelijk om onherstelbare schade te voorkomen. Hierop is de zorgplicht uit de Omgevingswet van toepassing, waardoor bodemherstel noodzakelijk is. Tot slot vragen activiteiten in de ondergrond vaak om zorgvuldige communicatie om betrokkenen te informeren over de complexiteit van de ondergrond, mogelijke risico’s en de genomen maatregelen. Hieronder staan de nodige aandachtspunten beschreven.
Voorzorgprincipe
Het voorzorgsbeginsel[2] is geborgd in de Omgevingswet. Dit houdt in dat initiatiefnemers maatregelen moeten nemen wanneer er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat activiteiten negatieve gevolgen kunnen hebben voor het milieu of de gezondheid. Het toepassen van een voorzorgsbeginsel houdt echter niet in dat bij (wetenschappelijke) onzekerheden over risico’s een activiteit uit voorzorg wordt verboden. Wel moet er zoveel mogelijk gedaan worden om de impact van de mogelijke risico’s te minimaliseren.
Voor verschillende milieubelastende activiteiten zijn de risico’s bekend en zijn preventieve en mitigerende beschermingsmaatregelen voorgeschreven in het Besluit Activiteit Leefomgeving. Bij complexe en/of innovatieve activiteiten en bedrijfsprocessen zijn deze risico’s niet direct in beeld. Een gedegen risicoanalyse en -beoordeling is dan noodzakelijk. Met de resultaten kunnen adequate preventieve of mitigerende beschermingsmaatregelen worden vastgesteld en indien nodig voorgeschreven in de vergunning. Preventieve maatregelen zijn gericht op het voorkomen of minimaliseren van risico’s door de kans van optreden te beperken. Mitigerende maatregelen richten zich op het beperken van schade of negatieve effecten als deze zich hebben voorgedaan.
Zorgplicht
Door de combinatie van preventieve en mitigerende maatregelen kunnen activiteiten doorgaans veilig en verantwoord worden uitgevoerd. Als er ondanks alle voorzorg toch schade ontstaat door een onvoorziene gebeurtenis, moet adequaat worden gehandeld om de bodem te herstellen. De combinatie van algemene zorgplicht en specifieke zorgplichten onder de Omgevingswet biedt vervolgens de kapstok om bodemherstel af te dwingen. Hierbij is de veroorzaker aan zet.
Leren en communiceren
Vanuit onbekendheid met het bodemsysteem is het lastig voor initiatiefnemers om de risico’s, maatregelen en gevolgen van een activiteit in de ondergrond juist in te schatten. Om deze reden hecht de provincie veel belang aan kennisontwikkeling en -deling tussen partijen. Door te leren van de ervaringen van anderen kunnen risico’s in toekomstige projecten immers sterk worden beperkt.
2 Het belang van ruimtelijke afbakenen van functies en ruimteclaims
Vanuit de ruimtelijke ordening werken we vaak in het platte vlak (2D) bij het toebedelen van functies, voorheen bestemmingen. Dit werkt echter niet voor de ondergrond, omdat diepte hier een belangrijke dimensie is. Activiteiten op diepte hebben, gezien de tussenliggende aardlagen, niet automatisch effect op bovenliggende activiteiten. Het is daarom essentieel om functies driedimensionaal (3D) toe te bedelen. Zo kunnen functies onder elkaar veilig en verantwoord plaatsvinden, terwijl dit in 2D lijkt te conflicteren. Door activiteiten meer 3D te begrenzen, kunnen we de ruimtelijke puzzel ook onder maaiveld beter maken en onze ondergrond efficiënt inzetten. Als je daarbij ook het tijdscomponent mee gaat wegen spreken we over 4D ordening van de ondergrond. In de onderstaande afbeelding is dit schematisch weergegeven.

Als provincie willen we de komende jaren beter inzicht in het gebruik van de ondergrond, de ruimteclaim die een activiteit heeft en waar mogelijk de bescherming en benutting beter ruimtelijk vastleggen.
2.1 Drinkwater en mijnbouwactiviteiten
Een bekend ruimtelijk spanningsveld is de winning van drinkwater uit grondwater en de winning van geothermie of andere mijnbouwactiviteiten op grotere diepte. Hierbij sluiten we aan bij de landelijke kaders die sturen op 3D-functiescheiding waar nodig en meervoudig ruimtegebruik waar kan. Dit betekent dat activiteiten onder elkaar kunnen plaatsvinden als er voldoende horizontale afstand is tussen de activiteiten, zodat het risico op negatieve beïnvloeding zeer klein en acceptabel is. In Overijssel is niet toegestaan een mechanische boring voor een activiteit in de diepere ondergrond te realiseren door een waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied en boringsvrije zone van een bestaande winning. De boring moet buiten deze beschermingszones worden geplaatst. Dit is vastgelegd in onze omgevingsverordening. Wel kan na de hydrologische basis een boring schuin verder worden geboord om op diepte in de benodigde geologische formatie te komen.
