Besluit van gedeputeerde staten van Zuid-Holland van 2 december 2025, PZH-2025-882932500 tot vaststelling van het Natura 2000-beheerplan Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 2025 - 2031

Gedeputeerde staten van Zuid-Holland;

Gelet op artikel 3.8, derde lid, van de Omgevingswet;

Overwegende dat het noodzakelijk is om onder de Omgevingswet voor ieder Natura 2000-gebied een beheerplan te hebben;

Besluiten:

Artikel I

Het Natura 2000-beheerplan Nieuwkoopse Plassen & De Heack 2025 – 2031 wordt vastgesteld zoals is aangegeven in bijlage A.

Artikel II

Het Natura 2000-beheerplan Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 2015 - 2021, door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland vastgesteld op 1 juli 2015, inclusief de besluiten tot verlenging van de geldingsduur daarvan (d.d. 20 april 2021), wordt ingetrokken.

Artikel III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na uitgifte van het provinciaal blad waarin dit besluit is bekendgemaakt.

Artikel IV

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit tot vaststelling Natura 2000-beheerplan Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 2025 - 2031



Den Haag, 2 december 2025



Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland



drs. M.J.A. van Bijnen MBA, secretaris

mr. A.W. Kolff, voorzittter

Bijlage A

Natura 2000-beheerplan Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 2025-2031

1 Samenvatting

1.1 Inleiding

Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is een Vogel- en Habitatrichtlijngebied, gelegen in de provincies Zuid-Holland en Utrecht. Voor ieder Natura 2000-gebied geldt een beheerplan. Het beheerplan geeft aan hoe het met de instandhoudingsdoelstellingen gaat en wat er gedaan moet worden om die te halen. Het beschrijft de mogelijkheden om de natuur verder te ontwikkelen en het geeft een kader voor vergunningverlening en handhaving in relatie met de activiteiten die in en rond het gebied plaatsvinden. Het eerste beheerplan van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck was door Gedeputeerde Staten in juli 2015 vastgesteld en had een doorwerkingsperiode tot en met 2021. Er is gebruik gemaakt van de (eenmalige) mogelijkheid om dit beheerplan met een periode te verlengen. Dit tweede beheerplan vormt een actualisatie van het eerste.

1.2 Natura 2000-doelen en opgaven

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is aangewezen voor diverse habitattypen, Habitatrichtlijnsoorten en Vogelrichtlijnsoorten. Aan deze habitattypen en soorten zijn instandhoudingsdoelstellingen meegegeven. Deze staan verderop tabelsgewijs opgesomd. Daarnaast zijn op het gebied vier landelijke kernopgaven van toepassing, waarbij de doelen die voor Nieuwkoopse Plassen niet relevant zijn, schuingedrukt staan:

  • 4.08 Evenwichtig systeem: Nastreven van een meer evenwichtig systeem (waterkwaliteit, waterkwantiteit en hydromorfologie): waterplantengemeenschap (voor kranswierwateren H3140 en meren met krabbenscheer en fonteinkruiden H3150), zwarte stern A197, platte schijfhoren H4056 en vissen zoals o.a. bittervoorn H1134, grote modderkruiper H1145, kleine modderkruiper H1149 en insecten, zoals gevlekte witsnuitlibel H1042 en gestreepte waterroofkever H1082. Hier ligt een sense of urgency m.b.t. watercondities en een wateropgave.

  • 4.09 Compleetheid in ruimte en tijd: Alle successiestadia laagveenverlanding in ruimte en tijd vertegenwoordigd: overgangs- en trilvenen (trilvenen en veenmosrietlanden) H7140A en H7140B met onder meer grote vuurvlinder H1060, groenknolorchis H1903 en vochtige heiden (laagveengebied) H4010B, blauwgraslanden H6410, galigaanmoerassen *H7210 en hoogveenbossen H91D0, in samenhang met gemeenschappen van open water. Hier ligt een sense of urgency m.b.t. watercondities en een wateropgave.

  • 4.12 Overjarig riet: Herstel van grote oppervlakten/brede zones overjarig riet, inclusief waterriet, door herstel van natuurlijke peildynamiek en tegengaan verdroging voor rietmoerasvogels, zoals roerdomp A021, purperreiger A029, snor A292, grote karekiet A298 en voor de Noordse woelmuis *H1340. Hier ligt een wateropgave.

  • 4.15 Vochtige graslanden: Herstel inundatie, behoud en nieuwvorming blauwgraslanden H6410, glanshaver- en vossenstaarthooilanden (grote vossenstaart) H6510_B, met name kievitsbloemhooilanden, mede als leefgebied van de kemphaan A151 en watersnip A153.

1.3 LESA en ontwikkeling habitattypen en soorten

De Landschapsecologische Systeemanalyse (LESA) in dit beheerplan gaat in op de ontstaansgeschiedenis, het abiotisch systeem en de fauna- en vegetatieontwikkeling in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. In het hoofdstuk ‘Ontwikkeling habitattypen en soorten’ in dit beheerplan is een ecologische analyse gegeven van de huidige omvang en kwaliteit van de habitattypen en (leefgebieden van) habitat- en vogelrichtlijnsoorten, en de trends die daarin zichtbaar zijn. Zie de samenvattingen hiervan in onderstaande tabellen.

Habitattypen
afbeelding binnen de regeling
Samenvatting van de doelstelling, trend en opgave van de habitattypen. Doel: > is uitbreiding oppervlak of verbetering kwaliteit, = is behoud oppervlak of kwaliteit
Habitatrichtlijnsoorten
afbeelding binnen de regeling
Overzicht van de doelstellingen, trend en opgave van de Habitatrichtlijnsoorten binnen Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Doel: > is uitbreiding oppervlak of verbetering kwaliteit; = is behoud oppervlak of kwaliteit.
Vogelrichtlijnsoorten
afbeelding binnen de regeling
Overzicht van de doelstellingen, trends en opgaven van de vogelrichtlijnsoorten binnen Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Doel: > is uitbreiding oppervlak of verbetering kwaliteit; = is behoud oppervlak of kwaliteit.

1.4 Knelpunten tweede beheerplanperiode

Door het uitvoeren van maatregelen in de eerste beheerplanperiode is één knelpunt opgelost. Deze wordt niet meegenomen naar de tweede beheerplanperiode:

  • K7: Achteruitgang soortensamenstelling en vegetatiestructuur H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietland) en H4010B Vochtige heiden (laagveengebied), door de effecten van mostrekken en het gebruik van MCPA.

Uit de LESA en de ecologische analyse blijkt wel een aantal andere knelpunten voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Dit zijn:

  • K1: Verzuring

  • K2: Eutrofiëring

  • K3: Onvoldoende waterkwaliteit en -kwantiteit

  • K4: Versnelde successie

  • K5: Het proces van verlanding ligt nagenoeg stil

  • K6: Gebrek aan broedbiotoop roerdomp en verstoring van beschermde (broed)vogels

  • K8: Aanwezigheid van exoten

  • K9: Geïsoleerde ligging ten opzichte van andere laagveengebieden

  • K10: Oppervlakte habitattype kleiner dan functionele omvang (bij H3140, H3150, H6410, H6430B, H7140A, H7210 en H91D0)

  • K11: Geschikte condities ontbreken voor H6430B (Ruigten en zomen, subtype harig wilgenroosje) (Geen systeemeigen habitattype)

  • K12: Afname leefgebied zeggekorfslak 

  • K13: Afname leefgebied noordse woelmuis 

  • K14: Onvoldoende broedbiotoop en foerageergebied zwarte stern 

  • K15: Verdwijnen kraamkolonies meervleermuis buiten het N2000-gebied

  • K16: Afname onderwatervegetatie (dus leefgebied platte schijfhoren), mogelijk door exotische rivierkreeften

Hiervan waren knelpunten K1 t/m K7 al opgenomen in het eerste beheerplan. Knelpunten K8 t/m K16 zijn nieuw toegevoegd.

1.5 Visie op doelbereik

In dit beheerplan is een visie opgenomen met de kenmerken en het functioneren van het Natura 2000-gebied zoals zich dit op termijn voordoet. Daarmee is het een visie voor de nabije toekomst waarbij het beheer optimaal is en maatregelen die uitgevoerd zijn of die in het kader van dit beheerplan worden geformuleerd bijdragen. De visie zet in op het realiseren van de kernopgaven (hoofdstuk 3). De ambitie in voorliggend en volgende beheerplan(nen) is dat systeemherstel uiterlijk 2050 gerealiseerd is, maar waarvoor reeds in 2030 effectieve stappen dienen te zijn gezet en tussendoelen te zijn behaald.

In de visie is Nieuwkoopse Plassen & De Haeck beschreven als een laagdynamisch, aan successie onderhevig, laagveenmoeraslandschap. De doelen waarvoor het gebied is aangewezen worden gehaald. Hierbij is sprake van:

  • Waterbeheer dat optimaal is ingesteld op het vasthouden van gebiedseigen water. Waar mogelijk is sprake van een natuurlijke peildynamiek.  

  • Voortzetting van natuurbeheer, geoptimaliseerd voor de specifieke doelen.  

  • De kwaliteit van het oppervlaktewater in het Natura 2000-gebied is basenrijk, sulfaatarm en matig voedselrijk tot (matig) voedselarm, zodat onderwatervegetaties zich goed kunnen ontwikkelen.  

  • Door verduurzaming van onder andere landbouw, verkeer en industrie is de stikstofdepositie op het gebied fors gedaald tot een acceptabel niveau.  

  • Inrichtingsmaatregelen en beheer staan in dienst van het behoud van de successiestadia van laagveenverlanding en soortenrijke graslanden (blauwgrasland), en de daarbij behorende flora en fauna. 

  • Oevers en natte tot vochtige graslanden zijn kruidenrijk wat de insectenrijkdom en de amfibieën- en muizenstand ten goede komt en daarmee het prooiaanbod voor moerasvogels.  

  • De interne rust en kwaliteit is goed geborgd waardoor het gebied optimaal invulling geeft aan slaap- en rustgebied voor de broedvogels en niet-broedvogels.  

  • Er is voldoende openheid voor o.a. zwarte stern. 

  • Exoten zijn onder controle en vormen niet langer een knelpunt voor het halen van de doelen.  

  • Binnen deelgebieden in de Meijegraslanden is het peilbeheer optimaal ingericht op ontwikkeling en behoud van leefgebied van moerasvogels. Overjarig rietland en de riet-gedomineerde natte graslanden biedt daarnaast ook volop leefgebied voor noordse woelmuis.  

  • Rondom Nieuwkoopse Plassen & De Haeck ligt een overgangsgebied waar functies en activiteiten bijdragen aan natuurherstel, onder andere doordat landbouw in deze gebieden geëxtensiveerd is. Daarnaast is de connectiviteit van het landschap robuust en duurzaam tussen Nieuwkoopse Plassen & De Haeck en andere natuurgebieden. 

1.6 Maatregelen

Afgelopen jaren zijn er heel veel maatregelen uitgevoerd in het gebied, waaronder KRW-maatregelen om de waterkwaliteit te verbeteren, aangepast beheer en inrichtingsmaatregelen (o.a. petgaten graven, plaggen voor trilveen). Deze maatregelen hebben geleid tot een flinke verbetering van de waterkwaliteit in grote delen van het gebied en gunstige omstandigheden voor de ontwikkeling van de beoogde natuurdoelen. Voor de daadwerkelijke ontwikkeling van de gewenste natuurdoelen is vaak nog meer tijd nodig (enkele tot enkele tientallen jaren), maar de eerste ontwikkelingen lijken positief. Uit de evaluatie van het vorige beheerplan is gebleken dat vrijwel alle maatregelen uit dat beheerplan zijn uitgevoerd.

Om de resterende knelpunten aan te pakken, zijn in dit beheerplan nieuwe maatregelen opgenomen. Daarnaast wordt het reguliere beheer voortgezet. 

In onderstaande tabel zijn alle maatregelen van de tweede beheerplanperiode van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck opgenomen.

Totaaloverzicht maatregelen tweede beheerplanperiode Nieuwkoopse Plassen & De Haeck
Weergegeven zijn de profiterende habitattypen en soorten en het betreffende knelpunt. * Op 7 juli 2025 is een ontwerp-wijziging van het Aanwijzingsbesluit van het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck gepubliceerd. In dit ontwerp-wijzigingsbesluit wordt voor de grutto als broedvogel een instandhoudingsdoelstelling aan het gebied toegevoegd. Naar verwachting wordt eind 2025 het definitieve besluit vastgesteld. Bij het opstellen van dit Natura 2000-beheerplan is het besluit dus nog niet definitief en is grutto dus nog niet meegenomen. Wel is in dit beheerplan de maatregel opgenomen dat na de definitieve aanwijzing van de broedvogel onderzocht wordt welke maatregelen nodig zijn om de instandhoudingdoelstellingen voor grutto te behalen.

1.7 Monitoring

Om een complete en gedegen analyse te kunnen maken van de toestand van de Natura 2000-waarden en deze ook te kunnen vergelijken met een volgend moment, is monitoring van belang. Monitoring richt zich hierbij op onderdelen die samenvallen met de instandhoudingsdoelstelling voor die Natura 2000-waarden. In het beheerplan is opgenomen hoe habitattypen, Habitatrichtlijnsoorten en Vogelrichtlijnsoorten, maar ook het abiotisch systeem en de maatregelen worden gemonitord.

1.8 Vergunningverlening en handhaving

In dit beheerplan staat hoe de instandhoudingsdoelstellingen gerealiseerd worden. Naast fysieke maatregelen is hier ook regulering voor nodig. Toezicht en handhaving wordt uitgevoerd door toezichthouders in dienst van de provincies, het waterschap, de gemeente, Staatsbosbeheer of Natuurmonumenten. Daarnaast zijn er ook toezichthouders in het gebied actief van bijvoorbeeld de politie en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Vaak trekken de verschillende toezichthouders samen op.

2 Inleiding

2.1 Wat is Natura 2000?

Wereldwijd zijn er afspraken tussen landen over het behoud en duurzaam gebruik van planten, dieren en micro-organismen (De Verenigde Naties, 1992). Binnen de Europese Unie zijn vervolgens nadere afspraken gemaakt over de uitwerking van deze wereldwijde verdragen. Twee daarvan zijn de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (zie tekstkader). Vanuit de Europese Vogelrichtlijn zijn beschermingsgebieden voor vogels aangewezen. In de Europese Habitatrichtlijn worden belangrijke natuurgebieden beschermd. Binnen Europa vormen beide samen het Natura 2000-netwerk van bijna 26.000 natuurgebieden, waarin planten en dieren beschermd moeten worden. In Nederland liggen 162 van deze Natura 2000-gebieden. De lidstaten hebben deze richtlijnen in nationale wetgeving verwerkt. In Nederland is dat de Omgevingswet (verder: Ow). Door de Natura 2000-gebieden doelgericht te beheren en te beschermen, wordt het voortbestaan van de bijzondere natuurwaarden (habitattypen en leefgebieden van soorten) verzekerd. Per gebied moet om die reden een Natura 2000-beheerplan worden opgesteld waarin is aangegeven hoe de bijzondere natuurwaarden in dat gebied duurzaam worden behouden. Voorliggend Natura 2000-beheerplan is het tweede in rij. Het eerste beheerplan is door Gedeputeerde Staten in juli 2015 vastgesteld en had een doorwerkingsperiode tot en met 2021. Er is gebruik gemaakt van de (eenmalige) mogelijkheid om dit beheerplan met een periode te verlengen. Dit tweede beheerplan vormt een actualisatie van het eerste.

Samenhang tussen Natura 2000, de Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn

De Vogelrichtlijn (79/409/EEG) heeft als doel om alle in het wild levende vogelsoorten en hun leefgebieden te beschermen. In Nederland zijn 79 gebieden aangewezen als 'speciale beschermingszone' die vallen onder de Vogelrichtlijn: dit zijn gebieden waar bedreigde (trek-)vogelsoorten voorkomen en daarom beschermd moeten worden. Daarnaast bevat de Vogelrichtlijn andere regels om (trek-)vogels te beschermen, ook buiten de speciale zones.

De Habitatrichtlijn (92/43/EEG) heeft als doel om de veelheid aan planten en dieren (biologische diversiteit) te behouden door het in stand houden van hun natuurlijke leefgebieden. Net als bij de Vogelrichtlijn dienen Europese lidstaten 'speciale beschermingszones' voor bedreigde dieren en planten aan te wijzen en die te handhaven. Ook bevat de Habitatrichtlijn regels voor het beschermen van dieren en planten los van deze beschermingszones.

De gebieden die worden aangewezen als speciale beschermingszone onder de Vogel- en Habitatrichtlijnen worden tezamen als 'Natura 2000' aangeduid.

2.2 Nieuwkoopse Plassen & De Haeck en Natura 2000

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is een bijzonder natuurgebied en als Habitatrichtlijngebied en Vogelrichtlijngebied aangewezen. Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is volgens het Aanwijzingsbesluit (Minister van EZ, 2013) en het Wijzigingsbesluit (Minister van Natuur & Stikstof, 2022) één van de belangrijkste gebieden van Nederland voor de habitattypen Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden, Vochtige heiden (laagveengebied), Blauwgraslanden, Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) en Hoogveenbossen. Het is zelfs één van de drie gebieden met de grootste oppervlakte Vochtige heiden (laagveengebied), Blauwgraslanden en Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) in Nederland. Voor de habitattypen Kranswierwateren, Ruigten en zomen (moerasspirea), Ruigten en zomen (harig wilgenroosje), Overgangs- en trilvenen (trilvenen) en Galigaanmoerassen is de bijdrage beperkt, maar voor de landelijke spreiding wel van belang. 

Kenschets 

Het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (zie Figuur 2‑1) is vrijwel geheel aangewezen als Vogel- en Habitatrichtlijngebied. Uitzondering vormt het gebied Schraallanden langs de Meije (oranje in Figuur 2‑1), dat alleen is aangewezen als Habitatrichtlijngebied. Het deelgebied Schraallanden langs de Meije ligt binnen de Provincie Utrecht. Het overige deel van het Natura 2000-gebied ligt binnen de Provincie Zuid-Holland. Het gehele gebied heeft een oppervlak van 2008 ha.

Figuur 2‑1. Begrenzing en status van het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck.

In Figuur 2‑2 zijn de deelgebieden van het Natura 2000-gebied De Nieuwkoopse Plassen & De Haeck weergegeven. Nieuwkoopse Plassen & De Haeck maken deel uit van het Hollands-Utrechts laagveengebied dat is ontstaan na afgraving van een deel van het veen. Binnen het gebied is een opeenvolging van verschillende stadia van verlanding aanwezig vanuit open water met kranswiervegetaties, een moerasgebied met rietkraggen, (schraal)graslanden, overgangsveen, moerasheide, legakkers, petgaten en broekbos. Deelgebied de Haak bestaat uit broekbos, rietland en schrale hooilanden. Deelgebied Schraallanden langs de Meije bestaat uit blauwgrasland met op enkele plekken wat elzen- en wilgenstruweel. De Meijegraslanden, gelegen ten zuiden van het Plassen- en moerasgebied, bestaan inmiddels voor ongeveer de helft uit natuurgrasland, wat voor een deel gehooid wordt (mede om de mestbelasting uit het agrarische verleden te doen afnemen, maar ook om verruiging tegen te gaan) en deels extensief beweid voor fauna (waaronder Noordse woelmuis). De overige percelen bestaan uit regulier gebruikte agrarische percelen. Polder Westveen bestaat uit natuurgraslanden, particuliere percelen en in het zuiden uit agrarische graslanden. In een groot deel van Westveen vindt omvorming naar natuurgrasland plaats. Het gebied bestaat voorts uit een aantal complexen van petgaten (aan de westzijde) en is doorsneden door sloten.

De toponiemenkaart (Figuur 2‑3) geeft een aantal plaatsaanduidingen en namen van deelgebieden binnen het Natura 2000-gebied, die in voorliggend beheerplan vaak gebruikt worden. 

2.3 Aanwijzingsbesluit

Het Aanwijzingsbesluit voor het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is vastgesteld op rijksniveau op 25 november 2013 (te vinden op: https://www.natura2000.nl/gebieden/zuid-holland/nieuwkoopse-plassen-de-haeck/nieuwkoopse-plassen-de-haeck-aanwijzing). In het Aanwijzingsbesluit is de begrenzing van het gebied opgenomen en is aangegeven voor welke typen natuur (habitattypen en/of leefgebieden van soorten, de zogenaamde Natura 2000-waarden) Nieuwkoopse Plassen & De Haeck belangrijk is. Het Aanwijzingsbesluit geeft aan welke instandhoudingsdoelstellingen gelden voor deze Natura 2000-waarden. Instandhoudingsdoelstellingen hebben betrekking op de oppervlakte en kwaliteit van habitattypen en de populatiegrootte en leefgebieden van soorten en geven aan of behoud of uitbreiding c.q. verbetering van kwaliteit wordt nagestreefd. 

In het Wijzigingsbesluit ‘Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden’ (Ministerie van Natuur & Stikstof, 2022) zijn voor Nieuwkoopse Plassen & De Haeck doelen toegevoegd aan het Aanwijzingsbesluit. De bedoeling van het wijzigingsbesluit is het corrigeren van wat ten aanzien van de te beschermen habitattypen van Bijlage 1 en soorten van Bijlage 2 van de Habitatrichtlijn niet goed is gegaan bij het publiceren van de oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten. Het betreft vooral het alsnog beschermen van habitattypen en soorten die op het moment van aanwijzen (in voldoende mate en duurzaam) aanwezig bleken te zijn. Deze waarden en de daarvoor gestelde instandhoudingsdoelstellingen worden met dit wijzigingsbesluit aan de betreffende aanwijzingsbesluiten toegevoegd. In een beperkt aantal gevallen bleken typen en soorten op het moment van aanwijzen niet (in voldoende mate en duurzaam) aanwezig te zijn. Deze worden met dit wijzigingsbesluit verwijderd.

Figuur 2‑2. Begrenzing van het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen& De Haeck met de deelgebieden.
afbeelding binnen de regeling

Een groot deel van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is in eigendom van en in beheer bij Natuurmonumenten. De natuurbeschermingsorganisatie is eigenaar van het grootste deel van het Plassen- en moerasgebied, delen van De Haak, de Meijegraslanden en Polder Westveen. De Schraallanden langs de Meije zijn eigendom van en in beheer bij Staatsbosbeheer. Ook is een deel van het Natura 2000-gebied in handen van particulieren anders dan de terreinbeherende organisaties: percelen in de Meijegraslanden, Polder De Haak , Polder Westveen en een substantieel deel van de waterpercelen in het Plassen- en moerasgebied. Een aantal percelen in het gebied is verpacht, zowel percelen van Natuurmonumenten als van andere particulieren. In Figuur 2‑3 zijn de belangrijkste toponiemen opgenomen zoals die in dit beheerplan worden gebruikt. 

Figuur 2‑3. Begrenzingen van het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck met toponiemen van binnen en buiten de Natura 2000-begrenzing gelegen (deel)gebieden.
afbeelding binnen de regelingVan der Zwet / Natuurmonumenten (2008)

2.4 Over het beheerplan

2.4.1 De juridische status van het beheerplan

Na aanwijzing van het Natura 2000-gebied door het Rijk is door Gedeputeerde Staten al eerder een beheerplan opgesteld voor het gebied. Het beheerplan heeft in juridische zin meerdere functies:

  • het geeft een uitwerking van de in het aanwijzingsbesluit vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen in omvang, ruimte en tijd; 

  • het geeft aan welke instandhoudingsmaatregelen en passende maatregelen nodig zijn om deze instandhoudingsdoelstellingen te realiseren; 

  •  het geeft kaders voor toestemmingsverlening voor activiteiten en projecten en de handhaving daarvan. 

Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Ook onder de Omgevingswet zijn gedeputeerde staten verantwoordelijk voor het vaststellen van een beheerplan voor het Natura 2000-gebied (artikel 3.8, derde lid, Omgevingswet). Als een Natura 2000-gebied in meerdere provincies is gelegen (zoals het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck) zijn Gedeputeerde Staten bevoegd van de provincie waarin het gebied grotendeels ligt. Ingevolge de Omgevingswet is een Natura 2000-beheerplan een wettelijk verplicht vast te stellen programma. Het beheerplan Natura-2000 gebied bevat ook onder de Omgevingswet de uitwerking in omvang, ruimte en tijd van de instandhoudingsdoelstellingen. In het beheerplan worden de te nemen instandhoudings- en passende maatregelen in samenhang beschreven met inbegrip van de daarmee beoogde resultaten (artikel 4.26 Besluit kwaliteit leefomgeving, hierna: Bkl).

Het beheerplan kan beschrijven welke handelingen en ontwikkelingen in het gebied en daarbuiten het bereiken van instandhoudingsdoelstellingen in het gebied niet in gevaar brengen. Daarbij kan worden aangegeven da aan bepaalde nadere voorwaarden en beperkingen moet worden voldaan. Bij de vaststelling dat de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar worden gebracht, kunnen de positieve gevolgen van de in het gebied te treffen instandhoudingsmaatregelen worden betrokken. De beschrijving van deze maatregelen in combinatie met activiteiten in het beheerplan betekent dat in het vervolg een afzonderlijke beoordeling van deze activiteiten in het kader van een vergunningprocedure – onder de Omgevingswet: een omgevingsvergunning voor een Natura 2000-activiteit – niet noodzakelijk is (artikel 11.18 van het Besluit activiteiten leefomgeving, hierna: Bal). Er dient dan wel een voortoets, passende beoordeling en, indien noodzakelijk, een ADC-toets te zijn gemaakt (artikel 11.21 Bal).

Zoals hiervoor opgemerkt, worden beheerplannen gekwalificeerd als een programma in de zin van de Omgevingswet. Dit betekent dat sprake kan zijn van een plan-mer-plicht. Dit geldt voor programma's (en dus ook beheerplannen):

  • a.

    Die het kader vormen voor m.e.r.(-beoordelings)-plichtige besluiten over projecten (als bedoeld in artikel 16.43 van de Omgevingswet; 

  • b.

    Die het kader vormen voor (andere) projecten die aanzienlijke milieueffecten kunnen hebben; 

  • c.

    Waarvoor op grond van artikel 16.53c van de Omgevingswet een passende beoordeling moet worden gemaakt.

Voor onderhavig beheerplan geldt geen plan-mer-plicht. Dit omdat er geen activiteiten vrijgesteld zijn in voorliggend beheerplan waarvoor een Passende Beoordeling moet worden opgesteld noch worden er maatregelen genomen die zijn opgenomen in de lijst van m.e.r.-plichtige activiteiten.

Bij de voorbereiding van een beheerplan moeten burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en bestuursorganen worden betrokken. Bij het vaststellen van het beheerplan wordt aangegeven hoe deze participatie vorm is gegeven en wat de resultaten daarvan zijn (artikel 10.8 Omgevingsbesluit, hierna: Ob). Er geldt tevens een (algemene) verplichting om rekening te houden met taken en bevoegdheden van andere overheden en een plicht om zo nodig afstemming te zoeken (artikel 2.2, eerste lid, Omgevingswet). De in het beheerplan opgenomen maatregelen moeten tijdig door de verantwoordelijke overheden worden uitgevoerd (artikel 3.18, derde lid, Omgevingswet). Een beheerplan wordt elke zes jaar geactualiseerd (artikel 10.18 Ob).

2.4.2 De totstandkoming van het plan

De Omgevingswet verplicht het bevoegd gezag om elke zes jaar een Natura 2000-beheerplan vast te stellen. Dit beheerplan is een actualisatie van het eerste beheerplan voor het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck dat in 2015 is vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland en de Staatssecretaris van Economische Zaken in afstemming met Gedeputeerde Staten van Utrecht (Provincie Zuid-Holland, 2015a). Daarbij wordt opgemerkt dat Gedeputeerde Staten het tijdvak van het eerste beheerplan bij besluit van 20 april 2021 hebben verlengd met vier jaar. Dit betekent dat het beheerplan nu moet worden geactualiseerd. In het kader van het eerste beheerplan is een groot aantal maatregelen uitgevoerd dat bijdraagt aan de realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied. Deze maatregelen, en de verwachte effecten daarvan, zijn uitgangspunt bij het opstellen van dit tweede beheerplan.

Participatie  

Participatie is een belangrijke pijler in de Omgevingswet. Met participatie wordt bedoeld het vroegtijdig betrekken van belanghebbenden bij het proces van de besluitvorming over een project of activiteit. Bij het vaststellen van een programma moet worden gemotiveerd hoe belanghebbenden zijn betrokken en wat hiervan het resultaat is (artikel 10.8, Omgevingsbesluit). Tevens vindt de Provincie het belangrijk dat tijdens het uitwerken van het beheerplan alle benodigde perspectieven en kennis op tafel komen. Dit leidt tot betere en gedragen beheerplannen. Om dit te bereiken is provincie Zuid-Holland in een zo vroeg mogelijk stadium met alle direct betrokkenen in gesprek gegaan. Ook ondernemers en omwonenden worden geïnformeerd, dit vraagt maatwerk per gebied.

Hoe vult Provincie Zuid-Holland dit in?  

Bij het opstellen van dit beheerplan zijn relevante gebiedspartijen betrokken. Hierbij zijn de wettelijke kaders voor participatie gevolgd (artikel 10.8, Omgevingsbesluit) met als doel te komen tot een door de omgeving gedragen beheerplan. Alle belanghebbende partijen hebben de gelegenheid gehad om hun belangen in te brengen. Deze belangen zijn meegewogen in de totstandkoming van dit beheerplan.

Dit beheerplan is opgesteld door de provincie Zuid-Holland in samenwerking met Arcadis en in overleg met een begeleidingsgroep van (een vertegenwoordiging van) betrokken terrein beherende instanties (Vereniging Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer, Particuliere grondeigenaren) en andere betrokken overheden (Provincie Utrecht, Gemeente Nieuwkoop, Hoogheemraadschap van Rijnland, Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden, Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht) en partijen (LTO, Verenigde Ondernemers Nieuwkoop, Rietsnijders, Gebruikersbelang Plassengebied Nieuwkoop).

Gedurende het opstellen van het beheerplan is de begeleidingsgroep meerdere keren bij elkaar gekomen om geïnformeerd te worden en vragen te stellen. Daarnaast is met een deel van begeleidingsgroep gesproken over specifieke onderwerpen.

Binnen de provincie(s) zijn verschillende afdelingen en programma’s betrokken bij de totstandkoming van dit beheerplan, waaronder Monitoring, Omgevingsdienst Haaglanden (ODH) en Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (OZHZ), recreatie, gebiedsgerichte aanpak van het Zuid-Hollands Programma Landelijk Gebied (ZH-PLG) en provincie Utrecht.

Hiermee is invulling gegeven aan de (verplichte) participatie voor het beheerplan.

De afstemming over de beide gebiedsprogramma’s ZH-PLG en UPLG vindt plaats in de ambtelijke en bestuurlijke netwerken die in het kader van deze programma’s zijn ingericht. Dit betreft de ambtelijke deelgebiedsoverleggen en de bestuurlijke regiegroep.

2.4.3 De vaststelling van het beheerplan

Het Natura 2000-beheerplan Nieuwkoopse Plassen & De Haeck wordt (op grond van artikel 3.8, derde lid, van de Omgevingswet) vastgesteld door de overheden die op basis van eigendom en beheer voor het gebied verantwoordelijk zijn.

In dit geval zijn dat:   

  • Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland;  

  • Gedeputeerde Staten van Utrecht (ingestemd). 

De procedure voor de vaststelling van het beheerplan is als volgt:     

  • Door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland wordt een ontwerp-beheerplan vastgesteld, in afstemming met Gedeputeerde Staten van Provincie Utrecht. 

  • Vervolgens wordt het ontwerp-beheerplan ter visie gelegd en kan eenieder, die het niet eens is met gewijzigde teksten in en/of nieuwe onderdelen van dit beheerplan ten opzichte van het eerste beheerplan, een zienswijze indienen. Deze zienswijzen worden beoordeeld en het plan wordt hierop al dan niet aangepast.  De nota van beantwoording is opgenomen in Bijlage VIII Nota van beantwoording zienswijzen

  • Tot slot wordt het plan definitief vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Provincie Zuid-Holland in afstemming met Gedeputeerde Staten van Utrecht.

Daarna bestaat voor belanghebbenden de mogelijkheid tegen het plan in beroep te gaan. Een dergelijk beroep kan alleen betrekking hebben op de beschrijvingen van handelingen die het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen niet in gevaar brengen, en de daarbij in voorkomend geval aangegeven voorwaarden en beperkingen en voor zover nieuw ten opzichte van het eerdere beheerplan. Dit volgt uit de Algemene Wet van Bestuursrecht. Een beroep kan leiden tot de aanpassing van het plan.

Communicatie  

Provinciaal blad 

In het Provinciaal blad wordt de terinzagelegging van het beheerplan aangekondigd. Het Provinciaal Blad is openbaar en de publicatie hierin is bij de participerende partijen van het beheerplan aangekondigd. 

Omwonenden 

Omwonenden zijn met een bericht in de plaatselijke krant geïnformeerd over het nieuw beheerplan. Daarnaast is een informatieavond georganiseerd.

2.5 Leeswijzer

In hoofdstuk 3 is ingegaan op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck en welke kernopgaven er voor dit gebied liggen. Hierna wordt in hoofdstuk 4 beschreven wat de kaders zijn waarin Natura 2000 is vormgegeven in de provincie Zuid-Holland. Dit is het tweede beheerplan voor Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. In hoofdstuk 5 is aangegeven welke maatregelen in het eerste beheerplan zijn uitgewerkt en wat de staat van uitvoering daarvan is bij het ingaan van dit tweede beheerplan. Voor dit tweede beheerplan is de landschapsecologische systeemanalyse (LESA) die is opgesteld voor de Natuurdoelanalyse Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (Provincie Zuid-Holland, 2021) geactualiseerd, en is op basis daarvan beschreven welke knelpunten voor het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen na uitvoering van de maatregelen nog resteren, of zich nieuw hebben voorgedaan. Deze LESA is samengevat in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 7 is beschreven welke ontwikkelingen zich hebben voorgedaan in de verspreiding en kwaliteit van habitattypen en leefgebieden, en in welke mate deze aansluiten bij de instandhoudingsdoelstellingen. Deze beschrijving is gebaseerd op een uitvoerige analyse die is opgenomen in de Natuurdoelanalyse Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (Provincie Zuid-Holland, 2021). In hoofdstuk 8 is een overzicht gegeven van de knelpunten voor doelrealisatie, die in de voorgaande hoofdstukken zijn geïdentificeerd. In hoofdstuk 9 is vervolgens uitgewerkt wat dit betekent voor de visie op doelbereik op systeemniveau en op het niveau van de instandhoudingsdoelstellingen. In hoofdstuk 10 zijn de maatregelen uitgewerkt die in de komende beheerplanperiode worden genomen om binnen de reikwijdte van het beheerplan knelpunten op te lossen. Het beheerplan sluit af met een toelichting op de wijze waarop monitoring van het effect en doelbereik van de maatregelen plaatsvindt (hoofdstuk 11), een toelichting op de juridische aspecten rond vergunningverlening en handhaving (hoofdstuk 12) en de toetsing van het huidig gebruik (hoofdstuk 13). Tenslotte wordt in Bijlage I Advies van de ecologische autoriteit ingegaan op het advies van de Ecologisch Autoriteit over de natuurdoelanalyse en hoe dit verwerkt is in dit beheerplan of andere documenten en beleid. In Bijlage II Ecologische eisen habitattypen en soorten zijn de ecologische eisen van habitattypen, Habitatrichtlijnsoorten en Vogelrichtlijnsoorten opgenomen. In Bijlage III Habitatkaarten T0 en T1 zijn de T0- en T1-habitattypenkaarten opgenomen. In Bijlage IV Water- en bodemkwaliteit is een analyse van de water- en bodemkwaliteit opgenomen. In Bijlage V Monitoring is extra informatie over de monitoring opgenomen. In Bijlage VI Samenvatting eindoordeel instandhoudingsdoelstellingen Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is een samenvatting opgenomen van het eindoordeel van de instandhoudingsdoelstellingen van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. In Bijlage VII Voortoets huidig gebruik is de voortoets opgenomen en in Bijlage VIII Nota van beantwoording zienswijzen is tot slot de nota van beantwoording van de zienswijzen opgenomen. 

3 Natura 2000-doelen en -opgaven

3.1 Inleiding

Voor elk Natura 2000-gebied zijn instandhoudingsdoelstellingen opgesteld en vastgelegd in het Aanwijzingsbesluit. Het aanwijzen van Natura 2000-gebieden en de instandhoudingsdoelstellingen is een taak van het Rijk. Het aanwijzen van doelen vindt plaats volgens vaste regels die vanuit de Europese commissie zijn vastgesteld. In het Natura 2000-doelendocument (Ministerie van LNV, 2006) is dit uitgebreid beschreven.

In de Nota van toelichting bij het Aanwijzingsbesluit zijn allereerst de algemene doelstellingen geformuleerd. Het Aanwijzingsbesluit geeft aan voor welke habitattypen en/of soorten het gebied is aangewezen. Voor deze habitattypen en leefgebieden van soorten zijn instandhoudings-doelstellingen vastgelegd. Daarbij worden de termen “behoud”, “uitbreiding” en “verbetering” gebruikt. Voor een habitattype wordt de verdeling gemaakt in oppervlakte en kwaliteit, zodat de aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een habitattype altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de oppervlakte en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit wordt gegeven. Voor soorten is het leefgebied medebepalend en geldt een verdeling in omvang en kwaliteit van het leefgebied. De aanduiding van de instandhoudingsdoelstelling van een soort is altijd in de vorm van “behoud” of “uitbreiding” van de omvang van het leefgebied en van “behoud” of “verbetering” van de kwaliteit van het leefgebied ten behoeve van “behoud” of “uitbreiding” van de populatie. 

Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden 

In het Natura 2000-gebied kwamen ten tijde van de aanwijzing al natuurwaarden (habitattypen en soorten) voor, waarvoor in het Aanwijzingsbesluit nog geen doelen zijn geformuleerd. Het Wijzigingsbesluit ‘Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden’ herstelt deze situatie en formuleert voor de betreffende natuurwaarden nu ook doelen om deze in stand te houden. Het Wijzigingsbesluit vormt een aanvulling op het Aanwijzingsbesluit. 

Grutto als broedvogel in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

Op 7 juli 2025 is een ontwerp-wijziging van het Aanwijzingsbesluit van het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck gepubliceerd. In dit ontwerp-wijzigingsbesluit wordt voor de grutto als broedvogel  een instandhoudingsdoelstelling aan het gebied toegevoegd. Bij het opstellen van dit Natura 2000-beheerplan is het besluit nog niet definitief en is grutto dus nog niet meegenomen. Wel is in dit beheerplan de maatregel opgenomen dat na de definitieve aanwijzing van de broedvogel onderzocht wordt welke maatregelen nodig zijn om de instandhoudingdoelstellingen voor grutto te behalen. 

Algemene doelen voor Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 

In het Aanwijzingsbesluit zijn de volgende algemene doelen geformuleerd voor Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. 

Behoud en indien van toepassing herstel van: 

  • de bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de ecologische samenhang van Natura 2000 zowel binnen Nederland als binnen de Europese Unie; 

  • de bijdrage van het Natura 2000-gebied aan de biologische diversiteit en aan de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie, die zijn opgenomen in bijlage I of bijlage II van de Habitatrichtlijn. Dit behelst de benodigde bijdrage van het gebied aan het streven naar een op landelijk niveau gunstige staat van instandhouding voor de habitattypen en de soorten waarvoor het gebied is aangewezen; 

  • de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied, inclusief de samenhang van de structuur en functies van de habitattypen en van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen; 

  • de op het gebied van toepassing zijnde ecologische vereisten van de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

3.2 Instandhoudingsdoelstellingen habitattypen

Het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is aangewezen voor tien habitattypen. In het Aanwijzingsbesluit en het Wijzigingsbesluit ‘Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden’ zijn voor deze habitattypen onderstaande instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd. Prioritaire habitattypen en prioritaire soorten zijn met een sterretje (*) aangegeven. Voor prioritaire habitattypen en prioritaire soorten hebben de lidstaten een bijzondere verantwoordelijkheid. Dit zijn soorten of habitattypen van de Habitatrichtlijn die gevaar lopen te verdwijnen en waarvoor de Europese Unie een bijzondere verantwoordelijkheid draagt omdat een belangrijk deel van hun totale verspreidingsgebied binnen de Europese Unie ligt.  

De hieronder weergegeven toelichtingen zijn afkomstig uit het aanwijzingsbesluit of, in het geval van H6430B Ruigten en Zomen, uit het Wijzigingsbesluit ‘habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden’. De toelichtingen geven dus niet in alle gevallen de huidige situatie in het gebied weer. Voor een toelichting op de huidige situatie, zie de uitwerking in hoofdstuk 7.  

H3140 Kranswierwateren  

Doel: Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit. 

Reden voor aanwijzing: Het habitattype kranswierwateren komt in een vorm voor die kenmerkend is voor laagvenen. Het is van oudsher een belangrijk gebied voor dit habitattype en nu vooral voor de landelijke spreiding van belang.  

H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden  

Doel: Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit. 

Reden voor aanwijzing: Het gebied is van grote betekenis voor het habitattype meren met krabbenscheer en fonteinkruiden. Het is gewenst de kwaliteit verder te verbeteren en de oppervlakte uit te breiden. 

H4010B Vochtige heiden (laagveengebied)  

Doel: Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit vochtige heiden, laagveengebied (subtype B). 

Reden voor aanwijzing: Ofschoon het gebied een van de grootste vindplaatsen vertegenwoordigt van dit subtype, zijn er goede potenties voor verdere uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit. 

H6410 Blauwgraslanden  

Doel: Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit. 

Reden voor aanwijzing: Het gebied is van oudsher een belangrijk gebied voor het habitattype blauwgraslanden en nu vooral voor de landelijke spreiding van belang. Het gebied hoort tot de laatste bastions waar dit eertijds in de omgeving wijdverbreide habitattype blauwgraslanden nog voorkomt. Er zijn goede potenties voor uitbreiding van de oppervlakte en verbetering van de kwaliteit. 

H6430A Ruigten en zomen (moerasspirea)  

Doel: Behoud oppervlakte en kwaliteit. 

Reden voor aanwijzing: Het habitattype ruigten en zomen, moerasspirea (subtype A) komt verspreid in het gebied voor op enkele percelen. De vegetatie is mede van belang voor enkele vogelsoorten en de Noordse woelmuis (H1340). 

H6430B Ruigten en zomen (harig wilgenroosje)  

Doel: Behoud oppervlakte en kwaliteit. 

Reden voor aanwijzing: Het habitattype ruigten en zomen, harig wilgenroosje (subtype B) komt met een beperkte oppervlakte en een matige kwaliteit voor in het uiterste noorden van het gebied en bij Zuidhoek. Omdat het gebied niet tot de belangrijkste gebieden behoort en evenmin potenties heeft voor de brakke variant, is behoud van de huidige oppervlakte en kwaliteit van subtype B voldoende. 

H7140A Overgangs- en trilvenen (trilvenen)  

Doel: Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit. 

Reden voor aanwijzing: Het habitattype overgangs- en trilvenen komt vooral voor in basenarm milieu. Lokaal zijn in het gebied ook voorbeelden aanwezig van het basenrijke trilveen (overgangs- en trilvenen, trilvenen (subtype A)). 

H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden)  

Doel: Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit. 

Reden voor aanwijzing: Het habitattype overgangs- en trilvenen komt vooral voor in basenarm milieu. 

H7210* Galigaanmoerassen  

Doel: Behoud oppervlakte en kwaliteit. 

Reden voor aanwijzing: Het habitattype galigaanmoerassen is nauw verbonden met het voorkomen van trilvenen (H7140A).

H91D0* Hoogveenbossen  

Doel: Behoud oppervlakte en kwaliteit. 

Reden voor aanwijzing: Het habitattype is verspreid in het gebied aanwezig.  

Samenvatting

In Tabel 3‑1 zijn deze instandhoudingsdoelstellingen samengevat, waarbij per doel de landelijke staat van instandhouding (uit het Aanwijzingsbesluit of het Wijzigingsbesluit ‘Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden’) en de relatieve bijdrage van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck aan de landelijke situatie is weergegeven, zoals deze zijn weergegeven in het Aanwijzingsbesluit en Wijzigingsbesluit ‘Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden’. Ook hierbij geldt dat hier de situatie ten tijde van het nemen van het betreffende besluit wordt weergegeven.

Tabel 3‑1. Overzicht instandhoudingsdoelstellingen Habitatrichtlijnsoorten Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. De landelijke staat van instandhouding (SvI) en relatieve bijdrage van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck hieraan zijn bepaald op het moment van aanwijzing. * = prioritair habitattype. Landelijke staat van instandhouding ‘--‘ is zeer ongunstig, ‘-‘ is matig ongunstig, ‘+’ is gunstig. Relatieve bijdrage aan de landelijke situatie: A4 = >75%, A3 = 50-75% A2 = 30-50%, A1 = 15-30%, B2 = 6-15%, B1 = 2-6% en C = <2%. Doelstelling: ‘=’ is Behoud; > is Uitbreiding of verbetering.

 Habitattype

 

 Landelijke Svi

 Relatieve bijdrage

 Doelstelling oppervlakte

 Doelstelling kwaliteit

 H3140

 Kranswierwateren

 -

 C

 >

 >

 H3150

 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden

 -

 B1

 >

 >

 H4010B

 Vochtige heiden (laagveengebied)

 -

 A1

 >

 >

 H6410

 Blauwgraslanden

 --

 B2

 >

 >

 H6430A

 Ruigten en zomen (moerasspirea)

 +

 C

 =

 =

 H6430B

 Ruigten en zomen (harig wilgenroosje)

 -

 C

 =

 =

 H7140A

 Overgangs- en trilvenen (trilvenen)

 --

 C

 >

 >

 H7140B

 Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden)

 -

 B2

 >

 >

 H7210

 Galigaanmoerassen

 -

 B1

 =

 =

 H91D0

 Hoogveenbossen

 -

 B1

 =

 =

3.3 Instandhoudingsdoelstellingen voor Habitatrichtlijnsoorten

Het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is aangewezen voor negen Habitatrichtlijnsoorten. In het Aanwijzingsbesluit en, voor H1163 Rivierdonderpad, in het Wijzigingsbesluit ‘Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden’ zijn voor deze soorten de volgende instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd: 

H1016 Zeggekorfslak  

Doel: Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. 

Reden voor aanwijzing De zeggekorfslak is op enkele locaties in het gebied aangetroffen. De soort is aangetroffen in aantallen variërend van enkele tot tientallen exemplaren. 

H1082 Gestreepte waterroofkever  

Doel: Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie.  

Reden voor aanwijzing: Het voorkomen van de gestreepte waterroofkever is in dit gebied bekend sinds 2003. De gestreepte waterroofkever heeft een zeer ongunstige staat van instandhouding en is vrijwel geheel beperkt tot laagveenmoerassen. In de Nieuwkoopse Plassen is één van de grootste populaties van Nederland aanwezig.  

H1134 Bittervoorn  

Doel: Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. 

Reden voor aanwijzing: De bittervoorn is op enkele plaatsen in het gebied aangetroffen.  

H1149 Kleine modderkruiper  

Doel: Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. 

Reden voor aanwijzing: De kleine modderkruiper komt voor in enkele polderwateren in het gebied.  

H1163 Rivierdonderpad  

Doel: Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie 

Reden voor aanwijzing: De rivierdonderpad is verspreid door het gebied waargenomen, zowel langs de grotere plassen als in smallere wateren.  

H1318 Meervleermuis  

Doel: Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. 

Reden voor aanwijzing: Het betreft een belangrijk foerageergebied voor meervleermuizen die overdag in de gebouwen in de wijde omgeving verblijven (actieradius 10 km).  

H1340 *Noordse woelmuis  

Doel: Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. 

Reden voor aanwijzing: In Nieuwkoop is een grote populatie van de soort aanwezig. Deze staat in verbinding met een kleinere populatie in de Kamerikse Nessen. 

H1903 Groenknolorchis  

Doel: Behoud omvang en kwaliteit biotoop voor behoud populatie. 

Reden voor aanwijzing: De groenknolorchis komt voor op een beperkt aantal plaatsen, waar de soort groeit in een smalle gradiënt tussen oppervlaktewater en sterk door regenwater beïnvloede verlandingsvegetatie.  

H4056 Platte schijfhoren  

Doel: Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie. 

Reden voor aanwijzing: Het gebied levert een belangrijke bijdrage voor de platte schijfhoren. De platte schijfhoren is afhankelijk van veenbodems en helder voedselarm water.  

Samenvatting

In Tabel 3‑2 zijn deze instandhoudingsdoelstellingen samengevat, waarbij per doel de landelijke staat van instandhouding (uit het Aanwijzingsbesluit of het Wijzigingsbesluit ‘Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden’) en de relatieve bijdrage van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck aan de landelijke situatie is weergegeven, zoals deze zijn weergegeven in het aanwijzingsbesluit.

Tabel 3‑2. Overzicht instandhoudingsdoelstellingen Habitatrichtlijnsoorten Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. De landelijke staat van instandhouding (SvI) en relatieve bijdrage van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck hieraan zijn bepaald op het moment van aanwijzing. * = prioritair habitattype. Landelijke staat van instandhouding ‘--‘ is zeer ongunstig, ‘-‘ is matig ongunstig, ‘+’ is gunstig. Relatieve bijdrage aan de landelijke situatie: A4 = >75%, A3 = 50-75% A2 = 30-50%, A1 = 15-30%, B2 = 6-15%, B1 = 2-6% en C = <2%. Doelstelling: ‘=’ is Behoud; > is Uitbreiding of verbetering.

Habitatrichtlijnsoort

Landelijke SvI

Relatieve bijdrage aan landelijke situatie

Doelstelling oppervlakte

Doelstelling kwaliteit

H1016

Zeggekorfslak

--

=

=

H1082

Gestreepte waterroofkever

--

Onbekend

>

>

H1134

Bittervoorn

-

=

=

H1149

Kleine modderkruiper

+

Onbekend

=

=

H1163

Rivierdonderpad

-

Onbekend

=

=

H1318

Meervleermuis

-

B1 

=

=

H1340*

Noordse woelmuis

--

=

=

H1903

Groenknolorchis

--

=

=

H4056

Platte schijfhoren

-

B1 

=

=

3.4 Instandhoudingsdoelstellingen voor Vogelrichtlijnsoorten - Broedvogels

Het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is aangewezen voor zes broedvogelsoorten. In het Aanwijzingsbesluit zijn voor deze soorten instandhoudingsdoelstellingen vastgelegd. Daarnaast is in juli 2025 een ontwerp-besluit gepubliceerd waarin een instandhoudingsdoel voor de grutto wordt voorgesteld. 



A021 Roerdomp

Doel: Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 6 paren (territoria).

 

Reden voor aanwijzing: De roerdomp is van oudsher een gewone broedvogel van de rietmoerassen. Het gebied kan onvoldoende draagkracht leveren voor een sleutelpopulatie, maar kan wel bijdragen aan de draagkracht in de regio Hollands-Utrechts Plassengebied ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie.



A029 Purperreiger

Doel: Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 120 paren.



Reden voor aanwijzing: De purperreiger is al zeker vanaf de jaren veertig broedvogel in dit gebied.



A176 Zwartkopmeeuw

Doel: Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 9 paren.



Reden voor aanwijzing: Buiten de Zeeuws-Hollandse delta worden zelden kolonies van zwartkopmeeuwen aangetroffen. Meestal gaat het om één of enkele paartjes in een kokmeeuwenkolonie. In de Nieuwkoopse Plassen bevindt zich de enige “kolonie” buiten de delta. Het gebied kan onvoldoende draagkracht leveren voor een sleutelpopulatie en het betreft een geïsoleerde broedplaats.



A197 Zwarte Stern

Doel: Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 115 paren.



Reden voor aanwijzing: De zwarte stern is van oudsher een algemene broedvogel met rond 1950 nog honderden paren (in 1950 mogelijk 300 paren). Het gebied levert voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.



A292 Snor

Doel: Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 25 paren.



Reden voor aanwijzing: De snor is van oudsher een talrijke broedvogel in dit gebied. Het gebied kan onvoldoende draagkracht leveren voor een sleutelpopulatie, maar kan wel een bijdrage gaan leveren aan de draagkracht in de regio Hollands-Utrechts plassengebied ten behoeve van een regionale sleutelpopulatie.



A295 Rietzanger

Doel: Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 680 paren.



Reden voor aanwijzing: De rietzanger is van oudsher een zeer talrijke broedvogel met honderden paren. Het is één van de grootste sleutelpopulaties van Nederland. Het gebied levert voldoende draagkracht voor een sleutelpopulatie.



Samenvatting

In Tabel 3‑3 zijn deze instandhoudingsdoelstellingen samengevat, waarbij per doel de landelijke staat van instandhouding (Ministerie van Economische Zaken, 2013) en de relatieve bijdrage van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck aan de landelijke situatie is weergegeven, zoals deze zijn weergegeven in het aanwijzingsbesluit.

Tabel 3‑3. Overzicht instandhoudingsdoelstellingen broedvogels Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. De landelijke staat van instandhouding (SvI) is bepaald op het moment van aanwijzing. Landelijke staat van instandhouding: ‘--‘ is zeer ongunstig, ‘-‘ is matig ongunstig, ‘+’ is gunstig. Relatieve bijdrage aan de landelijke situatie: A4 = >75%, A3 = 50-75% A2 = 30-50%, A1 = 15-30%, B2 = 6-15%, B1 = 2-6% en C = <2%. Doelstelling: ‘=’ is Behoud; > is Uitbreiding of verbetering.

Broedvogel

Landelijke SvI

Relatieve bijdrage aan landelijke situatie

Doelstelling oppervlakte

Doelstelling kwaliteit

Doelstelling populatie (paren)

A021

Roerdomp

--

>

>

6

A029

Purperreiger

--

A1 

=

=

120

A176

Zwartkopmeeuw

+

=

=

9

A197

Zwarte Stern

--

B1 

>

>

115

A292

Snor

--

=

=

25

A295

Rietzanger

-

=

=

680

3.5 Instandhoudingsdoelstellingen voor Vogelrichtlijnsoorten - Niet-broedvogels

Naast voor broedvogelsoorten, is het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck aangewezen voor vier niet-broedvogelsoorten. In het aanwijzingsbesluit zijn voor deze soorten instandhoudings-doelstellingen vastgelegd.  

A027 Grote zilverreiger   

Doel: Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 60 vogels (seizoensmaximum).  

Reden voor aanwijzing: De aantallen grote zilverreigers zijn van nationale betekenis. Het gebied heeft met name een functie als slaapplaats. Het gebied levert de grootste bijdrage als slaapplaats binnen het Natura 2000-netwerk.   

A041 Kolgans   

Doel: Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 3.000 vogels (seizoensmaximum).   

Reden voor aanwijzing: Het gebied heeft voor de kolgans met name een functie als slaapplaats.   

A050 Smient   

Doel: Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 3.500 vogels (seizoensmaximum).  

Reden voor aanwijzing: Het gebied heeft voor de smient met name een functie als slaapplaats en als foerageergebied.   

A051 Krakeend   

Doel: Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 90 vogels (seizoensmaximum).  

Reden voor aanwijzing: Het gebied heeft voor de krakeend met name een functie als foerageergebied.   

Samenvatting  

In Tabel 3‑4 zijn deze instandhoudingsdoelstellingen samengevat, waarbij per doel de landelijke staat van instandhouding (Ministerie van Economische Zaken, 2013) en de relatieve bijdrage van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck aan de landelijke situatie is weergegeven, zoals deze zijn weergegeven in het Aanwijzingsbesluit. 

Tabel 3‑4. Overzicht instandhoudingsdoelstellingen niet-broedvogels Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. De landelijke staat van instandhouding (SvI) is bepaald op het moment van aanwijzing. Landelijke staat van instandhouding ‘--‘ is zeer ongunstig, ‘-‘ is matig ongunstig, ‘+’ is gunstig. Relatieve bijdrage aan de landelijke situatie: A4 = >75%, A3 = 50-75% A2 = 30-50%, A1 = 15-30%, B2 = 6-15%, B1 = 2-6% en C = <2%. Doelstelling: ‘=’ is Behoud; > is Uitbreiding of verbetering.

Niet-broedvogel

Landelijke SVI

Doelstelling oppervlakte

Doelstelling kwaliteit

Doelstelling populatie (vogels)

A027

Grote zilverreiger

+

=

=

60

A041

Kolgans

+

=

=

3000

A050

Smient

+

=

=

3500

A051

Krakeend

+

=

=

90

3.6 Kernopgaven

Naast instandhoudingsdoelstellingen zijn voor elk Natura 2000-gebied zogenaamde kernopgaven aangegeven in het landelijke Natura 2000-Doelendocument (Ministerie van LNV, 2006). De kernopgaven zijn niet opgenomen in het aanwijzingsbesluit, maar worden in het aanwijzingsbesluit wel beschouwd als verdere invulling voor het stellen van prioriteiten (“richting geven”). Zij geven aan wat de belangrijkste bijdragen van een concreet gebied aan het Natura 2000-netwerk zijn en wat de belangrijkste verbeteropgaven zijn. In cursief zijn de doelen weergegeven waarvoor dit gebied geen nadere opgave heeft. Nieuwkoopse Plassen & De Haeck maakt deel uit van het Natura 2000-landschap Meren en Moerassen, waaruit de volgende kernopgaven voor het gebied voortvloeien:  

4.08 Evenwichtig systeem: Nastreven van een meer evenwichtig systeem (waterkwaliteit, waterkwantiteit en hydromorfologie): waterplantengemeenschap (voor kranswierwateren H3140 en meren met krabbenscheer en fonteinkruiden H3150), zwarte stern A197, platte schijfhoren H4056 en vissen zoals o.a. bittervoorn H1134, grote modderkruiper H1145, kleine modderkruiper H1149 en insecten, zoals gevlekte witsnuitlibel H1042 en gestreepte waterroofkever H1082. Hier ligt een sense of urgency m.b.t. watercondities en een wateropgave.  

4.09 Compleetheid in ruimte en tijd: Alle successiestadia laagveenverlanding in ruimte en tijd vertegenwoordigd: overgangs- en trilvenen (trilvenen en veenmosrietlanden) H7140A en H7140B met onder meer grote vuurvlinder H1060, groenknolorchis H1903 en vochtige heiden (laagveengebied) H4010B, blauwgraslanden H6410, galigaanmoerassen *H7210 en hoogveenbossen H91D0, in samenhang met gemeenschappen van open water. Hier ligt een sense of urgency m.b.t. watercondities en een wateropgave.  

4.12 Overjarig riet: Herstel van grote oppervlakten/brede zones overjarig riet, inclusief waterriet, door herstel van natuurlijke peildynamiek en tegengaan verdroging voor rietmoerasvogels, zoals roerdomp A021, purperreiger A029, snor A292, grote karekiet A298 en voor de Noordse woelmuis *H1340. Hier ligt een wateropgave. 

4.15 Vochtige graslanden: Herstel inundatie, behoud en nieuwvorming blauwgraslanden H6410, glanshaver- en vossenstaarthooilanden (grote vossenstaart) H6510_B, met name kievitsbloemhooilanden, mede als leefgebied van de kemphaan A151 en watersnip A153.

4 Landelijk en provinciaal beleid

4.1 Inleiding

In Zuid-Holland ligt een aantal internationaal belangrijke natuurgebieden, waaronder Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Natuur is niet alleen van belang vanwege ecologisch waarden, maar draagt ook in belangrijke mate bij aan een gezonde en prettige leefomgeving. Provincie Zuid-Holland werkt daarom aan het versterken van de natuur, zodat een gezonde en aantrekkelijke leefomgeving ontstaat om in te wonen en te werken, die toegankelijk is voor iedereen. De provincie werkt daarom samen met partner-overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties aan het vergroenen van Zuid-Holland.

4.2 Beleid

Visie Rijke Groenblauwe Leefomgeving 

De visie Rijke Groenblauwe Leefomgeving (https://www.zuid-holland.nl/publish/pages/22909/visiergbl.pdf) vormt het kader waarbinnen provincie Zuid-Holland werkt aan vijf belangrijke thema’s:   

  • a.

    Gezonde leefomgeving voor mens en natuur.

  • b.

    Groenblauw in en om de stad. 

  • c.

    Landschap en duurzame landbouw. 

  • d.

    Beheren, ontwikkelen en beschermen. 

  • e.

    Beleven en genieten van de leefomgeving.

De provincie Zuid-Holland heeft een uitvoeringsagenda (https://www.zuid-holland.nl/publish/pages/22910/uitvoeringsagendargbl2019.pdf) vastgesteld om deze doelen te bereiken. De komende jaren richt de provincie zich met haar partners op het verduurzamen van de landbouw, het groener en waterrijker maken van het stedelijk landschap en het vergroten van de biodiversiteit. Daarnaast is, vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet, de Omgevingsvisie Zuid-Holland vastgesteld (https://www.zuid-holland.nl/onderwerpen/omgevingsbeleid/). 

Omgevingsvisie Zuid-Holland  

In provincie Zuid-Holland is de kern van het Natura 2000-beleid het orde hebben van de biodiversiteit, het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen (in termen van behoud, verbetering kwaliteit en uitbreiding oppervlak) en het bijdragen aan de landelijke gunstige staat van instandhouding van habitats en soorten. Er wordt daarbij een evenwichtige situatie verwacht tussen economie en natuur, met heldere kaders waarbinnen nieuwe economische, sociale en maatschappelijke activiteiten zich kunnen ontwikkelen. Dit is vastgelegd in de Omgevingsvisie Zuid-Holland die per 1 mei 2024 van kracht is gegaan.

Omgevingsvisie Utrecht

In provincie Utrecht is de kern van het natuurbeleid het behouden, versterken en verbinden van de natuur. Hoofdlijnen van het natuurbeleid zijn de inzet op een robuust netwerk en meer aandacht voor beleefbaarheid en toegankelijkheid van natuurgebieden. Dit is vastgelegd in de Omgevingsvisie Provincie Utrecht (https://www.provincie-utrecht.nl/sites/default/files/2022-10/Omgevingsvisie%20provincie%20Utrecht%20PS%2010%20maart%202021_INTERACTIEF.pdf).

Ruimtelijke bescherming

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 15 december 2021 de Zuid-Hollandse Omgevingsverordening (ZHOV) vastgesteld. Hierin is onder andere de planologische bescherming van de natuur in vastgelegd. Deze is in werking vanaf 1 januari 2024, gelijktijdig met de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Ook provincie Utrecht heeft een Omgevingsverordening die in werking is vanaf 1 maart 2024 (https://www.provincie-utrecht.nl/onderwerpen/omgevingsvisie-en-omgevingsverordening/omgevingsverordening).

De Natura 2000-gebieden zijn onderdeel van het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Naast de Natura 2000-gebieden maken ook andere natuurgebieden en ecologische verbindingszones daarvan deel uit. Het NNN heeft als doel om de Natura 2000-gebieden met elkaar te verbinden, zodat een robuuste natuur ontstaat die tegen een stootje kan, en waarbinnen soorten van het ene naar het andere gebied kunnen bewegen.

Natuurbeheerdoelen

De provincies leggen elk jaar de beheerdoelen en natuurontwikkelingsdoelen voor het NNN vast in het Natuurbeheerplan. In het Natuurbeheerplan is vastgelegd op welke specifieke natuurdoelen het natuurbeheer moet worden gericht en welke subsidies daarvoor beschikbaar zijn. Dat geldt ook voor nieuwe natuur; functieverandering waarbij gronden voor natuur bestemd worden. Het Natuurbeheerplan geeft aan voor welke doelen deze nieuwe natuur ingericht moet worden. De beheerpakketten en ontwikkeldoelen die opgenomen zijn in het provinciale Natuurbeheerplan zijn, voor de Natura 2000-gebieden, afgestemd op de doelen uit de Natura 2000-aanwijzingsbesluiten. Daarmee draagt het Natuurbeheerplan middels de Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL) ook bij aan de Natura 2000-doelen.

Watercondities en bodemdaling

Het waterbeheer van provincies (onderdeel van de Provinciale Omgevingsvisie) en van waterschappen is erop gericht om de watercondities voor de natuurdoelen te behouden of te verbeteren. Vanuit de Kaderrichtlijn Water (KRW) zorgen de waterschappen ervoor dat de waterkwaliteit voldoende is voor het behalen van de natuurdoelen. In Nieuwkoopse Plassen & De Haeck wordt nauw samengewerkt met drie waterschappen (Hoogheemraadschap van Rijnland, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht) om de waterkwaliteit te optimaliseren voor de natuurdoelen. Daarnaast heeft het tegengaan van verdroging en bodemdaling, mede gezien de klimaatontwikkeling, een hoge prioriteit. Specifiek in het veenweidegebied, waar Nieuwkoopse Plassen & De Haeck deel van uitmaakt, is het tegengaan van bodemdaling essentieel. Het waterbeheer is daar nauw mee verbonden. Dit is nader uitgewerkt in de regionale veenweidestrategieën die in 2022 zijn vastgesteld (Provincie Utrecht, 2021; Provincie Zuid-Holland, 2022).

Maatregelen ten behoeve van Natura 2000-doelen kunnen ook zijn opgenomen in het maatregelenpakket van de Kaderrichtlijn Water. Eveneens een Europees doel waar Rijk, provincies en waterschappen zich toe hebben verplicht. 

Wet stikstofreductie en natuurherstel

Na de uitspraken van de Raad van State van 29 mei 2019, waardoor het niet meer mogelijk was om met het Programma Aanpak Stikstof vergunningen te verlenen, is het Rijk in nauw overleg met de provincies aan de slag gegaan met nieuw beleid en regelgeving om de bescherming van Natura 2000 te borgen en reductie van stikstofemissie te bewerkstelligen. Op 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) in werking getreden, waarin de reductie van stikstof als resultaatsverplichting is opgenomen: in 2025 moet 40%, in 2030 50% en in 2035 74% van het areaal stikstofgevoelige natuur onder de kritische depositiewaarde (KDW) zijn gebracht. In het regeerakkoord is aanvullend afgesproken dat het doel voor 2035 al in 2030 bereikt moet zijn. Om dit te bereiken is in de Wsn een programma voorgeschreven, waarin de maatregelen voor stikstofreductie (bronmaatregelen) en natuurherstel (instandhoudingsmaatregelen) zijn beschreven. De stikstofreductiemaatregelen worden opgepakt in het ZH-PLG. De instandhoudings-maatregelen zijn opgenomen in dit Natura 2000-beheerplan. De Wsn is op 1 januari 2024 opgegaan in de Omgevingswet. 

Zuid-Hollands Programma Landelijk Gebied

Eind juni 2023 is het voorontwerp voor het gebiedsprogramma Zuid-Hollands Programma Landelijk Gebied (ZH-PLG) aan het ministerie van LNV opgestuurd. Omdat het landschap in Zuid-Holland zo verschillend is, wordt er gewerkt vanuit drie kerngebieden: Veenweiden, Kust en Duinen en Zuid-Hollandse delta.

De uitdagingen zijn complex en verschillen per gebied. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de bodemgesteldheid, de beschikbaarheid en kwaliteit van water. 

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is gelegen in kerngebied Veenweiden. Dit kerngebied bestaat naast Nieuwkoopse Plassen en omgeving uit de deelgebieden Krimpenerwaard, Alblasserwaard, Midden-Delfland, Zuidplas, Oostland, Boskoop en Groene Hart Noord.

Voor de deelgebieden is een gebiedsagenda opgesteld met daarin de belangrijkste maatregelen die daar genomen kunnen worden. In het provinciale gebiedsprogramma ZH-PLG zijn de maatregelen samengevoegd tot maatregelpakketten. Met elkaar vormen die maatregelpakketten de ‘menukaart’ waaruit gebiedspartners uit de hele provincie kunnen putten. Voor de Veenweiden zijn met name de volgende maatregelen en maatregelpakketten relevant:

  • Maatregelpakket Landschap en natuurversterking (groenblauwe dooradering; kwaliteitsverbetering Natura-2000-gebieden; realisatie Natuurnetwerk Nederland). 

  • Maatregelenpakket Toekomstbestendig water- en bodemsysteem (reductie broeikasgasuitstoot uit veenbodems; toekomstbestendig watersysteem; overgangsgebieden). 

  • Maatregelenpakket Verbetering waterkwaliteit (aanpak waterkwaliteit landbouw, emissiereductie boomteelt). 

  • Maatregelpakket Toekomstbestendige land- en tuinbouw (kringloopdeals akkerbouw; natuurinclusieve landbouw; agrarisch natuurbeheer).

Na de oplevering van de eerste versie van het gebiedsprogramma ZH-PLG worden binnen deze maatregelpakketten verschillende concrete projecten uitgewerkt.

Utrechts Programma Landelijk Gebied

Provincie Utrecht heeft haar eigen programma landelijk gebied, het UPLG (Utrechts Programma Landelijk Gebied). In het UPLG is beschreven hoe Utrecht werkt aan een vitaal landelijk gebied, waarin een gezonde natuur, een gezond water- en bodemsysteem, een klimaatbestendig landschap en een economisch rendabele en duurzame landbouw hand in hand gaan. In het UPLG zijn zes maatregelenpakketten opgenomen, waarvan de volgende relevant zijn:

  • Maatregelenpakket veenweide (gericht op klimaatdoelen, tegengaan bodemdaling).

  • Maatregelenpakket Natura 2000-gebieden en overgangszones (gericht op functieverandering en – aanpassing, hydrologie en bronmaatregelen stikstof). Specifiek voor de Schraallanden langs de Meije is vanuit Programma Natuur geld beschikbaar voor het opstellen van een monitoringsplan, monitoring van effecten van de aanleg van de bufferzone en de sifon, potentieonderzoek voor uitbreiden blauwgrasland en het actualiseren van de systeemanalyse uit 2012 (Van der Welle et al., 2012).

  • Maatregelenpakket landbouw (gericht op verduurzaming en verminderen van emissies).

Natuurdoelanalyse

In de natuurdoelanalyses, die zijn getoetst door de onafhankelijke Ecologische Autoriteit, is breed gekeken naar wat er nodig is voor een goede staat van instandhouding. Voor Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is de natuurdoelanalyse (Provincie Zuid-Holland, 2021) in 2021 afgerond en begin 2023 getoetst door de Ecologische Autoriteit. Het advies van de Ecologische Autoriteit is zoveel mogelijk verwerkt in dit beheerplan. In Bijlage I Advies van de ecologische autoriteit is aangegeven hoe het advies is verwerkt. 

4.3 Sociaal-economische aspecten

De status van Natura 2000-gebied brengt verplichtingen, maar ook kansen met zich mee. Voor activiteiten binnen het gebied maar ook voor de activiteiten in de omgeving kan dat beperkingen opleveren wanneer er kans is op schade aan de natuur. Dat is bijvoorbeeld aan de orde wanneer er sprake is van de uitstoot van stoffen waar de natuur kwetsbaar voor is, bij grondwateronttrekking, of wanneer bedrijven of activiteiten op een andere manier een verstorend effect hebben op de natuur. Aan de andere kant biedt de nabijheid van een Natura 2000-gebied ook kansen op het gebied van recreatie en maakt het een gemeente aantrekkelijk om in te wonen. Hierbij liften vele belangen mee op natuurbescherming, zoals: gezondheid, tegengaan klimaatverandering en verbetering van waterkwaliteit.  

Het uitgangspunt is dat de activiteiten die al plaatsvonden op het moment van aanwijzing van het Natura 2000-gebied kunnen blijven bestaan, mits deze ongewijzigd zijn en niet leiden tot verslechtering van de instandhoudingsdoelen (zie ook hoofdstuk 12). Dat neemt niet weg dat in sommige gevallen, zoals bijvoorbeeld bij toenemende recreatiedruk, het noodzakelijk kan zijn om in de bestaande situatie toch bij te sturen door bijvoorbeeld delen van het gebied minder of beperkter toegankelijk te maken. Nieuwe projecten en activiteiten moeten altijd worden getoetst. Het zonder vergunning plaatsen van recreatieve voorzieningen zoals aanlegsteigers of voorzieningen voor verblijfrecreatie is niet toegestaan. 

In hoofdstuk 12 wordt verdere uitwerking gegeven aan de vergunningplicht. 

Woonomgeving 

De aanwezigheid van een Natura 2000-gebied is niet zelden een argument om de kwaliteit van de woonomgeving aan te geven. Ook hier geldt dat het bestaande gebruik van wonen, leven, werken, in de regel zonder beperking kan worden voortgezet. Bij nieuwe activiteiten of bij wijziging van het huidige gebruik kan wel sprake zijn van een vergunningplicht. Zo zijn bijvoorbeeld veel Natura 2000-gebieden erg gevoelig voor verlaging van het grondwaterpeil. Voor ingrepen die de waterhuishouding kunnen beïnvloeden zoals bijvoorbeeld de aanleg van drainage of aanpassing van watergangen zal dan ook meestal een vergunning noodzakelijk zijn. 

Bedrijvigheid en stikstof

De huidige depositie van stikstof is te hoog voor de instandhoudingsdoelen van het gebied. In Bijlage II Ecologische eisen habitattypen en soorten is dit verder uitgewerkt. De meeste instandhoudingsdoelen zijn (bijzonder) gevoelig voor een overmaat aan stikstof. Een toename van stikstof moet dan ook in veel gevallen worden beschouwd als significant schadelijk voor de natuur. Dat betekent dat de stikstofdepositie verder moet worden teruggedrongen. Dat betekent ook dat tot die tijd nieuwe ontwikkelingen in de omgeving, die leiden tot een toename van stikstofdepositie, zijn uitgesloten, tenzij er in het kader van een vergunningenprocedure mitigerende of compenserende maatregelen worden getroffen.

Voor het terugdringen van de stikstofdepositie is op landelijk en provinciaal niveau beleid in ontwikkeling. Dat beleid is gericht op het terugdringen van stikstofemissie uit alle sectoren. Dit beleid wordt niet in dit beheerplan maar in afzonderlijke provinciale en landelijke beleidsdocumenten vastgelegd (zie kader stikstofbeleid en onder NPLG). De concrete uitvoering van dit beleid zal vooral ook via de gebiedsplannen vorm krijgen.

Naast de uitstoot van stikstof kunnen er ook andere zaken spelen die het behalen van de Natura 2000-doelen in de weg staan. Vanuit de agrarische sector kan gedacht worden aan de uitspoeling van meststoffen en bestrijdingsmiddelen. Ook verdroging of verstoring in de vorm van licht en geluid kunnen een negatief effect hebben op de natuur. Activiteiten waarbij dit speelt zijn niet toegestaan zonder vergunning en zonder dat hiervoor mitigerende of compenserende maatregelen worden genomen.

Agrarische bedrijvigheid

In de meeste gevallen bevinden percelen met een blijvende agrarische bestemming zich buiten de begrenzing van Natura 2000-gebieden. Dat betekent dat hier de relatie tussen landbouw en Natura 2000 vooral betrekking heeft op de zogenaamde ‘externe werking' van het agrarisch gebruik op de natuur. Externe werking betreft activiteiten die buiten het Natura 2000-gebied plaatsvinden, maar binnen het gebied een effect kunnen hebben, bijvoorbeeld verdroging van een Natura 2000-gebied door grondwateronttrekking buiten het gebied, of stikstof die buiten het gebied wordt geproduceerd, maar binnen het gebied neerslaat. Het uitgangspunt is dat het agrarische gebruik, zoals dat op het moment van aanwijzing als Natura 2000-gebied (plaatsing als Habitatrichtlijngebied op de Communautaire Lijst op 7 december 2004) van toepassing was en dat sindsdien niet in betekenende mate is gewijzigd, vooralsnog zonder vergunning kan worden voortgezet. Leiden deze activiteiten, ook bij ongewijzigde voortzetting, volgens de eindevaluatie van een Natura 2000-beheerplan tot een (mogelijke) verslechtering van de natuur, dan kunnen reguleren en een vergunning alsnog aan de orde zijn. De provincie treedt dan eerst in gesprek met de betrokken partijen.

In Nieuwkoopse Plassen & De Haeck bevinden zich nog wel percelen in agrarisch gebruik binnen de Natura 2000-begrenzing. In de gebiedsprocessen vanuit het ZHPLG en UPLG wordt samen met de betrokken agrariërs gekeken welke mogelijkheden er zijn voor een vitale landbouwsector, gelet op de opgaven die er in het gebied zijn ten aanzien van natuur, water, stikstof en klimaat. Hierbij geldt hetzelfde uitgangspunt dat geen verslechtering mag optreden van de instandhoudingsdoelen. 

Overige bedrijvigheid

Naast de uitstoot van stikstof kunnen er ook andere zaken spelen die het behalen van de Natura 2000-doelen in de weg staan. Vanuit de bedrijvensector kan gedacht worden aan wateronttrekking, windmolens of verstoring in de vorm van licht, geluid, verontreiniging of anderszins. Wanneer er sprake is van kans op significante gevolgen voor de instandhoudingsdoelen is een vergunning vereist. 

De aanwezige bedrijvigheid ten tijde van de aanwijzing is geïnventariseerd, exclusief stikstofdepositie. 

Mobiliteit

Voor gemotoriseerd verkeer, waarbij sprake is van diverse knelpunten voor de instandhoudings-doelstellingen (bijvoorbeeld door uitstoot van stikstof, verstoring en versnippering van leefgebied), geldt hetzelfde als hierboven beschreven. Er is een noodzaak tot terugdringing van de stikstofdepositie. Nieuwe ontwikkelingen waarbij sprake is van een toename van stikstof zijn vergunningplichtig. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan uitbreiding van parkeerplaatsen, vergroting van de wegcapaciteit of de organisatie van verkeersaantrekkende activiteiten. 

Naast de uitstoot van stikstof kan mobiliteit ook leiden tot directe schade aan habitattypen, soorten (aanrijdingen) of leefgebieden. Dat kan bijvoorbeeld ook gelden voor fietspaden of nieuwe ATB-routes. Ook daarvoor geldt een vergunningplicht.

Recreatie en toerisme

De behoefte aan het recreëren in de natuur neemt nog steeds toe. Door de toenemende mobiliteit (auto, elektrische fiets en boten) wordt de natuur meer en intensiever benut. Alhoewel het mogelijk maken van de beleving van de natuur beleidsmatig een belangrijk doel is voor Natura 2000-gebieden (Provincie Zuid-Holland, 2023), lijkt dit in verschillende gebieden in Nederland zijn grens te bereiken. Waar recreatie een knelpunt vormt voor het houden van de instandhoudingsdoelen dient gekeken te worden naar passende maatregelen. Om ervoor te zorgen dat de natuur en de beleving daarvan in de juiste balans blijven zal de huidige inrichting van de natuurgebieden dan moeten worden aangepast ten gunste van de natuurdoelen. 

Dit alles vraagt ook om verantwoordelijkheid vanuit de recreatiesector. De bijzondere natuurkwaliteit en de Natura 2000-status worden niet zelden door horeca en verblijfsrecreatie als ‘selling-point’ ingezet. Daar mag een verantwoordelijke ondernemer en een goede voorlichting aan de recreant voor worden teruggevraagd. 

In Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is voornamelijk waterrecreatie. In Nieuwkoopse Plassen & De Haeck zijn verschillende verstoringsgevoelige soorten aanwezig, maar uit de evaluatie van het vorige beheerplan blijkt dat verstoring door recreatie op dit moment geen knelpunt is. Voor recreatie geldt in het gebied een duidelijke zonering zoals in het vorige beheerplan is aangegeven. Ondernemers, gemeente Nieuwkoop en Natuurmonumenten hebben afspraken gemaakt over het opruimen van opdrijvende veenbonken in de vaarroutes en grote plassen. De hoofdvaarroutes dienen vrijgehouden te worden van deze veenbonken en er moet een doorgang moet blijven vanaf de Machinesloot naar de doorgaande vaarroute (betond) op de Noordeinderplas. Wanneer er elders gevaarlijke situaties ontstaan voor waterrecreatie, worden de veenbonken in overleg met de gemeente en Natuurmonumenten opgeruimd. Liggen de veenbonken buiten de hoofdvaarroutes dan worden ze gemarkeerd met staken, zodat ze (ook als ze net onder de waterlijn liggen) zichtbaar zijn.

Daarnaast kan er (zeer beperkt) gewandeld worden. Over de (Oude) Meije wordt veel gefietst. Recreatief rijden met motoren is voor een deel van de Meije beperkt door een verbod op motoren in het weekeinde en op feestdagen (1 april-1 oktober).

Particulier natuurbeheer

Sinds 2013 is het voor individuele particulieren in het Natura 2000-gebied ook mogelijk om subsidie aan te vragen voor natuurbeheer op hun eigendommen in het gebied, mits het eigendom binnen de Natuurbeheerplankaart begrensd is. Dit wordt geregeld in het Natuurbeheerplan van de provincie. Het aanvragen van deze subsidie vraagt een waarborg van een goed en professioneel beheer van de natuur(doelen). Hierbij gelden meerdere regels. Het terrein moet bijvoorbeeld voldoen aan de kenmerken van een natuurbeheertype en het beheer moet voldoen aan bepaalde kwaliteitseisen. Ook moet de beheerder voor een individuele subsidieaanvraag ten minste 75 hectare aan grond bezitten en beheren binnen het Natuur Netwerk Nederland in de provincie. Als de beheerder niet aan deze oppervlakte-eis voldoet, kan ook een samenwerkingsverband gevormd worden met andere natuurbeheerders voor een collectieve subsidieaanvraag. Een overzicht van alle voorwaarden en procedures is te vinden op: https://www.bij12.nl/onderwerpen/natuur-en-landschap/subsidiestelsel-natuur-en-landschap/natuurbeheer/. 

Daarnaast zijn er incidentele subsidies mogelijk vanuit het Programma Natuur. Ook hiervoor kunnen particuliere eigenaren subsidie aanvragen. Meer informatie is te vinden op de website van provincie Zuid-Holland (https://www.zuid-holland.nl/online-regelen/subsidies/).

Faunabeheer 

Binnen het faunabeheer streeft de provincie naar een gezond evenwicht in populaties en weegt de belangen van natuur en samenleving zorgvuldig af. Onder faunabeheer wordt verstaan: de jacht op de wildsoorten en het beheren of bestrijden van inheemse dieren ter bescherming van de in de wet genoemde belangen. Het gaat dan om de bescherming van flora en fauna, openbare veiligheid en volksgezondheid alsmede beperking van (landbouw)schade of andere wettelijke belangen. Faunabeheer is beschreven in faunabeheerplannen. Zie voor de actuele plannen de website van de Faunabeheereenheid Zuid-Holland (https://www.fbezh.nl/diersoorten/).

Faunabeheer binnen de Natura 2000-gebieden kan onder andere nodig zijn om instandhoudingsdoelen van het gebied te realiseren, om de doelstanden voor de standganzen te behalen, ter beperking van predatie of ten behoeve van gestelde maatschappelijke- en natuurdoelen buiten het Natura 2000-gebied. Faunabeheer binnen de Natura 2000-gebieden is wettelijk toegestaan indien het niet in de weg staat van het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. In het kader van de integraliteit is faunabeheer meegenomen in de toetsing van het huidig gebruik (zie hoofdstuk 13). Hiermee wordt vergunningverlening ontlast en ontstaat er voor alle partijen duidelijkheid over wat wel en niet mogelijk is, gelet op de doelstellingen van het gebied. 

Hieronder is een algemene tekst opgenomen over de verschillende typen faunabeheer in Zuid-Holland. Voor een specifieke beschrijving van het faunabeheer in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck, zie paragraaf 5.3.

Ganzenbeheer 

De grote populaties ganzen veroorzaken aanzienlijke schade aan landbouwgewassen en natuurlijke vegetaties. Daarnaast vormen ze een risico voor de veiligheid van het luchtverkeer. De provincie zet zich jaarrond actief in om de populaties standganzen binnen de provincie te reduceren tot op een niveau waarbij de schade acceptabel en de populatie beheersbaar is. Daarnaast is van groot belang dat ganzen met alle geschikte middelen, inclusief afschot, worden verjaagd van plaatsen waar ernstige schade kan ontstaan. Gedurende de winterperiode wordt rekening gehouden met de rust binnen de voor winterganzen aangewezen Natura 2000-gebieden en met de aangewezen ganzenrustgebieden. 

Predatiebeheer

Ter bescherming van kwetsbare soorten waaronder grond-broedende vogels zoals weidevogels en kustbroedvogels, zet de provincie in op het voorkomen dan wel beperken van predatie door bijvoorbeeld de vos en (verwilderde) huiskatten. Waar mogelijk zet de provincie zich specifiek in om de populatie vossen zo laag mogelijk te houden in gebieden of locaties waar de vos nog niet voorkomt of tot voorkort nog niet voorkwam ter bescherming van grondbroeders. Het beheer van vossen vindt meestal in de schemering en ’s nachts plaats, waarbij gebruik wordt gemaakt van nachtzichtapparatuur.

Reeënbeheer

Reeën horen in het Zuid-Hollandse landschap en worden sterk gewaardeerd door mensen. Het gaat goed met de reeën en de populatie neemt toe, waardoor de reeën op steeds meer plekken binnen de provincie voorkomen. De reeënpopulaties binnen deze drukbevolkte provincie zorgen voor risico’s voor het verkeer, schade aan landbouwgewassen en overlast en schade aan particuliere eigendommen. De provincie neemt maatregelen, waaronder het toestaan van beheer van de reeënpopulatie in het kader van o.a. het belang verkeersveiligheid en ter voorkoming en ter beperking van belangrijke schade aan landbouwgewassen. Reeënbeheer gebeurt statisch (vanaf een hoogzit) of door het dier rustig en in stilte te benaderen (‘aanbersen’). Hierbij is het bewaren van de rust en het tegengaan van verstoring essentieel om het beheer goed uit te voeren.

Jacht

De jacht op de wildsoorten (op dit moment haas, fazant, wilde eend en houtduif) is in principe het recht van de eigenaar van de grond. De verantwoordelijke minister bepaalt wanneer de jacht is geopend; dit verschilt per soort. De wet verbiedt de jacht in Natura 2000-gebieden niet, maar uiteraard geldt ook voor de jacht dat de uitvoering hiervan niet in de weg mag staan aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen.

Exotenbeheer  

Exoten zijn dieren, planten, schimmels of micro-organismen die door menselijk handelen terechtkomen in een gebied waar ze van oorsprong niet voorkwamen en zich daar handhaven. Zogenaamde “Invasieve exoten” kunnen zich snel vermeerderen en/of verspreiden en zo inheemse soorten verdringen of op een andere manier de omgeving voor deze soorten ongeschikt maken. Daarmee vormen zij een gevaar voor onze biodiversiteit en Natura 2000-doelen evenals economische belangen. Hieronder is een algemene tekst opgenomen over exotenbeheer in Zuid-Holland. Voor een specifieke beschrijving van het faunabeheer in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck, zie paragraaf 5.3.

Om de verspreiding van invasieve exoten tegen te gaan is een Europese verordening tot stand gekomen, die de lidstaten verplicht om maatregelen te treffen voor exoten die zijn geplaatst op de zogenaamde Unielijst (https://www.nvwa.nl/onderwerpen/invasieve-exoten/unielijst-invasieve-exoten). Verschillende overheden zijn verantwoordelijk voor implementatie van deze verordening: 

  • Voor het bestrijden van de Chinese wolhandkrab en vijf Amerikaanse rivierkreeftsoorten is het Rijk verantwoordelijk; 

  • Voor het bestrijden van beverrat en muskusrat zijn de waterschappen verantwoordelijk; 

  • Voor het bestrijden van een aantal exoten zoals benoemd in Bijlage Vc, behorende bij artikel 3.67 van het Besluit Kwaliteit leefomgeving is de provincie verantwoordelijk. Daarnaast kan de provincie maatregelen treffen tegen (invasieve) exoten waar de provincie geen wettelijke verplichting voor heeft als deze inheemse beschermde flora en fauna (c.q., instandhoudingsdoelstellingen) schaden, al of niet in combinatie met schade aan de economie en/of de volksgezondheid.

Bestrijding richt zich op volledige eliminatie van nog niet gevestigde invasieve exoten (als bedoeld onder Unielijst artikel 17) en gevestigde uitroeibare soorten (als bedoeld onder Unielijst artikel 19a). Voor invasieve exoten die al gevestigd en ruim verspreid zijn en niet in redelijkheid uit te roeien zijn (als bedoeld onder Unielijst artikel 19b), worden beheersmaatregelen getroffen[1]. De provincie prioriteert beheer van wijdverspreide exoten in en rond eigen gebieden, Natuur Netwerk Nederland en Natura 2000-gebieden of als deze soorten een belangrijke populatie vogel- of habitatrichtlijnsoorten in het buitengebied bedreigen. Additioneel aan de soorten op de Unielijst worden maatregelen genomen tegen exoten die het biodiversiteitsbelang schaden binnen de provincie.