In samenwerking met het Rijk, gemeenten, waterschappen en Vitens werken we aan handvatten en beleidskaders onder welke omstandigheden en met welke extra maatregelen meervoudig ruimtegebruik toch mogelijk is. Het gaat dan vooral om nationale en regionale strategische grondwaterreserves en het realiseren van geothermie. Geconstateerd is dat, ook in Overijssel, hier een knelpunt ligt.
Toelichting (waarom?):
De ondergrond vervult voor onze maatschappij diverse functies. De ondergrond is leverancier van grondstoffen, basis voor de voedselproductie, leverancier en buffer voor (grond)water en energie, locatie voor ondergronds ruimtegebruik, bron van aardkundige en archeologische waarden.
Verschillende vormen van gebruik van de ondergrond kunnen elkaar beïnvloeden of uitsluiten. Sommige functies zoals de winning van grondstoffen, zijn eenmalig en onomkeerbaar. Andere functies van de ondergrond, zoals de basis zijn voor voedselproductie of drinkwatervoorziening, zijn – mits duurzaam benut – permanent. Het gebruik van de ondergrond kan nadelige effecten hebben en deze effecten kunnen soms pas decennia later zichtbaar worden omdat veranderingen in de ondergrond zich langzaam voltrekken. Er is sprake van een samenspel van de karakteristieke eigenschappen van de ondergrond, het gebruik van de ondergrond en de effecten hiervan. De afweging van de maatschappelijke opgave die een claim legt op de ondergrond, vraagt dan ook om een zorgvuldige integrale afweging en gebiedsspecifiek maatwerk.
Uitgangspunt is dat het gebruik van de ruimte – waar de ondergrond een deel van is – moet worden bezien vanuit maatschappelijke opgaven. Deze integrale benadering, waarbij de tweedimensionale benadering van de bovengrond verbonden wordt met de derde dimensie van de ondergrond, noemen we de 3D-benadering van de ruimte. Tijd is een belangrijke factor in de te maken afwegingen over gebruik van de ondergrond. Kenmerkend voor de ondergrond zijn de trage processen, de complexiteit van de effectvoorspelling en de onomkeerbaarheid. Dit maakt het nog belangrijker dat gebruik van de ondergrond zorgvuldig wordt afgewogen tegen alternatieven op de bovengrond.
Wij passen de integrale 3D-benadering van de ruimte niet alleen toe op provinciale opgaven, maar ook op adviezen die wij aan het Rijk geven over het gebruik van de diepe ondergrond. Het Rijk is immers op grond van de Mijnbouwwet het bevoegd gezag als het gaat om activiteiten in de diepe ondergrond.

Uitvoering/instrumenten:
Werkafspraken
We maken met onze partners werkafspraken over de manier waarop we samenwerken bij de advisering aan het Rijk voor concrete vergunningaanvragen voor activeiten in de diepe ondergrond.
Kennis verwerven en delen
we verzamelen samen met onze partners informatie, ontwikkelen kennis en stimulerende de doorwerking van de 3D-benadering bij de aanpak van maatschappelijke opgaven.

Veil ig en verantwoord gebruik van de ondergrond
De ruimtelijke ordening van ondergrond
In de ruimtelijke ordening staat de lagenbenadering centraal, wat helpt om de complexiteit overzichtelijker te maken. Bodem en ondergrond komen in twee van de drie lagen voor. De netwerklaag bevat onder andere onze ondergrondse infrastructuur (kabels, leidingen en rioleringen) en de ondergrond betreft het gehele water- en bodemsysteem onder maaiveld. Deze ondergrond wordt vaak als één laag weergegeven, maar bij nadere beschouwing kent deze ondergrond ook een gelaagdheid. Voor een beter begrip wordt binnen het werkveld bodem en ondergrond vaak de volgende driedeling gehanteerd: bovengrond, grondwaterlaag en diepe ondergrond.

Beleidskader Ontgrondingen
Beleidslijn
1.1 Inleiding
Binnen de Omgevingswet moeten ruimtelijke ontwikkelingen - meer dan voorheen - in samenhang worden bekeken. Dit vraag om een andere afweging. Het natuurlijk systeem, de maatschappelijke opgaven en gewenste ontwikkelingen in een gebied moeten in samenhang worden beoordeeld en afgewogen. Ontgrondingen worden in die context integraal meegenomen.
In dit beleidskader is daarvoor een richtinggevend kader opgenomen, waarin de elementen die relevant zijn om mee te nemen bij de vergunningverlening zijn opgenomen.
Het fundament van het ontgrondingenbeleid bestaat uit vier pijlers. Deze pijlers geven weer wat de provincie belangrijk vindt bij ontgronden en het al dan niet verlenen van ontgrondingenvergunningen.
De af te wegen elementen voor vergunningverlening zijn gebaseerd op hetgeen wettelijk verplicht is en hetgeen dat onder de vier pijlers is beschreven. Het uiteindelijke toetsingskader, met daarin te beoordelen criteria voor vergunningverlening, wordt nog ontwikkeld.
Aanleiding
Voor de realisatie van diverse maatschappelijke opgaven zoals energietransitie, klimaatadaptatie, woningbouw, waterveiligheid, circulaire economie is ruimte nodig in de fysieke leefomgeving die veelal leiden tot grondwerkzaamheden op of in de bodem. Voor sommige van deze opgaven zijn ontgrondingen noodzakelijk, bijvoorbeeld bij de aanleg van waterbuffering of de aanleg van natte natuurgebieden. Voor andere opgaven zijn juist de primaire grondstoffen - gewonnen bij ontgrondingen - nodig, bijvoorbeeld voor de realisatie van nieuwe woonwijken of het versterken van dijken.
Door de toenemende druk op de fysieke leefomgeving moeten er keuzes gemaakt worden. Niet alles kan overal. De verschillende belangen en opgaven moeten daarin een plek krijgen, waarbij een toenemend besef heerst dat ook de waarden en kwaliteiten van het natuurlijk systeem moeten worden meegewogen. Om alle belangen, waarden en opgaven goed mee te kunnen nemen is adequaat beleid noodzakelijk. Het ontgrondingenbeleid van de provincie Overijssel (uit 2005) was tot op heden inhoudelijk beleidsarm. De laatste decennia zijn de belangen, de provinciale taakstelling en het soort ontgrondingen veranderd. Om aan te sluiten bij recente en toekomstige ontwikkelingen en door de komst van de Omgevingswet heeft de provincie Overijssel haar ontgrondingenbeleid te herzien. De Omgevingswet vraagt immers ook om een integrale benadering van de fysieke leefomgeving, waarbij functies evenwichtig worden toebedeeld en er een balans is tussen benutten en beschermen.
Doelstelling en gebruik
Het doel van de beleidsactualisatie is het ontgrondingenbeleid beter aan te laten sluiten op het gedachtegoed van de Omgevingswet. Het geactualiseerde ontgrondingenbeleid is richtinggevend en toekomstgericht. Dit beleidskader biedt inzicht in de provinciale invulling van het wettelijk kader, onderbouwt keuzes en beschrijft de samenhang met andere opgaven en werkvelden. Voorliggend beleidskader moet ook zorgen voor meer duidelijkheid over de beleidskeuzes die de provincie maakt en doorwerking hebben op de vergunningaanvraag.
2. Definitie en wettelijk kader
2.1 Definitie ontgronding
Een ontgronding kan worden gedefinieerd als: iedere activiteit die zorgt voor (tijdelijke) verlaging van het maaiveld. Het maakt daarbij niet uit of de ontgraving primair bedoeld is voor de winning van delfstoffen (zand, klei, grind) of voor andere doeleinden, zoals de aanleg van een vijver, werkzaamheden ten behoeve van natuurbeheer of grondroering bij agrarische activiteiten.
Aangezien ontgrondingen impact kunnen hebben op de kwaliteit van de leefomgeving, zijn ze aan regels gebonden. Het is in beginsel verboden om zonder vergunning de (water)bodem af te graven.
2.2 Soorten ontgronding
We onderscheiden twee soorten ontgrondingen:
Multifunctionele ontgrondingen
Bij multifunctionele ontgrondingen speelt de winning van delfstoffen een grote rol. Vaak is de winning van delfstoffen zelfs het primaire doel. De winning van delfstoffen wordt altijd gecombineerd met het realiseren van één of meerdere andere functies tijdens en na afloop van de winning (natuur, recreatie, wonen, energie etc.). Een dergelijke ontgronding heeft vaak een lange tijdsduur en een relatief grote omvang.
Functionele ontgrondingen
Een functionele ontgronding vindt plaats in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling (zoals natuurontwikkeling of waterberging) of de aanleg van een werk (zoals de aanleg van een watergang of een insteekhaven). Vaak is nut en noodzaak van een dergelijke ontgronding al bepaald bij de afweging en het ontwerp van de ruimtelijke opgave. Ook verbetering van de landbouwkundige toestand van de bodem door ontgraving wordt beschouwd als functionele ontgronding.
Bij een functionele ontgronding is delfstofwinning geen primair doel. De ontgronding is nodig voor de realisatie van de ontwikkeling of als grondverbetering; dat er grondstoffen vrijkomen is een bijkomend effect daarvan. De looptijd van de ontgrondingsactiviteit is beperkt en veelal wordt gezocht om het vrijkomende materiaal binnen hetzelfde project of in de directe nabijheid her te gebruiken.
2.3 Vrijgestelde ontgrondingen
In de basis wordt elke ontgraving gezien als een ontgrondingsactiviteit. Toch is het niet nodig om voor elke graafactiviteit een vergunning aan te vragen. Diverse situaties zijn vrijgesteld van ontgrondingsvergunning. Dit om geen onnodige last op te leggen aan initiatiefnemers en op (het proces van) vergunningverlening. Het betreft veelal ontgrondingen van beperkte omvang, en de impact van de ontgronding is dermate klein dat een vergunning niet noodzakelijk wordt geacht. Wel kan het zijn dat een meldingsplicht met algemene voorschriften geldt, op basis waarvan de ontgronding moet worden uitgevoerd.