Bestrijding of beheer van exotische flora gebeurt diverse partijen, zoals waterschappen en terreinbeheerders. Bestrijding en beheer van exotische fauna wordt veelal uitgevoerd door de faunabeheereenheid (FBE) Zuid-Holland, welke de coördinatie voert, in samenwerking met een lokale wildbeheereenheid (WBE) en/of waterschappen en terreinbeherende organisaties.

Drones 

Vliegen met drones (alle gewichtsklassen) boven Natura 2000-gebied biedt kansen en risico’s. Kansen voor beheerders om met drones te monitoren en kansen voor toezichthouders om snel inzicht te krijgen in illegale- en noodsituaties. Inzet van drones kan belangrijke voordelen hebben ten opzichte van de inzet van helikopters, andere voertuigen en/of menselijke betreding. 

Inzet van drones brengt ook risico’s met zich mee, wanneer drones worden ingezet zonder kennis van aanwezige natuurdoelen en mogelijk verstoring van deze doelen veroorzaken. Omdat deze activiteit potentieel nadelige effecten kent op de Natura 2000-doelen, is deze activiteit in het kader van gebiedsbescherming in principe vergunningplichtig in het kader van de Omgevingswet (Natura 2000-activiteit). 

Buiten deze gebiedsbescherming kan vanuit de Ow en het Bal ook andere regelgeving van toepassing zijn op het vliegen met drones in N2000‐gebieden, zoals soortenbescherming of toegangsbeperkende besluiten. Daarnaast is de specifieke zorgplicht (artikel 11.6 Bal) altijd van kracht.

Het gebruik van drones binnen een Natura 2000‐gebied is een vergunningplichtige activiteit. Gebruik van drones is alleen vrijgesteld van de vergunningplicht in het kader van artikel 5.1, lid 1 onder e van de Ow, als het dronegebruik voldoet aan elk van de volgende vier voorwaarden:

  • a.

    De vluchten worden uitgevoerd voor de uitvoering van noodzakelijk beheer en onderhoud, noodzakelijke monitorings-, reddings-, inspectie-, toezicht-, opsporings-, en defensietaken (waaronder HEMS5, SAR6, politie, brandweer of kustwachtvluchten), alsmede voor de uitvoering van calamiteitenbeheer. In algemene zin geldt in daadwerkelijke calamiteitensituaties het adagium ‘nood breekt wet’. 

  • b.

    De vluchten voor de onder 1 genoemde publieke taken worden in opdracht van de overheid, dan wel door of in opdracht van de terreinbeherende natuurorganisatie uitgevoerd. 

  • c.

    De vluchten worden uitgevoerd binnen de specifieke (drone)categorie, of met inachtneming van een door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) goedgekeurd handboek RPAS operaties7. 

  • d.

    De piloot van de drone is aantoonbaar op de hoogte van de lokale en actuele situatie ten aanzien van de beschermde natuurwaarden en de verstoringsgevoeligheid van die waarden. De piloot handelt conform artikel 11.6 (specifieke zorgplicht) van het Bal. Verslaglegging hiervan ligt bij de gebruiker en kan via bijvoorbeeld het vluchtplan of vlieglogboek. 

5 Uitgevoerde instandhoudingsmaatregelen en regulier beheer

5.1 Inleiding

In Tabel 5‑1 staan de knelpunten die in het eerste beheerplan gesignaleerd zijn en de daarbij behorende maatregelen om deze knelpunten op te lossen. In het eerste beheerplan is geen expliciete lijst met knelpunten opgenomen. Wel zijn er veel maatregelen geformuleerd, waaraan vaak een probleem is gekoppeld. Op basis hiervan zijn in dit beheerplan de knelpunten uit de eerste beheerplanperiode geformuleerd. Bij de nummering is het Natura 2000-gebiedsnummer toegevoegd (voor Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 103) waarmee de koppeling met het Natura 2000-gebied vastgelegd is.

Tabel 5‑1. Overzicht knelpunten en bijbehorende maatregelen 1e beheerplanperiode. Voor dit beheerplan zijn de knelpunten genummerd.

Knelpunt nr

Omschrijving

Maatregelen nr

103K1

Verzuring 

103M1: Proef met winterinundatie in Schraallanden langs de Meije

103M26: Winterbevloeiing vochtige heide

103M9: Afvoeren in plaats van verbranden van het sluik in veenmosrietland en pijpenstrootjerietland op de percelen van Natuurmonumenten 

103M14: Compartimenteren en isoleren van aalscholverkolonie in De Pot en bouw defosfateringsinstallatie langs de Uitweg

103M15: Isoleren Meijegraslanden 

103M17: Verminderen doorvoer vanuit Nieuwkoopse Plassen naar omringende polders

103M18: Beperken schut- en lekverliezen

103M22: Realiseren bufferzone in Achttienhoven (KRW)

103M23: Onderzoek verplaatsen water inlaat de Haak (KRW)

103M25: Agrarisch gebruik met beperkingen in Meijegraslanden

103K2

Eutrofiëring (intern en extern) 

103K3

Onvoldoende waterkwaliteit en -kwantiteit

103M13: Behoud natuurvriendelijke oevers (KRW)

103M14: Compartimenteren en isoleren van aalscholverkolonie in De Pot en bouw defosfateringsinstallatie langs de Uitweg

103M15: Isoleren Meijegraslanden 

103M17: Verminderen doorvoer vanuit Nieuwkoopse Plassen naar omringende polders

103M18: Beperken schut- en lekverliezen

103M21: Actief Biologisch Beheer (KRW)

103M22: Realiseren bufferzone in Achttienhoven (KRW)

103M23: Onderzoek verplaatsen water inlaat de Haak (KRW)

103M25: Agrarisch gebruik met beperkingen in Meijegraslanden

103M28: Natuurbeheer Polder Westveen (schone sloten en bloemrijke graslanden)

103K4

Versnelde successie, mede veroorzaakt door K1 t/m K3

103M2: Plaggen en inrichten blauwgrasland op percelen Hazeleger;

103M3: Graven 6 ha nieuwe petgaten; 

103M4: Plaggen 1 ha 

103M5: Rooien 1,35 ha bosranden langs watergangen

103M6: Diep plaggen 3 ha veenmosrietland

103M7: Ondiep plaggen 21 veenmosrietland

103M8: Omschakelen van winter- naar nazomermaaien in pijpenstrootjerietland

103M20: Peilverruiming (KRW)

103M24: Herstelplan petgaten Natuurmonumenten

103K5

Het proces van verlanding ligt nagenoeg stil, mede veroorzaakt door K1 t/m K4

103K6

Gebrek aan broedbiotoop roerdomp en verstoring van beschermde (broed)vogels

103M12: Zonering ruimte en tijd faunabeheer

103M16: Reguleren recreatievaart (KRW)

103M20: Peilverruiming (KRW) 

103M27: Aanleg overjarig rietland voor roerdomp in de Meijegraslanden

103K7

Achteruitgang soortensamenstelling en vegetatiestructuur H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietland) en H4010B Vochtige heiden (laagveengebied), door de effecten van mostrekken en het gebruik van MCPA. 

103M10: Beëindigen mostrekken op percelen Natuurmonumenten 

103M11: Beëindigen spuiten MCPA op percelen van Natuurmonumenten 

In paragraaf 5.2 wordt een overzicht gegeven van de voortgang van de uitvoering van deze maatregelen. De beoogde effecten en de eventuele gemeten effecten van de uitgevoerde maatregelen worden behandeld in deze paragraaf. De maatregelen waar de wijze van uitvoering is gewijzigd en de maatregelen die niet zijn uitgevoerd worden behandeld in paragraaf 5.2.1. Hier wordt de reden voor de wijziging of het niet uitvoeren van de maatregel gegeven en wordt het beoogde effect van deze maatregelen behandeld. Gedurende de eerste beheerplanperiode is een aantal nieuwe maatregelen opgesteld en uitgevoerd. Deze worden behandeld in paragraaf 5.2.2. In paragraaf 5.3 wordt het reguliere beheer in beeld gebracht dat naast de maatregelen uitgevoerd wordt. 

5.2 Overzicht maatregelenpakket 1e periode en staat van uitvoering

In deze paragraaf is een overzicht gegeven van de voortgang van de uitvoering van de maatregelen zoals deze in het eerste beheerplan zijn afgesproken. De voortgang van de uitvoering voor alle maatregelen staat weergegeven in Tabel 5‑2. Door het wegvallen van het PAS is ook de term PAS-maatregelen komen te vervallen. De voormalige PAS-maatregelen zijn in de tabel nog wel apart gelabeld, maar hebben (vooralsnog) geen aparte juridische status meer. 

Afbeelding Tabel 5-2

Effect van uitgevoerde maatregelen

In Tabel 5‑3 staan de maatregelen uit het eerste beheerplan die zijn uitgevoerd de afgelopen jaren en hun beoogde effect. Waar data beschikbaar was, is een samenvatting gegeven van het waargenomen effect. De maatregelen zijn echter de afgelopen jaren uitgevoerd, waardoor het effect vaak niet gemeten is.

Tabel 5‑3. Beoogde effecten en waargenomen effecten van de uitgevoerde maatregelen uit het eerste beheerplan in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck.

Provinciaal Maatregel-ID

Maatregel

Beoogd effect

Profiterend habitattype/soort

Waargenomen effect

103M1

Proef met winterinundatie in Schraallanden langs de Meije

Het aanrijken van de bodem met basen in de Schraallanden langs de Meije.

H6410 Blauwgraslanden

Licht positief effect op bodemchemie

103M3

Graven 6 ha nieuwe petgaten

Uitbreiding van H3140 Kranswierwateren, H3150 Meren met krabbenscheer, H7140A Trilvenen, H7140B Overgangs- en trilvenen, H7210 Galigaanmoeras.

H3140 Kranswierwateren; H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden; H7140A&B Overgangs- en Trilvenen; H7210 Galigaanmoeras; H1903 Groenknolorchis

De petgaten zijn waardevol leefgebied geworden van vele soorten waterplanten en libellen. Het verlandingsproces is al na korte tijd begonnen. Galigaan kiemt op veel plekken langs de nieuwe oevers en diverse ondergedoken waterplanten zoals groot blaasjeskruid en witte waterlelie bloeien in de zomer in de petgaten (Vereniging Natuurmonumenten, 2022). 

Het graven van de petgaten heeft een positief effect gehad voor het behoud van biotoop en populatie groenknolorchis. Deze soort heeft zich op de oevers dicht bij de waterlijn gevestigd (Provincie Zuid-Holland, 2021).

103M4

Plaggen 1,2 ha

Terugzetten successie en de aanvoer van basenrijk grondwater bevorderen. Door het plaggen heeft o.a. H7140A Trilveen de mogelijkheid om zich binnen enkele jaren opnieuw te ontwikkelen. 

H7140A&B Overgangs- en Trilvenen; H1903 Groenknolorchis

Door de introductie van doelsoorten en spontane vestiging hebben trilveensoorten zich gevestigd, zoals groenknolorchis en rood schorpioenmos. Daarnaast zijn bedjes van kranswieren en miljoenen plantjes klein blaasjeskruid te vinden in de geplagde stukken (Vereniging Natuurmonumenten, 2022).

103M5

Rooien 1,35 ha bosranden langs watergangen

Het jaarlijks rooien van bosranden ten behoeve van kraggevorming langs de oevers. Met het weghalen van de bomen ontstaan er weer aanhechtingsplaatsen voor kraggevorming. De ingreep wordt gevolgd door maaibeheer. De breedte waarover dit kan worden uitgevoerd is beperkt, er wordt uitgegaan van 15 m. Deze breedte is gebaseerd op het beperken van bladinval en het wegnemen van licht en anderzijds het behoud van het wegnemen van de invloed van wind op oevers. Hierdoor kunnen drijftilvegetaties zich succesvol hechten ten behoeve van kraggevorming (Vereniging Natuurmonumenten, 2022).

H7140A Overgangs- en trilvenen (trilvenen); H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden)

Riet en veenmos hebben de locaties snel gekoloniseerd en in de oever groeit moerasvaren. De ontwikkeling naar veenmosrietland vindt plaats. Het perceel is deels geïnundeerd waardoor enige buffering met oppervlaktewater plaatsvindt (veldbezoekverslag 2020). De bosranden hebben plaats gemaakt voor plekken waar veenmosrietland kan groeien. Het duurt even voordat veenmosrietland groeit maar eerste veldjes met veenmos en ronde zonnedauw zijn aangetroffen (Vereniging Natuurmonumenten, 2022).

103M6

Diep plaggen 3 ha veenmosrietlanden

Het graven van nieuwe petgaten levert pas op langere termijn resultaat op voor het herstel en uitbreiding van H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietland). Daarom is voor de middellange termijn verouderd veenmosrietland geplagd om de laatste successiestadia terug te zetten tot eerdere successiestadia. Ook is het plaggen kansrijk voor de vestiging van H7140A Trilvenen (Vereniging Natuurmonumenten, 2022).

H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden)

De verdroogde en vergraste kraggen hebben nog tijd nodig om vegetatiekundig te herstellen. De eerste veldjes met veenmos en ronde zonnedauw zijn al te vinden op de geplagde delen (Vereniging Natuurmonumenten, 2022).

Deze maatregel is expres langs greppels uitgevoerd, zodat nutriënten uit het oppervlaktewater al worden opgenomen langs de oevers, voordat het de plagstroken bereikt. De resultaten van de bachelorscriptie van Visser (2021) indiceren echter dat de greppels juist een negatief effect hebben, doordat het water de concentraties van Ca en HCO3 verdunt. 

103M8

Omschakelen van winter- naar nazomermaaien in pijpenstrootjerietland over 25,2 ha

Voor het verbeteren van kwaliteit van bestaand veenmosrietland en omvorming van pijpenstrootje rietland naar veenmosrietland is afvoer van stikstof overschot door middel van het afvoeren van sluik nodig. Daarnaast wordt in de rietlanden die niet worden omgevormd het sluik ook afgevoerd en niet verbrand (Vereniging Natuurmonumenten, 2022).

Nazomermaaien is een maatregel die kan worden ingezet om verruigde of verouderde, niet als veenmosrietland kwalificerende, rietlanden om te zetten naar H7140B Overgangs- en trilveen (veenmosrietland) en de totale hoeveelheid stikstof in veenmosrietlanden te verminderen. De maatregel wordt sinds 2014 uitgevoerd.

H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden)

Dit gebeurt inmiddels op 279 ha. Gezamenlijk effect met 103M9, 103M10 en 103M11. De maatregel heeft een positief effect op de verspreiding en aantal van doelsoorten van vochtig hooiland, trilveen en veenmosrietland (Vereniging Natuurmonumenten, 2022). Dit is o.a. te zien aan de verspreiding van de ronde zonnedauw en welriekende nachtorchis. Ongeveer 50% van de rietlanden worden nu in de zomer gemaaid (veldbezoekverslag 2020). 

Het oppervlakte veenmosrietland is met 60 ha toegenomen sinds de kartering van 2006-2009 en ook de bedekking van het pijpenstrootje neemt al binnen enkele jaren fors af. 

Negatieve effecten op het aantal rietzangers snor en Noordse woelmuis zijn echter ook te zien ten gevolge van de maatregel (veldbezoekverslag 2021).

103M9

Afvoeren in plaats van verbranden van het sluik in veenmosrietland en pijpenstrootjesrietland op de percelen van Natuurmonumenten

Door te stoppen met sluik verbranden en in plaats daarvan sluik af te voeren kan een aanzienlijke hoeveelheid stikstof uit het gebied worden afgevoerd en zal bovendien de kwaliteit van het rietland verbeteren (mogelijk zelfs van niet kwalificerend naar habitattype). Dit bevordert de ontwikkeling van veenmosrietland. 

Waarschijnlijk heeft deze maatregel op de lange termijn ook een positief effect op de zeggekorfslak (Prov. Zuid-Holland, 2021)

H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden); H1016 Zegge-korfslak

Gezamenlijk effect met 103M8, 103M10 en 103M11. 

103M10

Beëindigen mostrekken op percelen Natuurmonumenten

Het beoogde effect is kwaliteitsverbetering van veenmosrietland en vochtige heide. 

H4010B Vochtige heiden (laagveengebied); H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden)

Gezamenlijk effect 103M8, 103M9 en 103M11. 

103M11 (KRW)

Beëindigen spuiten MCPA op percelen van Natuurmonumenten 

Gebruik MCPA kan zorgen voor negatieve effecten soortensamenstelling in veenmosrietland. Op de percelen van Natuurmonumenten in er gestopt met spuiten van MCPA. De verwachting is dat hier de soortdiversiteit van zal profiteren (Provincie Zuid-Holland, 2021; Bijlage O4-1a).

H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden)

Gezamenlijk effect 103M8, 103M9 en 103M10.

103M13 (KRW)

Behoud natuurvriendelijke oevers

Om afkalving van legakkers te voorkomen worden bomen en struiken aan de oevers van legakkers gesnoeid en wordt er oeverbeschoeiing aangebracht en onderhouden.

Door legakkers op strategische plekken te herstellen is een stroming door het hele gebied gecreëerd waardoor de defosfateringsinstallatie effect bereikt in het hele gebied van De Pot (Prov. Zuid-Holland, 2021). Dit verbetert de waterkwaliteit in het gebied.

H7210 Galigaanmoeras; H1903 Groenknolorchis

Nog onbekend

103M15 (KRW)

Isoleren Meijegraslanden

Deze maatregel betreft het isoleren van de Meijegraslanden van de rest van het plassengebied door lekkende sloten af te sluiten met dammen of stuwen. Het doel is om de uitspoeling van voedingsstoffen vanuit de Meijegraslanden naar andere percelen te beperken en daarmee de waterkwaliteit te verbeteren.

H3140 Kranswierwateren; H1134 Bittervoorn; H1149 Kleine modderkruiper; H1082 Gestreepte waterroofkever; H4056 Platte schijfhoren

In alle doorgaande sloten tussen de Meije en de plassen is een dam(wand) of doorvaarbare stuw aangebracht. Er zijn daarmee twee nieuwe elektrisch bedienbare stuwen in het gebied. Deze liggen in de door de gemeente Nieuwkoop aangewezen vaarroutes. De andere twee doorvaarbare stuwen zijn hydraulisch bedienbaar. Wat het effect hiervan is geweest op de waterkwaliteit en waterstroming is nog niet bekend. 

103M22 (KRW)

Realiseren bufferzone Achttienhoven

Vanuit natuurgebied de Haak stroomt permanent grondwater naar polder Achttienhoven. Met de inrichting van een hydrologische bufferzone wordt extra wegzijging vanuit de Haak voorkomen. Dit is bedoeld om extra verdroging in de Haak tegen te gegaan. 

Ook wordt hierdoor de agrarische polder niet belast met extra water, waardoor de bergingscapaciteit op orde blijft1)

H4010B Vochtige heiden (laagveengebied); H6410 Blauwgraslanden

Nog onbekend.

103M23 (KRW)

Onderzoek verplaatsen waterinlaat de Haak 

Deze maatregel heeft als doel om minder gebiedsvreemd water het gebied in te laten. Voor de Haak kan dit worden bereikt door de inlaat te verplaatsen.

H4010B Vochtige heiden (laagveengebied); H7140A Overgangs- en trilvenen (trilvenen); H1903 Groenknolorchis; H6410 Blauwgraslanden

De maatregel is uitgevoerd. In recente jaren bevat het inlaatwater lagere concentraties van sulfaat, stikstof, fosfor en calcium. De Haak vormt echter nog een lek in het watersysteem waardoor veel schoon water wordt afgevoerd naar het omliggende agrarische gebied (Prov. Zuid-Holland, 2021). Op basis hiervan is de wateruitlaat verplaatst, zie maatregel 103M31 Retourpomp De Haak in paragraaf 5.2.2. 

103M24

Herstelplan petgaten Natuurmonumenten

Terugzetten successie en verlanding vanaf het initiële stadium.

H7140A Overgangs- en trilvenen (Trilvenen); H1903 Groenknolorchis

De maatregel is succesvol gebleken op 9 ha waar het is uitgevoerd. Op de overige 41 ha is besloten dat de maatregel niet wordt uitgevoerd. De waterkwaliteit is hier namelijk nog niet op orde, waardoor herstel van petgaten hier niet leidt tot gewenste natuurverbetering 

103M26

Winterbevloeiing Vochtige heiden

Uitgevoerd

H4010B Vochtige heiden (laagveengebied)

Nog geen gemeten resultaten. 

103M27 en 103M2

Inrichting Meijegraslanden NNN

Uitgevoerd (restopgave rietland)

H6410 Blauwgrasland, roerdomp

Nog geen resultaten gemeten

  • 1)

    Bron: https://www.hdsr.nl/buurt/nieuwkoop/verbeteren-watersysteem-natuurgebied-0/#PagCls_1106087. Terug naar link van noot.

5.2.1 Maatregelen die gewijzigd of gedeeltelijk of niet zijn uitgevoerd

Een aantal maatregelen uit het eerste beheerplan is nog niet gewijzigd, gedeeltelijk of niet uitgevoerd. De eventuele redenen hiervoor worden in deze paragraaf toegelicht. Zie Tabel 5‑4 voor een samenvatting van het beoogde effect van de maatregelen, of het waargenomen effect in het geval dat de maatregelen gedeeltelijk zijn uitgevoerd.  

103M2 Plaggen en inrichten blauwgrasland op percelen Hazeleger: Het definitieve ontwerp is vastgesteld en betreft tevens maatregel 103M27. Vanwege intensief overleg met gebiedspartners heeft de uitvoering vertraging opgelopen. Inmiddels is het project afgerond, op iets andere percelen dan oorspronkelijk gepland. Er is nog een restopgave voor rietland. 

103M7 Ondiep plaggen veenmosrietlanden: Deze maatregel is gewijzigd uitgevoerd. Gebleken is dat plaggen niet altijd een goede herstelstrategie is. Vooraf is namelijk nooit exact te bepalen of een rietland na het plaggen precies de goede uitgangssituatie heeft voor het verbeteren van veenmosrietland. Ook is gebleken dat het omschakelen van winter- naar nazomermaaien en afvoeren van sluik een zeer succesvolle maatregel is. Daarom is besloten om alleen matige tot slechte percelen waar geen kwalificerende vegetatie voorkomt te plaggen. Daarnaast is ervoor gekozen om het zoekgebied voor het plaggen uit te breiden. Percelen met matige tot redelijke kwaliteit worden niet geplagd maar krijgen een beheer met nazomermaaien. 

103M12 Zonering ruimte en tijd faunabeheer: Deze maatregel is niet uitgevoerd omdat het de afgelopen beheerplanperiode niet nodig is bevonden aanvullende maatregelen te nemen op de manier waarop het faunabeheer al wordt uitgevoerd (zie paragraaf 5.3 voor de beschrijving van het faunabeheer). De Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid (OZHZ) heeft geen meldingen ontvangen van verstoring afkomstig van activiteiten met betrekking tot jacht, beheer- en schadebestrijding.  

103M14 Isoleren van aalscholverkolonie in De Pot van de rest van het gebied. Bouw defosfateringsinstallatie langs de Uitweg. (KRW): De defosfateringsinstallatie is gebouwd, maar is onvoldoende effectief gebleken om de uitstroom van fosfaat richting andere gebiedsdelen voldoende te beperken. Er is daarom onderzoek uitgevoerd naar optimalisatie van defosfateringsinstallatie. Daarnaast is een pilot uitgevoerd om extra ijzerhydroxide (geëxtraheerd ijzer (roest) als restproduct van drinkwaterwinning) toe te voegen aan het water. De isolatie van de Pot staat gepland voor 2024/2025, zie maatregel 103M32 ‘verbeteren waterkwaliteit in de Pot’, in paragraaf 10.4.  

103M16 Reguleren recreatievaart inclusief afspraken vaarbeperking in noordoostelijk deel en in Noordeinderplas (KRW): Deze maatregel is niet uitgevoerd. De huidige zonering voldoet op dit moment en de huidige situatie levert geen problemen op. Mogelijk is organische belasting door recreatie wel een knelpunt. Er zijn openbare toiletten aanwezig, maar Hoogheemraadschap van Rijnland heeft verdenkingen dat recreatievaartuigen ook regelmatig direct lozen. Er is overleg tussen de gemeente, Gebruikersbelang Plassengebied Nieuwkoop en Hoogheemraadschap van Rijnland om dit te verbeteren. Dit is los van het beheerplan opgepakt, er is een vuilwaterstation aangelegd (bij de Hoogt). 

103M17 Verminderen doorvoer vanuit de Nieuwkoopse Plassen naar omringende polders (KRW): Deze maatregel is gerealiseerd. Het kassengebied Noordse Buurt is gesaneerd, hierdoor is er een forse afname van doorvoer van water.  

103M18 Beperken lek- en schutverliezen (KRW): Beperken lekverliezen is opgelost door renovatie Ziendersluis en Slikkendamsesluis. Daarnaast hebben de Hoogheemraadschappen van Rijnland en Stichtse Rijnlanden de wateraflaat verminderd.  

103M19 Aanleg vispassage (KRW): Er is een eenzijdige passage aanwezig die alleen werkt voor paling. Deze maatregel wordt doorgezet in de tweede beheerplanperiode als onderzoeksmaatregel. Onderzocht dient te worden of een andere vispassage nodig is en zo ja, waar en hoe deze gebouwd kan worden. Deze moet tweezijdig passeerbaar zijn voor paling en andere vissoorten (met name stekelbaars en spiering). Dit wordt opgepakt in het vismigratieplan van Hoogheemraadschap van Rijnland. 

103M20 Peilverruiming (KRW): Ten tijde van het opstellen van het eerste beheerplan was al onderzocht of er mogelijkheden waren voor peilfluctuatie. Deze mogelijkheden bleken echter beperkt (Provincie Zuid-Holland, 2015a). Het streefpeil mag nu 2-4 cm fluctueren. Uit de Natuurdoelanalyse blijkt dat een verruiming van de peilmarge binnen de Meijegraslanden en wellicht in Westveen wel een positief effect kan hebben, zie Tabel 5‑4. Dit laatste is uitgewerkt onder 103M27.  

103M21 Actief biologisch beheer (KRW): Deze maatregel is niet uitgevoerd, omdat de huidige abiotische condities niet voldoet aan de randvoorwaarden om de maatregel uit te kunnen voeren. Ook is het benodigde rendement van 80% (niet gewenste vis wegvangen) lastig te halen omdat het een groot gebied is Verwacht wordt dat de maatregel in het gebied onder de huidige omstandigheden niet of nauwelijks effect zal hebben (Hoogheemraadschap van Rijnland, 2021). 

103M25 Agrarisch gebruik met beperkingen in Meijegraslanden: Deze maatregel is niet uitgevoerd en komt te vervallen. Eventuele beperkingen aan agrarisch gebruik zijn onderdeel van een bredere discussie over de toekomst van de landbouw in de Meijegraslanden en de (directe) omgeving van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Deze discussie wordt gevoerd in het kader van het gebiedsproces Zuid-Hollands Programma Landelijk Gebied. 

103M26 Winterbevloeiing Vochtige heiden: Natuurmonumenten heeft zes pompen op zonnepanelen geplaatst die worden ingezet om de buffercapaciteit van de bodem van moerasheide en veenmosrietland te verbeteren.  

103M27 Aanleg overjarig rietland voor roerdomp in de Meijegraslanden: Het definitieve ontwerp is vastgesteld en betreft tevens maatregel M20. Vanwege intensief overleg met gebiedspartners heeft de uitvoering vertraging opgelopen. Inmiddels zijn alle vergunningen aangevraagd en is het de planning dat de maatregelen uitgevoerd worden onder die nieuwe maatregel 103M40, zie paragraaf 10.4. Het oppervlak wat hierbij gecreëerd wordt, is echter nog ruimschoots onvoldoende om tegemoet te komen aan de noodzakelijke omvang van het leefgebied van roerdomp (Provincie Zuid-Holland, 2021). 

103M28 Natuurbeheer Polder Westveen: Deze maatregel is deels uitgevoerd. De maatregel wordt vervolgd in een nieuw maatregelenpakket gericht op de herinrichting van Polder Westveen. In 2019 is men begonnen met het verwerven en plannen maken voor de inrichting van het NNN. Eén particuliere eigenaar doet aan particulier natuurbeheer en heeft daartoe zijn percelen ingericht als N10.02 Vochtig hooiland. Daarnaast zijn alle graslanden van Natuurmonumenten sinds 2019 beheerd zonder mestgift. Dit heeft ertoe geleid dat de bloemrijkdom is toegenomen. Inmiddels ligt er een definitief ontwerp (Van Rijsbergen et al., 2023) en wordt deze beheerplanperiode met de inrichting gestart.

Tabel 5‑4. Maatregelen uit het eerste beheerplan van Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck die gewijzigd, gedeeltelijk of niet zijn uitgevoerd. Aangegeven is de status van de maatregel, het beoogde effect en, waar data beschikbaar was, het waargenomen effect. 

Maat-regel-ID

Maatregel

Status

Beoogd effect

Profiterend habitattype/soort

Waargenomen effect

103M2

Plaggen en inrichten blauwgrasland op percelen Hazeleger

Gewijzigd uitgevoerd

Op de hoge delen liggen mogelijkheden voor het ontwikkelen van blauwgraslanden door het verwijderen van de veraarde en verdroogde bovenlaag (Vereniging Natuurmonumenten, 2022).

H6410 Blauwgraslanden

n.v.t.

103M7

Ondiep plaggen 21 ha veenmosrietlanden

Gewijzigd uitgevoerd 

Deze maatregel lijkt op diep plaggen maar wordt tot ruimer boven de grondwaterspiegel uitgevoerd. Het doel is om sterk verzuurde, sterk verouderde stadia van veenmosrietland iets terug te zetten in de successie. De maatregel wordt uitgevoerd waar diep plaggen gelet op de waterkwaliteit geen zin heeft. Het effect is tijdelijk van aard en gericht op het ruimtelijk behouden van bronnen dan de typische karakteristieke soorten die zich vanuit hier moeten vestigen in nieuwe of geplagde veenmosrietlanden (Vereniging Natuurmonumenten, 2022). 

H7140B Overgangs- en Trilvenen (veenmosrietlanden)

Het veenmosrietland heeft zich op de geplagde percelen geregenereerd. Echter alleen soorten van het zure aspect van de veenmosrietlanden hebben zich hersteld. Diverse soorten veenmossen, ronde zonnedauw en tormentil zijn te vinden (Vereniging Natuurmonumenten, 2022).

103M12

Zonering ruimte en tijd faunabeheer

Niet uitgevoerd

Faunabeheer kan zorgen voor verstoring van andere soorten door optische verstoring, geluid e.d. Zonering faunabeheer sluit de kans op deze negatieve effecten uit.

Verschillende vogelsoorten

n.v.t.

103M14

Compartimenteren en isoleren (KRW)

Gedeeltelijk uitgevoerd

Isoleren van de aalscholverkolonie in De Pot van de rest van het gebied. Daarbij de bouw van de defosfateringsintallatie langs de Uitweg. Het doel is om de eutrofiëring ten gevolge van de vogelkolonie te verminderen en daarmee de waterkwaliteit te verbeteren.

H3140 Kranswierwateren; H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden; H7140A Overgangs- en trilvenen (Trilvenen); H1903 Groenknolorchis; H1134 Bittervoorn; H1149 Kleine modderkruiper; H4056 Platte schijfhoren

De maatregel is uitgevoerd maar de defosfatering in De Pot onvoldoende effectief om uitstroom van fosfaat richting andere gebiedsdelen voldoende te beperken (Prov. Zuid-Holland, 2021).

Om de defosfatering te optimaliseren zijn er proeven uitgevoerd met het toevoegen van extra ijzeroxide. Momenteel vindt er een monitoring plaats wat voor effect dit heeft op de vispopulatie en de waterkwaliteit.

Het isoleren van de Pot is gepland voor 2024/2025.

103M16

Reguleren recreatievaart inclusief afspraken vaarbeperking in noordoostelijk deel en in Noordeinderplas (KRW).

Niet uitgevoerd

Recreatievaart kan zorgen voor verstoring van rust en voor golfslag waardoor oevers aangetast kunnen worden. Het reguleren van recreatievaart zorgt dat bepaalde delen van het gebied niet begaanbaar zijn en daardoor de verstoring beperkt blijft.

Verschillende vogelsoorten

Verstoring van recreatievaart is op dit moment niet opgenomen als knelpunt. Wel wil het waterschap tegengaan dat de recreanten hun organisch materiaal in het water lozen. 

103M17

Verminderen doorvoer vanuit de Nieuwkoopse Plassen naar omringende polders (KRW)

Uitgevoerd Noordse Buurt

Afname van doorvoer water uit plassen naar omringende polders, zodat de inlaatbehoefte en daarmee de inlaat van voedingsstoffen naar de

Nieuwkoopse Plassen afneemt. Het doorvoerwater naar de Noordse Buurt Hangt samen met gemeentelijk besluit om de kassen gedeeltelijk te verwijderen. Deze maatregel is ten behoeve van de verbetering van de waterkwaliteit.

H3140 Kranswierwateren; H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden; H7140A Overgangs- en trilvenen (Trilvenen); H1903 Groenknolorchis; H1134 Bittervoorn; H1149 Kleine modderkruiper; H4056 Platte schijfhoren

De waterkwaliteit in het gebied is verbeterd doordat minder gebiedsvreemd water door het Plassen- en moerasgebied wordt getrokken. Wel is opvallen dat de waterkwaliteit in de Binnenpolder is afgenomen terwijl deze in de rest van het gebied (behoudens Schippersgat) is verbeterd. Door het afkoppelen van de voormalige doorvoer naar Noordse Buurt is de uitstraling van De Pot naar de omgeving (specifiek het westelijke deel) toegenomen. Hierdoor is de waterkwaliteit in het Schippersgat aanzienlijk verslechterd vanwege de fosfaatlast afkomstig van de aalscholverkolonie in De Pot (Prov. Zuid-Holland, 2021).

103M18

Beperken schut- en lekverliezen (KRW)

Deels uitgevoerd

Deze maatregel is bedoeld om het verlies van kwalitatief goed water tegen te gaan en het peil hoog te houden.

Beperken lekverliezen uitgevoerd door renovatie sluizen.

H3140 Kranswierwateren; H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden; H1134 Bittervoorn; H1149 Kleine modderkruiper; H4056 Platte schijfhoren

Nog onbekend

103M19

Aanleg vispassage (KRW)

Niet uitgevoerd

Deze maatregel moet uitgevoerd worden omdat door 103M18 de vissen het systeem niet meer vrij kunnen passeren. Wordt opgepakt in vismigratieplan.

Verschillende soorten waterfauna 

Niet van toepassing

103M20

Peilverruiming (KRW)

Onderzoek uitgevoerd, verdere maatregelniet uitgevoerd

In het peilbesluit is opgenomen dat het peil met 4 cm wordt verruimd (+/- 2 cm t.o.v. het huidige vaste peil). De inlaat wordt gebruikt om de ondergrens de behouden en via uitmalen wordt de bovengrens behouden.

Geen, zie uitkomst onderzoek hiernaast. 

Uit onderzoek blijkt dat verruiming van de peilmarge binnen het Plassen- en moerasgebied heeft een negatief effect op veenmosrietland, moerasheide en hoogveenbos, omdat inundatie van deze habitattypen met basenrijk water (hoger peil) nadelig werkt en verdroging (lager peil) leidt tot zwaveluitspoeling wat negatief is voor de waterkwaliteit. Peilverruiming in de Meijgraslanden kan wel een positief effect hebben, dit wordt uitgewerkt onder 103M28 (Provincie Zuid-Holland, 2021).

103M21

Actief Biologisch Beheer KRW)

Niet uitgevoerd

Onder deze maatregel wordt bodemwoelende vis weggevangen met als doel verbetering van de helderheid van het water.

H3140 Kranswierwateren; H3150 Meren met krabbescheer en fonteinkruiden; H1134 Bittervoorn; H1149 Kleine modderkruiper; H4056 Platte schijfhoren

n.v.t.

103M25

Agrarisch gebruik met beperkingen in Meijegraslanden

Niet uitgevoerd

Met deze maatregel wordt de mestgift beperkt, zodat er minder voedingsstoffen in het oppervlaktewater terecht komen. Deze maatregel draagt bij aan verbetering waterkwaliteit. Het gaat hierbij om de percelen met agrarische bestemming en niet om de percelen die al een natuurbestemming hebben.

H3140 Kranswierwateren; H6410 Blauwgraslanden; H1340 Noordse woelmuis

n.v.t.

103M27

Aanleg overjarig rietland voor roerdomp in de Meijegraslanden

Gedeeltelijk uitgevoerd

In deze maatregel wordt een inrichtingsplan opgesteld om het leefgebied van de roerdomp te verbeteren. Door beheer van de rietlanden moet er worden voorkomen dat er successie naar veenmosrietland ontstaat. De maatregelen komen ten goede aan met name de roerdomp, maar ook de snor, rietzanger, zwarte stern en Noordse woelmuis (Provincie Zuid-Holland, 2015a). 

A021 Roerdomp; A292 Snor; A295 Rietzanger; A197 Zwarte stern; H3140 Noordse woelmuis

Dit draagt positief bij aan het beschikbare leefgebied van roerdomp. Echter, het oppervlak wat hierbij gecreëerd wordt, is nog ruimschoots onvoldoende om tegemoet te komen aan de noodzakelijke omvang van het leefgebied van roerdomp (Provincie Zuid-Holland, 2021). 

103M28

Natuurbeheer Polder Westveen

Deels uitgevoerd, vervolg in NNN realisatie

Realisatie van schone sloten en bloemrijke graslanden. Deze ambitie draagt bij aan de algehele natuurwaarde van de polder. Ook leidt dit tot de versterking van het foerageergebied van de zwarte stern en de purperreiger.

H6410 Blauwgraslanden, A029 Purperreiger; A197 Zwarte stern; H1082 Gestreepte 

waterroofkever; H1134 Bittervoorn; H1149 Kleine modderkruiper; H3140 Noordse woelmuis

n.v.t.

5.2.2 Nieuw toegevoegde maatregelen gedurende de eerste beheerplanperiode

Gedurende de eerste beheerplanperiode is een aantal nieuwe maatregelen opgesteld en uitgevoerd. Deze maatregelen waren niet opgenomen in het eerste beheerplan en zijn daardoor niet hierboven geëvalueerd. Zie Tabel 5‑5 voor deze maatregelen, de uitvoeringsstatus, het beoogde effect en het eventuele waargenomen resultaat. 

Tabel 5‑5. Maatregelen toegevoegd en uitgevoerd gedurende de eerste beheerplan periode. Aangegeven is de status van de maatregel, het beoogde effect en de uitkomst van het onderzoek. 

Maat-regel-ID

Maatregel

Status

Beoogd effect

Profiterend habitattype/soort

Resultaat maatregel

103M29

Onderzoek toepassen waterijzer (Polder Westveen en De Pot)

Afgerond in 2023

IJzerslib kan worden toegevoegd om fosfaatbeschikbaarheid te verminderen. Hiermee is weinig ervaring, dus wordt eerst nader onderzoek uitgevoerd in een lab- en 

veldexperimenten om te onderzoeken of dit in Nieuwkoop kan worden toegepast (Prov. Zuid-Holland, 2021).

H3140 Kranswierwateren; H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden; H7140A Overgangs- en trilvenen (Trilvenen); H1903 Groenknolorchis; H1082 Gestreepte 

waterroofkever; H1134 Bittervoorn; H1149 Kleine modderkruiper

De Pot

Uit het onderzoek blijkt dat het toevoegen van waterijzer een goede manier is om fosfaat te binden. In het laboratorium zijn de uitkomsten heel gunstig, maar in het veld is het positieve effect niet overal zichtbaar en sneller verdwenen. Waarschijnlijk speelt de dikke laag slib daarbij een belangrijke rol. Bovendien is het lastig om in het veld de bodem en het waterijzer goed te mengen en het waterijzer goed te verdelen. Deze methode lijkt niet meteen geschikt om in een groter deel van de Pot toe te passen, omdat het om een groot oppervlak gaat (en er dus heel veel waterijzer nodig is) en mengen en verdelen overal lastig is. (Van Diggelen & Smolders, 2024) 

Polder Westveen

Door toedienen van waterijzer aan bagger kan de fosforconcentratie in het poriewater sterk worden gereduceerd. Hierdoor zal ook minder algenbloei in de waterlaag

plaatsvinden. Introductie van waterplanten in onbehandelde sloten sloeg wel aan, terwijl het niet aansloeg in behandelde sloten. Het is niet zeker of dit door de behandeling met waterijzer kwam. Wel laat dit zien dat geprobeerd kan worden om krabbenscheer te introduceren, ook als de waterkwaliteit nog niet optimaal is (Verstijnen et al., 2024). 

103M30

Onderzoek meervleermuis Nieuwkoopse Plassen e.o.

Afgerond in 2022

In beeld brengen waar zich verblijven en routes bevinden

en/ of verblijven binnen het Natura 2000-gebied ontwikkeld

H1318 Meervleermuis

In het Natura 2000-gebied wordt de soort met name langs de oevers waargenomen. 

Rondom het Natura 2000-gebied zijn op drie locaties kraamkolonies vastgesteld. Twee hiervan zijn vergelijkbaar met de situatie in 2011. De kraamkolonie in Aarlanderveen is echter verplaatst naar Nieuwkoop en lijkt sterk in grootte afgenomen (Snijder et al., 2022). 

103M31

Retourpomp De Haak

Afgerond in 2023

De Haak heeft water van goede kwaliteit. Uit maatregel 103M23 bleek echter dat een deel van dit water lekt naar het landbouwgebied. De maatregel zet in op het behoud van het water van goede kwaliteit. Door de aanleg van een retourpomp kan het weggelekte water worden teruggepompt in het plassen- en moerasgebied waardoor meer water van goede kwaliteit behouden blijft en de inlaatbehoefte verminderd wordt.

H3140

Kranswierwateren

H3150

Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden

De pomp is nog te kort in werking om nu reeds een effect te kunnen onderscheiden

5.3 Regulier beheer gedurende eerste beheerplanperiode

5.3.1 Inleiding

In het huidige systeem is intensief natuurbeheer en actief natuurherstel noodzakelijk om de instandhoudingsdoelstellingen te waarborgen. Het reguliere beheer wordt hoofdzakelijk door Natuurmonumenten en Staatsbosbeheer uitgevoerd. Natuurmonumenten bezit en beheert het grootste deel van de gronden (en oppervlaktewater) in het plassengebied- en moerasgebied, de Haak en een deel van de Meijegraslanden en Westveen. Staatbosbeheer bezit en beheert de Schraallanden langs de Meije. De overige percelen zijn in het beheer van waterschappen, particuliere eigenaren of gemeenten.  

Drie waterbeheerders voeren het beheer en onderhoud van de hoofdwatergangen en bijbehorende kunstwerken uit:  

  • Hoogheemraadschap van Rijnland (Nieuwkoopse Plassen en Meijegraslanden). 

  • Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (Polder de Haak en de Schraallanden langs de Meije). 

  • Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (Polder Westveen).

Onderhoud van de meeste (doorgaande) wegen, wandel- en fietspaden wordt uitgevoerd door de gemeenten Nieuwkoop en Woerden. Die gemeenten zijn ook verantwoordelijk voor het nautisch beheer. Onderhoud van N-wegen, onder andere de Uitweg die door het Natura 2000-gebied loopt, wordt uitgevoerd door Provincie Zuid-Holland. 

5.3.2 Natuurbeheer

Regulier beheer dat valt onder de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) wordt uitgevoerd conform het vigerende Natuurbeheerplan van de provincie Zuid-Holland en provincie Utrecht. In deze paragraaf is per deelgebied beschreven welke vormen van beheer plaatsvinden. 