Vergunningsvrije activiteiten staan in artikel 16.7 en 16.8 van het Besluit Activiteiten Leefomgeving (Bal). In de Omgevingsverordening heeft de provincie daar een aantal aanvullende vrijstellingen aan toegevoegd.
Naast de vergunningsvrije activiteiten wijst de Omgevingswet ook een aantal activiteiten aan die niet als ontgronding worden beschouwd. Hiervoor is geen omgevingsvergunning nodig en hiervoor geldt eveneens geen meldingsplicht. De volgende activiteiten vallen conform het Bal (en ook in de Omgevingswet) niet onder ontgronden op land, in regionale wateren en in de winterbedding van rivieren:
normale land-, tuin- en bosbouwwerkzaamheden;
normale onderhoudswerken;
nelven, openen en ruimen van graven;
grondboringen en sonderingen;
afgraven van grond in een gronddepot.
2.4 Omgevingsverordening
In de Omgevingsverordening is in detail uitgewerkt welke activiteiten als vrijgestelde ontgrondingen mogen worden beschouwd. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten op de landelijke interpretatie hiervan. Wel zijn er een aantal provincie-specifieke situaties toegevoegd, of is aangegeven hoe de provincie de definitie interpreteert:
Het rooien van bomen en struiken in de agrarische sector. Dit beschouwen wij als ‘normale land-, tuin- en Bosbouwwerkzaamheden’. Hiervoor is geen ontgrondingsvergunning verplicht.
Het afschrapen van strooisellagen (afgevallen, halfvergane bladlagen) en bermgronden. Dit wordt als ‘Normaal onderhoudswerk’ beschouwd en is daardoor niet vergunningplichtig voor ontgrondingen.
Chopperen (verdiept maaien of ondiep plaggen) ten behoeve van onderhoud van natuurgebieden, wordt als ‘normaal onderhoudswerk’ beschouwd en is daardoor niet vergunningplichtig.
Het afgraven van een kade wordt als een werk gezien. Als het oppervlak is vastgelegd in bijvoorbeeld een bestemmingsplan en de ontgravingsdiepte is minder dan 3 meter minus maaiveld, dan is geen ontgrondingsvergunning nodig.
Het zeven van grond, bijvoorbeeld om bodemvreemd materiaal of de wortels van invasieve exoten te verwijderen, wordt niet als ontgronding beschouwd.
2.5 Bevoegd gezag
Provincie
De provincie heeft de verantwoordelijkheid om toe te zien op naleving van regels voor ontgrondingen die plaatsvinden op land, in regionale wateren en in het winterbed van Rijkswateren. In dit kader is de provincie gemachtigd om daarvoor beleid te maken, regels op te nemen in de Omgevingsverordening en vergunningen af te geven of te weigeren. Indien noodzakelijk kan de provincie aan de vergunningen ook bepaalde voorwaarden stellen. Met adequaat beleid en het verlenen van vergunningen voor ontgrondingen kan de provincie sturen op het beschermen van belangrijke functies en waarden en oplossingen bieden voor maatschappelijke opgaven. De regels en voorwaarden op grond waarvan de provincie vergunningen verleent zijn nader omschreven in de provinciale Omgevingsverordening.
Onder de Omgevingswet zijn een aantal dingen verandert met betrekking tot ontgrondingen. De belangrijkste verandering is dat de activiteit ontgrondingen onderdeel is van de omgevingsvergunning en niet apart hoeft te worden aangevraagd. Daarnaast heeft het Rijk iets meer richting gegeven aan de beoordelingsregels die het bevoegd gezag in ieder geval moet meewegen. Volgens artikel 8.76 van het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (Bkl) moet de provincie een omgevingsvergunning in ieder geval weigeren als:
De ontgronding niet veilig en stabiel is tijdens de uitvoering of na afloop;Het gebied na afloop van het ontgronden niet goed ingericht en beheerd wordt;De inrichting van de locatie niet aansluit bij de functie die daarvoor geldt.
Gemeenten
Voor meervoudige aanvragen, waarbij minder dan 100.000 m3 in situ wordt ontgraven (en buiten Rijkswateren is gelegen) is de gemeente[1] het bevoegde gezag. Wel heeft de provincie in deze gevallen adviesrecht met instemmingsplicht.
2.6 Aansluiting op Rijksbeleid
De wetgever wil met behulp van de Omgevingswet een bijdrage leveren aan duurzame ontwikkeling, bewoonbaarheid van het land, en bescherming en verbetering van het leefmilieu (Omgevingswet artikel 1.3). Deze maatschappelijke doelen vertalen zich in het bereiken van een balans tussen het beschermen en het benutten van de fysieke leefomgeving. Om de balans tussen beschermen en benutten te bereiken, is een integrale aanpak van de fysieke leefomgeving essentieel. Onder de Omgevingswet komt daarbij meer bestuurlijke afwegingsruimte op lokaal/regionaal niveau te liggen. Dit moet resulteren in snellere en betere - op de omgeving afgestemde - besluitvorming die een adequaat antwoord biedt op maatschappelijke opgaven. Het ontgrondingenbeleid van de provincie speelt hierop in door ook bij ontgrondingen een meer integrale afweging na te streven.