Samengevat valt onder regulier natuurbeheer (zie ook het juridisch kader voor beheer en onderhoud in paragraaf 13.2.3):

  • Greppels maken en onderhouden

  • Sloten schonen

  • Veenbonken in vaarroutes verwijderen

  • (kleinschalig) Onderhoudsbaggeren

  • Grond in onderbemalingen ophogen met gebiedseigen materiaal

  • Sloten na verlanding weer open graven

  • Plaggen en voorbereidende werkzaamheden

  • Afvoer van plagsel

  • Boomopslag verwijderen

  • Bomen omzagen

  • Dode bomen afvoeren

  • Bomen ringen

  • Maaien van ruigtes, gras- en rietlanden

  • Niet maaien

  • Maaisel op het land laten drogen

  • Maaisel op een rietland- of hooilandperceel opslaan tot afvoer mogelijk is

  • Maaisel afvoeren

  • Maaisel op overslaglocaties opslaan voorafgaand aan afvoer uit het gebied

  • Beschoeiingen onderhouden

  • Beschoeiingen aanleggen op plekken waar afslag van land plaatst vindt door windwerking of invloed van vaarverkeer

  • Inzaaien

  • Dammen plaatsen en onderhouden

  • Bruggen plaatsen en onderhouden

  • Afsluitingen plaatsen en onderhouden

  • Stuwen, inlaten, duikers en pompen aanleggen en onderhouden

  • Beheerpaden aanleggen en onderhouden

  • Hekken, rasters en veeroosters plaatsen en onderhouden

  • Peilscheidingen onderhouden (maaien, klepelen, maaisel afvoeren, grond aanvoeren ten bate van ophoging, etc.)

  • Exoten flora- en fauna bestrijden

  • Bebording plaatsen en onderhouden

  • Schepen voor beheer, toezicht en monitoring aanleggen, incl. bijbehorende faciliteiten

  • Wandelpaden onderhouden

  • Begrazen van graslanden met vee

  • Pollen pijpenstrootje en/of boomstronken egaliseren om perceel maaibaar te maken

  • Bekalken en voorbereidend werk

  • Bevloeien met oppervlaktewater

Bij natuurbeheer in het gehele gebied horen ook activiteiten als toezicht houden, handhaving, monitoring en onderzoek.

In het gehele gebied vindt rietbeheer plaats. Na de rietoogst blijft sluik (bladafval) achter, dat ter plaatse wordt verbrand tussen 1 januari en 15 april. Door maatregelen gebeurt dit de laatste jaren nog slechts op kleine schaal. Op de percelen van Natuurmonumenten worden (veenmos)rietlanden, trilvenen en ruigtes gemaaid tussen 15 juli en 1 april en is het verbranden van sluik niet meer toegestaan. Op deze percelen, en een deel van de percelen in particulier eigendom, wordt het sluik afgevoerd via overslagplaatsen aan de rand van het gebied. In het gebied wordt door sommige rietsnijders ook veenmos getrokken (geoogst) en verkocht aan tuincentra. Ook dit is afgebouwd op de percelen van Natuurmonumenten (vanaf 2021 wordt hier geen veenmos meer getrokken). Lokaal wordt op andere percelen echter nog wel mos getrokken. Plaatselijk werd het chemisch bestrijdingsmiddel MCPA gebruikt. In 2016 is echter een wettelijk verbod ingegaan op het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de niet-landbouwsector. Op de rietlanden mag dus geen MCPA meer gebruikt worden. Sinds 2012 werd dit al niet meer gebruikt op de percelen van Natuurmonumenten. Bij overgangs- en trilvenen en galigaanmoerassen zijn beheermaatregelen voornamelijk gericht op het starten van nieuwe reeksen van opeenvolgende verlandingsstadia. Voor deze typen is het plaggen, het uitgraven van sloten en weer open graven van petgaten lokaal noodzakelijk. Soms wordt gefreesd om het oprukken van pijpenstrootje tegen te gaan. Ook worden op sommige locaties greppels gegraven of gefreesd. Sommige sloten worden zodanig onderhouden dat ze breed en diep genoeg blijven voor afvoer van materiaal, en aan- en afvoer van materieel. In rietlanden en ruigtes die niet periodiek gemaaid worden, worden bomen en struiken verwijdert, ook wordt boomopslag uit gemaaide percelen verwijderd indien de opslag te dominant wordt. 

In de meeste graslanden wordt twee keer per jaar het gras gemaaid , in de dotterbloemgraslanden één tot twee keer per jaar. Een deel van de graslanden van Natuurmonumenten wordt extensief beweid, zodat structuurrijk grasland ontstaat. Op de hooilanden, schraallanden en veenheiden wordt zomermaaibeheer toegepast. Schraallanden worden vanaf 15 juli gemaaid één tot twee keer gemaaid (dit verschilt per perceel). Wanneer het nodig is, worden lokaal greppels gegraven om verzuring tegen te gaan. Op een deel van de graslanden vindt voor- en najaarsbeweiding en seizoensbeweiding plaats (met name in de Meijegraslanden).

Onderhoud van bos of struweel (struikgewas) bestaat grotendeels uit niets-doen-beheer. In sommige gevallen wordt rondom gemaaid om uitbreiding ten koste van rietland of moeras te voorkomen. Plaatselijk wordt het struweel gesnoeid om enige openheid te creëren voor fauna of recreatie. Lokaal worden gagelstruwelen beheerd door boomopslag te verwijderen. Scheipoten, van oudsher afscheidingen van percelen bestaande uit zwarte elzen, worden periodiek geknot. Waar Vogelrichtlijnsoorten broeden, wordt het beheer ruim buiten de kwetsbare periode uitgevoerd. Dit geldt ook voor locaties waar niet-broedvogel Vogelrichtlijnsoorten zich ophouden. Om afkalving van legakkers te voorkomen, worden bomen en struiken aan de oevers van legakkers periodiek gesnoeid en wordt er oeverbeschoeiing aangebracht en onderhouden.

5.3.3 Faunabeheer

Zoals beschreven in paragraaf 3.2 heeft de provincie verantwoordelijkheden om bepaalde fauna te beheren. In Nieuwkoopse Plassen & De Haeck worden de maatregelen getroffen zoals opgenomen in Tabel 5‑6.  

Tabel 5‑6. Overzicht van faunabeheer in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck  

Soort

Voorwaarden (periode, locatie)

Deelgebied

Uitvoerder

Reden bestrijding

Muskus- en beverrat

Jaarrond

Hele gebied

Waterschappen

Waterveiligheid

Vos

Conform vergunning

Waar nodig

Natuurmonumenten/WBE

Bescherming broedende vogels

(niet raszuivere) ganzen

Conform vergunning

Waar nodig

Natuurmonumenten/WBE

Beschermen vegetaties

Muskus- en beverratten worden jaarrond bestreden door de waterschappen op basis van landelijke afspraken. Er wordt gewerkt volgens de gedragscode (Unie van Waterschappen, 2019).

Voor vossen en niet raszuivere ganzen is een vergunning verleend in het Zuid-Hollandse deel van het gebied. Om de eventuele verstorende effecten van faunabeheer op Vogelrichtlijnsoorten te beperken wordt het beheer als volgt uitgevoerd: 

  • Binnen een zone van 200 meter rondom het broedgebied van de verstoringsgevoelige soorten purperreiger, zwartkopmeeuw en roerdomp vindt in de periode 1 april tot en met 15 juli geen gebruik van het geweer plaats. 

  • Binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied wordt een zonering in acht genomen ten aanzien van op het water rustende smienten en krakeenden van 200 meter in de periode van oktober tot en met april. 

  • Gezien de doelstellingen van het Natura 2000-gebied worden smient en overwinterende kolgans uitgesloten als bejaagbare soorten binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied, ook in het kader van beheer en schadebestrijding. 

  • Om voldoende uitwijkmogelijkheid te bieden voor foeragerende purperreigers, grote zilverreiger en wintergasten (op de Meijegraslanden) mag het totale perceeloppervlak binnen het Natura 2000-gebied waarop op één en dezelfde dag gebruik mag worden gemaakt van het geweer, niet groter zijn dan 50 hectare. In overleg met Natuurmonumenten kan hiervan worden afgeweken (tot maximaal 100 ha), maar alleen wanneer uit overleg tussen de Wildbeheereenheid en Natuurmonumenten blijkt dat er geen of weinig verstoring zal optreden. Deze maatregel geldt gedurende het gehele jaar.

5.3.4 Exotenbestrijding

Zoals beschreven in paragraaf 3.2 heeft de provincie verantwoordelijkheden om bepaalde exoten te bestrijden. In Nieuwkoopse Plassen & De Haeck worden de volgende maatregelen getroffen.  

Tabel 5‑7. Overzicht van exotenbestrijding in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck.  

Exoot

Ten behoeve van VHR-doelstelling

Oppervlakte

Deelgebied

Uitvoerder

Reden bestrijding

Appelbes

Hoogveenbos

~2 ha

Plassen- en moerasgebied

Natuurmonumenten

Herstel habitattype

Uitheemse rivierkreeften

Meren met krabbenscheer, kranswierwateren, gestreepte waterroofkever, bittervoorn, platte schijfhoren, rivierdonderpad, kleine modderkruiper

Hele gebied

Viswateren

Beroepsvissers

Populatie onder controle houden

Bestrijding van appelbes wordt deze beheerplanperiode uitgevoerd als pilot. Voor uitheemse rivierkreeften zijn aanvullende maatregelen nodig, maar deze zijn op dit moment nog onvoldoende beschikbaar. Zodra er nadere afspraken over financiering en geschikte methoden beschikbaar zijn, zal de bestrijding (beheersing) verder worden opgepakt. 

Exoten dienen kort na vestiging in een gebied of kort na de ontdekking hiervan te worden bestreden om verdere schade te voorkomen. Indien natuurwaarden bedreigd worden, kan de provincie te aller tijden overgaan tot ingrijpen (zie beleidskader in paragraaf 4.2).

5.3.5 Waterbeheer

In het gebied is sprake van een gebrek aan gebiedseigen water om het oppervlaktewater op peil te houden. Doordat de omliggende polders (droogmakerijen) een stuk lager liggen, treedt wegzijging naar deze gebieden op. Daarnaast gaat er direct water naar de omliggende polders en treedt er verdamping op. Hierdoor verdwijnt meer water uit het gebied dan er door neerslag wordt aangevuld. Het peilbeheer in de Nieuwkoopse Plassen heeft een marge van 2 tot 4 centimeter, afhankelijk van het moment in het jaar. Om het watertekort aan te vullen wordt gebiedsvreemd water ingelaten via de inlaat aan de Ziende. Dit is nadelig voor de waterkwaliteit van het gebied. Om de negatieve effecten te beperken is er een defosfateringsinstallatie geplaatst bij de inlaat. Een tweede defosfateringsinstallatie is geplaatst bij de vogelkolonies in het oosten van het gebied, langs de Uitweg). Verantwoordelijk voor de waterhuishouding van het gebied zijn het Hoogheemraadschap van Rijnland (het grootste deel van het gebied: het plassengebied en de Meijegraslanden), het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (De Haak en Schraallanden langs de Meije) en het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (Polder Westveen). Hun activiteiten zijn onder andere:

  • het schonen en baggeren van de hoofdwatergangen; 

  • peilbeheer (inlaten en aflaten van water, plaatsen peilschalen, zo nodig plaatsen noodpompen); 

  • het bedienen, onderhouden en vernieuwen van kunstwerken; 

  • het controleren op de naleving van de jaarlijkse en groot-onderhoudsverplichting (schouw); 

  • het bestrijden van muskus- en beverratten (ook hierboven genoemd onder faunabeheer); 

  • het verbeteren van de ecologische waterkwaliteit (Kaderrichtlijn Water); 

  • het schonen en baggeren van de bezinksloten in verband met defosfatering; 

  • het hebben en gebruiken van twee defosfateringsinstallaties; 

  • het schutten met de Ziende- en de Slikkendamsesluis; 

  • maaibeheer aan de Boswetering (primaire watergang HDSR in De Haak). Dit omvat twee rondes, in mei/juni en september/oktober (afhankelijk van ontwikkeling waterplanten). Vaak wordt de eerste ronde alleen de maaikorf gebruikt (smalle stuk tegen de Oude Meije en pleksgewijs de rest van de Boswetering). De tweede ronde wordt er met de maaiboot geschoond, tenzij er zich nauwelijks waterplanten in het natte profiel bevinden; in dat geval alle met de maaikorf.

6 Landschapsecologische systeemanalyse in kort bestek

6.1 Inleiding

Voor dit tweede Natura 2000-beheerplan is geen volledig nieuwe Landschapsecologische systeemanalyse (LESA) uitgevoerd. De LESA die is opgesteld voor de Natuurdoelanalyse Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (Provincie Zuid-Holland, 2021) is als basis gebruikt en aangevuld indien er nieuwe onderzoeken of meer recente gegevens beschikbaar zijn gekomen. In dit hoofdstuk is een samenvatting gegeven van de LESA, voor de volledige analyse wordt verwezen naar voornoemde natuurdoelanalyse. De natuurdoelanalyse is beoordeeld door de Ecologische Autoriteit (EA). Dit advies is opgenomen in Bijlage I Advies van de ecologische autoriteit. Om naast de LESA nog meer inzicht te krijgen in de werking van het systeem staat gepland een geohydrologische systeemanalyse uit te voeren, zie maatregel 103M44 in paragraaf 10.4.

6.2 Synthese systeemanalyse

6.2.1 Ontstaansgeschiedenis

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck behoort tot het Natura 2000-landschap “Meren en Moerassen”. Het gebied is als laagveenmoeras ontstaan in het Holoceen en stond lange tijd onder invloed van de zee. In de tiende eeuw is de ontginning van het veen begonnen om graan te verbouwen. Dat gebeurde door vanaf de oeverwallen moerasbossen te kappen en sloten en weteringen het veen in te graven. De ontginning werd zo actief dat een gestructureerde aanpak nodig werd. Het gebied werd door nieuwe weteringen opgedeeld. Langs de weteringen werden nieuwe boerderijen gebouwd en loodrecht op de weteringen werd het veen ontgonnen. Door inklinking van het veen kwam het gebied lager te liggen en werd het natter. De veenboeren schakelde noodgedwongen over op beweiding of hooilandbeheer. Dit veenweidelandschap is nog steeds aanwezig in de Bovenlanden langs de Kromme Mijdrecht, de Kadelanden, de Schraallande bij Zegveld en de Meijegraslanden. 

Vanaf de 14e eeuw werd turf gewonnen in het gebied. Het veen werd onder het water opgebaggerd waarbij de kavels van de landbouwontginning werden gevolgd. Zo werden langgerekte petgaten gevormd met daartussen stroken met gespaard veen. De grotere waterplassen, Noordeinder- en de Zuideinderplas waren al rond 1700 te zien. Het broek- en bosveen was niet geschikt voor de turfwinning en hier bleef het patroon van legakkers bestaan. Op deze delen werd later riet gesneden. De Meijegraslanden werden niet verveend omdat hier te veel klei in het veen was afgezet en daardoor niet geschikt voor turfwinning. Steeds meer legakkers sloegen weg waardoor de veenplassen steeds groter werden. In de 18e eeuw was Nieuwkoop omgeven door water. In 1804 is Polder Nieuwkoop drooggemaakt en werd de polder zo ingericht dat hier optimaal geboerd kon worden. Verder is alleen de Noordse Buurt eind vijftiger jaren nog ingepolderd. De overige gebieden van de Nieuwkoopse Plassen zijn natuur- en/of recreatieplassen gebleven en zijn niet drooggemalen en omgezet naar landbouwgrond.

6.2.2 Abiotisch systeem

Het proces van veenvorming, zoals dat plaatsvindt in laagveengebieden, wordt voor een groot deel bepaald door het klimaat en de topografie. Gedurende het jaar moet er een wateroverschot zijn. De vorm en samenstelling van het landschap moeten zodanig zijn dat voldoende water wordt vastgehouden om plantengroei mogelijk te maken en om de afgestorven vegetatieresten te conserveren. Door klimaatverandering neemt de neerslag in de zomer af en de verdamping toe. Hierdoor zal meer water moeten worden ingelaten in het natuurgebied. Daarnaast zorgen de hogere temperaturen en droge periodes ervoor dat de oxidatie van het veen versneld. Dit zorgt voor maaivelddaling en extra emissies van CO2, CH4 en N2O. Vooralsnog spelen deze processen voornamelijk in de Meijegraslanden en Polder Westveen, maar kunnen in de toekomst in andere deelgebieden ook een knelpunt vormen. 

De Nieuwkoopse Plassen liggen in een inversielandschap waarbij het gebied hoger ligt dan de omgeving, zie Figuur 6‑1. De niet vergraven veenresten van de Nieuwkoopse Plassen liggen met name op -1 tot -1,5 m NAP. De omgeving is door veenwinning en drooglegging een stuk lager, de Polder Nieuwkoop ligt plaatselijk op -5,5 m NAP. De veenweidegebieden in de omgeving liggen op 1,5 a -2,5 m NAP door inklinking en oxidatie als gevolg van ontwatering. Een deel van de percelen binnen de Meijegraslanden ligt op ditzelfde niveau. Een ander deel van de percelen binnen dit gebied liggen lager (tussen de -1,5 en -2,5 m NAP) als gevolg van ontwatering voor de landbouw. De laagste percelen binnen de Meijegraslanden liggen in het zuiden, waar – naast ontwatering – veenwinning de oorzaak voor is De Schraal langs de Meije ligt iets hoger, omdat hier sinds lange tijd een hoog natuurpeil wordt gevoerd waardoor er veel minder tot geen sprake is van ontwatering. 

Figuur 6-1. Hoogtekaart (AHN 3). Rood omkaderd het Natura 20000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck.
afbeelding binnen de regeling

Plassen- en moerasgebied

In het Plassen- en moerasgebied bestaat de bodem voornamelijk uit bosveen. In dit deelgebied komt o.a. trilveen en veenmosrietlanden voor. Binnen het gebied zijn duidelijk tekenen van verzuring aanwezig ten gevolge van slechte buffering (Stofberg et al., 2019; Van Diggelen & Van den Broek, 2018). Afname van calcium van de toplaag naar dieper gelegen lagen duidt op uitloging. Uitloging kan worden veroorzaakt door opname door planten (en afvoer van maaisel), stagnerend regenwater en verzuring door depositie van ammoniak en zwavelverbindingen. Natuurlijke processen en atmosferische zure depositie hebben geleid tot de huidige lage pH en zwakke buffering van de bovenste 0-30 cm van de veenmosrietlanden. Dit heeft ervoor gezorgd dat de veenmosrietlanden in het Plassen- en moerasgebied uiterst gevoelig zijn voor verdere verzuring.

Het grondwaterpeil van het Plassen- en moerasgebied ligt aanzienlijk hoger dan de omliggende gebieden en verliest permanent water aan de omgeving. De wegzijging is relatief klein door de grote weerstand van de deklaag. Door droogmalen van de omgeving, inklinking, oxidatie van de veenbodem en het periodiek verlagen van de polderpeilen wordt het peilverschil tussen het Plassen- en moerasgebied en de omgeving alsmaar groter. Het water dat het gebied verliest door wegzijging en verdamping wordt aangevuld met water afkomstig van de Oude Rijn. Dit water heeft een hoog fosfaat gehalte. Daarom wordt sinds 1985 het water gedefosfateerd. Mede hierdoor is de waterkwaliteit sterk verbeterd. Daarnaast zijn in 2013 en 2014 KRW maatregelen getroffen ten behoeve van de waterkwaliteit. Tussen het Hoogheemraadschap van Rijnland, Gemeente Nieuwkoop en aangrenzende waterschappen zijn afspraken gemaakt om de hoeveelheid water die wordt ingelaten naar de omliggende polders te verminderen. Daarnaast zijn de Slikkendammersluis, twee stuwen en de defosfateringsintallatie bij de Ziendesluis gerenoveerd. Door deze maatregelen en het flexibelere peilbeheer wordt er meer water vastgehouden in het gebied en hoeft er minder voedselrijker water vanuit de boezem te worden ingelaten. Ook is sinds 2012 het Plassen- en moerasgebied hydrologisch gescheiden van de agrarische percelen binnen de Meijegraslanden en stroomt er geen water meer vanuit de Meije het gebied in. Met name de hoeveelheid fosfor is afgenomen evenals de calciumconcentraties in de Zuideinderplas, de Noordeinderplas en het centrale petgatengebied.

Niet overal is de defosfatisering effectief om het fosfaat gehalte voldoende te verlagen. Door de inlaat van gedofosfateerd water in het Zuideinde (Ziende) en uitlaat op datzelfde punt ontstaat er een regenwatergradiënt en daarmee ook een voedingsstoffengradient in het plassengebied. Het inlaatwater dat het gebied in is gestroomd bevat na defosfatering mogelijk nog wel wat fosfaat en nog flinke hoeveelheden sulfaat. De directe invloed van fosfaat en de indirecte invloed van sulfaat zorgt ervoor dat in de Zuieinderplas minder bijzonder natuurwaarden voorkomen dan in meer ooselijk gelegen gebiedsdelen. Hoe verder het water van de inlaat afkomt hoe meer mening met regenwater er optreed en hoe minder fosfaat en sulfaat in het water zit. Bij regenwateroverschot wordt het voedselrijke inlaatwater als eerste het systeem uitgedrukt. Door de regenwatergradiënt is de waterkwaliteit verder van de grote plassen voedselarmer, maar ook basenarmer. 

In De Pot bevinden zich meerdere vogelkolonies, waaronder een grote aalscholverkolonie, die zorgen voor eutrofiëring met fosfaat. Door stroming van het water en de voedingsstoffen naar de omgeving zorgt dit ook voor eutrofiëring in het nabij gelegen Schippergat. De defosfatisering in De Pot is vooralsnog onvoldoende effectief. De eutrofiëring heeft een negatief effect op de groeiplaatsen van trilveensoorten en groenknolorchis en zorgt voor het verdwijnen van kranswiervegetaties. Tot slot laten analyses door het Hoogheemraadschap van Rijnland zien dat boilies (aas voor vis) voor de karpervisserij in de Binnenpolder bijdragen aan de fosfaatbelasting van het oppervlaktewater. De exacte invloed hiervan op de waterkwaliteit in het plassengebied is niet duidelijk. De karpervisserij (inclusief het gebruik van boilies) is echter een vergunde activiteit, wat inhoudt dat uit de beoordeling van de vergunningaanvraag is gebleken dat er geen sprake is van significant negatieve effecten. 

De Haak

Binnen dit deelgebied bestaat de bodem voornamelijk uit bosveen. Door Stofberg et al. (2019) is onderzoek uitgevoerd naar de kwaliteit van het oppervlaktewater in De Haak bij de voormalige trilveenvegetaties. In dit onderzoek bleek het water zuurder en de aanvoer van basenrijk water lager dan de grenswaarden van trilveen. Hoewel de nutriëntconcentraties laag zijn, wordt veel algengroei waargenomen en is de fosforconcentratie gestegen. Het stijgen van fosforconcentraties kan door twee factoren worden veroorzaakt. Eén: een verhoogde afbraak van de bovenste veenlaag als gevolg van droogval en tijdelijke oxidatie. Of twee: verzurende processen door verdroging en atmosferische depositie van stikstof en zwavel. Momenteel is geen sprake meer van verdroging in het gebied dus is het aannemelijk dat verzurende processen als gevolg van stikstofdepositie de oorzaak zijn van de verhoogde fosforconcentratie. Het verdwijnen van het trilveen in De Haak kan dus deels worden verklaard doordat er in de Haak 30% meer ammoniakdepositie plaatsvindt dan elders in het Natura 2000-gebied (Stofberg et al. (2019). 

Het Plassen- en moerasgebied en de Haak worden van elkaar gescheiden door de Hollandse Kade, zie Figuur 2‑3. 

De kwelinvloed vanuit het Plassen- en moerasgebied is vanaf de Hollandse Kade, in de Haak, tot ongeveer 60 meter meetbaar, daarna zijgt het water weg (Jansen et al., 2008). Over deze lengte is een gradiënt van basisch, voedselrijk en mineraalrijk water naar zuur, voedselarm en mineraalarm water. Aan het begin van deze gradiënt liggen blauwgraslanden en aan het einde moerasheidevegetaties (Van den Broek & Groenendijk, 2013). Uit onderzoek blijkt dat in de bodems van de blauwgraslanden de concentratie calcium en magnesium hoger is dan in die van de moerasheide (Van den Broek & Groenendijk, 2013). De overgangsbodem van blauwgrasland naar moerasheidevegetaties zijn verzuringsgevoelig. Dit komt doordat er een gebrek is in aanvoer van basen door bijvoorbeeld kwel of overstroming. Daarnaast zorgt verdroging in het gebied ervoor dat oxidatieprocessen sneller opgang komen en is er sprake van uitspoeling van basen. Het onderzoek van Van den Broek & Groenendijk (2013) en andere onderzoeken (onder andere Grootjans et al. 1986) tonen aan dat voor het behoud van blauwgrasland toestroom van basenrijk (grond)water tot in de wortelzone van groot belang is of, waar dit niet mogelijk is, het handhaven van voldoende hoge grondwaterstanden waardoor oxidatieprocessen veel minder optreden. De kwel in De Haak neemt echter af omdat het peil in Polder Achttienhoven steeds verder verlaagd wordt waardoor een deel van de wegzijging vanuit het Plassen- en moeras- gebied onder dit deel van Polder Zegveld doorgaat. Dit is verlies van kwalitatief goed water.

In de Haak wordt water vanuit de Vliet ingelaten, zie Figuur 6‑2. Door de plaatsing van een dam wordt er nu water ingelaten van het Plassen- en moerasgebied en niet langer uit de Meije. Door deze afsluiting van de Meije is in de recente jaren de aanvoer van sulfaat, stikstof, fosfor en calcium naar de Haak afgenomen. De oppervlaktewaterpeilen zijn relatief constant gebleven. Anno 2020 vormde de Haak een lek in het watersysteem van het Plassen- en moerasgebied. Schoon water werd ingelaten vanaf de Plassen- en moerasgebied, maar overtollig water werd naar naastgelegen agrarisch gebied afgevoerd. In de praktijk ging er dus veel schoon water verloren. Dit is echter in 2023 opgelost door het plaatsen van een retourpomp (maatregel 103M31, zie Tabel 5‑5). Door de aanleg van deze retourpomp kan het weggelekte water worden teruggepompt in het plassen- en moerasgebied waardoor meer water van goede kwaliteit behouden blijft en de inlaatbehoefte verminderd wordt.

Ook ter hoogte van de voormalige trilveenvegetaties vindt er wegzijging plaats naar de aangrenzende polders. Deze wegzijging is sterk toegenomen in de afgelopen decennia (Stofberg et al, 2019). De bufferzone rondom Achttienhoven (maatregel 103M22) moet dit deels verminderen. 

Figuur 6‑2. In- en uitlaat polder Zegveld (inlaten Schraallanden langs de Meije en de Haak aan noordzijde).
afbeelding binnen de regeling

Schraallanden langs de Meije

De bodem in de Schraallanden langs de Meije bestaat hoofdzakelijk uit veen. Door verdroging is de venige bovengrond grotendeels veraard en ingeklonken. Ondanks dat het oude reservaatsdeel een eigen (hoger) peil kent, is hier ook sprake van veraarding omdat de grondwaterstand jaarrond onvoldoende hoog was. Ten behoeve van het maaien werd het oppervlaktewaterpeil 20 cm lager gezet. Soms gebeurde dat al twee maanden voordat er daadwerkelijk werd gemaaid. Hierdoor spoelden als gevolg van de oxidatieprocessen gemobiliseerde kationen bij regenval uit naar de het grondwater en de sloten. Eerst gebeurde dit ver voor het maaiseizoen wat funest was voor de bodemchemie. Maar naar aanleiding van het onderzoek door Van den Broek & Smolders (2018) wordt het peil pas kort voor het maaien verlaagd en daarna weer snel naar het oorspronkelijk peil opgezet. 

Om het hoge waterpeil in stand te houden, wordt in droge tijden automatisch gebiedsvreemd water ingelaten uit het riviertje de Meije. ’s Winters wordt het gebied vooral door regenwater gevoed. Het water van de Meije wordt via een eigen verlengde aanvoerweg aangevoerd. Door de verlenging kunnen waterplanten nutriënten opnemen en regenwater de nutriëntconcentraties verdunnen voordat het water de Schraallanden bereiken. Het oude reservaatdeel heeft daardoor een lage fosfaatconcentratie maar ook een lage basenconcentratie. 

Uit een eerder uitgevoerde systeemanalyse (Van der Welle et al., 2012) komt naar voren dat verzuring, als gevolg van verdroging en zure depositie van stikstof en (tot enkele decennia geleden) zwavel, het belangrijkste knelpunt vormt voor behoud van blauwgraslanden in het oude schraallandreservaat. Ook wordt het gebied niet bemest waardoor er geen aanvoer van basen is. De zuurbuffercapaciteit is op dit moment nog voldoende om versnelde verzuring tegen te gaan maar de basenverzadiging neemt al enkele jaren af en zal op termijn onvoldoende zijn om verzuring te voorkomen (Van den Broek & Smolders, 2018). Er vindt immers geen aanrijking plaats vanuit het grondwater maar alleen afvoer middels maaien en bodemchemische processen waardoor basen uitspoelen. Een verminderde drooglegging in de zomer en inundatie met voldoende calciumrijk maar fosfaat- en sulfaatarm water kan de basenrijkdom weer verhogen. Recent heeft Zuid-Hollands Landschap in een vergelijkbaar reservaat een dunne laag slootbagger aangebracht om op die manier weer basen aan het bodemcomplex toe te voegen. In het afgelopen groeiseizoen (2022) stonden er veel meer rozetten van de voor blauwgrasland kenmerkende soort Spaanse ruiter dan voorheen. 

Recent is een pilot uitgevoerd waarbij de natuurlijke inundatie is hersteld om de basenaanrijking in de wortelzone te bewerkstelligen (Van den Broek & Smolders, 2018). Dit onderzoek toont aan dat inundatie kan helpen bij het tegengaan van oxidatie en kan zorgen voor aanrijking van de wortelzone met basen. Van belang is echter wel dat de sulfaatconcentratie in het inundatiewater afneemt. Natuurmonumenten, Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden en Staatsbosbeheer hebben recent een verbinding tussen de Schraallanden langs de Meije en de Nieuwkoopse plassen aangelegd, waarbij de Meije omzeild wordt. Dit zorgt voor aanvoer van sulfaatarm en mogelijk voldoende calciumrijk water. Het (schone) water wordt actief weer teruggepompt, zodat deze maatregel niet leidt tot extra inlaat van water in de Nieuwkoopse Plassen zelf. Dit is maatregel 103M33 die is opgenomen voor de tweede beheerplanperiode (zie paragraaf 10.4). Of de kwaliteit voldoende is om de schraallanden mee te inunderen, dient te worden gevolgd. Hiervoor zal een monitoringsplan worden opgesteld. Parallel hieraan wordt door Staatsbosbeheer momenteel voorbereidingen getroffen om het watersysteem binnen Schraallanden langs de Meije aan te passen, zodat inundatie op gebiedsschaal kan worden toegepast. Deze maatregel was nog niet voorzien in het eerste beheerplan. 

Meijegraslanden

In de Meijegraslanden bestaat de bodem uit bosveen met een kleiige moerige eerdlaag. Binnen de voedselarmere grond/ percelen van Natuurmonumenten in de Meijegraslanden is een bodemchemisch onderzoek uitgevoerd (Van der Welle et al, 2014). Uit het onderzoek bleek dat de bodem goed is gebufferd tegen verzuring. Daarnaast zorgen hoge concentraties calcium en ijzer ervoor dat fosfaten die vrijkomen in de bodem bij vernatting worden vastgelegd. In de agrarische percelen zal de fosfaatrijkdom in de bovenste laag van de bodem aanzienlijk hoger zijn als gevolg van bemesting.

In de Meijegraslanden liggen meerdere (ca. 20) particuliere onderbemalingen en binnen het eigendom van Natuurmonumenten ligt ca. 200 ha aan peilafwijkingen. In beide situaties liggen de peilen (soms veel) lager dan dat van het peilbesluit, al wordt de afwijking wel toegestaan. Om daar waar sprake is van een peilafwijking verdroging te voorkomen, wordt in de zomer oppervlaktewater ingelaten vanuit de Meije bij de Ziende in het zuidwesten van de polder. Dit water wordt dus niet door het Plassen- en moerasgebied gevoerd, maar wordt wel via de defosfateringsinstallatie bij de inlaat aangevoerd. Bij een wateroverschot (als gevolg van neerslag) wordt op ditzelfde punt het water uitgelaten. 

De Meijegraslanden zijn sinds 2012 zoveel mogelijk geïsoleerd van het Plassen- en moerasgebied. Het water van een deel van de Meijegraslanden is namelijk als gevolg van bemesting sterk voedselrijk[2]en heeft daarmee een slechte kwaliteit. In alle doorgaande sloten tussen de Meije en het Plassen- en moerasgebied is een dam(wand) of doorvaarbare stuw aangebracht.

Polder Westveen

De bodem in Polder Westveen bestaat uit koopveengrond; een eutroof veentype met een kleidek van minder dan 50 cm. Omdat de polder lange tijd een puur agrarische bestemming had is hier intensief bemest en is de toplaag van de bodem veelal veraard. Doordat het peilbeheer is afgestemd op de agrarische functie heeft er veenoxidatie plaatsgevonden. Het zuurbufferend vermogen (vooral door calcium) is overwegend hoog, als gevolg van bekalking voor agrarische doeleinden en door de kleideeltjes die zich in de toplaag van de bodem bevinden (Van den Broek et al., 2019). 

Polder Westveen ligt binnen het beheergebied van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht en watert af op de droogmakerij Noordse Buurt. De gehele polder (inclusief de woonkern Woerdense Verlaat) is één peilgebied. Het huidig peilregime in de polder Westveen is NAP -1,85 m (ZP) / NAP -1,90 m (WP). De drooglegging varieert tussen de 10 en 80 cm. De gemiddelde drooglegging (het verschil tussen het maaiveldniveau en het waterpeil) is 37 cm en daarmee relatief gering. Water wordt in het noordoosten ingelaten vanuit de Kromme Mijdrecht en is enerzijds bestemd voor peilhandhaving in Westveen en anderzijds voor de doorvoer naar de Noordse Buurt voor peilhandhaving aldaar. De inlaat bevindt zich aan de noordoostpunt van de polder. De stuw voor de doorvoer van water naar Noordse Buurt en afvoer van overtollig water vanuit Westveen bevindt zich aan de noordzijde onder de Varkenskade richting de Noordse Buurt. Daarnaast zijn er langs de oostrand nog twee kleine particuliere inlaatpunten, van waaruit (permanent) water vanuit de Kromme Mijdrecht instroomt. Deze punten voeden een hoogwatervoorziening om zo lokaal een vast peil te kunnen handhaven ten behoeve van de bebouwing. Momenteel bedraagt de hoeveelheid water die ingelaten wordt ca. 80.000 m3 op jaarbasis. Daarnaast wordt de laterale dijkse kwel langs de Kromme Mijdrecht ingeschat op 300 m3 per dag; overeenkomend met ongeveer 100.000 m3 per jaar. De hoofdwatergangen (A-watergangen) vallen onder de verantwoordelijkheid van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Hier vindt het onderhoud (waaronder het baggeren) plaats door dit waterschap. De overige watergangen vallen onder de verantwoordelijkheid van de aangrenzende eigenaren, dus ook wat betreft het baggeren (gerelateerd aan het waarborgen van doorstroming en berging). De hoofdwatergangen zijn in de winter van 2015/2016 voor het laatst gebaggerd. 

Volgens informatie van gemeente Nieuwkoop zijn er geen overstorten in de polder aanwezig. In de kern Woerdense Verlaat is een vrijverval-riool aanwezig. Het afvalwater wordt getransporteerd naar de waterzuivering en het hemelwater gaat naar het oppervlaktewater. Er zijn hier geen overstorten in het vuilwaterstelsel. Langs de Uitweg en de Westveensekade zijn de aanwezige woningen en bedrijven (inclusief de camping) aangesloten op een drukrioolstelsel door middel van pompputten (minigemalen).

Figuur 6‑3. Leggerinformatie watersysteem Westveen met daarop in blauw de hoofdwatergangen.
afbeelding binnen de regelingWaternet.

Het inlaatwater vanuit de Kromme Mijdrecht naar polder Westveen voert sulfaat (zwavelverbinding) aan, dat in het zomerseizoen kan leiden tot een verhoogde anaerobe (zuurstofloze) afbraak van organisch materiaal in de watergangen. Daarnaast stimuleert in de huidige situatie nitraat (een stikstofverbinding die een onderdeel vormt van mest) in het natte en zuurstofloze deel van de veenbodem van de percelen de afbraak van organisch materiaal. Hierdoor vindt verweking van bodem en oevers plaats, waardoor bodem uitspoelt naar het oppervlaktewater. Door beide mechanismen wordt de baggeraanwas in de sloten versneld. De meeste watergangen hebben dan ook veel bagger. Deze aanwas heeft direct een negatief effect op de waterkwaliteit omdat uit de bagger nutriënten (voedingsstoffen voor planten, zoals stikstofverbindingen en fosfor) vrijkomen. Bovendien verkleint het de waterkolom (de diepte van het water van de waterspiegel tot de bodem – bovenkant slib) waardoor het water te ondiep wordt voor waterplanten en het water makkelijker opwarmt waardoor dit zuurstofloos wordt en het waterleven verdwijnt.

Het inlaatwater uit de Kromme Mijdrecht is voedselrijk met hoge fosfaat- en sulfaatconcentraties. De waterkwaliteit wordt met name in het zuidelijk deel van Polder Westveen sterk beïnvloed door uit- en afspoeling van fosfaat uit de percelen, als gevolg van bemesting. Dit bemestingseffect zien we terug in het uitlaatwater (Van den Broek et al., 2019). Dit betekent dat het waarschijnlijk is dat in een groot deel van polder Westveen sterk beïnvloed wordt door de slechte waterkwaliteit in het zuidelijk deel. Deze bemesting vond in ieder geval plaats tot de aan periode van het opstellen van voorliggend beheerplan. Er wordt gewerkt aan een nieuw peilbesluit waarbij de voornoemde peilen worden omgedraaid en het peil tussen beide waarden jaarrond mag variëren.

In 2019 is een uitgebreide waterkwaliteitskartering uitgevoerd (Van den Broek et al., 2019). De waterkwaliteit is over het hele deelgebied gelijk. Het oppervlaktewater is in de nazomer (sterk) eutroof als het gaat om fosfor en oligotroof als het gaat om stikstof en voor planten beschikbaar fosfor. De totale hoeveelheid fosfor is in het hele systeem bijzonder hoog, hetgeen erop wijst dat veel van het fosfor aanwezig is in de vorm van zwevend stof en slib. Zowel de ijzer:fosfaat-ratio als de ijzer:sulfaat-ratio van de bagger is zodanig ongunstig dat er een groot risico bestaat op de nalevering van fosfaat naar de waterlaag. Dit verklaart mede de hoge totaal-fosfor concentratie in het oppervlaktewater. 

Recent is een onderzoek uitgevoerd naar de toepassing van waterijzer om daarmee fosfaat dat vrijkomt uit de waterbodem vast te leggen. De eerste resultaten zijn positief (Verstijnen et al., 2020, 2021), maatregel 103M29.

In Bijlage IV Water- en bodemkwaliteit is een ruimtelijk overzicht opgenomen van de water- en bodemkwaliteit binnen het gebied.

6.2.3 Klimaatverandering

De laatste 30 jaar was volgens de Wereld Meteorologische Organisatie wereldwijd de warmste periode in 1.400 jaar (knmi.nl). In de 21ste eeuw wordt een verdere stijging van de gemiddelde temperatuur op aarde verwacht. Klimaatverandering is een natuurlijk proces; onder invloed van natuurlijke factoren ontstaan schommelingen in onder andere de temperatuur. Echter, de afgelopen eeuw is de invloed van de mens op het klimaat toegenomen door met name de uitstoot van broeikasgassen als koolstofdioxide en methaan. Door klimaatverandering neemt de kans toe op weersextremen, extreme buien, hitte, droogte, overstromingen. 

Door klimaatverandering neemt de kans toe op weersextremen, extreme buien, hitte, droogte, overstromingen. In oktober ’23 heeft het KNMI nieuwe klimaatscenario’s uitgebracht. De scenario’s zijn gebaseerd op de hoeveelheid uitstoot van broeikasgassen (en daarmee de wereldwijde opwarming) en de mate van neerslagverandering (vernatting of verdroging) in Nederland. Door de twee uitstootscenario’s te combineren met de twee vernatting/verdrogingsscenario’s ontstaan de vier klimaatscenario’s: Hn, Hd, Ln en Ld.  

Voor de vier klimaatscenario’s heeft het KNMI projecties afgeleid voor zeespiegelstijging en voor verschillende klimaatvariabelen zoals (lucht)temperatuur, neerslag en verdamping. Alle vier de scenario’s laten zien dat we hoe dan ook te maken krijgen met zeespiegel- en temperatuurstijging, drogere zomers en nattere winters. 

afbeelding binnen de regelingKNMI

Effecten op de Nederlandse natuur als gevolg van de klimaatverandering worden duidelijker. Onderzoek toont aan dat zangvogels ten opzichte van dertig jaar geleden tien dagen eerder beginnen met broeden, met een mogelijke mismatch met het voedselaanbod als gevolg. Daarnaast vindt er naar verwachting een geografische verschuiving plaats van plant- en diersoorten als gevolg van het warmer wordende klimaat: zuidelijke soorten komen Nederland binnen en andere ‘eigen’ soorten schuiven op naar het noorden (https://klimaatadaptatienederland.nl/kennisdossiers/natuur/).

Nattere winters en extreme zomerbuien

Langere natte periodes en piekafvoeren zorgen voor veel water in korte tijd. Natuur kan een goede buffer zijn om dit water op te vangen. Mogelijk moet er in de toekomst gekeken worden naar of het gebied zich hiervoor leent en op welke wijze opvang van water kan plaatsenvinden zodat mens en natuur hiervan kunnen profiteren. Doordat het waterpeil in veen zal verhogen, kan hierin meer COworden opgeslagen. Daarnaast kan door vernatting de bodemdaling in veengronden verminderen. Tegelijkertijd wordt ook meer droogte verwacht (zie hieronder), evenals een stijging van de temperatuur, welke juist tegenovergestelde effecten zullen hebben.

Temperatuurstijging 

Door stijgende temperaturen kunnen de migratiepatronen van soorten veranderen. Soorten die vanuit het noorden in de winter naar Nederland trekken om hier te foerageren, kunnen in de toekomst wellicht voedsel vinden in het broedgebied. Deze wintergasten zien in de toekomst mogelijk geen noodzaak om weg te trekken uit de noordelijke broedgebieden. Tevens zal door warmere temperaturen de watertemperatuur stijgen. Hierdoor kunnen algen gemakkelijker groeien en wellicht ook exotische soorten makkelijker overleven. Ook het waterleven in de watergangen kan dus veranderen. Door warmere zomers zal natuurrecreatie toenemen. Een intensiever gebruik heeft daarbij gevolgen voor de inrichting en natuurwaarde van gebieden. Er is een toenemende behoefte aan ‘gebruiksnatuur’ (https://klimaatadaptatienederland.nl/kennisdossiers/recreatie-toerisme/).

Droogte

Droogte heeft een flinke impact op de natuur. De waterstand en het vochtgehalte in de bodem daalt, boombladeren verkleuren en soorten lijden onder het gebrek aan water en voedsel. Door de droogte moeten we ook rekening houden met natuurbranden (https://vu.nl/nl/onderzoek/meer-over/natuurbranden-en-ons-veranderende-klimaat). Vissen komen door verdroging verder onder druk te staan net als amfibieën en aan watergebonden planten en insecten. Daarbij neemt door droogte de kans toe op andere negatieve effecten: de achteruitgang van waterkwaliteit, komst van invasieve exoten, verzilting, belemmering van vismigratie (door o.a. sluiten van sluizen). Periodes met extreme droogte hebben naar verwachting dus ook invloed op de kwaliteit van de natte natuur. Veel natuurdoelen zijn in sterke mate afhankelijk van voedselarm en gebufferd water. Indien bij langere periodes van droogte wordt overgegaan op het inlaten van gebiedsvreemd water kan dit ten koste gaan van de kwaliteit van de natuur in het gebied, afhankelijk van de waterkwaliteit van het gebiedsvreemde water. Veenweidegebieden zijn gevoelig voor onder andere droogte en bodemdaling, ook landbouw krijgt te maken met verschuiving van klimaatzones en mogelijk wijzigingen in de biodiversiteit die ook productiviteit kunnen beïnvloeden.

Zeespiegelstijging

Een hogere zeespiegel betekent een zwaardere belasting voor duinen, dijken en stormvloedkeringen. Daarnaast komt er meer zoutwater het land binnen via de kust en rivieren. Dit kan negatieve effecten hebben voor de zoetwatervoorziening, die we gebruiken voor landbouw en natuur en drinkwater. Ook kunnen door hogere waterstanden de buitendijkse natuurgebieden verkleinen.

Samengevat zal door klimaatverandering de natuur veranderen. Soorten kunnen verdwijnen en verschijnen. Of de Natura 2000-doelen kunnen standhouden, zal op de lange termijn duidelijk worden. Dit beheerplan wordt vastgesteld voor zes jaar. In deze periode nemen wij geen specifieke maatregelen met betrekking tot klimaatverandering. Bij grootschalige ingrepen zal klimaatverandering worden meegenomen. De ingreep zal zodanig worden ingepast dat deze, voor zover dat te voorspellen is, klimaatbestendig is.

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

In 2019 is in opdracht van Provincie Zuid-Holland een klimaatstresstest light uitgevoerd (De Ridder, 2019) om de kwetsbaarheden in beeld te brengen en om meer duidelijkheid te krijgen over wat klimaatverandering voor natuur en recreatie betekent. Een van de gebieden die daarbij onder de loep is genomen zijn de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Veel natuurdoelen (zoals veenmosrietland, trilveen, kranswierwateren) zijn in sterke mate afhankelijk van voedselarm en gebufferd water. 

Periodes met extreme droogte hebben naar verwachting invloed op de kwaliteit van de moerasnatuur in het gebied, en daarmee op een breed spectrum aan natuurdoelen vanuit Natura 2000, NNN, KRW en soortenbescherming. Veel natuurdoelen (zoals behoud van oppervlakte en kwaliteit van ruigten en zomen) zijn in sterke mate afhankelijk van voedselarm en gebufferd water. In een lange droge periode is het goed mogelijk om het moeras nat te houden, ondanks dat het moerasgebied een stuk hoger ligt dan het omliggende landbouwgebied. Vanuit de ‘Verdringingsreeks bij watertekorten’ (categorie 1) heeft het gebied als één van de eerste recht op inlaat van (gebiedsvreemd) water. Bij de inlaat van gebiedsvreemd water in de Nieuwkoopse Plassen wordt echter relatief voedselrijk water ingelaten, wat ten koste gaat van de kwaliteit van de natuur in het gebied. Vaker langere periodes met droogte leidt dus tot het frequenter inlaten van meer gebiedsvreemd water in het gebied, waardoor het gebied voedselrijker wordt en een breed spectrum aan natuurdoelen vanuit Natura 2000, NNN, KRW en soortenbescherming onder druk komt te staan. 

Afspoeling en uitspoeling van meststof uit de omgeving bij extreme neerslag kan een negatief effect hebben wanneer dit water vanuit voedselrijkere delen van het gebied wordt weggepompt via het plassen- en moerasgebied. De huidige KRW-voorspellingen voor de kwaliteit van het water in 2027 zijn positief. De effecten van klimaatverandering worden in principe meegenomen als indicator bij de monitoring van de KRW en zodoende voor de kwantiteit en kwaliteit van het water. De geformuleerde maatregelen vanuit het Hoogheemraadschap van Rijnland zouden dan ook beoordeeld moeten zijn op de bijdrage om van ‘geel’ naar ‘groen’ te komen. Daarbij wordt er onder andere gesproken over de zonering van recreatievaart en maatregelen ten behoeve van het verminderen van landbouwemissies. Beide worden vanuit dit traject gezien wordt als mogelijk maatregel om (kwetsbare) natuur te beschermen voor de gevolgen van klimaatverandering. 

In een onderzoek van Verhoeven et al. (2011) is op basis van de KNMI’06 scenario's onderzocht wat het effect is op een aantal moerasgebieden, waaronder Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Binnen deze scenario’s zijn twee belangrijke globale invloeden die het klimaat in Nederland beïnvloeden: veranderingen in temperatuur en in luchtstromingspatronen. Op deze manier zijn in de KNMI’06-scenarios vier mogelijke toekomstbeelden onderzocht; de globale temperatuur verandert met één of twee graden in combinatie met al dan niet gewijzigde luchtstromingspatronen. Verhoeven et al. (2011) hebben de invloed van klimaatverandering op Nederlandse moerasgebieden berekend op basis van de twee KNMI’06-scenario’s waarbij een temperatuurstijging van twee graden is voorspeld (scenario W en scenario W+), zie Figuur 6‑4. Hiernaast hebben zij een extra scenario toegevoegd: W+Beheer. Dit scenario is overeenkomstig met het W+-scenario, maar hierbij wordt met proactieve maatregelen geprobeerd de optimale waterkwaliteit te borgen (Verhoeven et al., 2011). 

Figuur 6‑4 Globale samenvatting klimaatscenario’s analyse effect van klimaatverandering op Nederlandse moerasgebieden
afbeelding binnen de regelingVerhoeven et al., 2011

Verhoeven et al., (2011) hebben gekeken naar vier aspecten: eutrofiering van aquatische en terrestrische natuur, verzilting en verdroging. Uit de studie komt naar voren dat vooral verdroging een groot risico vormt voor de Natura 2000-doelen, bijvoorbeeld door het verdrogen van habitattypen of broedgebied. Ook het risico van aanvoer van extra sulfaat, dat in alle scenario’s aan de orde is, wordt specifiek genoemd. Hoewel verzilting niet als een risico wordt beschouwd, geeft het rapport wel aan dat bij het wegvallen van de aanvoer via de Oude Rijn, binnen een week verzilting van de inlaat optreedt. Er wordt geadviseerd te onderzoeken hoe de zelfvoorziening ten aanzien van aanvoerwater kan worden vergroot, en om (potentiële) bronnen van sulfaat beter in beeld te brengen. Dat laatste zal worden opgepakt n het geohydrologisch onderzoek dat als maatregel in dit beheerplan is opgenomen. In Figuur 6‑5 zijn de belangrijkste resultaten weergegeven. 

Figuur 6‑5. Belangrijkste resultaten klimaatscenariostudie Nieuwkoopse Plassen & De Haeck op basis van de KNMI’06-scenario’s 
Verhoeven et al., 2011
  • De oppervlaktewatertemperatuur in het gebied zal naar verwachting stijgen. Dit kan leiden tot ongewenste algengroei en afname van aquatische flora en fauna, waardoor leefgebied van watersoorten afneemt. Een voorbeeld is bijvoorbeeld het verdwijnen van zwanenmosselen door hogere temperaturen, waardoor foerageergebied van bittervoorn afneemt. 

  • Klimaatverandering kan leiden tot veranderingen in trekstrategieën van trekvogels en een herverdeling van de vogels over Nederland en/of Europa en beïnvloedt daarmee hoeveel vogels naar Nieuwkoopse Plassen & De Haeck trekken. 

  • Hevige regenval in zeer warme periodes kan leiden tot zuurstofstress bij planten. De wortels van de plant komen onder water te staan, waardoor de plant kan afsterven. 

De klimaatscenario-studie van Verhoeven et al., (2011) richtte zich niet op deze effecten. Het is daarom nog onbekend hoe deze effecten tot uiting komen binnen de klimaatscenario’s.

Naast eutrofiëring, verdroging en potentiële verzilting zullen waarschijnlijk meer negatieve effecten van klimaatverandering op de instandhoudingsdoelen van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck optreden. Dit zijn bijvoorbeeld:    

Hieronder zijn de resultaten van het onderzoek van Verhoeven et al., (2011) voor Nieuwkoopse Plassen & De Haeck samengevat. Inmiddels heeft het KNMI echter nieuwe scenario’s opgesteld, zoals aan het begin van deze paragraaf beschreven. Deze vallen in veel gevallen negatiever uit dan de KNMI’06-scenarios. De nieuwe KNMI’23-scenario’s zijn echter nog niet gebruikt om een nieuwe beoordeling op te stellen van de effecten van klimaatverandering op Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Daarom worden hieronder de bevindingen van Verhoeven et al. (2011) gebruikt. Mogelijk is de situatie onder de nieuwe scenario’s negatiever.   

6.2.4 Vegetatie

In het hele Natura 2000-gebied komen verspreid, met wisselende kwaliteit, onderwatervegetaties voor. In recente jaren zijn kranswieren nagenoeg verdwenen en zijn andere ondergedoken waterplanten en krabbenscheer gedecimeerd. Drijfbladvegetaties zijn lokaal wel algemeen, maar ook vegetaties van groot nimfkruid kunnen lokaal algemeen zijn. Krabbenscheervegetaties zijn vooral in de Meijegraslanden te vinden. Rietlanden komen in het Plassen- en moerasgebied en de Haak veel voor. In het plassengebied liggen oevervegetaties langs de rietlanden. Deze oevervegetaties vormen een belangrijke stap in de successie van open water naar rietland. Op de overgang van het oevervegetaties naar de rietlanden is een gradiënt aanwezig van de invloed van voedselrijk oppervlaktewater naar regenwater. Bij jonge rietlanden is de invloed van oppervlaktewater groot en is sprake van bloemrijke rietlanden. Naarmate de zudde ouder is, wordt de wortelmat dikker en wordt de invloed van het oppervlaktewater minder. De invloed van het (zure) regenwater wordt dan groter. Dit wordt bevorderd door het starre peilbeheer waardoor geen overstromingen[3] met oppervlaktewater meer voorkomen. De verzuring gaat hierdoor snel. Als het zuur genoeg is komt het veenmos. Dit zorgt ook voor een verdere verzuring van het rietland. De hoogte en dichtheid van het riet nemen duidelijk af. Pijpenstrootje neemt in dichtheid toe. Voor de rietoogst worden deze pijpenstrootjerietlanden wel gefreesd. Dan kan er weer een tiental jaren riet geoogst worden. Bij het staken van het rietbeheer op de zuddes ontwikkelen zich hier struwelen en bossen. De bossen bestaan overwegend uit wilgenbroek- en elzenbroekbossen. Op sommige plaatsen heeft zich hieruit hoogveenbos ontwikkeld. 

Veenmosrietlanden kunnen zich onder gunstige omstandigheden ontwikkelen tot moerasheide. De moerasheide is een van de meest bijzondere vegetatietypen in het gebied. Voor de vorming van moerasheide mag het waterpeil niet ver wegzakken. Dan droogt de moerasheide ’s zomers te veel uit.  

Ook komen in het gebied trilvenen en soortenrijke botanische hooilanden voor. Bijzonder zijn ook de blauwgraslanden in de Schraallanden langs de Meije en langs de Hollandse Kade in de Haak. Binnen de Meijegraslanden en Polder Westveen liggen nog grote oppervlakten agrarisch grasland die regulier agrarisch gebruikt worden. Hier is de vegetatie zeer soortenarm. 

Soorten  

De doelsoorten van verschillende beheertypen lijken te zijn toegenomen in aantal en verspreiding in de periode van 2006-2009 tot 2019 (van Schie et al., 2020). Op sommige locaties nemen de soorten echter ook af. Ten behoeve van rietvogels en de Noordse woelmuis zijn enkele oevers niet gemaaid waardoor soorten zijn verdwenen. Maar ook stikstofdepositie en verzuring zorgt voor achteruitgang. In De Pot neemt de biodiversiteit af ten gevolge van guanotrofiëring door de aanwezige vogelkolonie. De slechte waterkwaliteit heeft in dit gebied een negatief effect op de water- en oeverplanten. Ook de groenknolorchis is lokaal sterk afgenomen ten gevolge van de guanotrofiëring. Wel zijn nieuwe groeiplaatsen ontstaan van de soort. Dit is het gevolg van maatregelen die successie als gevolg van verlanding terug hebben gebracht en de recent verbeterde waterkwaliteit. Hierbij zijn ook groeiplaatsen ontstaan van klein blaasjeskruid, kleine zonnedauw, moeraswolfsklauw en sterzegge. Daarnaast zijn er ook soorten die lijken te profiteren van de veranderingen in beheer; nazomermaaien zou groei van pijpenstrootje remmen en het stoppen met sluik branden heeft ook aantoonbaar positief effect op de vegetatieontwikkeling (Bense, 2013). Ook zien we uitbreiding van een aantal soorten, zoals welriekende nachtorchis en kleine valeriaan. 

6.2.5 Fauna

In het Natura 2000-gebied komen een aantal kenmerkende vogels van het laagveen voor zoals de sterk bedreigde zwarte stern en purperreiger. Ook broedt de roerdomp sporadisch in het gebied. De rietzanger en snor komen beide in grote aantallen voor.  

De otter heeft zich sinds in 2013 aantoonbaar gevestigd in het Plassen- en moerasgebied en komt hier tot voortplanting. De daaruit voortvloeiende verplaatsing van otters heeft ertoe geleid dat er ondertussen ook voortplanting is vastgesteld in de Kadelanden, Kamerikse Nessen en Reeuwijkse plassen. Rond de Nieuwkoopse Plassen – op de N463 zijn otterpassages aangelegd om aanrijding te voorkomen. De Noordse woelmuis is een bijzondere soort en komt binnen het Plassen- en moerasgebied en in de Haak in grote aantallen voor (zie paragraaf 7.3) Vooral wintergemaaide rietdominante rietlanden, grote zeggen- of pitrusgraslanden zijn zeer geschikt leefgebied (Paardenkooper & Van Schie, 2021). 

6.2.6 Exoten

Binnen het Natura 2000-gebied is een flinke uitbreiding te zien van het aantal groeiplaatsen van de cranberry (van Schie et al., 2020). Gezien het invasieve karakter van deze soort in moerasheiden en veenmosrietlanden is het belangrijk de opmars van deze soort te stoppen. Naast cranberry zijn ook andere exoten waargenomen, zoals reuzeberenklauw, Amerikaanse vogelkers en appelbes (van Schie et al., 2020).  

Ook is een explosieve toename van de Amerikaanse rivierkreeft te zien in het gebied. Er wordt er door palingvissers en medewerkers van Natuurmonumenten een enorme uitbreiding van exotische rivierkreeften waargenomen (4.000 kg gevangen in 2020 en maar liefst 9.000 kg in 2023). Figuur 6‑6 toont de verspreiding en dichtheid van exotische rivierkreeften in 2023. Voor de tweede beheerplanperiode is een onderzoeksmaatregel opgenomen naar het effect van exotische rivierkreeften op de onderwatervegetatie in het gebied (103M45, zie paragraaf 10.4). 

Vissers uit het gebied geven aan dat sinds de aanleg van het Mainz-Donaukanaal bepaalde soorten zijn toegenomen, waaronder Europese meervallen.

Figuur 6‑6. Verspreiding en dichtheid exotische rivierkreeften in 2023, gevangen middels het Nationaal STOWA-protocol (op elke locatie op de kaart waren gedurende 20 uur twaalf korven geplaatst).
afbeelding binnen de regeling
6.2.7 Huidig gebruik

In het Plassen- en moerasgebied zijn rietsnijders en vissers actief. Er wordt met name gevist op paling, rivierkreeften en snoekbaars. De visvangst is wettelijk bepaald. Na de rietoogst blijft sluik (bladafval) achter, dat ter plaatse wordt verbrand tussen 1 januari en 15 april. Door maatregelen gebeurt dit de laatste jaren wel slechts op kleine schaal. Op de percelen van Natuurmonumenten wordt het verbranden van sluik niet meer toegestaan en wordt sluik afgevoerd. In het gebied wordt door sommige rietsnijders ook veenmos getrokken (geoogst) en verkocht aan tuincentra. Ook dit wordt afgebouwd op de percelen van Natuurmonumenten (vanaf 2021 wordt geen veenmos meer getrokken). In 2016 is een wettelijk verbod ingegaan op het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen in de niet-landbouwsector. Op de rietlanden mag dus geen MCPA meer gebruikt worden. Sinds 2012 werd dit al niet meer gebruikt op de percelen van Natuurmonumenten.  

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is niet alleen een beschermd natuurgebied, maar is ook een belangrijk recreatiegebied. Jaarlijks bezoekt een groot aantal mensen het gebied voor recreatie. Het gaat hierbij om varen, fietsen, wandelen, sportvissen en verblijfsrecreatie. In de Binnenpolder is een karpervisserij actief.  

De graslanden in deelgebied Meijegraslanden zijn voor ongeveer de helft in agrarisch gebruik met bijbehorende bemesting, maaibeheer en (na)beweiding. De andere percelen zijn sinds kortere of langere tijd in eigendom van Natuurmonumenten en vaak ook nog in agrarisch gebruik, veelal met uitzondering van de bijbehorende bemesting. Hier komen soortenrijkere graslanden weer langzaam terug. Alleen in Zuideinde staat Natuurmonumenten ruige mestgift toe op de graslanden waar een weidevogeldoelstelling op rust. Het gehele gebied van de Meijegraslanden wordt beweid met uitzondering van enkele hooilandjes en een paar kleine stukjes bos. Deels wordt in het late voorjaar gemaaid, waarna koeien of schapen voor nabeweiding zorgen. Deels worden de weilanden van het voorjaar tot het najaar beweid. De graslanden in Polder Westveen zijn ook overwegend in agrarisch gebruik, dit gebied wordt echter omgevormd naar natuur waarbij ingezet wordt op het ontwikkelen nat schraalland en kruiden- en faunarijk grasland naast behoud en verbetering van de bestaande laagveenbossen. Voorts wordt ingezet op een sterke verbetering van de waterkwaliteit waardoor zich weer waterplanten kunnen vestigen en soortenrijke oevers zich kunnen ontwikkelen (Van den Broek et al. ,2020). De Schraallanden langs de Meije zijn natuurgebied en worden als zodanig beheerd. 

In hoofdstuk 13 zijn de vormen van gebruik binnen en in de nabije omgeving van de Nieuwkoopse Plassen & de Haeck overzichtelijk samengevat en kort beschreven. In een voortoets is een deel van deze gebruiksvormen beoordeeld op hun mogelijke effect op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. Gebruiken waarvan is gebleken dat de kans op significant negatieve gevolgen op voorhand kunnen worden uitgesloten en gebruiken die per definitie niet vergunningplichtig zijn, zijn onverkort en zonder vergunningplicht in voorliggend beheerplan opgenomen. Gebruiken waarvan deze kans niet kan worden uitgesloten blijven buiten dit beheerplan en dienen een eigenstandig beoordelingstraject te volgen om te bepalen of hier een vergunning voor kan worden afgegeven. 

7 Ontwikkeling habitattypen en -soorten

7.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is een samenvatting gegeven van de huidige omvang en kwaliteit van de habitattypen en (leefgebieden van) habitat- en vogelrichtlijnsoorten, en de trends die daarin zichtbaar zijn, ook wel de ecologische analyse (zie Bijlage II Ecologische eisen habitattypen en soorten voor de ecologische eisen van de habitattypen en soorten). De omvang en kwaliteit van de habitattypen en leefgebieden zijn vervolgens afgezet tegen de instandhoudingsdoelstellingen die voor de habitattypen en soorten gelden in het gebied. Wanneer de geconstateerde ontwikkelingen strijdig zijn met deze instandhoudingsdoelstellingen kan sprake zijn van een knelpunt. Deze mogelijke knelpunten zijn in hoofdstuk 8 samengevat, in samenhang met de relaties die kunnen bestaan met ontwikkelingen in het abiotisch systeem en de ruimtelijke context van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck.  

Veel van de informatie in dit hoofdstuk is betrokken uit de profielendocumenten van habitattypen en Habitatrichtlijnsoorten (https://www.natura2000/profielen), uit het bestaande beheerplan voor Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (Provincie Zuid-Holland, 2015a), de PAS-gebiedsanalyse (Provincie Zuid-Holland, 2017) en de Natuurdoelanalyse Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (Provincie Zuid-Holland, 2021). Ten behoeve van de leesbaarheid van de tekst zijn deze bronnen niet telkens vermeld. De natuurdoelanalyse is beoordeeld door de Ecologische Autoriteit (EA), hun advies is opgenomen in Bijlage I Advies van de ecologische autoriteit

De methodiek voor het beoordelen van de vier kwaliteitsparameters zoals die in de profielendocumenten zijn opgenomen, is uitgebreid beschreven in het vorige beheerplan. Hieronder is een korte samenvatting opgenomen van de vier parameters. 

  • a.

    Vegetatietype: in de profieldocumenten is aangegeven welke vegetatietypen als goed of als matig worden beschouwd. Deze beoordeling kan dus alleen goed of matig zijn. 

  • b.

    Typische soorten: in de profieldocumenten is een lijst opgenomen van typische soorten. Alleen soorten die recent (afgelopen 10 jaar) in het gebied of directe omgeving zijn aangetroffen zijn meegewogen in de beoordeling. Er is onderscheid gemaakt tussen voorkomen binnen habitattype en binnen het gebied. 

  • c.

    Abiotiek: in Bijlage II Ecologische eisen habitattypen en soorten is opgenomen welke omstandigheden optimaal en suboptimaal zijn voor de habitattypen. 

  • d.

    Overige kenmerken van goede structuur en functie: deze overige kenmerken kunnen per habitattypen verschillen. Het gaat onder andere om het minimum oppervlak dat aanwezig moet zijn, maar (afhankelijk van habitattype) kan het gaan om waterdiepte, doorzicht, afwezigheid van exoten, mate van vergrassing, kenmerken van dynamiek of aanwezigheid van dood hout. De relevante kenmerken zijn per habitattype genoemd.

7.2 Habitattypen

In Figuur 7‑1 is de T1-habitatypenkaart van het gebied weergegeven. De habitattypekartering is gemaakt door Van der Goes (2024) op basis van vegetatiekarteringen van Langbroek et al., (2019a) en Van Meijeren et al. (2017). In bijlage III zijn per habitattype de T0- en T1-kaart opgenomen. In Tabel 7‑1 zijn de oppervlakten van de habitattypen in de T0 (gevalideerde versie zoals opgenomen in Nationale Databank Vegetatie- en Habitatkarteringen) en de T1 opgenomen. Daarnaast wordt een vergelijking gemaakt tussen deze T1 en het in de Natuurdoelanalyse (provincie Zuid-Holland, 2021) berekende theoretische oppervlak dat in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck aanwezig zou moeten zijn om de landelijke gunstige staat van instandhouding te behalen. 

Het grootste areaal kwalificerend habitattype in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden). Van dit habitattype is in de T1-kartering 235,9 ha aangetroffen. Dit habitattype komt verspreid over het gehele gebied voor, met flinke min of meer aaneengesloten stukken in het Plassen- en moerasgebied. H3140 Kranswierwateren zijn voornamelijk aangetroffen op luwe plaatsen centraal in het gebied (Van der Goes, 2024). H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden komen verspreid in het Plassen- en moerasgebied voor. H4010B Vochtige heiden (laagveengebied) zijn aangetroffen in alle deelgebieden behalve Westveen. H6410 Blauwgraslanden zijn met name aangetroffen binnen deelgebied Schraallanden langs de Meije. Het habitattype komt in mindere mate voor in deelgebieden Plassen- en moerasgebied en De Haak. H6430A Ruigten en zomen (moerasspirea) zijn verspreid over het Plassen- en moerasgebied aangetroffen en op een paar locaties in deelgebied De Haak. Habitattypen H6430B Ruigten en zomen (harig wilgenroosje) en H7140A Overgangs- en trilvenen (trilvenen) zijn in de T1-kartering niet meer aangetroffen. H7210 Galigaanmoerassen zijn in de T1-kartering op een paar locaties in het Plassen- en moerasgebied aangetroffen. H91D0* Hoogveenbossen zijn op een aantal locaties verspreid door het gehele gebied aanwezig. Naast de habitattypen waarvoor Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is aangewezen, is ook H6510B Glanshaver- en vossenstaarthooilanden (grote vossenstaart) aangetroffen. Dit habitattype komt voor op een paar locaties binnen de Meijegraslanden. In een groot deel van het gebied komen geen kwalificerende habitattypen voor. Dit betekent echter niet dat deze locaties geen natuurwaarde hebben. Aangezien Nieuwkoopse Plassen & De Haeck een typisch laagveengebied is, bevat het gebied een afwisseling van verschillende successiestadia. Niet al deze stadia kwalificeren voor habitattypen. Veel van deze stadia herbergen echter wel degelijk een hoge biodiversiteit en natuurwaarde (Van der Goes, 2024). 

Figuur 7‑1 T1-Habitattypenkaart met habitattypen Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (op basis van Van der Goes (2024)). Per vlak is het dominante habitattype weergegeven. Aangezien verschillende habitattypen soms in mozaïek met elkaar voorkomen, betekent dit dat op de kaart niet de volledige oppervlakten van de verschillende habitattypen zichtbaar zijn. In bijlage III is per habitattype de T0- en T1-kaart opgenomen.
afbeelding binnen de regeling

In Tabel 7‑1 is te zien dat de oppervlakten bij zeven van de tien aangewezen habitattypen in de T1-kartering kleiner zijn dan in de T0-kartering. Van der Goes (2024) schrijft echter dat niet in alle gevallen met zekerheid vast te stellen is of een afname heeft plaatsgevonden. De methode waarmee bij de T0-kartering de watervegetaties, enkele oevervegetaties en de bossen zijn vastgelegd wijkt namelijk af van de hiervoor gebruikte methode in de T1-kartering. De oppervlakten van deze habitattypen zijn daarom minder goed te vergelijken. Met name de oppervlakten watervegetaties zijn daardoor waarschijnlijk flink overschat, hoewel op basis van de KRW-monitoring kan worden geconcludeerd dat de watervegetaties de afgelopen jaren zijn afgenomen. De habitattypen waarvoor sprake is van afwijkende methodiek, zijn in Tabel 7‑1 in de kolom met het verschil tussen de T0 en de T1, gemarkeerd met een asterisk. In de volgende paragrafen is per habitattype beschreven wat de trends van de oppervlakte en kwaliteit zijn. Hierbij wordt ook ingegaan op het wel of niet behalen van het theoretisch doel.

afbeelding binnen de regeling
H3140 Kranswierwateren

Kranswierwateren komen voor in verschillende delen in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck en zijn met name gelegen in het Plassen- en moerasgebied. Het huidige oppervlak Kranswierwateren bedraagt 1,9 ha (Van der Goes, 2024). Het habitattype is momenteel gebonden aan sloten en de Gaatjes van Schellingerhout en ontbreekt in de plassen. Het grootste aaneengesloten areaal is 0,9 ha. Daarnaast ligt 0,03 ha in deelgebied Meijegraslanden. Volgens de kartering uit 2009 was in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 20 ha aanwezig dat kwalificeerde als kranswierwateren. Toen was het ook in de kleinere plassen aanwezig. De huidige 1,9 ha duidt dus op een sterke afname van het oppervlak sinds 2009. Omdat uit de T0-kaart niet precies duidelijk wordt welke methodiek gebruikt is voor het vaststellen van H3140 Kranswierwateren, kan echter niet met zekerheid gezegd worden of dit een daadwerkelijke afname betreft of dat sprake is van een karteereffect (van der Goes, 2024). Wel is met zekerheid aan te tonen dat sterkranswier, de bepalende soort voor het habitattype, is afgenomen in het Natura 2000-gebied. De oppervlakte van H3140 Kranswierwateren lijkt dus af te nemen in het gebied. Deze afname is zeer waarschijnlijk veroorzaakt door verslechtering van de waterkwaliteit (hogere nutriëntenconcentraties) en de aanwezigheid van uitheemse rivierkreeften. Het lijkt er op dat de invloed van voedselrijk water uit De Pot zich westwaarts heeft verplaatst.

Ondanks de waarschijnlijke afname van het oppervlak is de vegetatiekundige kwaliteit van het habitattype is voor alle nog aanwezige oppervlakten kranswierwateren goed (Van der Goes, 2024). De kwaliteit op basis van typische soorten is slecht. Voor kranswierwateren zijn dertien typische soorten aangewezen. Van deze dertien soorten zijn er elf opgenomen in de kwaliteitsanalyse. Kustkransblad en brakwaterkransblad zijn de afgelopen twintig jaar niet in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck of omringende gebieden waargenomen en worden daarom buiten beschouwing gelaten. Van de elf relevante typische soorten is alleen sterkranswier waargenomen binnen het habitattype. Sterkranswier is alleen aanwezig binnen het habitattype in deelgebied Plassen- en moerasgebied. Daarnaast zijn de soorten breekbaar kransblad, buigzaam glanswier en ruw kransblad aanwezig in het Natura 2000-gebied maar niet binnen het habitattype.

De abiotische condities voldoen niet aan de randvoorwaarden voor het habitattype. Aan de randvoorwaarde ‘licht- tot matig voedselrijk water’ wordt niet overal voldaan. Met name in het oosten van het gebied is het fosfaatgehalte te hoog, waardoor grote delen van het habitattype op het Schippersgat verloren zijn gegaan. Dit komt waarschijnlijk door de toegenomen concentratie van fosfaat in het oppervlaktewater vanuit de vogelkolonies in het oostelijk deel van het gebied en door het suboptimaal functioneren van de defosfatering in De Pot. In het midden van het gebied is de waterkwaliteit door recente maatregelen in het watersysteem juist verbeterd.

De kwaliteit op basis van structuur en functie van het habitattype is slecht, doordat niet overal in het gebied wordt voldaan aan het vereiste van helder water en een goede waterkwaliteit. Hierdoor komt het habitattype alleen nog zeer lokaal (op plekken met een goede waterkwaliteit) voor. Op basis van de vegetatiekartering kon niet worden bepaald of wordt voldaan aan de vereiste van dominantie van ondergedoken waterplanten met fijne bladeren en/of het vereiste ten aanzien van de bedekking van het bodemoppervlak. Het areaal voldoet niet aan de optimale functionele omvang van enkele honderden vierkante meters.

H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden

De oppervlakte van meren met krabbenscheer en fonteinkruiden in het gebied bedraagt 15,7 ha. Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden komen met name voor in deelgebied Plassen- en moerasgebied. Ook komt het habitattype voor in deelgebieden Meijegraslanden en De Haak. Het grootste aaneengesloten areaal bedraagt ongeveer 5 ha in het meer Wijde van de Vliet (deelgebied Plassen- en moerasgebied). Volgens de kartering 2009 was in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 95,7 ha aanwezig dat kwalificeerde als Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden. De huidige 15,7 ha duidt dus op een sterke afname van het oppervlak sinds 2009. Net als bij H3140 Kranswierwateren kan hier echter ook niet met zekerheid gezegd worden of dit een daadwerkelijke afname betreft, of dat sprake is van een karteereffect. Dit komt doordat uit de T0-kaart niet precies duidelijk wordt welke methodiek is gebruikt voor het vaststellen van H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden (Van der Goes, 2024). Uit de soortkarteringen blijkt dat krabbenscheer achteruit is gegaan. Andere belangrijke soorten voor dit habitattype zoals groot blaasjeskruid, glanzig fonteinkruid en doorgroeid fonteinkruid laten echter geen duidelijke achteruitgang zien (Van der Goes, 2024). Uit de KRW-monitoring blijkt dat ondergedoken waterplanten achteruit gaan (voorlopige resultaten Hoogheemraadschap van Rijnland, 2024). De trend van de oppervlakte van het habitattype is niet helemaal zeker, maar lijkt daarmee negatief. De oorzaak is niet bekend, maar de sterke toename van uitheemse rivierkreeften lijkt hier een belangrijke rol in te hebben gespeeld.

De vegetatiekundige kwaliteit van het habitattype is goed voor 10,8 ha, en matig voor 4,9 ha (Van der Goes, 2024). De kwaliteit op basis van typische soorten is goed. Voor meren met krabbenscheer en fonteinkruiden zijn achttien typische soorten aangewezen. Van deze achttien soorten zijn er veertien opgenomen in de analyse. Van Caenis lactea geven Koese et al. (2016) aan dat Nieuwkoopse Plassen & De Haeck geen potentieel leefgebied voor deze soort heeft (diepe, heldere meren ontbreken). Bdellocephala punctataCaenis lactea, donkere waterjuffer en Hydroptila pulchricornis zijn de afgelopen twintig jaar niet in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck of omringende gebieden waargenomen (schrift. med. Natuurmonumenten). In het onderzoek van Koese et al. (2016) zijn de soorten Hydroptila pulchricornisCaenis lactea en Bdellocephala punctata ook niet aantroffen. Genoemde soorten worden daarom buiten beschouwing gelaten. Er zijn elf relevante soorten gevonden binnen het habitattype. Het betreft de soorten bruine korenbout, doorgroeid fonteinkruid, glanzig fonteinkruid, glassnijder, groene glazenmaker, groot blaasjeskruid, krabbenscheer, rietvoorn, snoek, vroege glazenmaker en zeelt. Deze soorten worden alle 11 gevonden in deelgebied Plassen- en moerasgebied. Ook worden groene glazenmaker, glanzig fonteinkruid, glassnijder, groot blaasjeskruid, rietvoorn, en vroege glazenmaker gevonden in deelgebied Meijegraslanden, en worden glanzig fonteinkruid, glassnijder, groot blaasjeskruid, rietvoorn, en vroege glazenmaker tevens gevonden in deelgebied de Haak. Observaties van zwarte stern zijn in het gehele gebied gedaan, de meeste waarnemingen waren in het noordoosten, waar zich ook het broedgebied bevindt. De broedparen zijn aangetroffen in deelgebied Plassen- en moerasgebied, maar bevonden zich niet in het gekarteerde habitattype.

Aan de randvoorwaarde ‘matig voedselrijk water’ wordt niet overal voldaan. Hoewel het water in de Zuideinderplas eveneens voedsel- en sulfaatrijk is, is dit met name het geval in het oosten van het gebied. Hier is het fosfaatgehalte erg hoog. Dit komt waarschijnlijk door de toegenomen concentratie van fosfaat in het oppervlaktewater vanuit de vogelkolonies in het oostelijk deel van het gebied in combinatie met het suboptimaal functioneren van de defosfatering in De Pot. In het westen van het gebied is de waterkwaliteit door recente maatregelen in het watersysteem juist verbeterd.

De kwaliteit op basis van structuur en functie van het habitattype is matig. Niet overal wordt voldaan aan het vereiste van helder water en goede waterkwaliteit. Met name op luwe plaatsen van plassen en in smallere watergangen komen wel drijfbladvegetaties voor, zowel gedomineerd door witte waterlelie en gele plomp als krabbenscheer. Elders – grote delen van de grote plassen - wordt niet voldaan aan de vereiste van drijvende of ondergedoken waterplanten met forse bladeren, wat vermoedelijk samenhangt met de diepte al dan niet in combinatie met golfslag. Het areaal voldoet op veel plekken niet aan de optimale functionele omvang van enkele hectares.

H4010B Vochtige heiden – laagveengebied

De huidige oppervlakte van vochtige heiden (laagveengebied) bedraagt 27,2 ha in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Bijna het volledige areaal ligt in het midden van deelgebied Plassen- en moerasgebied. Daarnaast ligt zo’n 3,5 ha in deelgebied De Haak en zo’n 0,3 ha in de Meijegraslanden. Volgens de T0-kartering uit 2009 kwalificeert in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 17,4 ha als Vochtige heiden. De huidige 27,2 ha duidt daarmee op een flinke toename van het oppervlak. Het habitattype heeft zich onder andere ontwikkeld uit veenmosrietland onder invloed van successie en botanisch beheer. Ook is het mogelijk ontwikkeld op plagplekken (Van der Goes, 2024). 

De vegetatiekundige kwaliteit van het habitattype is voor 23,2 ha goed. Op 3,9 ha heeft het habitattype een matige vegetatiekundige kwaliteit. De kwaliteit op basis van typische soorten is goed. Het habitattype kent echter in totaal maar één relevante typische soort, namelijk de ronde zonnedauw. In de afgelopen periode van zes jaar (2014-2020) is deze soort meer dan honderd keer in de deelgebieden Plassen- en moerasgebied en De Haak aangetroffen. Naast deze deelgebieden werd de ronde zonnedauw ook in het deelgebied Schraallanden langs de Meije meer dan vijftig keer aangetroffen.

Er wordt niet aan alle abiotische randvoorwaarden voldaan. Vochtige heiden vereisen onder andere een ‘zeer natte’ tot ‘natte’ vochttoestand, een nauwelijks wegzakkende tot zeer ondiepe GLG en een zeer- tot matig voedselarm milieu. Het habitattype ligt met name centraal in het Plassen- en moerasgebied, waar een flexibel peil wordt gehanteerd waarbinnen slechts 2 cm peilfluctuatie mogelijk is. Daarnaast ligt een deel van het habitattype in deelgebied De Haak. De Haak heeft een vast peil en analyse van peilbuisgegevens en oppervlaktepeil door Stofberg et al. (2019) laat zien dat oppervlaktepeilen in de periode van 2011-2018 relatief constant zijn gebleven, uitgezonderd de droge zomers van 2013 en 2018 waar het oppervlaktepeil enkele centimeters uitzakte. Daarentegen vertoont de stijghoogte van het grondwaterpeil in de Haak meer dynamiek, met lage standen in de zomer en hoge standen in de winter (Stofberg et al., 2019). Daarnaast suggereert de te hoge bedekking van grassen in het merendeel van de vegetatieopnames een te hoge nutriëntenbeschikbaarheid, mogelijk veroorzaakt door stikstofdepositie en/of verdroging.

De kwaliteit op basis van structuur en functie van het habitattype is matig. In de meeste opnamen is sprake van dominantie van dwergstruiken (vooral gewone dopheide, maar ook rode bosbes en exoten cranberry en appelbes). De bedekking van struiken en bomen is over het algemeen zeer beperkt, behalve in De Haak waar de bedekking van opslag ruim 8% is (nog wel onder de 10%). Lokaal vormt opslag van cranberry en appelbes een knelpunt. Ondanks dat de gekarteerde vegetatietypen overwegend kwalificeren als een ‘goede vegetatiekundige kwaliteit’, blijkt dat in het merendeel van de opnames de bedekking van grassen (vooral pijpenstrootje, maar ook riet en moerasstruisgras) (te) hoog is. In de meeste opnames is de bedekking van veenmossen hoog en is sprake van een redelijke soortenrijkdom aan mossen. Het areaal voldoet op de meeste plekken aan de optimale functionele omvang van enkele hectares. 

H6410 Blauwgraslanden

De huidige oppervlakte van blauwgraslanden bedraagt 4,9 ha in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Bijna het volledige areaal ligt aaneengesloten in deelgebied Schraallanden langs de Meije. Daarnaast liggen nog kleine percelen in deelgebied Plassen- en moerasgebied en deelgebied de Haak. Volgens de kartering uit 2009 kwalificeerde 15,3 ha als Blauwgraslanden. Het oppervlak is sinds 2009 dus sterk afgenomen. In deelgebieden De Haak en het Plassen- en moerasgebied nam de oppervlakte van het habitattype echter juist toe. De achteruitgang vond met name plaats in de Schraallanden langs de Meije (Van der Goes, 2024). Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt door verzuring, zie hieronder in de alinea over abiotische kwaliteit. 

De vegetatiekundige kwaliteit is op 3,6 ha goed. Op 1,3 ha komt het habitattype met een matige vegetatiekundige kwaliteit voor (Van der Goes, 2024). De kwaliteit op basis van typische soorten is goed. Het habitattype kent in totaal dertien typische soorten, waarvan tien relevant zijn voor het gebied. Van de soorten klein glidkruid en kranskarwij is niet bekend of ze de afgelopen twintig jaar (2000-2020) in Nieuwkoopse Plassen of omringende gebieden voorgekomen zijn en worden daarom buiten beschouwing gelaten. De moerasparelmoervlinder is sinds 1982 niet waargenomen[4] en eveneens buiten beschouwing gelaten. In de afgelopen periode van zes jaar (2014-2020) werden zeven relevante soorten binnen het habitattype gevonden. Het betreft blauwe knoop, blauwe zegge, blonde zegge, kleine valeriaan, knotszegge, Spaanse ruiter en vlozegge. Vlozegge is alleen in De Haak te vinden. Blonde zegge en Spaanse ruiter komen alleen binnen de habitattypes voor in De Haak en Schraallanden langs de Meije. Alle zeven soorten komen voor in deelgebied De Haak, in Schraallanden langs de Meije komen blauwe knoop, blauwe zegge, blonde zegge, kleine valeriaan en Spaanse ruiter voor binnen het habitattype. In Plassen- en moerasgebied komen binnen de habitattypen blauwe knoop en blauwe zegge voor. Daarnaast werd watersnip wel in het Natura 2000-gebied aangetroffen, maar niet broedend in het gekarteerde habitattype.

Er wordt niet voldaan aan de abiotische randvoorwaarden. Blauwgrasland wordt gekarakteriseerd door voedselarme, basenhoudende bodems die ’s winters plasdras staan en ’s zomers oppervlakkig uitdrogen. Blauwgrasland komt met name voor in deelgebied Schraallanden langs de Meije. Uit onderzoek waarbij de vegetatiekarteringen uit 2000 (Berg, 2001) en 2008 (Tolman & Pranger, 2009) zijn vergeleken komt naar voren dat goed ontwikkelde blauwgraslandvegetaties zijn vervangen door minder soortenrijke rompgemeenschappen. Het verdwijnen van blauwgraslandvegetaties ten gunste van met name heischrale vegetaties wijst op (oppervlakkige) verzuring (van der Welle et al., 2012). Uit een eerder uitgevoerde systeemanalyse (Van der Welle et al., 2012) komt naar voren dat verzuring (voornamelijk als gevolg van verdroging) het belangrijkste knelpunt vormt voor behoud van blauwgraslanden in deelgebied Schraallanden langs de Meije. Dit komt doordat het gebied al decennialang een wegzijgingsgebied is en er geen inundatie meer plaatsvindt en de grondwaterstanden in een groot deel van het jaar te laag staan. Onderzoek door Van den Broek & Smolders (2018) laat een afname van de pH, de basenverzadiging en calciumconcentratie in ondieper gelegen lagen zien. Dit duidt op een oppervlakkige verzuring van de toplaag van de bodem, die veroorzaakt kan zijn door een combinatie van verdroging en onvoldoende aanrijking van de bodem met basen (zuurbufferend vermogen) (Van den Broek & Smolders, 2018). Verzuring is daarnaast ook een gevolg van de sterk verhoogde stikstofdepositie tot de dag van vandaag en de zwaveldepositie tot enkele decennia geleden. Uitbreiding is op verschillende locaties mogelijk (o.a. in de Meijegraslanden en Westveen), maar een deel van de potentiële locaties ligt op gronden die nu nog bemest worden.

De kwaliteit op basis van structuur en functie van het habitattype is slecht. Informatie over de mate van opslag van bomen en struiken ontbreekt. Er vindt hooilandbeheer plaats. De bedekking van appelbes op perceelsniveau is laag is en blijft door jaarlijks maaien. Het areaal voldoet aan de optimale functionele omvang van enkele hectaren. Er is echter onvoldoende aanvoer van basenrijk water in Schraallanden langs de Meije om verdere verzuring te voorkomen. Door verzuring door de hoge stikstofdepositie en verdroging, is de kwaliteit van het blauwgrasland in de Schraallanden langs de Meije sterk verslechterde de afgelopen decennia. Moerasheide en soorten van veenmosrietland nemen hier toe ten koste van blauwgraslandsoorten (Schriftelijke mededeling prov. Zuid-Holland: Verslag Veldbezoek, 2021). 

H6430A Ruigten en zomen – moerasspirea 

De huidige oppervlakte van H6430A ruigten en zomen (moerasspirea) bedraagt 48,6 ha in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Bijna het volledige areaal ligt verspreid over kleine percelen in deelgebied Plassen- en moerasgebied. Daarnaast liggen kleine delen in deelgebieden de Haak en Meijegraslanden. Volgens de kartering uit 2009 (versie 2) kwalificeerde 18,5 ha als ruigten en zomen (moerasspirea). Dit betekent dat het gekarteerde oppervlak sindsdien flink is toegenomen. Dit heeft mogelijk te maken met wijzigingen in beheer en/of de wijze van karteren. Langbroek et al. (2019b) zeggen hierover het volgende: “De natte strooiselruigten met Moerasspirea (H6430A met voornamelijk vegetatietypen: 32A1-1, 32A1-2 en 32A1-5) zijn sterk toegenomen (met ongeveer 24 ha). Het niet kwalificerende type van Hennegras en Grote wederik (32A1-6) lijkt sterk te zijn afgenomen (van 97 ha naar 43 ha) en deels over te zijn gegaan in een van voornoemde vegetatietypen (van 97 ha naar 43 ha). 