Het ontgrondingenbeleid moet binnen de kaders van de Omgevingswet en ander rijksbeleid passen. Dit beleidskader voorziet met behulp van ontgrondingenbeleid op het realiseren of verbeteren van een aantal van nationale belangen[2]. Het gaat in deze om:
Nationaal belang 1: bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving;
Nationaal belang 4: waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving;
Nationaal belang 8: waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving;
Nationaal belang 13: realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie;
Nationaal belang 14: waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit);
Nationaal belang 15: waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater;
Nationaal belang 19: behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang;
Nationaal belang 20: verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
1. Er gelden hiervoor een aantal uitzonderingen. De gemeente is geen bevoegd gezag bij meervoudige aanvragen van minder dan 100.000 m3 als het gaat om mijnbouwactiviteiten, activiteiten die van belang zijn voor de nationale veiligheid en wateropgaven.
2. Nationale Omgevingsvisie, Rijksoverheid, november 2020
Pijlers voor een integrale afweging
Het fundament voor adequaat ontgrondingenbeleid voor Overijssel bestaat uit vier pijlers.

3.1 Pijler 1 - Balans tussen benutten en beschermen
Ontgrondingen zijn noodzakelijk voor gebiedsontwikkelingen en de winning van delfstoffen, maar tegelijk zijn de effecten ervan veelal onomkeerbaar als het gaat om aantasting van het natuurlijk systeem. Zo kan een ontgronding de bodem aantasten en gevolgen hebben voor milieu, (grond)water, archeologisch erfgoed, natuur en/of leefomgeving. Het is daarom zaak om zorgvuldig en op lokale schaal af te wegen in hoeverre een ontgrondingactiviteit voldoende balans heeft tussen bescherming van belangrijke waarden van het natuurlijk systeem en benutting van essentiële functies/diensten:
Beschermen: het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit;
Benutten: het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving om er maatschappelijke behoeften mee te vervullen.
Een zorgvuldige afweging tussen beschermen en benutten beschouwt de provincie als belangrijke randvoorwaarden voor eventuele vergunningverlening. Bij een vergunningaanvraag dient een initiatiefnemer derhalve na te gaan hoe de aantasting van waardevolle functies van het natuurlijke systeem, ook wel ecosysteemdiensten, wordt geminimaliseerd en hoe tijdens en na oplevering van de ontgronding dergelijke functies behouden kunnen blijven of worden teruggebracht.
Behoud van landschapselementen en aardkundige waarden vindt de provincie hierbij belangrijk, zoals reliëf, esgronden en houtwallen. Indien de ingreep toch ten koste gaat van de omgevingskwaliteit en/of bepaalde waarden en belangen schaadt, dan dienen compenserende maatregelen te worden genomen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het compenseren van natuur als natuur verloren gaat, het herstellen van water bufferend vermogen als dat verloren gaat of (ex situ) behoud van archeologische waarden als die verstoord worden.
3.2 Pijler 2 - Waardecreatie bij ruimtelijke ingrepen
In het verlengde van het bewaken van de balans tussen beschermen en benutten, vindt de provincie het ook belangrijk dat een ontgronding waarden en kwaliteiten toevoegt. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om verbetering van de omgevingskwaliteit, herstel van landschappelijke waarden, versterking van natuurlijke waarden of verbetering van de milieukwaliteit. Van belang is dat hierbij zorgvuldig wordt gekeken naar de reeds aanwezige waarden van het natuurlijk systeem en de in de omgeving aanwezige functies. Hiervoor haalt de initiatiefnemer middels participatie ook op welke waardecreatie vanuit de omgeving en vanuit het gebied wenselijk is. Dit vormt de basis voor eventuele waardecreatie.
Voorkomen moet worden dat er simpel voor- en nadelen tegen elkaar worden weggestreept; verschillende waarden en kwaliteiten zijn niet gelijk aan elkaar maar dienen elk zorgvuldig afgewogen te worden. Zo beschouwt de provincie het bijvoorbeeld niet voldoende om enkel recreatiemogelijkheden te creëren, indien er door een ontgronding waardevolle natuurlijke functies worden vernietigd.
Voor ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied hanteert de provincie Overijssel het uitgangspunt dat een ontwikkeling een kwaliteitsimpuls aan groene omgeving toevoegt. Op basis van onze omgevingsvisie en in samenwerking met gemeenten geven we gebiedsgericht invulling aan dit uitgangspunt.