De vegetatiekundige kwaliteit is goed op 23,1 ha en matig op 25,5 ha (Van der Goes, 2024). De kwaliteit op basis van typische soorten is matig. Het habitattype kent in totaal negen typische soorten, waarvan acht relevant zijn voor het gebied. De purperstreepparelmoervlinder is de afgelopen twintig jaar (2000-2020) niet in Nieuwkoopse Plassen of omringende gebieden waargenomen (schrift. med. Natuurmonumenten) en wordt daarom buiten beschouwing gelaten. In de laatste zes jaar (2014-2020) zijn vier van deze soorten in het habitattype waargenomen. Het betreft dwergmuis, moerasspirea, moeraswolfsmelk, en poelruit. Deze soorten werden alle vier in deelgebied Plassen- en moerasgebied binnen het gekarteerde habitattype waargenomen. In de Meijegraslanden trof men dwergmuis, moerasspirea en poelruit aan, en daarnaast is moerasspirea nog gevonden in Binnenpolder en De Haak. De soorten moerasspirea (>8.000) en poelruit (>1.500) werden het vaakst over het gehele gebied waargenomen. Waterspitsmuis en bosrietzanger werden wel binnen het Natura 2000-gebied gevonden, maar niet binnen het gekarteerde habitattype.

Het habitattype voldoet wel aan de abiotische randvoorwaarden. Het habitattype omvat natte, soortenrijke ruigte van zoet, laagdynamisch milieu. Deze omstandigheden zijn in een groot deel van het gebied aan de orde. 

De kwaliteit op basis van structuur en functie van het habitattype is goed. Er lijkt sprake te zijn van dominantie van ruigtekruiden. Uit de vegetatiekartering blijkt dat in veel opnames soorten als moerasspirea, echte valeriaan, poelruit, grote kattenstaart, grote wederik, harig wilgenroosje en koninginnenkruid dominant aanwezig zijn. Daarnaast wordt voldaan aan de optimale functionele omvang van enkele hectares.

H6430B Ruigten en zomen – harig wilgenroosje

In 2019 is geen areaal gekarteerd als H6430B ruigten en zomen (harig wilgenroosje) in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Op de T0-kaart (versie 2) is van dit habitattype een zeer beperkt oppervlak van 0,6 ha gekarteerd, verspreid over een paar locaties. In 2019 zijn wel twee typische soorten van het habitattype aangetroffen in het gebied: heemst en moerasmelkdistel (maar deze zijn niet per se beperkt tot kwalificerende vegetatietypen voor H6430B. Om vegetaties als habitattype te kunnen vastleggen moeten deze echter vlakvormig aanwezig zijn. Dat is in het gebied niet het geval. Het is onduidelijk hoe groot de theoretische opgave is omdat deze niet apart is berekend in de Natuurdoelanalyse. De theoretische opgave voor H64030B is daarin samen met die voor H6430A op 34 ha bepaald. De twee subtypen halen deze opgave ruim.

Aangezien dit habitattype niet als aanwezig is gekarteerd, kan niets gezegd worden over de onderliggende kwalificerende vegetatietypen. Ook zijn de aanwezige typische soorten daarmee niet te koppelen aan de vegetatiekundige kwaliteit van het habitattype. Wel zijn vier van de acht typische soorten voor ruigten en zomen (harig wilgenroosje) in het Natura 2000-gebied aangetroffen. Het betreft dwergmuis, heemst, moerasmelkdistel en bosrietzanger. Heemst is in 2019 voor het eerst aangetroffen, op twee locaties.

Dit habitattype is niet als aanwezig gekarteerd, ook wordt aan de randvoorwaarde regelmatige tot incidentele overstromingen in een groot deel van het gebied niet voldaan. Er is een nagenoeg vast peil, maar lokaal treedt incidenteel inundatie op door opstuwing bij harde wind. Aan de randvoorwaarden qua vochtgehalte, incidentele tot regelmatige inundatie en voedselrijkdom wordt in een deel van het gebied wel voldaan. Mogelijk is de pH te laag voor optimale ontwikkeling, wat de reden zou kunnen zijn dat de kenmerkende soorten vooral in de oeverzone (onder invloed van oppervlaktewater met enige buffering) zijn aangetroffen (Dam & van ’t Veer 2010; Langbroek et al. 2019b).

Dit habitattype is niet als aanwezig gekarteerd, aan de minimale functionele omvang van enkele hectares wordt daarmee niet voldaan. Aan de vereiste van een dominantie van ruigtekruiden wordt op locaties waar het andere subtype (Ruigten en zomen – moerasspirea) wordt gevonden wel voldaan.

H7140A Overgangs- en trilvenen – trilvenen

Er is in 2019 geen areaal gekarteerd als overgangs- en trilvenen (trilvenen) in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Volgens de kartering uit 2009 was in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 1,2 ha aanwezig dat kwalificeerde als Overgangs- en trilvenen (trilvenen). Kwalificerende vegetatietypen zijn nu volledig uit de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck verdwenen. Van der Goes (2024) wijdt dit gedeeltelijk aan een karteereffect en deels aan verzuring van kwalificerende vegetaties. 

Aangezien dit habitattype niet als aanwezig is gekarteerd, kan niets gezegd worden over de onderliggende kwalificerende vegetatietypen. Ook zijn de aanwezige typische soorten daarmee niet te koppelen aan de vegetatiekundige kwaliteit van het habitattype. Wel zijn drie van de acht typische soorten voor overgangs- en trilvenen (trilvenen) in het Natura 2000-gebied aangetroffen. De soort Anabolia brevipennis is de afgelopen 20 jaar (2000-2020) niet in Nieuwkoopse Plassen of omringende gebieden voorgekomen en worden daarom buiten beschouwing gelaten. Rood schorpioenmos en veenmosorchis werden in de afgelopen zes jaar (2014-2020) in deelgebieden De Haak en Plassen- en moerasgebied waargenomen. Ronde zegge is waargenomen in het deelgebied Plassen- en moerasgebied. De typische soorten komen voor op locaties waar eerder (2009) trilveen gekarteerd was. 

In 2019 is geen areaal gekarteerd dat voldoet aan de richtlijnen voor dit habitattype. In een onderzoek uit door Stofberg et al. (2019) is wel op een aantal locaties trilveen gevonden in deelgebied Plassen- en moerasgebied. Uit dit onderzoek kwam naar voren dat ondanks dat er wel rood schorpioenmos voorkomt, dat als indicatorsoort voor goed-ontwikkeld trilveen wordt gezien, op meerdere onderzochte locaties in het Plassen- en moerasgebied sprake is van duidelijke tekenen van verzuring. Daarbij ontbreekt voldoende basenrijk water. Uit het onderzoek kwam daarnaast naar voren dat basenrijk water alleen via het oppervlaktewater binnenkomt en dat de locaties te zwak gebufferd zijn voor een duurzame instandhouding van schorpioenmostrilveen. In deelgebied De Haak kwam een aantal jaren geleden ook trilveen voor, dit is echter door verzuring omgeslagen naar een door algen gedomineerde situatie. Daarnaast is het aandeel veenmos enigszins toegenomen. Om trilveen te herstellen in het Plassen- en moerasgebied zijn in 2018 plagmaatregelen genomen. Hierdoor is de abiotiek zodanig aangepast dat matig basenrijk water aangevoerd wordt. De kans op regeneratie van trilveen lijkt hier vrij groot.

Voor een goede structuur en functie is onder andere een minimale functionele omvang van enkele hectaren noodzakelijk. Aangezien er geen kwalificerend areaal meer over is, is hier geen sprake meer van. 

H7140B Overgangs- en trilvenen – veenmosrietlanden

De huidige oppervlakte van overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) bedraagt 232,9 ha in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Bijna het volledige areaal ligt verspreid in deelgebied Plassen- en moerasgebied. Daarnaast komt het habitattype voor in deelgebied De Haak. Volgens de kartering uit 2009 was in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 167,7 ha aanwezig dat kwalificeerde als Overgangs- en trilvenen (veenmosrietland). Het oppervlak is flink toegenomen als gevolg van genomen maatregelen (stoppen met sluik branden en het overgaan naar nazomermaaien). Alleen in deelgebied Meijegraslanden is het habitattype afgenomen en verdwenen. 

De vegetatiekundige kwaliteit is voor het overgrote deel goed, namelijk op 232,6 ha. Op 0,3 ha komt het habitattype met een matige kwaliteit voor. De bedekking van pijpenstrootje en de oppervlakten waar deze soort dominant was zijn kleiner in de T1-karting dan in de T0-kartering (Van der Goes, 2024). De kwaliteit op basis van typische soorten is ook goed. Het habitattype kent in totaal zestien typische soorten, waarvan twaalf relevant zijn voor het gebied. Van de soorten Anabolia brevipennis en veenmosbundelzwam is niet bekend of ze de afgelopen twintig jaar (2000-2020) in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck of omringende gebieden zijn voorgekomen en worden daarom buiten beschouwing gelaten. Gouden sprinkhaan en grote vuurvlinder zijn niet waargenomen (schrift. med. Natuurmonumenten) en eveneens buiten beschouwing gelaten. Koese et al. (2016) hebben Anabolia brevipennis niet aangetroffen in hun onderzoek. In de afgelopen zes jaar (2014-2020) werden acht van de twaalf soorten binnen het habitattype aangetroffen. Het betreft elzenmos, glanzend veenmos, kaal veenmosklokje, kamvaren, ronde zonnedauw, veenmosorchis, veenmosvuurzwammetje en watersnip. Zeven van deze soorten (uitgezonderd veenmosvuurzwammetje) werden gevonden in Plassen- en moerasgebied. In deelgebied De Haak werden zes typische soorten gevonden: elzenmos, glanzend veenmos, kamvaren, ronde zonnedauw, veenmosorchis, veenmosvuurzwammetje . In de Meijegraslanden zijn alleen glanzend veenmos, kamvaren en ronde zonnedauw waargenomen, en in Binnenpolder alleen kamvaren en ronde zonnedauw. Daarnaast zijn de soorten broos vuurzwammetje, Limnephilus incisus en veenmosgrauwkop wel waargenomen in het Natura 2000-gebied, maar niet binnen het gekarteerde habitattype. Koese et al. (2016) hebben de soort Limnephilus incisus niet aangetroffen, maar sluiten niet uit dat de soort dat de soort nog voorkomt in nat veenmosrietland in de oostelijke helft van het gebied.

Het habitattype voldoet niet aan alle abiotische randvoorwaarden. In 2011 is een vergelijkend onderzoek gedaan naar de bodemchemische condities in veenmosrietlanden (Van den Broek et al. 2011). De bodems van de veenmosrietlanden bleken matig tot slecht gebufferd en daarmee gevoelig voor verzuring. Verzuring heeft ertoe geleid dat de toplaag van de bodem is uitgeloogd. In 2018 is een uitgebreidere studie gedaan om na te gaan of er bodemchemische condities zijn die het verschil verklaren in de vegetatiesamenstelling van veenmosrietlanden die kwalificeren als ‘goed’ en veenmosrietlanden die kwalificeren als ‘matig’ (Van Diggelen & Van den Broek, 2019). Daaruit kwam naar voren dat de veenmosrietlanden met een matige kwaliteit zuurder waren. De lage pH en zwakke buffering in de bovenste 0-30 cm van de bodem zorgt ervoor dat veenmosrietlanden in het Plassen- en moerasgebied uiterst gevoelig zijn voor verzurende processen zoals atmosferische stikstofdepositie, die de successie richting verzuurd veenmosrietland/veenheide sterk bevorderen.

De kwaliteit op basis van structuur en functie van het habitattype is matig. Er is geen of weinig sprake van opslag van struweel door het jaarlijkse maaibeheer. Zonder maaibeheer zouden alle veenmosrietlanden snel dichtgroeien met al aanwezige afgemaaide elzen en appelbessen. Er is sprake van een gelaagde vegetatiestructuur met een goed ontwikkelde moslaag (in vrijwel alle opnames >70% bedekking). Lokaal vormt opslag van appelbes een knelpunt. Het areaal voldoet aan de optimale functionele omvang van enkele hectares. 

H7210* Galigaanmoerassen

De huidige oppervlakte van galigaanmoerassen bedraagt slechts 0,04 ha in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck, gelegen in het Plassen- en moerasgebied. De soort galigaan is lokaal zeer algemeen, maar vrijwel alleen in smalle randzones langs perceelranden, met name in het centrale deel van het Plassen- en moerasgebied. Volgens de kartering uit 2009 was in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 0,2 ha aanwezig dat kwalificeerde als Galigaanmoerassen. Dit duidt op een afname in oppervlak. Het lijkt er echter op dat bij de T0-kartering achteraf vlakken zijn ingetekend, waarbij gehele watergangen tot de vegetatie zijn gerekend, terwijl de soort in werkelijkheid alleen langs de oevers van de percelen staat (Langbroek et al., 2019a). Het areaal is in dat geval overschat. Uit de soortkartering (Langbroek et al., 2019b) blijkt dat de soort galigaan zich ten opzichte van de kartering uit 2009 zeer sterk heeft uitgebreid in het gebied. Het is daarom niet onwaarschijnlijk dat de ogenschijnlijke afname van het oppervlak van het habitattype niet een daadwerkelijke afname betreft, maar is veroorzaakt door een karteereffect. Hierbij is in 2019, in tegenstelling tot in 2009, het voorkomen in smalle, lijnvormige structuren (langs de watergang) niet als kwalificerend is onderkend, vanwege het niet voldaan aan de oppervlakte-eis. De sterke toename van de soort galigaan (Langbroek et al., 2019b) is een indicatie dat de trend van de oppervlakte van het habitattype positief is. 

De vegetatiekundige kwaliteit is op het volledige habitattype goed. Het habitattype kent slechts één typische soort, namelijk de blauwborst. De blauwborst werd in de afgelopen zes jaar (2014-2020) verspreid over alle deelgebieden met uitzondering van de Schraallanden langs de Meije waargenomen. De waarnemingen liggen echter allen buiten het habitattype, waardoor de kwaliteit op basis van typische soorten voor dit habitattype toch als slecht wordt beoordeeld. 

Het habitattype voldoet wel aan de abiotische randvoorwaarden. Omdat galigaan lokaal algemeen voorkomt en uitbreidt is het aannemelijk dat op deze locaties wordt voldaan aan de abiotische vereisten van de soort. De groei betreft echter bijna uitsluitend smalle randzones langs perceelranden, en geen vlakvormige groei. De soort kan zich niet uitbreiden aan de landzijde, omdat het daar te droog is. Inundatie door peilfluctuatie of door maaiveldverlaging zou de omstandigheden kunnen verbeteren. Uitbreiding richting het water treedt niet of nauwelijks op. Mogelijk vormt vaarverkeer daarbij een knelpunt, al hoewel het profieldocument aangeeft dat het habitattype onder invloed van enige golfwerking voorkomt.

De kwaliteit op basis van structuur en functie van het habitattype is matig. Kensoorten van het verbond Caricion davallianae ontbreken op de locatie waar het habitattype aanwezig is. Dit hangt samen met de basenrijkdom van het water. Er is wel enige dynamiek in de vorm van golfslag door wind en op plaatsen waar gevaren mag worden. Dynamiek door peilfluctuatie ontbreekt door de zeer beperkte peilverschillen. Ook ontbreekt het aan een voldoende hoge waterstand op de percelen. Hierdoor komt galigaan nu alleen in smalle oeverzones voor en niet (vlakdekkend) op de percelen. Er wordt niet voldaan aan de optimale functionele omvang van enkele honderden m2.

H91D0* Hoogveenbossen

De huidige oppervlakte van hoogveenbossen bedraagt 14,1 ha in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (Van der Goes, 2024). De percelen liggen met name in deelgebieden Plassen- en moerasgebied en de Haak. Ook zijn percelen met het habitattype aanwezig in deelgebieden Meijegraslanden en Westveen. 

Volgens de kartering uit 2009 was in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 28,8 ha aanwezig dat kwalificeerde voor het habitattype Hoogveenbossen. Het oppervlak is daarmee flink afgenomen. Vermoedelijk heeft deels een verschuiving plaatsgevonden van berkenbroekbos (kwalificerend voor Hoogveenbos) naar elzenbroek (niet kwalificerend). In 2019 is het oppervlakte elzenbroekbos met ongeveer 10 ha toegenomen. Daarnaast is in de recente kartering minder H91D0* Hoogveenbossen opgenomen, doordat percelen met berkenbroekbos met appelbes niet kwalificeren. Het oppervlak berkenbroekbos met appelbes is toegenomen van 31 ha in 2009 naar 34 ha in 2019. Ook is in 2019 bijna 9 ha met drogere (niet kwalificerende) bostypen gekarteerd. Daarnaast is mogelijk ook sprake van een karteereffect. Voor de T0-kaart is waarschijnlijk grover gekarteerd dan voor de T1-kaart. Dit kan hebben geleid tot onterechte toekenning van het habitattype aan een groot oppervlakte, terwijl het habitattype slechts een gedeelte van het vlak betrof (Van der Goes, 2024). 

De vegetatiekundige kwaliteit van het habitattype is voor het overgrote deel matig. Slechts 0,3 ha heeft een goede vegetatiekundige kwaliteit. De kwaliteit op basis van typische soorten is slecht. Het habitattype kent in totaal vijf typische soorten, waarvan alle voor dit Natura 2000-gebied relevant zijn. Geen van deze soorten zijn binnen het gekarteerde habitat waargenomen. In de afgelopen periode van zes jaar (2014-2020) werd één relevante typische soort binnen het Natura 2000-gebied aangetroffen, namelijk de witte berkenboleet in Plassen- en moerasgebied. Houtsnip is wel waargenomen in het gebied, maar omdat broeden niet kon worden vastgesteld vanwege zijn zeer schuwe en bedekte levenswijze is deze soort niet als aanwezige typische soort in de analyse opgenomen. Ook de matkop is waargenomen in De Haak, maar niet bevestigd broedend, en daarom niet als aanwezige typische soort meegerekend.

Het habitattype voldoet niet aan de abiotische randvoorwaarden. De verschuiving van berkenbroekbos naar elzenbroekbos indiceert dat de alkaliniteit en voedingstoffenbeschikbaarheid toenemen. Beiden zijn waarschijnlijk een gevolg van verdroging van veen. In 2019 is ongeveer 10 ha meer elzenbroekbos gekarteerd dan in 2009. Daarnaast is ook bijna 9 ha overig bos gekarteerd in 2019, met drogere bostypen. Dit lijkt eveneens te wijzen op verdroging. Er zijn echter geen metingen verricht.

De kwaliteit op basis van structuur en functie van het habitattype is slecht. Veenmosrijke berkenbroekbossen komen slechts over kleine oppervlakten voor. Het areaal voldoet met 14,1 ha verspreid over het gehele Natura 2000-gebied niet aan de optimale functionele omvang van tientallen hectares. In hoeverre oude (dode) bomen aanwezig zijn is daarnaast onbekend.

7.3 Habitatrichtlijnsoorten

H1016 Zeggekorfslak

Het doel voor zeggekorfslak is behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van de populatie.  

In de periode van 2006 t/m 2014 is de soort waargenomen op vier locaties binnen twee kilometerhokken. De soort is in 2006 onderzocht waarbij slechts op een beperkt deel van het gebied gezocht kon worden. In 2007 is aanvullend in het midden- en noordelijke deel op nog eens 17 plekken onderzoek gedaan, maar de zeggekorfslak is toen niet aangetroffen. In 2006 zijn 50 exemplaren gevonden en in 2014 zijn tijdens een veldexcursie 10 exemplaren aangetroffen. Op basis van deze waarnemingen werd in 2014 gesteld dat de soort in geringe aantallen voorkwam in het Natura 2000-gebied. In 2015 en 2021 is opnieuw onderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van de soort (Koese et al., 2016; Koese et al., 2021). 

De locaties die in 2015 zijn onderzocht zijn in 2021 zoveel mogelijk opnieuw volgens dezelfde methode bekeken. Het aantal sublocaties was bij een aantal plekken hoger of lager in 2021 dan in 2015. Om de aantallen tussen de locaties te kunnen vergelijken is het gemiddelde aantal bepaald over de sublocaties. Op basis van de resultaten is een trendanalyse uitgevoerd (Koese et al., 2021). 

In 2021 is onderzoek uitgevoerd op 47 en in 2015 op 16 locaties. In totaal zijn op 2 locaties in 2021 de soort aangetroffen met in totaal 140 exemplaren verspreid over 13 sublocaties. In 2015 is de soort op 1 locatie gevonden met in totaal 10 exemplaren verspreid over 5 sublocaties. Op de locatie waar in 2015 de soort is aangetroffen zijn in 2021 meer exemplaren gevonden (Koese et al., 2021). Dat de soort in deze hoek wordt aangetroffen hangt mogelijk samen met de inlaat van kalkrijk water in de zuidwestelijke hoek van het gebied (Boesveld & Kalkman, 2007). De vindlocatie betreft een vrij jonge verlanding met voornamelijk pluimzegge en riet in een voormalige doorvaart tussen twee eilanden met moerasbos (Koese et al., 2021). 

De trendanalyse laat zien dat in absolute aantallen een toename is in aantallen en verspreiding, maar dat deze trend niet significant is. In het algemeen komt de soort zowel in 2015 als in 2021 in geringe aantallen voor in de Nieuwkoopse Plassen. Op basis van het onderzoek in 2021 wordt het aantal exemplaren in het gebied geschat op ten minste honderden exemplaren. Daarnaast, wanneer voor het hele zuidelijke deel van de Nieuwkoopse Plassen een vergelijking wordt gemaakt met 2006 is er eerder sprake van een stabiele populatie dan van een verbeterde situatie (Koese et al., 2021). 

Op een aantal plekken was tijdens het onderzoek van 2021 zichtbaar dat de zeggen-vegetaties in de oevers in omvang en vitaliteit verminderd waren door afslag van de oever. Ook is binnen het gebied een trend te zien dat de vegetatie van de dopheigraslanden vanwege verzuring uitwijken naar de oeverranden van het gebied. Om deze planten hier te behouden of ontwikkeling te stimuleren worden de oeverranden jaarlijks gemaaid zodat er geen soortenrijke grote zeggenruigten kunnen ontwikkelen. Deze ontwikkeling is ongunstig voor het leefgebied van de zeggekorfslak. De soort kan zich hier niet vestigen en bovendien raakt de soort zo verder geïsoleerd, waardoor de zeggekorfslak niet kan migreren (Koese et al., 2021). 

In andere delen van het gebied is juist geschikt leefgebied voor de soort ontstaan doordat er is afgestapt van het vroegere vegetatieverbrandingsbeheer. Door af te stappen van dit beheer hebben op veel oevers de zeggenvegetaties zich hersteld. In deze stukken is echter de zeggekorfslak tot dusver nog niet aangetroffen (Koese et a., 2021).  

H1082 Gestreepte waterroofkever

Het doel voor gestreepte waterroofkever is uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding van de populatie.  

De gestreepte waterroofkever komt verspreid voor in het Plassen- en moerasgebied en op enkele locaties in de Meijegraslanden. De meeste waarnemingen van deze soort bevinden zich in een kerngebied, min of meer centraal gelegen in het Plassen- en moerasgebied en De Haak. Hier is geschikt leefgebied voor gestreepte waterroofkever dan ook ruim voorhanden en er is sprake van een goede connectiviteit tussen de leefgebieden. De bekende vindplaatsen in dit kerngebied worden gemonitord binnen het NEM en hieruit blijkt dat de aantallen zich tussen 2004 en 2014 positief hebben ontwikkeld. Waar het in 2004 nog veel inspanning kostte om één exemplaar te vinden waren waarnemingen van tien exemplaren per meetpunt in 2014 niet ongewoon (Koese et al., 2016).  

Binnen het NEM wordt gestreepte waterroofkever enkel binnen een kerngebied gemonitord (zwart in Figuur 7‑2). Op basis van de NEM-onderzoeksronden in 2012 en 2018 lijkt binnen het kerngebied enige afname van de soort te zijn (Koese et al., 2021). Of er werkelijk sprake is van een afname kan op basis van twee meetgegevens nog niet worden vastgesteld (Koese et al., 2021).  

Om meer inzicht te krijgen in de trend van de soort is sinds 2015 een nieuwe provinciale monitoring gestart. Hierbij worden dertig meetpunten in zes kilometerhokken over het hele gebied gemonitord, buiten de kilometerhokken van het NEM. In 2021 is een nieuwe meting uitgevoerd op dezelfde locaties als in 2015. Uit de nieuwe monitoring is gebleken dat de soort verder is uitgebreid in het gebied. Binnen de selectie van dertig onderzochte meetpunten is de soort aangetroffen op drie locaties in 2015, en op zes locaties in 2021. Op drie van die locaties werd de soort ook in 2015 aangetroffen. Ook het aantal waarnemingen per inventarisatieronde is toegenomen van twee tot drie exemplaren in 2015 naar tien tot twaalf in 2021 (Koese et al., 2021).  

De trend van gestreepte waterroofkever is qua verspreiding en aantallen buiten het kerngebied positief. Hoewel de Amerikaanse rivierkreeft sterk is toegenomen in het gebied lijkt er vooralsnog geen verband te zijn met de afname van de gestreepte waterroofkever. De Amerikaanse rivierkreeft zorgt door aantasting van de vegetatie dat diverse andere waterorganismen sterk in aantallen afnemen. De gestreepte waterroofkever komt echter van nature voor in relatief open en vaak spaarzaam begroeide heldere plassen en petgaten. In de Nieuwkoopse Plassen is de Amerikaanse rivierkreeft voornamelijk aanwezig in de ondiepe sloten van het gebied. Zolang de wateren voldoende schoon, helder en beschaduwd blijven en er geen kroosdek ontstaat lijken de veranderingen in samenstelling van de rivierkreeften en waterplanten vooralsnog geen negatief effect te hebben op de populatie van de gestreepte waterroofkever (Koese et al., 2021).

Figuur 7‑2 Dekking in kilometerhokken van de verschillende meetprogramma’s voor gestreepte waterroofkever in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Met zwarte lijnen en NEM is aangegeven: de landelijke Netwerk Ecologische monitoring. Met rode lijnen en PZH is aangegeven: Monitoring van provincie Zuid-Holland. 
afbeelding binnen de regelingKoese et al., 2021
H1134 Bittervoorn

Het doel voor bittervoorn is behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van de populatie. 

Gegevens over de aanwezigheid in de huidige situatie komen van onderzoek door RAVON in 2018 (Groen & Kranenbarg, 2019). In dit onderzoek is heel Nieuwkoopse Plassen & De Haeck steekproefsgewijs middels eDNA en schepnetinventarisatie onderzocht op aanwezigheid van bittervoorn. De eDNA analyses hebben aangetoond dat de bittervoorn in zeven kilometerhokken voorkomt, waarvan drie al bekende kilometerhokken. Met het schepnet is deze soort alleen gevangen in kilometerhok 19. Gecombineerd met zowel de actuele als de historische verspreidingsgegevens is de bittervoorn aangetroffen in tien kilometerhokken Figuur 7‑3. Het aandeel DNA van de bittervoorn is in bijna alle hokken zeer laag (< 1 %). Doordat de soort in lage dichtheden voorkomt, kan deze ook met eDNA gemist worden, waardoor de verspreidingsgegevens op basis van eDNA een lichte onderschatting kan zijn. Eerder onderzoek uit 2014 liet zien dat de grootste dichtheden bittervoorn gevonden werden in de Meije en ten oosten van de Vliet (van Schie et al., 2020). Echter, concrete monitoringsgegevens ontbreken om uitspraken te kunnen doen over de geschatte huidige populatieomvang.

Figuur 7‑3. Waarnemingen van bittervoorn in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Verspreiding is gebaseerd op eDNA (Groen & Kranenbarg, 2019) en schepnetinventarisaties uit voorliggend onderzoek en overige waarnemingen na 2000.
afbeelding binnen de regelingNDFF, 2019.

In principe kan de bittervoorn leefgebied vinden op locaties met leefgebieden LG2 Geïsoleerde meander en petgat en de habitattypen H3140 Kranswierwateren en H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden. Dit is ruim voorhanden in het Natura 2000-gebied en er is sprake van een goede connectiviteit tussen de leefgebieden. Groen en Kranenbarg (2019) hebben ook de habitatgeschiktheid voor de bittervoorn beoordeeld, gebaseerd op de habitateisen ten aanzien van aanwezigheid van submerse vegetatie, rijk begroeide flauwe oevers, aanwezigheid van structuren, helderheid van het water, de aanwezigheid van slib en stroming. Zij concluderen dat de Nieuwkoopse Plassen & De Haak zowel matig geschikt als optimaal geschikt habitat biedt voor de bittervoorn. Het merendeel van de habitat is als matig geschikt beoordeeld vanwege het geringe doorzicht, gebrek aan waterplanten en zeer zachte bodem (slib/bagger). Met name het laatste zorgt voor een zeer beperkt areaal aan voortplantingshabitat doordat weinig tot geen grote zoetwatermosselen hierin kunnen gedijen. Ook de aanwezigheid van de muskusrat zorgt voor minder zoetwatermosselen. Figuur 7‑4 geeft enkel het optimaal geschikte habitat weer. Overige watergangen zijn als matig geschikt beoordeeld. Geschikt habitat is volgens recent onderzoek voornamelijk gelegen in smalle kleinschalige watergangen ten zuid- en noordoosten van de Zuideinderplas (Groen & Kranenbarg, 2019). De lage dichtheden corresponderen met de aanwezige habitat. Voor een laagveen plassengebied als de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck komt dit overeen met de verwachtingen. In een laagveengebied als de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck zal altijd sprake zijn geweest van enigszins bruin water, doordat humuszuren vanuit het veen en de bodem in oplossing gaan. Bij grote wateroppervlakken wordt dit nog versterkt door opwerveling. Voor deze analyse wordt het beperkte doorzicht niet als belemmerend voor het behalen van de instandhoudingsdoelstelling gezien en wordt de kwaliteit van het leefgebied in het licht van de karakteristieken van het gebied als goed beoordeeld. De verwachting is dat de bittervoorn hier duurzaam kan voortbestaan, zij het met lage dichtheden. Dit wordt onderschreven door Groen & Kranenbarg (2019), waarbij zij opmerken dat het belangrijk is dat de subemerse en emerse vegetatie behouden blijft en dat de aanwas van slib tot een minimum behouden moet worden, door bijvoorbeeld gefaseerd te baggeren/schonen en hierbij zoetwatermosselen terug te zetten.

Figuur 7‑4. Visualisatie van de habitatbeoordeling op kaart van de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Nagenoeg het gehele gebied is beoordeeld als matig geschikt habitat voor de bittervoorn. Voor de leesbaarheid is enkel optimaal geschikt habitat weergegeven.
afbeelding binnen de regelingGroen & Kranenbarg, 2019.

Aangezien concrete monitoringsgegevens ontbreken kunnen er geen eenduidige uitspraken worden gedaan over de trend van bittervoorn in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Het is van belang dat zowel de aantallenontwikkeling als de verspreiding van bittervoorn goed gemonitord blijft worden en dat daarbij ook een schatting van de populatieomvang gemaakt wordt. Voor de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck wordt aanbevolen om met electrovisserij te monitoren, overige inventarisatietechnieken voor dichtheidsbepalingen zijn door het terrein beperkt inzetbaar. Vanwege het belang van zoetwatermosselen voor de voortplanting van de bittervoorn, zouden ook de zoetwatermosselen in monitoring moeten worden meegenomen.

H1149 Kleine modderkruiper

Het doel voor kleine modderkruiper is behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van de populatie. 

Gegevens over de aanwezigheid in de huidige situatie komen van onderzoek door RAVON in 2018 (Groen & Kranenbarg, 2019). In dit onderzoek is heel Nieuwkoopse Plassen & De Haeck steekproefsgewijs middels eDNA en schepnetinventarisatie onderzocht op aanwezigheid van kleine modderkruiper. De kleine modderkruiper is met eDNA in negen kilometerhokken aangetroffen, waarvan vier kilometerhokken waar de soort eerder (>2.000) werd aangetroffen. Met de schepnetinventarisaties is de soort in nog eens drie kilometerhokken aangetroffen. Tijdens de schepnetinventarisaties zijn er relatief veel exemplaren in kilometerhok 5 gevangen (n=19). Gecombineerd met de historische waarnemingen (>2.000) heeft de soort een totale verspreiding van 20 kilometerhokken (Figuur 7‑5). Het aandeel eDNA is over het algemeen zeer laag, van enkele procenten tot minder dan 1 %. Alleen in kilometerhok 1 is het aandeel relatief hoog, namelijk 17%. Doordat de soort in lage dichtheden voorkomt, kan deze ook met eDNA gemist worden, waardoor de verspreidingsgegevens op basis van eDNA een lichte onderschatting kan zijn. Eerder onderzoek uit 2014 liet zien dat de grootste dichtheden modderkruiper gevonden werden in de Meije (van Schie et al., 2020). Echter, concrete monitoringsgegevens ontbreken om uitspraken te kunnen doen over de geschatte huidige populatieomvang. Het is daardoor ook onduidelijk of de totale populatieomvang voldoet aan de berekende minimale populatieomvang van 17.250 (zie Figuur 7‑5).

Figuur 7‑5. Waarnemingen van kleine modderkruiper in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Verspreiding is gebaseerd op eDNA en schepnetinventarisaties uit voorliggend onderzoek en overige waarnemingen na 2000 (NDFF, 2019). In totaal is de kleine modderkruiper in 20 kilometerhokken waargenomen.
afbeelding binnen de regelingGroen & Kranenbarg, 2019.

In principe kan de kleine modderkruiper leefgebied vinden op locaties met leefgebieden LG2 Geïsoleerde meander en petgat en de habitattypen H3140 Kranswierwateren en H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden. Dit is ruim voorhanden in het Natura 2000-gebied. Gezien de verspreiding over een groot deel van het gebied lijkt het niet slecht te gaan met kleine modderkruiper. Belangrijk hierbij is dat de populaties niet geïsoleerd zijn en dat er uitwisseling plaats kan vinden met populaties in de aangrenzende gebieden zoals de Polder Zegvelderbroek of de Grote Wetering. Deze uitwisseling lijkt goed te functioneren, aangezien de waarnemingen zich concentreren op de grens met deze buurpopulaties. Groen en Kranenbarg (2019) hebben ook de habitatgeschiktheid voor de kleine modderkruiper beoordeeld, gebaseerd op de habitateisen ten aanzien van aanwezigheid van submerse vegetatie, rijk begroeide flauwe oevers, aanwezigheid van structuren, helderheid van het water, de aanwezigheid van slib en stroming. Zij concluderen dat de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck een geringe oppervlakte aan optimaal geschikt habitat bieden voor kleine modderkruiper (Figuur 7‑6). De habitat was vaak matig door het geringe doorzicht en zachte bodem. Het merendeel van het geschikte habitat is gelegen ten zuidoosten van de Zuideinderplas. Hierin zijn de meeste (n=19) kleine modderkruipers tijdens de schepnetinventarisaties gevangen. Het overige habitat is voor de kleine modderkruiper als matig geschikt beoordeeld. Deze beoordeling is hoofdzakelijk gebaseerd op de zeer zachte bodem, gebrek aan (fijne) oeverstructuur en eventueel aan sub- en emerse vegetatie (Groen & Kranenbarg, 2019). 

De lage dichtheden corresponderen met het aanwezige habitat. Voor een laagveen plassengebied als de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck komt dit overeen met de verwachtingen. In een veengebied als de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck zal altijd sprake zijn geweest van enigszins bruin water, doordat humuszuren vanuit het veen en de bodem in oplossing gaan. Bij grote wateroppervlakken wordt dit nog versterkt door opwerveling. Voor deze analyse wordt het beperkte doorzicht niet als belemmerend voor het behalen van de instandhoudingsdoelstelling gezien en wordt de kwaliteit van het leefgebied in het licht van de karakteristieken van het gebied als goed beoordeeld. De verwachting is dat de kleine modderkruiper hier duurzaam kan voortbestaan, zij het met lage dichtheden. Dit wordt onderschreven door Groen & Kranenbarg (2019), waarbij zij opmerken dat het belangrijk is dat de sub- en emerse vegetatie behouden blijft.

Figuur 7‑6. Visualisatie van de habitatbeoordeling op kaart van de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Nagenoeg het gehele gebied is beoordeeld als matig geschikt habitat voor kleine modderkruiper. Voor de leesbaarheid is enkel optimaal geschikt habitat weergegeven. 
afbeelding binnen de regelingGroen & Kranenbarg, 2019.

Aangezien concrete monitoringsgegevens ontbreken kunnen er geen eenduidige uitspraken worden gedaan over de trend van kleine modderkruiper in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Het is daarom van belang dat zowel de aantallen als de verspreiding van kleine modderkruiper goed gemonitord worden in het kader van het NEM en dat daarbij ook een schatting van de populatieomvang gemaakt wordt. Voor de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck wordt aanbevolen om met electrovisserij te monitoren, overige inventarisatietechnieken voor dichtheidsbepalingen zijn door het terrein beperkt inzetbaar.

H1163 Rivierdonderpad

Het doel voor rivierdonderpad is behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van de populatie. 

Gegevens over de aanwezigheid in de huidige situatie komen van onderzoek door RAVON in 2018 (Groen & Kranenbarg, 2019) en visstandsbemonstering door Hoogheemraadschap Rijnland in 2014 en 2019. Rivierdonderpad is in 2014 en 2019 in kleine aantallen aangetroffen (dichtheden zijn in beide jaren vergelijkbaar). De exoot marmergrondel is in 2019 ook in het waterlichaam aangetroffen (ook in kleine dichtheid). Op basis van deze gegevens is niet te zeggen of grondels de rivierdonderpad wegconcurreren.

In het onderzoek van RAVON is heel Nieuwkoopse Plassen & De Haeck steekproefsgewijs middels eDNA en zaklampinventarisatie onderzocht op aanwezigheid van rivierdonderpad. Middels eDNA inventarisaties is de soort waargenomen in zes kilometerhokken. Hiervan overlapt één kilometerhok met een historische waarneming van na 2000. De historische waarnemingen in kilometerhok 10 behoren tot het linkerdeel van de plas dat geen eigendom is van Natuurmonumenten. In het rechterdeel dat wél in verbinding staat zijn wel eDNA watermonsters genomen, zonder detectie van rivierdonderpad. De detectie in kilometerhok 12, 3 en 4 is opvallend aangezien deze hokken ver van het bekende areaal liggen. Het aandeel DNA van de rivierdonderpad is in bijna alle hokken zeer laag (<1%). Gecombineerd met eerdere waarnemingen (>2000) kent de rivierdonderpad een verspreiding van zeven kilometerhokken (Figuur 7‑7). Doordat de soort in lage dichtheden voorkomt, kan deze ook met eDNA gemist worden, waardoor de verspreidingsgegevens op basis van eDNA een lichte onderschatting kan zijn (Groen & Kranenbarg, 2019). Concrete monitoringsgegevens ontbreken om uitspraken te kunnen doen over de geschatte huidige populatieomvang. 

Figuur 7‑7. Waarnemingen van de rivierdonderpad in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Verspreiding is gebaseerd op eDNA en schepnetinventarisaties uit voorliggend onderzoek en historische waarnemingen (NDFF, 2019). In totaal is de rivierdonderpad in zeven kilometerhokken waargenomen.
afbeelding binnen de regelingGroen & Kranenbarg, 2019.

In principe kan de rivierdonderpad leefgebied vinden op locaties met de habitattypen H3140 Kranswierwateren en H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden en soortgelijke maar niet voor deze habitattypen kwalificerende vegetaties. Dit is ruim voorhanden in het Natura 2000-gebied. Op veel vindplaatsen van rivierdonderpad in Nederland is de soort afhankelijk van beschutting in de vorm van stortstenen of oeverbeschoeiing voor een geschikt habitat. Dergelijke structuren zijn beperkt aanwezig in het gebied. Daarnaast is rivierdonderpad gevoelig voor verslechtering van de waterkwaliteit. Om behoud van het leefgebied (zowel omvang als kwaliteit) en behoud van de populatie te kunnen waarborgen dienen relevante oeververdedigingen op bekende vindplaatsen in stand gehouden te worden en dient de waterkwaliteit niet te verslechteren. 

Door Groen & Kranenbarg (2019) is de habitatkwaliteit voor rivierdonderpad in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck beoordeeld als matig geschikt of ongeschikt, optimaal geschikt habitat is niet aangetroffen. Rivierdonderpad prefereert habitat met hard substraat (structuur) en zuurstofrijk (door stroming) helder water. Habitat dat als matig geschikt is beoordeeld bestaat uit grofweg twee gebieden met structuurelementen waarin rivierdonderpadden kunnen leven (Figuur 7‑8). Het stukje matig geschikt habitat ten zuidwesten van het onderzoeksgebied is gelegen nabij een brug met wat puin en daar ten noorden van ligt een oever van stortsteen (Groen & Kranenbarg, 2019). 

De lage dichtheden corresponderen met het aanwezige habitat. Voor een laagveenplassengebied als de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck komt dit overeen met de verwachtingen. Belangrijk om hierbij te bedenken is dat structuren voor de rivierdonderpad van nature nauwelijks aanwezig zijn in het gebied. Het ontbreken van deze structuren wordt hier niet gezien als een belemmering voor het behalen van de instandhoudingsdoelstelling (de soort was en is er, ondanks het ontbreken van die structuren dus is er in dit gebied zeker niet expliciet van afhankelijk) en dus wordt de kwaliteit van het leefgebied in het licht van de karakteristieken van het gebied als goed beoordeeld. De verwachting is dat de rivierdonderpad hier duurzaam kan voortbestaan, zij het in lage dichtheden. Behoud van de benodigde structuren langs de oever op de locaties waar de soort is aangetroffen, moet geborgd worden via beheerafspraken.

Figuur 7‑8. Visualisatie van de habitatbeoordeling op kaart van de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Nagenoeg het gehele gebied is beoordeeld als ongeschikt habitat voor de rivierdonderpad. Voor de leesbaarheid is enkel matig geschikt habitat weergegeven.
afbeelding binnen de regeling

Het is van belang dat zowel de aantallen als de verspreiding van rivierdonderpad goed gemonitord worden in het kader van het NEM en dat daarbij ook een schatting van de populatieomvang gemaakt wordt. Voor de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck wordt aanbevolen om met electrovisserij te monitoren, overige inventarisatietechnieken voor dichtheidsbepalingen zijn door het terrein beperkt inzetbaar. In hoeverre het landelijke probleem van concurrentie van exoten op de aantalsontwikkeling en verspreiding van rivierdonderpad in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck speelt, is onbekend. De oeverstructuren waar de soort is aangetroffen dienen te worden behouden.

H1318 Meervleermuis

Het doel voor de meervleermuis is behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van de populatie.

De Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is voor de meervleermuis enkel aangewezen als jachtgebied. In het gebied bevinden zich dus geen migratieroutes of verblijfplaatsen. Volgens Haarsma (2011) waren er binnen een straal van 10 km (de actieradius van een groep meervleermuizen) zes kraamverblijven en twee mannenverblijven (paarverblijven) aanwezig en boden deze verblijfplaatsen onderdak aan 900 individuen die dus van het gebied gebruik maken als jachtgebied. Het belang van de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck voor de aanwezige populatie is door Haarsma (2011) als groot beoordeeld. De berekende benodigde minimale populatieomvang is 503 individuen en hier werd (in de omgeving) dus ruim aan voldaan. 

Aangezien concrete monitoringsgegevens (van het NEM) niet beschikbaar zijn kunnen er geen eenduidige uitspraken worden gedaan over de trend van meervleermuis in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Er is in de afgelopen zes jaar (2014-2020) slechts één waarneming van meervleermuis in de NDFF ingevoerd en monitoringsrapportages van het NEM zijn niet beschikbaar. Mondelinge communicatie met Haarsma (van Schie et al., 2020) beschrijft een afname in het aantal meervleermuizen. Of er anno 2022 nog aan de minimale populatieomvang wordt voldaan is niet bekend. 

Er is in 2022 wel een onderzoek naar meervleermuizen in en rondom het Natura 2000-gebied uitgevoerd door ecologisch adviesbureau Viridis (zie Figuur 7‑9; Snijder et al., 2022). Hierbij zijn onder andere (kraam)kolonies, foerageergebieden en vliegroutes in kaart gebracht. In Nieuwveen, Nieuwkoop en Kamerik zijn kraamkolonies aangetroffen (gemarkeerd in Figuur 7‑9 met 187, 67 en 153, respectievelijk). De kolonies in Nieuwveen en Kamerik zijn qua grootte vergelijkbaar met de kolonies die daar in 2011 zijn aangetroffen. Een eerder bekende kolonie in Aarlanderveen is niet teruggevonden in het onderzoek. Mogelijk is de kolonie in Nieuwkoop een restant van deze groep. Echter is de kolonie in Nieuwkoop vijf tot acht keer zo klein als de kolonie die in 2011 in Aarlanderveen was vastgesteld. In Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is de soort met name aangetroffen aan de oevers, waar de vleermuis jaagt (Snijder et al., 2022).

Om de kwaliteit en leefgebied voor de meervleermuis te behouden is het noodzakelijk dat er voldoende oevers met (windluwe) rietzomen worden behouden en dat de waterkwaliteit niet achteruitgaat in verband met prooibeschikbaarheid. Daarnaast is het van belang dat de populatieomvang van de nabijgelegen verblijfplaatsen gemonitord blijft worden en dat wordt onderzocht of de meervleermuis zich heeft verplaatst naar nieuwe verblijfplaatsen, of dat het aantal is afgenomen. 

Figuur 7‑9. Waarnemingen van meervleermuis in het onderzoeksgebied van de meervleermuisinventarisatierondes rondom Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Het onderzoek is uitgevoerd in de zomer van 2022. Te zien is dat de meervleermuis in het Natura 2000-gebied met name rond de oevers wordt waargenomen. De cijfers geven de maximaal uitgetelde aantallen dieren aan. De blauwe ster in Uithoorn betreft een bekende kolonieplek in Noord-Holland die jaarlijks wordt geteld maar buiten dit onderzoeksgebied viel.
afbeelding binnen de regelingSnijder et al, 2022.
H1340* Noordse woelmuis

Het doel voor noordse woelmuis is behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van de populatie.

In de huidige situatie komt de noordse woelmuis verspreid voor over het Plassen- en moerasgebied, de Binnenpolder, de Haak en de Meijegraslanden. De verspreiding kent echter een zwaartepunt in het noordoosten van het gebied. Volgens Van Schie & Zielman (2019) zijn tijdens gericht onderzoek van 2010 tot 2016 in totaal 920 individuele noordse woelmuizen waargenomen. Ook onderzoek met vallen door Van Veen (2015) laat waarnemingen in het noordoosten van het gebied zien. Uit de NDFF en het aanvullende muizenonderzoek in de Binnenpolder samen komen circa 130 waarnemingen van de noordse woelmuis naar voren in de afgelopen zes jaar (2014-2020). Uit deze data blijkt dat de populatie afneemt. Op basis van het meest recente onderzoek is er sprake van een negatieve trend in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck.

Onderzoek naar het voorkomen van de noordse woelmuis in relatie tot vegetatie en beheer (Zielman, 2016; Van Schie & Zielman, 2019; Paardenkooper & Van Schie, 2021) heeft meer inzicht gegeven in de habitatvoorkeur van de soort binnen Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Uit dit onderzoek is gebleken dat de hoogste relatieve dichtheden van de soort worden aangetroffen in de vegetatietypen riet-dominantie, pitrus-grasland en riet-pijpenstrootje-dominantie. Qua beheertypen worden de hoogste dichtheden van de soort aangetrokken bij een beheer van boomopslag trekken, extensieve beweiding of maaien in de winter (met name bij verbranding van maaisel). Het beheer dat de afgelopen jaren heeft plaatsgevonden in het Natura 2000-gebied is niet altijd positief geweest voor de aanwezigheid van de noordse woelmuis. In 2009 kwam de soort met de hoogste dichtheid voor in vossenstaart- en glanshaverhooilanden en helofytenvegetaties. In 2019 was het vegetatietype vossenstaart- en glanshaverhooiland echter volledig verdwenen uit het Natura 2000-gebied (Paardenkooper & Van Schie, 2021). Zoals beschreven in hoofdstuk 5 heeft de afgelopen jaren ook een transitie van wintermaaien en verbranding naar nazomermaaien met afvoer plaatsgevonden. Deze ontwikkeling heeft een positieve invloed op veel beschermde soorten en habitattypen, maar heeft een negatieve invloed op de aanwezigheid van de noordse woelmuis (Paardenkooper & Van Schie, 2021). Ook de optredende verzuring van veenmosrietland en eventuele verdroging heeft een negatief effect op het leefgebied van noordse woelmuis (Bij12, 2017).

Figuur 7‑10 laat op basis van de vegetatie index (een samenstelling van relevante kenmerken) de mate van geschiktheid zien voor de noordse woelmuis; hoe hoger de waarde, des te geschikter (data-analyse Natuurmonumenten). Hierbij is geen rekening gehouden met het voorkeursbeheer en de index geeft daarmee een zekere mate van overschatting van het geschikte leefgebied. Het centrale deel van het Plassen- en moerasgebied en het gebied ten noordwesten van de Zuiderplas zijn qua vegetatie het meest geschikt. 

De grootste concurrent van noordse woelmuis, de aardmuis, is nog niet in het gebied waargenomen (Van Schie & Zielman, 2019). De connectiviteit in het gebied is goed, maar vanuit populatiedynamisch oogpunt zou de verbinding via Polder Westveen naar de Bovenlanden Kromme Mijdrecht verbeterd kunnen worden om zo ook verbinding te kunnen leggen met de Utrechtse en Noord-Hollandse laagveengebieden. Op dit moment zijn de vooruitzichten voor noordse woelmuis in Polder Westveen weinig gunstig omdat er nog nauwelijks geschikt leefgebied aanwezig is. 

Figuur 7‑10. Relatieve geschiktheid van de vegetatie als leefgebied voor noordse woelmuis in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck op basis van de vegetatie-index.
Natuurmonumenten.

Om de kwaliteit en leefgebied voor de noordse woelmuis te behouden is het noodzakelijk dat er voldoende winter gemaaid rietland en extensief gemaaid ruig grasland behouden blijft en/of voldoende oppervlakte nieuwe moerassen wordt ontwikkeld. Ook moet concurrentie door aardmuis worden voorkomen door het handhaven van voldoende natte omstandigheden. De herinrichting c.q. het aangepast beheer van een aantal percelen in de Meijegraslanden en in Polder Westveen wat inmiddels is doorgevoerd, zal binnen enkele jaren resulteren in een toename van geschikt leefgebied.

H1903 Groenknolorchis

Het doel voor groenknolorchis is behoud omvang en kwaliteit biotoop voor behoud van de populatie. 

In 2019 is in het gebied een vrijwel vlakdekkende florakartering uitgevoerd, waardoor de aanwezigheid van groenknolorchis in het gebied goed bekend is (Langbroek et al., 2019b). De verspreiding van groenknolorchis is met name geconcentreerd rondom de kern van het Plassen- en moerasgebied en daarnaast komt de soort op één locatie voor in De Haak. Tijdens de florakartering zijn tussen de circa 500 en 1.800 exemplaren waargenomen. Hiermee voldoet de populatie dus aan de berekende benodigde minimale populatieomvang van 500 exemplaren (zoals berekend in de Natuurdoelanalyse (Provincie Zuid-Holland, 2021).

Groenknolorchis is nog redelijk veel aangetroffen tijdens de florakartering van 2019, maar toch is deze soort minder vaak aangetroffen dan tijdens de vorige karteerperiode (2006-2009). De soort heeft zich gehandhaafd in het bekende verspreidingsgebied in het midden van het Plassen- en moerasgebied. Hoewel deze soort in 2019 op veel plagplaatsen nieuw is verschenen (o.a. Gaatjes van Schellingenhout), lijkt de pioniersoort op verschillende oude groeiplaatsen in de slootkant te zijn verdwenen. Ook is groenknolorchis lokaal sterk afgenomen op oude groeiplaatsen in het meest oostelijke deel van zijn verspreidingsgebied. Mogelijk komt dit door de guaonotrofiëring vanuit de vogelkolonies in De Pot. Daarnaast zijn oevers van de rietlanden een groot deel van de groenknolorchissen verloren, waarbij een sterke negatieve relatie lijkt te bestaan met de enorme toename van galigaan, lisdodde en riet. Het creëren van pioniersituaties door middel van plaggen en het graven van nieuwe petgaten is een belangrijke voorwaarde gebleken voor het behoud van biotoop en de populatie. Ook is de buffercapaciteit van het oppervlaktewater een belangrijk aandachtspunt. Deze is momenteel onvoldoende. 

H4056 Platte schijfhoren

Het doel voor platte schijfhoren is behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud van de populatie.

Waarnemingen van de platte schijfhoren in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck zijn al bekend uit 1957. Vanaf 2005 is gestart met inventarisaties van de soort in het gebied. In de periode van 2005 en 2014 is de soort verspreid aangetroffen in het Natura 2000-gebied. In 2015 en 2021 is opnieuw een inventarisatie uitgevoerd. Omdat de methode van de inventarisaties in de periode 2005 t/m 2014 verschillen met die van 2015 en 2021 is het lastig deze resultaten te vergelijken (Koese et al., 2021a).

In 2021 zijn 100 locaties onderzocht in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck, in 2015 waren dit er 78. In 2021 zijn 39 locaties bemonsterd die ook in 2015 werden onderzocht. In 2021 is de soort op 10 van de 39 locaties aangetroffen waarvan de platte schijfhoren op 7 plekken ook aanwezig was in 2015. In 2015 werd de soort op 19 locaties van de 39 aangetroffen. Ook is het aantal waargenomen exemplaren gedaald in 2021 ten opzichte van 2015. Daarmee is een afname te zien in de aanwezigheid van de soort in 2021 ten opzichte van 2015. De soort is in 2015 en 2021 met name aangetroffen in de Meijegraslanden in sloten die gefaseerd én niet jaarlijks geschoond worden. Het optimale biotoop, onbeschaduwde sloten met een goede waterkwaliteit en een weelderige vegetatie, is hier ruim voorhanden. De connectiviteit tussen deze sloten is ook goed. Een groot deel van de wateren in het Plassen- en moerasgebied is ongeschikt vanwege golfslag, beschaduwing of het ontbreken van geschikte watervegetatie (Koese et al., 2016). 

De negatieve trend van de soort is waarschijnlijk gerelateerd aan een afname in geschikt leefgebied. Onderwatervegetaties zijn een erg belangrijk onderdeel van het leefgebied van de soort. In 2021 is gezien dat op veel locaties de onderwatervegetaties volledig of vrijwel volledig zijn verdwenen ten opzichte van de situatie in 2015. Het land- en slootbeheer is op deze locaties niet of vrijwel niet veranderd. De afname van het leefgebied wordt daarom hoogstwaarschijnlijk veroorzaakt door de sterke toename van de rode Amerikaanse rivierkreeft. De Amerikaanse rivierkreeft zorgt voor sterke aantasting van de vegetatie. Sloten die gefaseerd en/of niet jaarlijks geschoond worden en een hoge bedekking hebben aan ondergedoken waterplanten en/of krabbenscheer ervaren een minder grote negatieve invloed van de Amerikaanse rivierkreeft (Koese et al., 2021a). 

7.4 Broedvogels

Grutto als broedvogel in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

Op 7 juli 2025 is een ontwerp-wijziging van het Aanwijzingsbesluit van het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck gepubliceerd. In dit ontwerp-wijzigingsbesluit wordt voor de grutto als broedvogel een instandhoudingsdoelstelling aan het gebied toegevoegd. Bij het opstellen van dit Natura 2000-beheerplan is het besluit nog niet definitief en is grutto dus nog niet meegenomen. Wel is in dit beheerplan de maatregel opgenomen dat na de definitieve aanwijzing van de broedvogel onderzocht wordt welke maatregelen nodig zijn om de instandhoudingdoelstellingen voor grutto te behalen.

A021 Roerdomp

De instandhoudingsdoelstelling voor de roerdomp is uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste zes paren (territoria).  

In 2006 werden in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck twee broedparen aangetroffen. In de periode 2016 t/m 2019 zijn ook in totaal twee broedparen geteld: één in 2018 en één in 2019 (Figuur 7‑11). Dit is onder de instandhoudingsdoelstelling (dataset Sovon/VWG Nieuwkoop). Volgens Sovon is geen trend aantoonbaar (2011-2022). Uit recente data van Sovon blijkt dat in 2021 twee broedparen en in 2022 vijf broedparen zijn waargenomen. Dit komt overeen met de landelijke positieve trend.  

In de natuurdoelanalyse van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is het leefgebied en benodigde oppervlak van de soort beschreven (Provincie Zuid-Holland, 2021). Voor zes broedparen is circa 72 ha moeras (optimaal habitat) tot 180 ha (habitat in mozaïek) nodig en 12,6 km oeverlengte overjarige opgaande riet-rand (breedte minimaal 10 meter), waarvan minimaal 50% beschut (oevers langs sloten en poelen, oevers van brede rietlanden, beschutte rietranden langs grasland). Uit de vegetatiekarteringen uit de natuurdoelenanalyse kan worden afgeleid dat overjarig rietland en inundatieriet, de beste broedplek voor de roerdomp, grotendeels ontbreken in het Natura 2000-gebied (samenhangend met het peilregime en de overwegend steile oevers). Foerageergebied, in de vorm van waterrijke rietlanden en beschutte overgangen van rietland naar grasland, is wel volop aanwezig. De draagkracht van het gebied is momenteel onvoldoende. Om de doelstelling te kunnen behalen moet meer overjarig rietland en inundatieriet (ca. 20 ha) worden gerealiseerd dat als broedbiotoop kan dienen, waarbij de minimale breedte ca. 10 meter dient te zijn. 

Figuur 7‑11. Voorkomen van Roerdomp in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (Broedvogeldata gebaseerd op tellingen van SOVON/VWG Nieuwkoop 2016-2019).
afbeelding binnen de regeling
A029 Purperreiger

 De instandhoudingsdoelstelling voor purperreiger is behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 120 broedparen. 

Er zijn twee kolonies met broedende purperreigers. In 2016-2019 waren deze gevestigd in het oostelijke- en een in het zuidwestelijke deel van deelgebied Plassen- en moerasgebied (Figuur 7‑12), maar de kolonies verplaatsen door het gebied. In 2006 zijn in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 120 broedparen aangetroffen en in de jaren 2016 t/m 2019 zijn gemiddeld 148 broedparen geteld. De trend is daarmee licht positief en het huidige aantal broedparen ligt dus boven de instandhoudingsdoelstelling. Deze positieve trend blijkt ook uit de tellingen uitgevoerd door Henk van der Kooij, die een stijging in aantal nesten lieten zien sinds 2014 (131 in 2014 en 184 in 2021), ondanks dat in mei 2021 een grote storm zorgde voor het verlies van veel nesten en eieren van de soort (mondelinge mededeling H. van der Kooij, 2021). Volgens data van Sovon zijn er in 2021 inderdaad 184 en in 2022 194 broedparen geteld. 

Voor een kolonie purperreigers is (volgens literatuur) 40 ha zeer nat aaneengesloten oud overjarig rietland nodig. Als foerageerhabitat is 2.400 kilometer slootlengte nodig binnen 10 kilometer afstand van de kolonie. Uit de vegetatiekarteringen blijkt dat in het gebied geen groot areaal overjarig rietland aanwezig is. De purperreiger maakt in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck gebruik van moerasbos om te nestelen. Dit is volgens de literatuur suboptimaal broedhabitat, hoewel de kolonie purperreigers in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck al jaren succesvol in het moerasbos broedt. Het betreft elzenbroekbossen, afgewisseld met water en beslaat in totaal >40 ha. Het moerasbos ligt vrij afgelegen in afgesloten gebied, zodat er geen sprake is van verstoring door recreatie. Binnen het Natura 2000-gebied en in de omgeving (binnen 10 km) lijkt voldoende foerageergebied aanwezig zin de vorm van heldere, ondiepe slootjes en natte graslanden. De draagkracht in het gebied lijkt voldoende. 

Figuur 7‑12. Voorkomen van kolonie Purperreiger in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (Broedvogeldata gebaseerd op tellingen van SOVON/VWG Nieuwkoop 2016-2019).
afbeelding binnen de regeling
A176 Zwartkopmeeuw

De instandhoudingsdoelstelling voor de zwartkopmeeuw is behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste negen broedparen. 

In Nieuwkoopse Plassen & De Haeck werden in 2006 15 broedparen geteld en in de jaren 2016 t/m 2019 werden gemiddeld 113 broedparen aangetroffen. De trend is daarmee positief. Er bevindt zich één broedkolonie tussen de kokmeeuwenkolonie op een eilandje in het oostelijke deel van het Plassen- en moerasgebied (Figuur 7‑13). Ook in de periode 2020-2022 is er sprake van een toename van het aantal broedparen (gemiddeld ca. 500 broedparen in deze periode, Sovon.nl). 

In de natuurdoelanalyse van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is het leefgebied en benodigde oppervlak van de soort beschreven (Provincie Zuid-Holland, 2021). Als broedbiotoop zijn eilanden met schaarse begroeiing nodig. In Nieuwkoopse Plassen & De Haeck maakt de soort (ook) gebruik van percelen die kort gemaaid de winter uit zijn gekomen. De soort foerageert vooral buiten het Natura 2000-gebied in omliggende (intensief gebruikte) graslanden. Gezien de aantalsontwikkeling in het gebied kan worden gesteld dat de draagkracht van het gebied voldoende is.

Figuur 7‑13. Voorkomen van (kolonie) zwartkopmeeuw in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (Broedvogeldata gebaseerd op tellingen van SOVON/VWG Nieuwkoop 2016-2019).
afbeelding binnen de regeling
A197 Zwarte stern

 De instandhoudingsdoelstelling voor zwarte stern is uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 115 broedparen.

In 2006 werden in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 33 broedparen geteld, terwijl in de jaren 2016 t/m 2019 gemiddeld 24 broedparen zijn aangetroffen. De trend is daarmee negatief en het aantal ligt ruim onder de instandhoudingsdoelstelling. De broedparen zijn geconcentreerd in het noordelijke deel van het deelgebied Plassen- en moerasgebied met daarnaast een locatie centraal in het gebied (Figuur 7‑14). Uit de meest recente data van Sovon blijkt dat deze negatieve trend zich verder heeft doorgezet. In 2020 werden 28 broedparen geteld, in 2022 slechts 2. Ook in 2023 werden slechts 2 broedparen geteld (mondelinge mededeling Natuurmonumenten, 2024). In de natuurdoelanalyse van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is het leefgebied en benodigde oppervlak van de soort beschreven (Provincie Zuid-Holland, 2021). Voor 115 broedparen is 500-2000 ha moeras nodig, bestaande uit ondiep water met veel verlandingsvegetaties in de vorm van krabbenscheer, lisdodde, gele plomp met drijvende wortelstokken en drijftillen. Het foerageergebied bestaat uit water al dan niet met waterplantenvegetaties, randen van helofytenzones, ruigtevegetaties en graslanden en visrijke wateren. De zwarte stern foerageert ook hoog in de lucht op grote en kleine insecten. 

In het Plassen- en moerasgebied & De Haak is het oppervlak drijvende waterplanten gering, waardoor het natuurlijke broedgebied van de zwarte stern grotendeels ontbreekt. Daarom worden jaarlijks 120 nestvlotjes voor de zwarte stern uitgelegd. In de jaren 2010 t/m 2019 werden de vlotjes verspreid over twee locaties (waaronder daar waar de noordelijke populatie (Figuur 7‑14) zich bevindt). 

Figuur 7‑14. Voorkomen van kolonie zwarte stern in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (Broedvogeldata gebaseerd op tellingen van SOVON/VWG Nieuwkoop 2016-2019).
afbeelding binnen de regeling

Het broedsucces was gemiddeld over de afgelopen jaren te laag, wat mogelijk deels te wijten is aan voedselgebrek (inschatting Natuurmonumenten). In 2020 zijn de nestvlotjes daarom in lagere aantallen (maximaal 15 vlotjes per locatie) over meerdere locaties verspreid (in middelpunt blauwe cirkels in Figuur 7‑14), zodat meer foerageergebied bereikt kan worden. De locatiekeuzes zijn gemaakt op basis van drie criteria (in volgorde van belang):

  • Watergangen met voldoende breedte (minimaal 4,5 meter); 

  • Maximale afstand tot bospercelen; 

  • Aanwezigheid van drijvende waterplanten. 

De nieuwe nestlocaties zijn in 2020 nog niet gevonden/geaccepteerd door de zwarte stern. In 2020 is de grootste kolonie binnen het Natura 2000-gebied gepredeerd. In de jaren hierna zijn er nog nauwelijks broedende zwarte sterns waargenomen. 

Analyse van de locaties waar vlotjes zijn uitgelegd (Figuur 7‑15) en waar succesvolle broedgevallen zijn waargenomen (ook broedgevallen buiten de vlotjes), laat zien dat deze alleen plaatsvinden daar waar er voldoende openheid is, i.e. er een minimale afstand is van 150 m ten opzichte van opgaande begroeiing. Dit is aan de orde op de locatie waar zwarte stern al lange tijd broedt op uitgelegde vlotjes (noordoostelijk in Figuur 7‑15).

Figuur 7‑15. Locatie nestvlotjes in 2020 en volgende jaren. Deze liggen in het midden van de blauwe cirkels. De cirkels hebben een straal van 400 m, wat gelijk staat aan het minimale oppervlak dat rondom een nestlocatie moet bestaan uit geschikt foerageerbiotoop. De paarse vlakken betreffen bospercelen waar omheen een bufferzone van 150 m is aangegeven (roze). Overlap de bospercelen + bufferzone met een nestlocatie of het foerageerbiotoop leidt tot ongeschikt leefgebied voor de zwarte stern. 
afbeelding binnen de regelingNatuurmonumenten

Foerageergebieden moeten binnen 400 m tot maximaal 800 m van het nest liggen (schrift. med. Natuurmonumenten). Potentiële foerageergebieden liggen verspreid door het hele plassengebied en daarbuiten, onder andere in de Groene Jonker. Het areaal water al dan niet met waterplantenvegetaties, randen van helofytenzones, ruigtevegetaties en graslanden en visrijke wateren in het Natura 2000-gebied en omgeving is ruim meer dan 500 ha. Van dit areaal is echter een groot deel qua landschapsstructuur te gesloten om als foerageergebied te dienen (zwarte stern houdt ook in het foerageergebied een afstand van 150 m aan ten opzichte van opgaande begroeiing). De meer open delen bestaan grotendeels uit schrale veenmosrietlanden en moerasheiden, welke geen optimaal foerageerhabitat bevatten voor zwarte stern. De draagkracht is daarmee niet toereikend voor het populatiedoel. Zoals hierboven geschreven zijn in 2022 en 2023 slechts 2 broedparen waargenomen in het gebied, ondanks de genomen maatregelen. 

A292 Snor

 De instandhoudingsdoelstelling voor de snor is behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 25 broedparen. 

In 2006 zijn in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 22 broedparen geteld. In de jaren 2016 t/m 2019 zijn 54 broedparen geteld, verspreid over het deelgebied Plassen- en moerasgebied (Figuur 7‑16), de trend is daarmee positief en het aantal broedparen ligt boven de instandhoudingsdoelstelling. Uit data van Sovon blijkt dat deze positieve trend zich ook recent heeft doorgezet. In 2021 werd het aantal broedparen geschat op 103. Mogelijk broedt de snor ook nog in de deelgebieden Westveen en Binnenpolder, daar zijn echter geen gegevens van beschikbaar. 

In de natuurdoelanalyse van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is het leefgebied en benodigde oppervlak van de soort beschreven (Provincie Zuid-Holland, 2021). Voor 25 broedparen is 70 ha vochtig tot nat overjarig rietland nodig bestaande uit rietkragen met kleine lisdodde-, riet- en/of grote zeggen-, varenrietland en drijftillen, al dan niet in beperkte mate gemengd met ruigtekruiden. De minimale breedte van de moerasvegetatie is circa 10 meter (broedbiotoop). 

 Rietvegetaties met lisdodde- en/of grote zeggen- en varenrietland komen over ca. 45 ha voor in het Natura 2000-gebied. Het huidige maaibeheer is erop ingericht dat naast geheel ongemaaide percelen ook een oppervlak van 5% per perceel ongemaaid blijft in een groot deel van het gebied. Snor (en rietzanger) lijken te profiteren van de overjarige structuren die ruimschoots compenseren voor de verloren dichtere rietvegetaties op de zomergemaaide percelen (van Schie et al., 2020). In de praktijk maakt de snor in dit gebied ook gebruik van andere vegetatietypen om te broeden, zoals jong struweel of hakhout. Hiermee lijkt er ruim voldoende leefgebied aanwezig in het Natura 2000-gebied. De aantallen broedparen in het gebied duiden hier ook op. Op basis hiervan wordt de draagkracht van het gebied als voldoende ingeschat.

Figuur 7‑16. Voorkomen van Snor in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (Broedvogeldata gebaseerd op tellingen van SOVON/VWG Nieuwkoop 2016-2019).
afbeelding binnen de regeling
A295 Rietzanger

 De instandhoudingsdoelstelling voor de rietzanger is behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 680 broedparen. 

 In 2006 zijn 576 broedparen geteld in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. In de jaren 2016 t/m 2019 zijn 683 broedparen geteld, verspreid over de deelgebieden Plassen- en moerasgebied, Meijegraslanden en de Haak (Figuur 7‑17). De trend is daarmee positief en het aantal broedparen is nagenoeg gelijk aan de instandhoudingsdoelstelling. Het is aannemelijk dat de rietzanger ook nog in de deelgebieden Westveen en Binnenpolder broedt, daar zijn echter geen gegevens over beschikbaar.

 In de natuurdoelanalyse van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is het leefgebied en benodigde oppervlak van de soort beschreven (Provincie Zuid-Holland, 2021). Voor 680 broedparen is 340 tot 1360 ha vochtige en droge, al dan niet verruigde, overjarige rietkragen, rietlanden en kruidenrijke ruigten nodig (afhankelijk van de kwaliteit van het leefgebied). De soort heeft een voorkeur voor drogere verlandingsstadia en broedt ook in open struweel. De minimale breedte van de moerasvegetatie is circa 5 meter (broedbiotoop). Het areaal rietlanden, veenmosrietland, kruidenrijke vegetaties en vochtige ruigten beslaat ca. 280 ha. Struwelen (gagel, grauwe wilg, meidoorn) beslaan ca. 7 ha. 

 Welke kwaliteit deze vegetaties hebben als broed- en foerageergebied is niet duidelijk. Het huidige maaibeheer is erop ingericht dat naast geheel ongemaaide percelen ook een oppervlak van 5% per perceel ongemaaid blijft in een groot deel van het gebied. Rietzanger (en snor) lijken te profiteren van de overjarige structuren die ruimschoots compenseren voor de verloren dichtere rietvegetaties op de zomergemaaide percelen (van Schie et al., 2020). Er treedt ook aantoonbaar verandering in verspreiding op; er zijn ondertussen rietzangers gevestigd op verschillende plekken in de Meijegraslanden. Daarnaast blijkt uit monitoringsgegevens dat de rietzanger niet alleen broedt op de plekken die zijn voorkeur hebben (zoals overjarige rietkragen), maar ook op minder voor de hand liggende plaatsen, zoals gemaaid riet. Het potentiële leefgebied voor de rietzanger in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is dus groot, de draagkracht lijkt voldoende en er zijn geen knelpunten geconstateerd. 

Figuur 7‑17. Voorkomen van Rietzanger in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (Broedvogeldata gebaseerd op tellingen van SOVON/VWG Nieuwkoop 2016-20199).

7.5 Niet-broedvogels

A027 Grote zilverreiger

De instandhoudingsdoelstelling (slaapfunctie) voor de grote zilverreiger is behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 60 vogels (seizoensmaximum).  

In de jaren 2013/14 t/m 2017/18 was het gemiddeld seizoensmaximum 199, dit is boven de instandhoudingsdoelstelling (Figuur 7‑18). De korte-termijntrend (vanaf seizoen 2006/07) en de middellange-termijntrend (vanaf 2004) zijn positief. Ook na 2018 is een positieve trend zichtbaar: in de periode 2018/2019 t/m 2021/2022 werd gemiddeld een seizoensmaximum van 190 grote zilverreigers geteld. Nesttellingen van Henk van der Kooij toonden aan dat in 2021 acht nesten van de grote zilverreiger aanwezig waren in De Pot, wat aangeeft dat de soort het gebied ook als broedgebied is gaan gebruiken. De verwachting is dat de grote zilverreiger een vaste broedvogel in De Pot zal worden. 

In de natuurdoelanalyse van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is het leefgebied en benodigde oppervlak van de soort beschreven (Provincie Zuid-Holland, 2021). Pleisterplaatsen bestaan uit ondiepe wateren, geïnundeerde terreinen, sloten en moerassen. Gemeenschappelijke rustplaatsen vinden grote zilverreigers in bomen, struweel, rietland en ondiep water. Het bleek niet mogelijk om de benodigde omvang van het leefgebied te kwantificeren. Gezien de aantalsontwikkelingen kan gesteld worden dat de draagkracht van het gebied op orde is. 

Figuur 7‑18. Aantallen grote zilverreigers (seizoensmaximum) in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Deze gegevens zijn afkomstig van het Meetnet Slaapplaatsen. Voor elk seizoen is het maximum aantal vogels en de standaardfout weergegeven. In groen wordt de instandhoudingsdoelstelling voor de soort weergegeven. De oranje lijn geeft het gemiddelde over de laatste vijf seizoenen. Seizoenen lopen van juli tot en met juni.
afbeelding binnen de regelingNEM (Sovon, Rijkswaterstaat, CBS, provincies) via www.sovon.nl.
A041 Kolgans

De instandhoudingsdoelstelling (slaapfunctie) voor de kolgans is behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 3.000 vogels (seizoensmaximum). 

 In de jaren 2013/14 t/m 2017/18 was het gemiddeld seizoensmaximum 300 vogels, dit is onder de instandhoudingsdoelstelling (Figuur 7‑19). De korte-termijntrend (vanaf seizoen 2006/07) en de middellange-termijntrend (vanaf 2004) zijn sterk negatief. Wanneer de aantallen over een langere periode worden beschouwd, dan valt op dat over de gehele meetreeks sinds begin jaren ‘80 lage aantallen kolganzen in het Plassen- en moerasgebied aanwezig waren, en dat de instandhoudingsdoelstelling precies is vastgesteld op het moment dat er een tweetal seizoenen grote aantallen kolganzen zijn geobserveerd (04/05 en 05/06). Van de periode 2018-2022 zijn geen telgegevens bekend. 

 In de natuurdoelanalyse van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is het leefgebied en benodigde oppervlak van de soort beschreven (Provincie Zuid-Holland, 2021). Voor de slaapplaatsfunctie is veilig, rustig open water nodig. Er is ruim voldoende aanbod van rustig open water, binnen het Natura 2000-gebied lijkt de draagkracht daarmee op orde. Kolganzen foerageren grotendeels in de omgeving buiten het Natura 2000-gebied waar eiwitrijke graslanden en grote open landschappen veel algemener samengaan. In hoeverre de draagkracht van deze gebieden buiten het Natura 2000-gebied op orde is (voldoende rustige, eiwitrijke graslanden) is niet bekend. Het lijkt erop dat grote aantallen kolganzen ervoor kiezen om te slapen in de pioniermoerassen buiten het Natura 2000-gebied. In 2014 werden bijvoorbeeld 8.000 overnachtende kolganzen geteld in de Groene Jonker (https://www.sovon.nl/nl/actueel/nieuws/kolgans-weer-op-nummer-1-tijdens-slaapplaatstelling).

Figuur 7‑19. Aantallen kolganzen (seizoensmaximum) in Nieuwkoopse Plassen & de Haeck. Deze gegevens zijn afkomstig van het Meetnet Slaapplaatsen. Voor elk seizoen is het maximum aantal vogels en de standaardfout weergegeven. In groen wordt de instandhoudingsdoelstelling voor de soort weergegeven. De oranje lijn geeft het gemiddelde over de laatste vijf seizoenen. Seizoenen lopen van juli tot en met juni.
afbeelding binnen de regelingNEM (Sovon, Rijkswaterstaat, CBS, provincies) via www.sovon.nl.
A050 Smient

De instandhoudingsdoelstelling (slaapfunctie) voor de smient is Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 3.500 vogels (seizoensmaximum). 

In de jaren 2013/14 t/m 2017/18 was het gemiddelde seizoensmaximum 6.011 vogels, dit is boven de instandhoudingsdoelstelling (Figuur 7‑20). De korte-termijntrend (vanaf 2010) is negatief, de middellange-termijntrend (vanaf 1980) is neutraal. 

In de natuurdoelanalyse van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is het leefgebied en benodigde oppervlak van de soort beschreven (Provincie Zuid-Holland, 2021). Het foerageergebied bestaat uit cultuurgraslanden en plassen met waterplanten binnen en buiten het Natura 2000-gebied. Slaapplaatsen bestaan uit vaarten, plassen en meren. Het bleek niet mogelijk om de benodigde omvang van dit leefgebied te kwantificeren. De aantallen liggen weliswaar boven de doelstelling, maar de korte-termijntrend is negatief. Het is niet duidelijk waardoor dit wordt veroorzaakt. Het aanbod aan plassen en meren binnen het Natura 2000-gebied die als slaapplaats kunnen fungeren lijkt niet afgenomen en de draagkracht binnen het Natura 2000-gebied lijkt op orde. In hoeverre de draagkracht buiten het Natura 2000-gebied op orde is (voldoende rustige eiwitrijke graslanden) is niet bekend. Mogelijk kiezen smienten er net als de kolgans voor om buiten het Natura 2000-gebied te rusten, bijvoorbeeld in de Groene Jonker. Een andere mogelijkheid is dat de smientaantallen een weerspiegeling geven van de landelijke trend die ook daalt sinds 2006.

Figuur 7‑20. Aantal smienten (seizoensmaximum) in Nieuwkoopse Plassen & de Haeck. Deze grafiek is gebaseerd op het Meetnet Watervogels (seizoen juli t/m juni). Weergegeven is het seizoensmaximum (rode punten), de trendlijn (donker gekleurde lijn) en het 95% betrouwbaarheidsinterval van de trendlijn (lichtgekleurde lijn). In groen wordt de instandhoudingsdoelstelling voor de soort weergegeven. De oranje lijn geeft het gemiddelde over de laatste vijf seizoenen. 
afbeelding binnen de regelingNEM (Sovon, Rijkswaterstaat, CBS, provincies) via www.sovon.nl.
A051 Krakeend

De instandhoudingsdoelstelling (foerageerfunctie) voor de krakeend is behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 90 vogels (seizoensmaximum). 

In de jaren 2013/14 t/m 2017/18 was het gemiddelde seizoensmaximum 464 vogels, dit is boven de instandhoudingsdoelstelling (Figuur 7‑21). In de periode 2018-2022 was het seizoensmaximum gemiddeld 310. De korte-termijntrend (vanaf 2010) en de middellange-termijntrend (vanaf 2000) zijn onzeker. 

In de natuurdoelanalyse van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is het leefgebied en benodigde oppervlak van de soort beschreven (Provincie Zuid-Holland, 2021). Het foerageergebied bestaat uit ondiep, voedselrijk, zoet water met dekkende vegetatie. Het bleek niet mogelijk om de benodigde omvang van dit leefgebied te kwantificeren. Gezien de aantalsontwikkeling van de krakeend kan worden aangenomen dat de draagkracht voldoende is. 

Figuur 7‑21. Aantal krakeenden (seizoensmaximum) in Nieuwkoopse Plassen & de Haeck. Deze grafiek is gebaseerd op het Meetnet Watervogels (seizoen juli t/m juni). Weergegeven is het seizoensmaximum (rode punten), de trendlijn (donkergekleurde lijn) en het 95% betrouwbaarheidsinterval van de trendlijn (lichtgekleurde lijn). In groen wordt de instandhoudingsdoelstelling voor de soort weergegeven. De oranje lijn geeft het gemiddelde over de laatste vijf seizoenen.
NEM (Sovon, Rijkswaterstaat, CBS, provincies) via www.sovon.nl.

7.6 Samenvatting toestandsbepaling Natura 2000 waarden

Habitattypen 

In Tabel 7‑2 is de toestandsbepalingen van de habitattypen op het gebied van oppervlak samengevat. In Tabel 7‑3 is hetzelfde gedaan voor de kwaliteit van de habitattypen. Dit is gebaseerd op de natuurdoelanalyse (Provincie Zuid-Holland, 2021) en nieuwe informatie die sindsdien beschikbaar is gekomen. Om de opgave om te voldoen aan de oppervlakte doelstelling te kwantificeren is in de natuurdoelanalyse gebruikt gemaakt van onderzoek van Wageningen University & Research. In dit onderzoek is, in opdracht van het ministerie van LNV, berekend hoeveel oppervlak nodig is van elk habitattype voor een gunstige staat van instandhouding in Nederland. In de natuurdoelanalyse is de informatie van de Universiteit van Wageningen vertaald naar een doel voor de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck, gebaseerd op een evenredige bijdrage van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck aan het oppervlak dat nodig is voor een landelijk gunstige staat van instandhouding. Dit leidt tot een theoretisch gebiedsdoel dat kan worden gebruikt als hulpmiddel om te bepalen wanneer de doelen gehaald worden. Deze kwantificering heeft geen formele status.

Tabel 7‑3. Overzicht van de doelstellingen, kwaliteit, knelpunten en opgave kwaliteit van de habitattypen binnen Nieuwkoopse Plassen & De Haeck en de opgave om aan de oppervlakte doelstelling te voldoen (=bijdrage Nieuwkoopse Plassen & De Haeck voor landelijke staat van instandhouding minus aanwezig oppervlak (meest recent, 2019), conform kolom ‘restopgave’ tabel 4-1 in de natuurdoelanalyse (Provincie Zuid-Holland, 2021)).

Habitattype

Doelstelling 

Kwaliteit

Knelpunten

Opgave kwaliteit

H3140

Kranswierwateren

Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

Vegetatie: goed

Typische soorten: slecht

Abiotiek: slecht

Structuur en functie: slecht 

Hoge fosfaatbeschikbaarheid in het oppervlaktewater;



Onvoldoende doorzicht water;



Areaal voldoet niet aan optimale functionele omvang;

Vraat door exotische rivierkreeften

Ja, typische soorten*, abiotiek en structuur en functie niet op orde

H3150

Meren met krabbenscheer 

en grote fonteinkruiden

Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

Vegetatie: matig (deels goed)

Typische soorten: goed (deels matig)

Abiotiek: matig

Structuur en functie: matig

Hoge fosfaatbeschikbaarheid in het oppervlaktewater;



Onvoldoende doorzicht water;



Areaal voldoet niet aan optimale functionele omvang;

Vraat door exotische rivierkreeften

Ja, vegetatie*, abiotiek en structuur en functie niet op orde

H4010B Vochtige heiden 

- laagveengebied

Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

Vegetatie: goed (klein deel matig)

Typische soorten: goed

Abiotiek: matig

Structuur en functie: matig

Verdroging;



Opslag van appelbes;



Te hoge bedekking van grassen

Ja, abiotiek en structuur en functie niet op orde

H6410 Blauwgraslanden 

Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

Vegetatie: matig (deels goed)

Typische soorten: goed (deels matig)

Abiotiek: slecht

Structuur en functie: slecht

Verdroging en verzuring (afname basenrijkdom bodem en onvoldoende aanvoer basenrijk opp. water). Hierdoor neemt ook lokaal de nutriëntenbeschikbaarheid toe, evenals de productie;



Opslag van appelbes

Ja, vegetatie*, abiotiek en structuur en functie niet op orde

H6430A 

Ruigten en zomen - moerasspirea

Behoud oppervlakte en kwaliteit

Vegetatie: goed/matig

Typische soorten: matig

Abiotiek: voldoet

Structuur en functie: voldoet

Geen knelpunten

Geen

H6430B

Ruigten en zomen – harig wilgenroosje

Behoud oppervlakte en kwaliteit

Vegetatie: geen gegevens

Typische soorten: geen gegevens

Abiotiek: slecht

Structuur en functie: matig

Niet aanwezig, dus areaal voldoet niet aan optimale omvang;

Regelmatig tot incidentele overstroming niet mogelijk;

Mogelijk is verzuring knelpunt

Ja, vegetatie*, typische soorten*, abiotiek en structuur en functie niet op orde

H7140A Overgangs- 

en trilvenen - trilvenen

Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

Vegetatie: geen gegevens

Typische soorten: geen gegevens

Abiotiek: slecht

Structuur en functie: slecht

Niet aanwezig, dus areaal voldoet niet aan optimale omvang;

Hoge nutriëntenbeschikbaarheid;

Verzuring (te zwakke buffering door ontbreken van voldoende basenrijk opp. Water);

Areaal voldoet niet aan optimale functionele omvang.

Ja, vegetatie*, typische soorten*, abiotiek en structuur en functie niet op orde

H7140B Overgangs- 

en trilvenen – 

veenmosrietlanden

Uitbreiding oppervlakte en verbetering kwaliteit

Vegetatie: goed (deels matig)

Typische soorten: goed (deels matig en slecht)

Abiotiek: matig

Structuur en functie: matig

Verzuring;



Opslag van appelbes

Ja, abiotiek en structuur en functie niet op orde

H7210 

Galigaanmoerassen

Behoud oppervlakte en kwaliteit

Vegetatie: goed

Typische soorten: slecht

Abiotiek: voldoet

Structuur en functie: matig

Gebrek aan dynamiek;



Areaal voldoet niet aan optimale functionele omvang

Ja, typische soorten* en structuur en functie niet op orde

H91D0

Hoogveenbossen

Behoud oppervlakte en kwaliteit

Vegetatie: matig (klein deel goed)

Typische soorten: slecht

Abiotiek: slecht

Structuur en functie: slecht

Verdroging;



Opslag van appelbes;



Areaal voldoet niet aan optimale functionele omvang

Ja, vegetatie*, typische soorten*, abiotiek en structuur en functie niet op orde

* De opgave voor dit kwaliteitskenmerk verloopt indirect: wanneer de randvoorwaarden voor abiotiek en structuur en functie op orde zijn dan zal dat resulteren in een verbetering van de vegetatiekundige kwaliteit en de aanwezigheid van typische soorten. Voor de vegetatiekundige kwaliteit en de aanwezigheid van typische soorten worden daarom geen gerichte maatregelen geformuleerd. 

Habitatrichtlijnsoorten

In Tabel 7‑4 is de toestandsbepalingen van de habitatrichtlijnsoorten samengevat. Dit is gebaseerd op de natuurdoelanalyse (Provincie Zuid-Holland, 2021) en nieuwe informatie die sindsdien beschikbaar is gekomen. 

Tabel 7‑4. Overzicht van de doelstellingen, trend en knelpunten van de Habitatrichtlijnsoorten binnen Nieuwkoopse Plassen & De Haeck en de opgave om aan deze doelstelling te voldoen.

Habitatrichtlijn-soort

Doelstelling

Trend

Knelpunten

Opgave

H1016 Zeggekorfslak

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

Negatief

Ongeschiktheid leefgebied door opslag van appelbes

Beperkte connectiviteit geschikt leefgebied

Vergroten omvang leefgebied en verbeteren kwaliteit leefgebied, want deze zijn achteruitgegaan. Ook verbeteren connectiviteit, zodat de soort nieuwe locaties kan bereiken en de populatie minder kwetsbaar wordt. 

H1082 Gestreepte waterroofkever

Uitbreiding omvang en verbetering kwaliteit leefgebied voor uitbreiding populatie

Positief

Geen knelpunten

Instandhouden geschikt leefgebied, draagkracht voldoet. Populatie wel goed monitoren.

H1134 Bittervoorn

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

Stabiel

Geen knelpunten

Geen, draagkracht voldoet. Populatie wel goed monitoren (inclusief zoetwatermosselen), doorzicht is een aandachtspunt, evenals klimaatverandering (zie par. 5.2.3).

H1149

Kleine modderkruiper

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

Stabiel 

Geen knelpunten

Geen, draagkracht voldoet. Populatie wel goed monitoren.

H1163 Rivierdonderpad

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

Stabiel 

Geen knelpunten

Geen, draagkracht voldoet. Oeverstructuren in stand houden. Populatie goed monitoren.

H1318 Meervleermuis

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

Negatief 

Geen knelpunten binnen N2000 gebied. Aantallen dalen, omdat kraamkolonies buiten N2000 gebied verdwijnen.

Geen, draagkracht als foerageergebied voldoet, afname komt door externe factoren. Populatie wel goed monitoren en verblijfplaatsen in beeld brengen en beschermen.

H1340

Noordse woelmuis

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

Negatief 

Verschraling leefgebied (ter bevordering van veenmosrietland).

Beperkte connectiviteit (extern) geschikt leefgebied

Connectiviteit verbeteren zodat verbindingen met andere populaties ontstaan. Vergroten omvang leefgebied en verbeteren kwaliteit leefgebied, want deze zijn achteruitgegaan. Populatie goed monitoren.