3.3 Pijler 3 - Integratie van ontgrondingenbeleid binnen breder kader van ruimtelijke ontwikkeling
Ontgrondingen vinden veelal in het buitengebied plaats. Voor het realiseren van allerlei maatschappelijke opgaven (denk aan natuur, klimaat, energie, woningbouw, landbouw, etc.) neemt de druk op de ruimte in dit gebied steeds meer toe. Omdat ingrepen in de ruimte veelal gevolgen hebben voor de langere termijn en de ontwikkelingsmogelijkheden in de toekomst, moeten we zorgvuldig omgaan met de ruimte die beschikbaar is en moet zo veel mogelijk gestreefd worden naar meervoudig ruimtegebruik. Het Overijsselse ontgrondingenbeleid richt zich op het in samenhang beschouwen van ontgrondingen en andere ruimtelijke ontwikkelingen. Een ontgronding mag nooit op zichzelf staan en dient alleen plaats te vinden als dit past binnen een breder gewenst ruimtelijk beleid. Het ontgrondingenbelang maakt dus onderdeel uit van een integrale afweging van plannen en projecten in de fysieke leefomgeving.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het realiseren van maatschappelijke opgaven leidend. Ontgrondingen kunnen daar onderdeel van uitmaken. Delfstofwinning wordt dan ook afgewogen in een breder gebiedsproces en in relatie tot actuele, maatschappelijk opgaven zoals:
waterveiligheid;
klimaatadaptatie;
natuurherstel en bevorderen biodiversiteit;
energietransitie;
woningnood;
waterkwaliteitsopgaven;
milieuproblematiek en volksgezondheid;
circulaire economie.
3.4 Pijler 4 - Duurzaamheid en circulariteit
De provincie Overijssel stimuleert zuinig en hoogwaardig (her)gebruik van materialen en circulariteit. Ondanks het toenemend streven naar hergebruik van materiaal en circulariteit, zal winning van primaire grondstoffen voorlopig nodig blijven voor het realiseren van diverse maatschappelijke opgaven (woningbouw, waterveiligheid, e.d.). Grootschalige winningen kunnen er echter ook voor zorgen dat bodems degraderen, het habitat van flora en fauna wordt aangetast en watersystemen worden verstoord. In het kader van circulariteit dient zorgvuldig te worden gekeken naar het nut en de noodzaak van (grootschalige) ontgrondingen. Bij functionele ontgrondingen moet gestreefd worden naar zoveel mogelijk hergebruik van vrijkomende gronden binnen het project of in het gebied binnen afzienbare tijd. Dit om de natuurlijke kwaliteiten van de bodem zoveel mogelijk te behouden.
Ook let de provincie in het proces van ontgrondingen op het gebruik van duurzame technieken en mate van overlast naar de omgeving. Zo wenst de provincie Overijssel dat bij het uitvoeren van ontgrondingen maatregelen worden genomen om hinder/overlast en uitstoot van stikstof, fijnstof en CO2 zoveel mogelijk te beperken. Hierbij wordt onder andere gekeken naar het transport, waarbij lokaal gebruik van grondstoffen gestimuleerd wordt.
4. Procedures
4.1 Vergunningplicht
Een deel van de ontgrondingen zijn vrijgesteld van een vergunningplicht (de zogeheten vrijgestelde ontgrondingen). Hiervoor is dus geen vergunningaanvraag noodzakelijk. Voor alle overige (functionele en multifunctionele) ontgrondingen geldt een vergunningplicht.
Geadviseerd wordt om voorafgaand aan een definitieve vergunningaanvraag een vooroverleg met het bevoegd gezag (provincie of gemeente) in te plannen. Zo kan het bevoegd gezag met de initiatiefnemer meedenken en bijvoorbeeld advies geven over benodigde onderzoeken of formulieren. Op deze manier kan de uiteindelijke aanvraag efficiënter en sneller verlopen.
In geval er een vergunningplicht van toepassing is kan de aanvraag worden ingediend in het Omgevingsloket.
4.2 Afwegingskader vergunningplicht
In het artikel 8.76 van het Bkl (Besluit kwaliteit leefomgeving) is opgenomen dat het bevoegd gezag de volgende aspecten in overweging dient te nemen alvorens tot vergunningverlening over kan worden gegaan:
1. Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een ontgrondingsactiviteit, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als de activiteit verenigbaar is met de doelen van de wet;
2. De omgevingsvergunning wordt in ieder geval geweigerd als uit de aanvraag blijkt dat:
de ontgronding niet veilig en stabiel is tijdens de uitvoering en na afloop;
het gebied na afloop van het ontgronden niet goed ingericht en beheerd wordt;
de inrichting van de locatie niet aansluit bij de functie die daarvoor geldt.
3. Bij de beoordeling van de aanvraag worden in ieder geval de gevolgen van de ontgronding voor watersystemen betrokken;
4. Als voor een samenstel van activiteiten waarvoor een omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit is vereist, ook een omgevingsvergunning voor een andere activiteit is vereist, maken de gronden voor verlening of weigering van de omgevingsvergunning voor die andere activiteit geen deel uit van de gronden voor verlening of weigering van de omgevingsvergunning voor de ontgrondingsactiviteit.
Provinciaal afwegingskader
Onder de Omgevingswet moeten ruimtelijke ontwikkelingen - meer dan voorheen - in samenhang worden bekeken. Dit vraag om een andere afweging. Het natuurlijk systeem, de maatschappelijke opgaven en gewenste ontwikkelingen in een gebied moeten in samenhang worden beoordeeld en afgewogen. Ontgrondingen moeten in die context integraal worden meegenomen. Op basis van voorliggend beleidskader anticipeert de provincie op deze ontwikkeling. In dit beleidskader is daarvoor een richtinggevend kader opgenomen, waarin de elementen die relevant zijn om mee te nemen bij de vergunningverlening zijn opgenomen.
De af te wegen elementen voor vergunningverlening zijn gebaseerd op hetgeen wettelijk verplicht is (‘Eisen uit het Bkl’) en hetgeen dat volgt uit de vier pijlers die zijn beschreven. Het uiteindelijke toetsingskader, met daarin te beoordelen criteria voor vergunningverlening, wordt nog ontwikkeld.
Bovenstaande resulteert in het volgende afwegingskader:
(water)veiligheid en stabiliteit;
aantasting bestaande waarden en ecosysteemdiensten;
wijze van integratie binnen ruimtelijke ontwikkeling, afweging in het licht van maatschappelijk opgaven;
impact op de omgeving (participatie, belangen en hinder);
waardecreatie;
mate van circulariteit en duurzaamheid;
inrichting en beheer;
uitvoerbaarheid.
(Water)veiligheid en stabiliteit
Een ontgronding is pas vergunbaar als deze veilig en stabiel is tijdens de uitvoering en na afloop. Ook de waterveiligheid en hoogwaterbescherming dient geborgd te zijn (effect op stroming, kwel en daarmee de stabiliteit van dijken). Dit volgt uit het Bkl.
Aantasting bestaande waarden en ecosysteemdiensten
Zoals onder pijler 1 is beschreven, is het belangrijk dat bestaande waarden en ecosysteemdiensten zo min mogelijk worden aangetast. Zo dienen landschappelijke elementen en aardkundige waarden (zoals reliëf, esgronden en houtwallen) zoveel mogelijk behouden te worden. Hierbij dienen ook de functies en diensten van het natuurlijke systeem (zoals waterbergend vermogen van de bodem, bodembiodiversiteit en koolstofvastlegging in de bodem) meegewogen te worden. Wanneer aantasting onvermijdelijk is, dan dienen compenserende maatregelen te worden uitgewerkt alvorens tot vergunning kan worden overgegaan.
Wijze van integratie binnen ruimtelijke ontwikkeling
Een ontgronding staat nooit op zichzelf. De vergunningverlener toetst dan ook hoe dit past binnen het bredere kader van ruimtelijke ontwikkelingen in zowel gemeentelijk als provinciaal ruimtelijk beleid. Actuele maatschappelijke opgaven zijn daarbij leidend. Beoordeeld wordt hoe de ontgronding daar onderdeel van uitmaakt en/of aan bijdraagt. Meervoudig ruimtegebruik is daarbij wenselijk.
Impact op de omgeving (participatie, belangen en hinder)
Initiatiefnemer dient aan te tonen dat de belangen en wensen van de omgeving (zoals omwonenden, (belangen)organisaties, gemeenten en waterschap) zijn afgewogen, gehoord en meegenomen in de uitwerking van de beoogde ontgronding. De mate van participatie is hierbij logischerwijs afhankelijk van de omvang van de ontgronding en de impact op de omgeving.
Beoordeeld wordt of en hoe participatie heeft plaatsgevonden. Ook moet initiatiefnemer aantonen hoe hinder en overlast naar de omgeving zoveel mogelijk wordt geminimaliseerd.
Waardecreatie
De provincie beoordeelt ruimtelijke ontwikkelingen gebiedsspecifiek en op integrale wijze, en streeft daarbij naar ontwikkelingen die meerdere doelen dienen (waarbij de ontgronding één van de ingrepen is, zie ook pijler). Beoordeeld wordt of sprake is van functiekoppeling / stapeling van functies, en of deze functies aansluiten bij de omgeving en het natuurlijke systeem.
Mate van circulariteit en duurzaamheid
De vergunningverlener beoordeelt op de voorziene grondstromen en de wijze waarop de initiatiefnemer de uitstoot van stikstof, fijnstof en CO2 beperkt. Hierbij wordt ook beoordeeld in hoeverre er binnen een project sprake is van hergebruik van vrijkomende grond binnen een gebied/project (in geval van functionele ontgrondingen).
Inrichting en beheer
Een vergunning voor een nieuwe multifunctionele ontgronding wordt alleen afgegeven als de eindinrichting past binnen de vier pijlers van het provinciale beleid. De initiatiefnemer stelt een inrichtingsplan op van de gewenste inrichting na afronding van de ontgrondingsactiviteit, en motiveert deze. De vergunningverlener beoordeeld of de eindinrichting past binnen de planologische bestemming. De initiatiefnemer motiveert de wijze waarop de initiatiefnemer adequaat beheer tijdens en na afloop van de ontgronding borgt. Zo moet duidelijk worden dat belangrijke waarden en belangen ook naar de toekomst toe geborgd blijven en dat er geen afwenteling op volgende generaties plaatsvindt.
Uitvoerbaarheid
De wijze van uitvoering dient te worden omschreven. Indien dit bij aanvraag van de vergunning nog niet bekend is, dient voorafgaand aan de werkzaamheden een uitvoeringsplan ter goedkeuring te worden ingediend. Pas na goedkeuring hiervan kan worden gestart met de werkzaamheden.
Ook wordt onder dit aspect getoetst of er raakvlak is met andere wetgeving die eventuele eisen stellen aan de uitvoering van een ontgronding. Bijvoorbeeld of de planning past binnen de eisen van het broedseizoen.
4.3 M.e.r. (beoordelings)plicht
Het kan zijn dat voor de ontgrondingsactiviteit een m.e.r.-beoordelingsplicht of een m.e.r.-plicht geldt. Onder de Omgevingswet is in bijlage V van het Omgevingsbesluit geregeld of en wanneer hier sprake van is. Onderstaande afbeelding (Afbeelding 4.1) kan daarbij gebruikt worden.
In de provincie Overijssel wordt zowel voor functionele als multifunctionele ontgrondingen een m.e.r.- beoordeling vereist. Dit moet uitwijzen of een project-m.e.r. noodzakelijk is. Voor vrijgestelde ontgrondingen (<12,5 ha) zal de provincie niet actief een m.e.r.-beoordeling eisen. In het verleden is namelijk gebleken dat m.e.r.-beoordelingen voor dergelijke situaties geen milieuwinst opleveren en niet hebben geleid tot de verplichting een volledig MER op te stellen. Wel wordt opgemerkt dat het de keuze van de initiatiefnemer blijft om wel of niet van deze optie gebruik te maken onder afweging van de eventuele juridische risico’s die hieraan verbonden kunnen zijn.
Afbeelding 4.1 Schema dat aangeeft om een project-m.e.r.-(beoordelings)plicht noodzakelijk is (de kolommen verwijzen naar bijlage V uit het Omgevingsbesluit (Ow))
Bron: Informatiepunt Leefomgeving, webpagina Vergunningplichtige activiteiten en milieueffectrapportage

4.4 Samenwerking met gemeenten
Onder de Omgevingswet krijgen gemeenten bevoegdheden bij het verlenen van ontgrondingenvergunningen bij een meervoudige vergunningaanvraag[3] met een ontgronding van maximaal 100.000 m3. Hierbij heeft het college van Burgemeester en Wethouders een belangrijke taak om af te wegen of de vergunning moet worden verleend. Gedeputeerde Staten behoudt wel adviesrecht met instemming en heeft via deze weg altijd de mogelijkheid om bij te sturen. De provincie streeft naar een goede samenwerking met de gemeenten en stuurt aan op heldere procedures en werkafspraken. Dit zorgt ook voor meer duidelijkheid bij initiatiefnemers en een gestroomlijnder proces met minder lange doorlooptijden.
4.5 Toezicht en handhaving
De provincie houdt toezicht op de verleende vergunning op de ontgronding en handhaaft indien nodig. In het beleidsplan VTH wordt de provinciale taakstelling beschreven. De inspanning en prioriteitstelling wordt mede bepaald op basis van de regionale risicoanalyse VTH. Hierin wordt, gezamenlijk met de mede overheden, het risicoprofiel van de verschillende activiteiten bepaald. Op basis van het risicoprofiel wordt de prioriteitstelling bepaald.
Mocht een ontgronding niet zijn vergund (illegaal), het wettelijke kader of voorschriften worden overtreden, dan neemt de provincie maatregelen. Dit betreft maatwerk per situatie.
Voor sommige ontgrondingen is de gemeente bevoegd gezag en kunnen zij toezichthoudend en handhavend optreden. De provincie zoekt hierin de samenwerking op met gemeenten en omgevingsdiensten om te komen tot een passende uitvoering voor toezicht en handhaving.
Bij het ontwikkelingen van een passend toetsingskader wordt eveneens rekening gehouden met toezicht en handhaving. Dit is belangrijk gelet er verschuiving plaats vindt van middel- naar doelvoorschriften. Eisen die worden gesteld in de omgevingsverordening en vergunning moeten handhaafbaar en uitvoerbaar zijn.
4.6 Monitoring
Jaarlijks monitort de provincie de gewonnen en vergunde hoeveelheden delfstoffen. Deze rapporteert de provincie aan het CBS die een landelijk overzicht maakt voor de verantwoording aan Europa. Hierbij vraagt de provincie informatie op bij de vergunninghouders.
Voor de ontwikkeling naar een circulaire economie is het streven om het gebruik van primaire materialen terug te dringen en secundaire materialen optimaal her te gebruiken. Dit geldt ook voor de gewonnen delfstoffen bij ontgrondingen. De aanzet en uitvoering van een monitoring op vraag, aanbod, hergebruik en innovaties ligt primair bij het Rijk. Als provincie zien we de meerwaarde van een dergelijke monitoring en dragen bij waar mogelijk.
3 Bij een meervoudige aanvraag vraagt een initiatiefnemer een omgevingsvergunning aan voor meer dan 1 activiteit. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het verbreden van een weg, waarbij bomen moeten worden gekapt en een sloot moet worden verlegd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2025-8001.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.