H1903

Groenknolorchis

Behoud omvang en kwaliteit biotoop voor behoud populatie

Negatief 

Eutrofiering vanuit de Pot, negatieve correlatie met toename galigaan. Te lage buffercapaciteit vanuit het oppervlaktewater

Huidige draagkracht voldoet, echter creëren van pionier situaties door middel van plaggen en het graven van nieuwe petgaten is noodzakelijk voor behoud.

H4056

Platte schijfhoren

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor behoud populatie

Negatief

Afname onderwatervegetatie, mogelijk door Amerikaanse rivierkreeft

Vergroten omvang en kwaliteit leefgebied (onderwatervegetatie). Mogelijk is hiervoor een afname van exotische rivierkreeft nodig.

Broedvogels

In Tabel 7‑5 is de toestandsbepalingen van de broedvogels samengevat. Dit is gebaseerd op de natuurdoelanalyse (Provincie Zuid-Holland, 2021) en nieuwe informatie die sindsdien beschikbaar is gekomen.

Tabel 7‑5. Overzicht van de doelstellingen, aantallen, trends en knelpunten van de broedvogels binnen Nieuwkoopse Plassen & De Haeck en de opgave om aan de doelstelling te voldoen. IHD=instandhoudingsdoelstelling.

Soort 

Doelstelling

# 2006-2008

# 2016-2019

# 2020-2022

Trend 

(2011-2022)

Boven/

Onder IHD

Knelpunten

Opgave

A021 Roerdomp

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 6 paren (territoria)

2

2

3

Niet aantoonbaar

Onder IHD

Onvoldoende overjarig rietland en inundatieriet

Ja, voldoende geschikt foerageergebied aanwezig, maar broedhabitat is ontoereikend. Broedbiotoop (waterriet) dient ontwikkeld te worden.

A029 Purperreiger

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 120 paren

120

148

186

Niet aantoonbaar

Boven IHD

Geen knelpunten

Geen, draagkracht voldoet

A176 Zwartkop-meeuw

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 9 paren

15

113

475

Positief

Boven IHD

Geen knelpunten

Geen, draagkracht voldoet

A197 Zwarte stern

Uitbreiding omvang en/of verbetering kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 115 paren

33

24

15

Niet aantoonbaar

Onder IHD

Onvoldoende broedbiotoop, onvoldoende foerageergebied beschikbaar bij kunstmatige nestlocaties

Ja, huidige draagkracht is ontoereikend voor doelstelling. Creëren van geschikt natuurlijke broedbiotoop en foerageergebied (creëren openheid binnen straal van 650 m van (geschikte) nestlocaties). Monitoren of nieuwe locaties nestvlotjes (2020) het broedsucces verhogen. 

A292 Snor

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 25 paren

22

54

103

Positief

Boven IHD

Geen knelpunten

Geen, draagkracht voldoet

A295 Rietzanger

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van ten minste 680 paren

576

683

860

Geen significante aantals-verandering

Gelijk aan IHD

Geen knelpunten 

Geen, draagkracht voldoet

Niet-broedvogels

In Tabel 7‑6 is de toestandsbepalingen van de niet-broedvogels samengevat. Dit is gebaseerd op de natuurdoelanalyse (Provincie Zuid-Holland, 2021) en de nieuwe informatie die sindsdien beschikbaar is gekomen. 

Tabel 7‑6. Overzicht van de doelstellingen, aantallen, trends (lange termijn) en knelpunten van de niet-broedvogels binnen Nieuwkoopse Plassen & De Haeck en de opgave om aan de doelstelling te voldoen. IHD=instandhoudingsdoelstelling. Aantal is gemiddelde over seizoen 2010/11-2021/22 (sovon.nl). Voor kolgans zijn er onvodoende telgegevens om een gemiddelde te berekenen.

Soort 

Doelstelling

Trend 2010/2011 – 2021/22

Aantal 

Knelpunten

Opgave

A027 Grote zilverreiger

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 60 vogels (seizoensmaximum)

Positief

Boven IHD (178)

Geen knelpunten

Geen, draagkracht voldoet

A041 Kolgans

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 3.000 vogels (seizoensmaximum)

Negatief

Onder IHD

Geen knelpunten binnen N2000 gebied. Veel kolganzen slapen buiten het Natura 2000-gebied

Draagkracht binnen N2000 lijkt te voldoen al zit het aantal onder de IHD. De soort lijkt pioniermoerassen in de omgeving als slaapplek te prefereren, wellicht omdat zich hier in de nabijheid meer geschikt foerageergebied bevindt dan binnen het N2000-gebied

A050 Smient

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 3.500 vogels (seizoensmaximum)

Negatief (lange termijntrend stabiel)

Boven IHD (5084)

Geen knelpunten binnen N2000 gebied.

Geen, draagkracht binnen N2000 voldoet

A051 Krakeend

Behoud omvang en kwaliteit leefgebied met een draagkracht voor een populatie van gemiddeld 90 vogels (seizoensmaximum)

Niet aantoonbaar

Boven IHD (393)

Geen knelpunten

Geen, draagkracht binnen N2000 voldoet

7.7 Eindoordeel Natuurdoelanalyse

Provincie Zuid-Holland heeft voor al haar Natura 2000-gebieden Natuurdoelanalyses (NDA’s) opgesteld, als onderdeel van de Gebiedsgerichte Aanpak Stikstof. Doel was om in beeld te brengen wanneer de natuurdoelen gehaald zijn (welke omvang/kwaliteit) en welke maatregelen daarvoor nodig zouden (kunnen) zijn. Hiervoor is een gezamenlijke handreiking opgesteld (definitieve versie d.d. juni 2022), waarin op voorspraak van het ministerie van LNV ook een ‘eindoordeel’ is opgenomen. Dit was oorspronkelijk geen onderdeel van de Zuid-Hollandse NDA's, en is daarom tot nu toe niet uitgevoerd.  

Het eindoordeel is opgesteld volgens een vaste methodiek, die op punten afwijkt van de methodiek zoals die is gehanteerd voor de natuurdoelanalyses, omdat alleen geborgde maatregelen mogen worden meegewogen. Om deze reden wijken de conclusies over de haalbaarheid van doelen soms af ten opzichte van de conclusies uit de natuurdoelanalyses waarin alle maatregelen zijn meegewogen.  

Het eindoordeel voor Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is opgenomen in Bijlage VI Samenvatting eindoordeel instandhoudingsdoelstellingen Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

Tabel 7-7 Categorieën eindoordeel (zie bijlage VI voor het eindoordeel per instandhoudingsdoelstelling)
afbeelding binnen de regeling

8 Knelpunten tweede beheerplanperiode

8.1 Knelpunten

De Natuurdoelanalyse Nieuwkoopse Plassen & De Haeck (Provincie Zuid-Holland, 2021) en nieuw beschikbare data zijn gebruikt om te beoordelen of de knelpunten uit het eerste beheerplan nog steeds een belemmering vormen in het Natura 2000-gebied. Aangezien gestopt is met mostrekken en spuiten met MCPA op de percelen van Natuurmonumenten is knelpunt 103K7 (Achteruitgang soortensamenstelling en vegetatiestructuur H7140B Overgangs- en trilvenen - veenmosrietland en H4010B Vochtige heiden - laagveengebied, door mostrekken en het gebruik van MCPA) opgelost. Zie hiervoor de voetnoot bij tabel 4-1. Alle overige knelpunten uit het eerste beheerplan blijken uit de Natuurdoelanalyse nog steeds relevant. Ook is een aantal nieuwe knelpunten gesignaleerd. Tabel 8‑1 bevat alle knelpunten die op dit moment het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen belemmeren in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck.  

De knelpunten hebben een zodanig negatief effect dat hier middels maatregelen aangrijppunten voor herstel voor dienen te worden geformuleerd. Dit gebeurt in hoofdstuk 10

Tabel 8‑1. Overzicht van de knelpunten in het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck voor de tweede beheerplanperiode. Hierbij zijn de knelpunten onderverdeeld aan de hand van zes drukfactoren voor ecologisch herstel: optimalisatie hydrologische systemen, vergroten areaal en connectiviteit, vergroten dynamiek en diversiteit, verminderen input nutriënten en chemische stoffen en herstel van schade, herstel van biotische kwaliteit en aanpak exoten (cf. Martens & Ten Holt, 2020; Figuur 8‑1).

Drukfactor

Knelpunt

Eerst benoemd in

1. Optimalisatie hydrologische

systemen

K3: Onvoldoende waterkwaliteit en 

-kwantiteit 

Eerste beheerplan (Tabel 5‑1)

2. Vergroten areaal en connectiviteit

K9: Geïsoleerde ligging ten opzichte van andere laagveengebieden

LESA (Hs 6) 

K10: Oppervlakte habitattype kleiner dan functionele omvang (bij H3140, H3150, H6410, H6430B, H7140A, H7210 en H91D0)

Ecologische analyse (Hs 7)

K11: Geschikte condities ontbreken voor H6430B (Ruigten en zomen, subtype harig wilgenroosje) (Geen systeemeigen habitattype)

Ecologische analyse (Hs 7)

3. Vergroten dynamiek en diversiteit

K4: Versnelde successie

Eerste beheerplan (Tabel 5‑1)

K5: Het proces van verlanding ligt nagenoeg stil

Eerste beheerplan (Tabel 5‑1)

4. Verminderen input nutriënten en chemische stoffen en herstel van schade

K1: Verzuring

Eerste beheerplan (Tabel 5‑1)

K2: Eutrofiëring

Eerste beheerplan (Tabel 5‑1)

5. Herstel van biotische kwaliteit

K6: Gebrek aan broedbiotoop roerdomp en verstoring van beschermde (broed)vogels

Eerste beheerplan (Tabel 5‑1)

K12: Afname leefgebied zeggekorfslak

Ecologische analyse (Hs 7)

K13: Afname leefgebied noordse woelmuis

Ecologische analyse (Hs 7)

K14: Onvoldoende broedbiotoop en foerageergebied zwarte stern

Ecologische analyse (Hs 7)

K15: Verdwijnen kraamkolonies meervleermuis buiten het N2000-gebied

Ecologische analyse (Hs 7)

K16: Afname onderwatervegetatie (dus leefgebied platte schijfhoren), mogelijk door exotische rivierkreeften (zie paragraaf 6.2.6)

Ecologische analyse (Hs 7)

6. Aanpak exoten

K8: Aanwezigheid van exoten 

LESA en ecologische analyse (Hs 6 en 7)

Figuur 8‑1. Overzicht van drukfactoren voor ecologisch herstel, overgenomen uit Martens en ten Holt, 2020.

8.2 Stikstofdepositie

Een deel van de knelpunten benoemd in Tabel 8‑1 wordt (deels) veroorzaakt door stikstofdepositie. De stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied is berekend voor de stikstofgevoelige habitattypen, voor zowel 2020 als 2030 (AERIUS, 2023) en weergegeven in Tabel 8‑2. In de AERIUS-berekeningen van 2030 is de daling in stikstofdepositie als gevolg van beleid en bronmaatregelen gemodelleerd.

Te zien is dat in 2020 sprake was van overschrijding van de KDW in H4010B Vochtige heiden, H6410 Blauwgraslanden en H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden), over het gehele areaal van de habitattypen. In de berekende situatie in 2030 is voor deze drie habitattypen nog steeds een overschrijding van de KDW, waarbij bij Vochtige heiden en Veenmosrietlanden nog steeds een overschrijding plaatsvindt op het gehele areaal. Ook was er in 2020 sprake van overschrijding van de KDW over een deel van het areaal in H7140A Overgangs- en trilvenen (trilvenen). Deze overschrijding is in de gemodelleerde situatie in 2030 niet meer aanwezig. 

Figuur 8‑2 t/m Figuur 8‑5 tonen respectievelijk de berekende depositiewaarden en overschrijding van de KDW voor 2020 en 2030 in Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Te zien is dat in alle deelgebieden waar stikstofgevoelige habitattypen liggen overtreding van de KDW plaatsvindt in 2020 en in 2030. In 2030 is volgens de berekeningen het aantal hexagonen met een sterke overbelasting (>= 2x KDW) afgenomen, maar op deze hexagonen vindt nog steeds een matige overbelasting (>70 mol boven KDW maar < 2x KDW) plaats. Daarnaast zijn ook in 2030 volgens de berekening nog veel hexagonen aanwezig met een sterke overbelasting. Dit, samen met de zichtbaar aanwezige effecten van stikstof op verschillende habitattypen, betekent dat hier aanvullende bronmaatregelen nodig zijn om de stikstofdepositie voldoende laag te krijgen. Deze worden los van dit beheerplan uitgewerkt. In Bijlage IV Water- en bodemkwaliteit is tevens uitgewerkt uit welke bronnen de stikstofdepositie afkomstig is.

Tabel 8‑2. Aerealen van de habitattypen in Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck met geen overschrijding of (naderende) overschrijding van de KDW (AERIUS, v26.10.2023). H6430A en H6430B zijn niet opgenomen in AERIUS omdat deze habitattypen een KDW >2400 hebben en door door Wamelink et al., (2023) zijn beoordeeld als minder/niet stikstofgevoelig. 

Code habitattype

KDW [mol N/ha/j]*

Huidig areaal [ha]**

 

2020

2030

Areaal gekarteerd in Aerius [ha]***

Areaal geen en naderende overschrijding KDW [%]

Areaal overschrijding KDW [%]

Areaal geen en naderende overschrijding [%]

Areaal overschrijding KDW [%]

H3140 lv 

2143

1,9

20,00

100

0

100

0

H3150 baz

2143

15,7

96,00

100

0

100

0

H4010B

500

27,1

17,41

0

100

0

100

H6410

786

4,9

15,31

0

100

100

H7140A 

1214

0,0

1,15

74

26

100

0

H7140B

500

235,6

167,67

0

100

0

100

H7210

1429

0,04

0,21

100

0

100

0

H91D0

1786

14,1

28,77

99

1

100

0

* Bron: Wamelink et al. (2023). 

** Volgens de T1- habitattypenkaart (Van der Goes, 2024) op basis van vegetatiekarteringen uit 2019 (Langbroek et al., 2019a) en uit 2017 (Van Meijeren et al., 2017). 

*** Op basis van de vegetatiekarteringen uit 2009 (Dam & van ’t Veer, 2010). 

Figuur 8‑2. Berekende depositiewaarden in 2020 in Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. De wit omlijnde hexagonen zijn locaties waar H6430A of H6430B ligt. Deze habitattypen hebben een KDW >2400 hebben en door door Wamelink et al., (2023) zijn beoordeeld als minder/niet stikstofgevoelig.
afbeelding binnen de regelinghttps://monitor.aerius.nl/ , geraadpleegd op 28 februari 2024.
Figuur 8‑3. Berekende depositiewaarden in 2030 in Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. De wit omlijnde hexagonen zijn locaties waar H6430A of H6430B ligt. Deze habitattypen hebben een KDW >2400 en zijn door Wamelink et al., (2023) zijn beoordeeld als minder/niet stikstofgevoelig.
afbeelding binnen de regelinghttps://monitor.aerius.nl/ , geraadpleegd op 28 februari 2024
Figuur 8‑4. Berekende overschrijding kritische depositiewaarden in 2020 in Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck
afbeelding binnen de regelinghttps://monitor.aerius.nl/ , geraadpleegd op 28 februari 2024
Figuur 8‑5. Berekende overschrijding kritische depositiewaarden in 2030 in Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck
afbeelding binnen de regelinghttps://monitor.aerius.nl/ , geraadpleegd op 28 februari 2024

9 Visie op doelbereik

9.1 Visie op systeemniveau

Onderstaande visie beschrijft de kenmerken en het functioneren van het Natura 2000-gebied zoals zich dit op termijn zou kunnen ontwikkelen. Het is niet een toestand die nu reeds gerealiseerd is. Daarmee is het een visie voor de toekomst waarbij maatregelen die uitgevoerd zijn of die in het kader van dit beheerplan worden geformuleerd aan bijdragen. De visie gaat uit van het realiseren van de kernopgaven (hoofdstuk 3) die zich richten op systeemherstel. De ambitie in voorliggend en volgende beheerplan(nen) is dat systeemherstel uiterlijk 2050 gerealiseerd is, maar waarvoor reeds in 2030 effectieve stappen dienen te zijn gezet en tussendoelen te zijn behaald. Dit sluit aan op de mijlpalen zoals die zijn opgenomen in Europese Natuurherstelverordening. 

Binnen het laagdynamische, aan successie onderhevige laagveenmoeraslandschap dat de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck zijn, is de hydrologie zeer bepalend voor de kwaliteit van de standplaats van vegetaties en het leefgebied van soorten. Het waterbeheer is optimaal ingesteld op het vasthouden van het gebiedseigen water en waar mogelijk is er sprake van een natuurlijke peildynamiek. Hierbij wordt rekening gehouden van de eventuele effecten van inundatie op bodemdaling. Het beperken van inlaatwater en andere KRW-maatregelen binnen en buiten het Natura 2000-gebied hebben geleid tot verbetering van de waterkwaliteit. Er zijn maatregelen genomen om de buffercapaciteit in het gehele gebied te verbeteren. De monitoring van de waterkwaliteit is geoptimaliseerd zodat waar nodig bijgestuurd kan worden. De kwaliteit van het oppervlaktewater in het Natura 2000-gebied is basenrijk, sulfaatarm en matig voedselrijk tot matig voedselarm. Dankzij deze kwaliteit komen de habitattypen H3140 Kranswierwateren en H3150 Meren met krabbenscheer en grote fonteinkruiden verspreid door het hele gebied voor. Langs de randen van de haarvaten in het watersysteem ontwikkelt zich H7140A Trilvenen onder invloed van dit schone water. De soort H1903 Groenknolorchis bestaat hierdoor uit een stabiel geheel van deelpopulaties en komt niet meer alleen in oevers voor.  

De wegzijging in de Schraallanden langs de Meije is fors teruggedrongen waardoor de grondwaterstanden in het meer optimale bereik gehandhaafd worden en de kwaliteit van het oppervlaktewater is fors verbeterd waardoor dit gebruikt kan worden voor inundatie om daarmee de noodzakelijke basenaanrijking in de bodem te realiseren. De kwaliteit van H6410 Blauwgraslanden is dankzij deze verbeterde condities hier fors toegenomen. De potentie voor H6410 Blauwgraslanden in de Meijegraslanden en Polder Westveen is benut waardoor het areaal waarover dit habitattype voorkomt is toegenomen. Optimalisatie van het watersysteem in beide gebieden heeft nadrukkelijk bijgedragen aan dit succes. Dankzij optimaal beheer is de kwaliteit van H4010B Vochtige heiden en H7140B Veenmosrietlanden goed en het oppervlak constant. Door het meer optimale bereik van de grondwaterstanden worden bodemdaling en CO2-emissie in de veenweidegebieden zo veel mogelijk beperkt.  

Daarnaast is door verduurzaming van onder andere landbouw, verkeer en industrie is de stikstofdepositie op het gebied fors gedaald. Hierdoor is de kwaliteit van stikstofgevoelige habitattypen en eventuele zoekgebieden verbeterd.  

Inrichtingsmaatregelen en beheer staan in dienst van het behoud van de successiestadia van laagveenverlanding, waardoor in ruimte en tijd alle habitattypen in ruime mate voorkomen in combinatie met goed ontwikkelde waterplantenvegetaties. Naast voornoemde habitattypen komt dit ten goede aan H7210 Galigaanmoerassen en H6430A Ruigten en zomen (moerasspirea). Ondanks de relatief lage tolerantie voor een hoge overstromingsdynamiek (zowel in termen van periode, frequentie als duur) van voornoemde habitattype, is enige toename ervan ten goede gekomen aan H6430B Ruigten en zomen (harig wilgenroosje), zonder dat dit ten koste is gegaan van de overige habitattypen en leefgebieden. Dankzij deze compleetheid in ruimte en tijd en de goede waterkwaliteit, is er volop leefgebied voor H1082 Gestreepte waterroofkever, H4056 Platte schijfhoorn, H1016 Zeggekorfslak, H1134 Bittervoorn en H1149 Kleine modderkruiper en andere waterorganismen. Dit laatste zorgt voor een ruim prooiaanbod voor A021 Roerdomp, A029 Purperreiger en A197 Zwarte stern. Rond de grotere watervlakken is het landschap voldoende open om enkele stabiele broedkolonies van A197 Zwarte stern te herbergen. Deze wateren zijn rijk aan waterplantenvegetaties en daarmee aan insecten zodat hier, evenals boven de natte en vochtige graslanden H1318 Meervleermuis en A197 Zwarte stern volop geschikt foerageergebied vinden. 

Oevers en natte tot vochtige graslanden zijn kruidenrijk wat de insectenrijkdom en de amfibieën- en muizenstand ten goede komt en daarmee het prooiaanbod voor moerasvogels. Binnen deelgebieden in de Meijegraslanden is het peilbeheer optimaal ingericht op ontwikkeling en behoud van leefgebied van moerasvogels, met name broedgebied voor A021 Roerdomp. Over grote oppervlakten komt gezond overjarig rietland voor wat broedbiotoop biedt aan A029 Purperreiger, A292 Snor en A295 Rietzanger. Overjarig rietland en de riet-gedomineerde natte graslanden zorgen voor volop leefgebied voor H1340 Noordse woelmuis waardoor de populatie floreert.  

De interne rust en kwaliteit is goed geborgd waardoor het gebied optimaal invulling geeft aan slaap- en rustgebied voor de niet-broedvogels A027 Grote zilverreiger, A041 Kolgans, A050 Smient en A051 Krakeend die in de najaars- en wintermaanden gebruik maken van het gebied. 

Exoten zijn onder controle, zodat H91D0 Hoogveenbossen en watervegetaties zich kunnen herstellen. 

Rondom Nieuwkoopse Plassen & De Haeck ligt een overgangsgebied waar functies en activiteiten bijdragen aan natuurherstel, onder andere doordat landbouw in deze gebieden geëxtensiveerd is. Daarnaast is de connectiviteit van het landschap robuust en duurzaam tussen Nieuwkoopse Plassen & De Haeck en Natura 2000-gebieden Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein, Donkse Laagten, Boezems Kinderdijk, De Wilck, Bothol en Oostelijke Vechtplassen (allen behorend tot het Natura 2000-gebied landschap Meren en moerassen). Dit is het resultaat van groen-blauwe dooradering opgezet in het Zuid-Hollands Programma Landelijk Gebied (ZH-PLG) en het Utrechts Programma Landelijk Gebied (UPLG) en door realisatie van diverse NNN-projecten zoals het programmabureau Veenweiden Gouwe-Wiericke (Ruygeborg II, Noordse Buurt, Polder Westveen, Meijegraslanden, Bodegraven-Noord, Zuidzijdepolder-Abessinië). Door deze connectiviteit zijn populaties van soorten goed verbonden en is uitwisseling tussen populaties mogelijk. Dit geldt dankzij deze en reeds gerealiseerde NNN-projecten Groene Jonker, de Bovenlanden en Polder Rietveld.

9.2 Visie op realisatie instandhoudingsdoelstellingen

Het behalen van de theoretische doelstelling zoals opgesteld in de NDA is het uitgangspunt van deze toekomstvisie voor de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Voor het behalen van deze doelstelling is het uitgangspunt dat het systeem, zoals hierboven beschreven, optimaal is hersteld. Het is niet de doelstelling dat in de komende beheerplanperiode al deze situatie wordt bereikt. Of deze situatie bereikt zal worden is óók afhankelijk van externe factoren waarop niet vanuit dit beheerplan gestuurd kan worden, bijvoorbeeld klimaatverandering, waterkwaliteit van het inlaatwater en beheersing van uitheemse rivierkreeften.

9.2.1 Habitattypen

H3140 Kranswierwateren 

Doordat de problematiek van de Pot succesvol is aangepakt, is de waterkwaliteit verbeterd in het Schippersgat en omgeving. Daarnaast is de waterkwaliteit verbeterd door het beheer gericht op het vasthouden van gebiedseigen water en door de verbeterde kwaliteit van inlaatwater als gevolg van de KRW-maatregelen die zowel binnen als buiten het Natura 2000-gebied zijn uitgevoerd. Daarnaast is de waterkwaliteit sterk verbeterd vanwege de verminderede behoefte aan inlaatwater omdat de wegzijging is verminderd door vernattingsmaatregelen in de directe omgeving en de succesvolle aanpak van het tegengaan van bodemdaling. Hierdoor hebben H3140 Kranswierwateren een betere kwaliteit en heeft het habitattype zich kunnen herstellen en uitbreiden in het Plassen- en moerasgebied. De voedselrijkdom in de Binnenpolder is op de wat langere termijn afgenomen, waardoor ook hier Kranswierwateren zijn ontwikkeld. De monitoring van de waterkwaliteit is geoptimaliseerd, zodat bijgestuurd kan worden indien nodig. H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruidenNet zoals bij H3140 Kranswierwateren hebben het oplossen van de problematiek in de Pot, het verbeteren van de waterkwaliteit in de Binnenpolder, het vasthouden van gebiedseigen water en de verbeterde kwaliteit van inlaatwater en de maatregelen zoals die aanvullend onder H3140 worden genoemd, geleid tot een uitbreiding van H3150 Meren met krabbenscheer. Ook de kwaliteit van het habitattype is verbeterd. Daarnaast komt het habitattype voor in Polder Westveen en de Haak en heeft zich H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden in de Schraallanden langs de Meije gevestigd door de betere waterkwaliteit. De monitoring van de waterkwaliteit is geoptimaliseerd, zodat bijgestuurd kan worden indien nodig.  

H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden 

Net zoals bij H3140 Kranswierwateren hebben het oplossen van de problematiek in de Pot, het verbeteren van de waterkwaliteit in de Binnenpolder, het vasthouden van gebiedseigen water en de verbeterde kwaliteit van inlaatwater en de maatregelen zoals die aanvullend onder H3140 worden genoemd, geleid tot een uitbreiding van H3150 Meren met krabbenscheer. Ook de kwaliteit van het habitattype is verbeterd. Daarnaast komt het habitattype voor in Polder Westveen en de Haak en heeft zich H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden in de Schraallanden langs de Meije gevestigd door de betere waterkwaliteit. De monitoring van de waterkwaliteit is geoptimaliseerd, zodat bijgestuurd kan worden indien nodig.

H4010B Vochtige heiden – laagveengebied 

De kwaliteit van H4010B Vochtige heiden (laagveengebied) in het Plassen- en moerasgebied en De Haak is verbeterd doordat verdroging in deze gebieden niet of nauwelijks nog een probleem is en de stikstofdepositie op het gebied is afgenomen. Er is enige buffering door de verbetering van de waterkwaliteit zodat specifieke soorten kunnen voorkomen, zoals klokjesgentiaan. Invasieve exoten zijn niet of nauwelijks aanwezig door beheer en verbeterde abiotische omstandigheden (meer robuust habitattype). Op de lange termijn is het habitattype ook ontstaan op nieuw gegraven petgaten. Er vindt (natuurlijke) cyclische successie plaats wat zorgt voor instandhouding van het habitattype op de lange termijn. Hiermee zijn de instandhoudingsdoelstellingen behaald. Verdere uitbreiding van het oppervlak H4010B Vochtige heiden (laagveengebieden) is niet nodig of wenselijk.  

H6410 Blauwgraslanden 

In de Schraallanden langs de Meije heeft het blauwgrasland zich hersteld: zowel oppervlak als kwaliteit zijn toegenomen. Door de aanleg van de sifon en de bufferstrook zijn de verzuring en verdroging sterk verminderd. Dankzij de sifon kan inundatie plaatsvinden met gebufferd water. De bufferzone heeft de wegzijging sterk verminderd. Binnen het Plassen- en moerasgebied en De Haak vormt verdroging geen knelpunt meer en is de waterkwaliteit verbeterd, waardoor ook voldoende buffering aangevoerd kan worden. Door deze systeemverbeteringen is de kwaliteit van H6410 Blauwgraslanden in het Plassen- en moerasgebied en De Haak verbeterd. Daarnaast zijn percelen in Polder Westveen (Van den Broek et al., 2020) en in de Meijegraslanden (Van den Broek et al., 2013; Van den Broek et al., 2018) ingericht ten behoeve van het habitattype.  

H6430A Ruigten en zomen – moerasspirea 

Het habitattype heeft geprofiteerd van de nieuwe inrichting van delen van Polder Westveen en de Meijegraslanden. Op andere locaties mag het habitattype enigszins afnemen door de verbetering van de waterkwaliteit. Verder blijft de situatie van H6430A Ruigten en zomen (moerasspirea) min of meer gelijk met de situatie ten tijde van het opstellen van de natuurdoelanalyse in 2021.  

H6430B Ruigten en zomen – harig wilgenroosje 

De condities in het Natura 2000-gebied zijn niet geschikt voor dit habitattype, en zullen dat ook in de nabije toekomst (na systeemherstel) niet worden. De kans dat het habitattype zich ontwikkelt in het gebied is daarmee klein. Er worden geen maatregelen ingezet ten behoeve van ontwikkeling van H6430B Ruigten en zomen (harig wilgenroosje). Mogelijk kan lokaal over (zeer) kleine oppervlaktes wat meer dynamiek ontstaan, waardoor dit habitattype zich zou kunnen ontwikkelen. 

H7140A Overgangs- en trilvenen – trilvenen 

De kwaliteit van het habitattype is verbeterd en het areaal is sterk toegenomen doordat de problematiek van de Pot is aangepakt en overige maatregelen zijn uitgevoerd in het Plassen- en moerasgebied gericht op het beperken van de waterinlaat, het verbeteren van de waterkwaliteit (minder nutriënten en betere buffering) en de daling van de stikstofdepositie op het gebied. Daarnaast heeft het habitattype zich kunnen uitbreiden op nieuw gegraven petgaten en geplagde gronden. De uitbreiding heeft plaatsgevonden tussen Maarten-Freeke Wije en de Machinesloot. Hiermee zijn de instandhoudingsdoelstellingen behaald. 

H7140B Overgangs- en trilvenen – veenmosrietlanden 

Het oppervlak van het habitattype is fors toegenomen doordat het omschakelen naar nazomermaaien is uitgebreid naar een groter aantal percelen. Ten opzichte van de situatie in 2021, is deze omschakeling op nog circa 40 ha aan niet-kwalificerende rietlanden doorgevoerd, op de locaties zoals aangegeven in de Natuurdoelanalyse (Provincie Zuid-Holland, 2021). Verouderde en verzuurde veenmosrietlanden ontwikkelen naar moerasheiden. Daarna petgaten gegraven zodat weer kwalificerend veenmosrietland kan ontstaan. Het habitattype heeft geen last meer van verzuring doordat er voldoende basenrijk oppervlakte aanwezig is c Ook zijn invasieve exoten niet of nauwelijks aanwezig door beheer en verbeterde abiotiek waardoor het systeem robuuster is. Dit alles heeft geleid tot oppervlakte vergroting en kwaliteitsverbetering.  

H7210* Galigaanmoerassen 

Er heeft oppervlaktevergroting en kwaliteitsverbetering van H7210* Galigaanmoerassen plaatsgevonden door het verbeteren van de waterkwaliteit en -kwantiteit in het Plassen- en moerasgebied. Ook is op een aantal locaties geplagd en zijn greppels aangelegd ten behoeve van (vlakdekkende) uitbreiding van het habitattype. Hiermee zijn de instandhoudingsdoelstellingen behaald. 

H91D0* Hoogveenbossen 

Het habitattype heeft zich (binnen bestaande boslocaties) uitgebreid in het Plassen- en moerasgebied en in De Haak. Deels is dit het resultaat van autonome ontwikkeling van elzenbroekbossen richting berkenbroekbos. De invloed van oppervlaktewater in de bossen is beperkt, waardoor vernatting door regenwater heeft plaatsgevonden en vindt daardoor geen toename van appelbes meer plaats. Bossen die een potentie hadden om te kwalificeren als het habitattype, maar waar te veel appelbes aanwezig was, zijn gerooid en geplagd en hebben zich opnieuw ontwikkeld tot hoogveenbos met betere abiotische condities. Dit heeft plaatsgevonden op percelen in het Plassen- en moerasgebied en in De Haak, zoals aangegeven in de Natuurdoelanalyse (Provincie Zuid-Holland, 2021). Ook zijn kansen gecreëerd voor het habitattype in Polder Westveen. Dit alles heeft geleid tot oppervlakte vergroting en kwaliteitsverbetering. 

9.2.2 Habitatrichtlijnsoorten

H1016 Zeggekorfslak 

De omvang, kwaliteit en connectiviteit van het leefgebied van de zeggekorfslak is toegenomen door verbetering van waterkwaliteit en het verwijderen van opslag op de overgang van water naar land. Dit laatste is gedaan op bekende vindplaatsen van de soort en op locaties met grote zeggenvegetaties in de buurt van de bekende vindplaatsen in de zuidwestelijke hoek van het Plassen- en moerasgebied. Deze locaties staan met elkaar in verbinding. Het maaibeheer van de grote zeggenvegetaties in het gehele gebied is gefaseerd in ruimte en tijd.  

H1082 Gestreepte waterroofkever 

Door de goede waterkwaliteit is er volop leefgebied voor H1082 Gestreepte waterroofkever. De draagkracht van het gebied voor de gestreepte waterroofkever is daarmee ten minste gelijk aan de situatie ten tijde van het opstellen van de Natuurdoelanalyse in 2021.  

H1134 Bittervoorn 

Door de goede waterkwaliteit en de aanwezigheid van voldoende zoetwatermosselen (voor voortplanting) en goed ontwikkelde waterplantenvegetaties is er volop leefgebied voor H1134 Bittervoorn. De draagkracht van het gebied voor de bittervoorn is ten minste gelijk aan de situatie ten tijde van het opstellen van de Natuurdoelanalyse in 2021.  

H1149 Kleine modderkruiper 

Door de goede waterkwaliteit en de aanwezigheid van goed ontwikkelde waterplantenvegetaties is er volop leefgebied voor H1149 Kleine modderkruiper. De draagkracht van het gebied voor de kleine modderkruiper is tenminste gelijk aan de situatie ten tijde van het opstellen van de Natuurdoelanalyse in 2021. Daarnaast worden relevante oeverstructuren nabij vindplaatsen in stand gehouden.  

H1163 Rivierdonderpad 

De draagkracht van het gebied voor de rivierdonderpad is tenminste gelijk aan de situatie ten tijde van het opstellen van de Natuurdoelanalyse in 2021. Ook wordt geen extra kunstmatig hard substraat voor rivierdonderpad toegevoegd.  

H1318 Meervleermuis 

Waterplantenvegetaties zijn goed ontwikkeld in de grotere watervlakken, wat voor een rijkdom aan insecten zorgt. Hierdoor is voor H1318 Meervleermuis volop geschikt foerageergebied aanwezig boven deze wateren, evenals boven de natte en vochtige graslanden. Verblijfplaatsen van meervleermuis buiten het Natura 2000-gebied zijn bekend, worden beschermd en zijn goed verbonden met foerageerlocaties binnen het Natura 2000-gebied. De draagkracht van het gebied als foerageergebied voor meervleermuis is ten minste gelijk aan de situatie ten tijde van het opstellen van de Natuurdoelanalyse in 2021.  

H1340* Noordse woelmuis 

Overjarig rietland en de riet-gedomineerde natte graslanden zorgen voor volop leefgebied voor H1340 Noordse woelmuis waardoor de populatie floreert. In Polder Westveen en de Meijegraslanden is extra leefgebied gecreëerd voor de Noordse woelmuis. Populaties staan met elkaar in verbinding, onder andere door realisatie van het NNN en de groenblauwe dooradering (zie voor de details over de uitbreiding in de Meijgraslanden de toelichting bij roerdomp onder). De populatieomvang is (naar schatting) bekend en de populatie wordt consistent gemonitord.  

H1903 Groenknolorchis 

Doordat de problematiek in de Pot succesvol is aangepakt en andere maatregelen ten behoeve van H7140A Overgangs- en trilvenen (trilvenen) en H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietlanden) zijn uitgevoerd is het leefgebied van de groenknolorchis toegenomen en is de kwaliteit ervan verbeterd. 

H4056 Platte schijfhoren 

Door de goede waterkwaliteit en de aanwezigheid van goed ontwikkelde waterplantenvegetaties is er volop leefgebied voor H4056 Platte schijfhoren. De draagkracht van het gebied voor platte schijfhoren is ten minste gelijk aan de situatie ten tijde van het opstellen van de Natuurdoelanalyse in 2021.

9.2.3 Vogelrichtlijnsoorten (broedvogels)

A21 Roerdomp 

In de Meijegraslanden is extra dynamisch rietmoeras ontwikkeld (Van den Broek et al., 2013). Hierdoor is hier over substantieel oppervlak broedbiotoop van roerdomp gecreëerd. De peilfluctuatie garandeert, samen met gericht beheer, het voortbestaan van dit biotoop. Ontwikkeling van natte en vochtige graslanden met sloten met goed ontwikkelde rietoevers in het kader van realisatie NNN dragen sterk bij aan het vergroten van het foerageergebied van de soort. Dit foerageergebied is ook toegenomen als gevolg van een grotere randlengte aan water- en inundatieriet, dankzij waterkwaliteitsverbetering. Door de goede waterkwaliteit en kruidenrijkdom van de oevers en graslanden is een ruim prooiaanbod aanwezig voor de roerdomp.  

A029 Purperreiger 

Grote oppervlakten aan vitaal overjarig rietland bieden genoeg broedbiotoop aan A029 Purperreiger. Door de goede waterkwaliteit en kruidenrijkdom van de oevers en graslanden binnen en in de omgeving van het Natura 2000-gebied is een ruim prooiaanbod aanwezig voor purperreiger. De draagkracht van het gebied voor de purperreiger is tenminste gelijk aan de situatie ten tijde van het opstellen van de Natuurdoelanalyse in 2021. 

A176 Zwartkopmeeuw 

De draagkracht van het gebied voor A176 Zwartkopmeeuw is tenminste gelijk aan de situatie ten tijde van het opstellen van de Natuurdoelanalyse in 2021. Er is voldoende open agrarisch landschap in de omgeving beschikbaar om voedsel te zoeken.  

A197 Zwarte stern 

Rond de grotere watervlakken is het landschap voldoende open om enkele stabiele broedkolonies van A197 Zwarte stern te herbergen. Naast de nestvlotjes zijn ook natuurlijke broedbiotopen aanwezig. Door de goede waterkwaliteit en kruidenrijkdom van de oevers en graslanden is daarnaast een ruim prooiaanbod aanwezig voor de zwarte stern.  

A292 Snor 

Grote oppervlakten aan vitaal overjarig rietland bieden genoeg broedbiotoop aan A292 Snor. Door de goede waterkwaliteit en kruidenrijkdom van de oevers en graslanden is een ruim prooiaanbod aanwezig voor de soort. De draagkracht van het gebied voor de snor is tenminste gelijk aan de situatie ten tijde van het opstellen van de Natuurdoelanalyse in 2021. 

A295 Rietzanger 

De draagkracht van het gebied voor A295 Rietzanger is tenminste gelijk aan de situatie ten tijde van het opstellen van de Natuurdoelanalyse in 2021. De afname van broedbiotoop die heeft plaatsgevonden door het omschakelen naar nazomermaaien van (veenmos)rietland is gecompenseerd door het inrichten van nieuw broedbiotoop binnen de Meijegraslanden (Van den Broek et al., 2013). Door de goede waterkwaliteit en kruidenrijkdom van de oevers en graslanden is een ruim prooiaanbod aanwezig voor de rietzanger.

9.2.4 Vogelrichtlijnsoorten (niet-broedvogels0

A027 Grote zilverreiger 

De interne rust is goed gewaarborgd en de draagkracht van het gebied als slaap- en rustgebied voor A027 Grote zilverreiger is tenminste gelijk aan de situatie ten tijde van het opstellen van de Natuurdoelanalyse in 2021.  

A041 Kolgans 

De interne rust is goed gewaarborgd en de draagkracht van het gebied als slaap- en rustgebied voor A041 Kolgans is tenminste gelijk aan de situatie ten tijde van het opstellen van de Natuurdoelanalyse in 2021. 

A050 Smient 

De interne rust is goed gewaarborgd en de draagkracht van het gebied als slaap- en rustgebied voor A050 Smient is tenminste gelijk aan de situatie ten tijde van het opstellen van de Natuurdoelanalyse in 2021. 

A051 Krakeend 

De interne rust is goed gewaarborgd en de draagkracht van het gebied als slaap- en rustgebied voor A051 Krakeend is tenminste gelijk aan de situatie ten tijde van het opstellen van de Natuurdoelanalyse in 2021.

9.2.5 Overige Vogel- en Habitatrichtlijndoelen

Het gebied is van belang voor een aantal VHR-soorten waarvoor het gebied niet is aangewezen. Voor deze soorten speelt het gebied een belangrijke rol speelt voor de gunstige staat van instandhouding, zowel van landelijke populaties als metapopulaties. Voorbeelden hiervan zijn heikikker, grote karekiet en kokmeeuw. Het Natura 2000-gebied bevat voldoende leefgebied voor deze soorten.

10 Instandhoudingsmaatregelen 2e beheerplanperiode

10.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de maatregelen voor de tweede beheerplanperiode uitgewerkt. Hierbij gaat het om de maatregelen uit de eerste beheerplanperiode, die nog (deels) uitgevoerd moeten worden en nieuwe maatregelen naar aanleiding van de natuurdoelanalyse.  

Net als de maatregelen uit de eerste beheerplanperiode, hebben ook de nieuwe maatregelen een code gekregen. De nummering van de maatregelen is aanvullend op de nummering die in het eerste beheerplan is gehanteerd. Dat betekent dat maatregelen die in het eerste beheerplan niet (volledig) zijn uitgevoerd en in dit beheerplan terugkomen, dezelfde nummering behouden. Nieuwe maatregelen krijgen aanvullende nummers. 

10.2 Continuering regulier beheer

Het reguliere natuurbeheer, waterbeheer, faunabeheer en de exotenbestrijding worden voorgezet zoals dat ten tijde van het eerste beheerplan plaatsvond, zie ook de beschrijvingen in paragraaf 5.3. Deze werkzaamheden kunnen grotendeels vergunningvrij worden uitgevoerd, zie paragraaf 13.2.4 voor de toetsing.

10.3 Nog uit te voeren maatregelen uit eerste beheerplanperiode

Nog niet alle instandhoudingsmaatregelen zoals die in het eerste beheerplan geformuleerd zijn, zijn (volledig) uitgevoerd. Het grootste deel van deze maatregelen wordt meegenomen naar de tweede beheerplanperiode. 103M21 Actief biologisch beheer wordt niet meegenomen in dit tweede beheerplan. Omdat het water niet voldoet aan de randvoorwaarden om deze maatregel uit te voeren en is gebleken dat dit geen of minimaal effect zou hebben (Hoogheemraadschap van Rijnland, 2021). 103M25 Agrarisch gebruik met beperkingen in Meijegraslanden wordt niet meegenomen in dit tweede beheerplan. Eventuele beperkingen aan agrarisch gebruik worden uitgewerkt in het gebiedsproces Zuid-Hollands Programma Landelijk Gebied (ZH-PLG). 103M30 Onderzoek meervleermuis Nieuwkoopse Plassen e.o. is uitgevoerd en wordt ook niet meegenomen in de tweede beheerplanperiode. Op basis van de analyse die is uitgevoerd, betekent dit dat de volgende maatregelen vanuit het eerste beheerplan overgenomen worden in dit tweede beheerplan:  

  • 103M2 Plaggen en inrichten blauwgrasland op percelen Hazeleger. Deze maatregel is niet uitgevoerd in de afgelopen planperiode, maar de inrichting staat wel gepland. Dit is meegenomen in een nieuw maatregelenpakket gericht op inrichting van Meijegraslanden, onder maatregel 103M42, zie paragraaf 10.4

  • 103M14 Isoleren van aalscholverkolonie in De Pot van de rest van het gebied en bouw defosfateringsinstallatie langs de Uitweg (KRW): Deze maatregel is deels uitgevoerd en wordt in de 2e beheerplanperiode verder uitgewerkt onder maatregel 103M32, zie paragraaf 10.4

  • 103M18 Beperken lek- en schutverliezen (KRW). 

  • 103M19 Aanleg vispassage (KRW). Dit wordt opgepakt in het vismigratieplan van Hoogheemraadschap van Rijnland. 

  • 103M25 Agrarisch gebruik met beperkingen in Meijegraslanden. Deze maatregel is niet uitgevoerd, maar toekomstig gebruik van de Meijegraslanden wordt uitgewerkt via het gebiedsproces NPLG (o.a. maatregel 103M42).

  • 103M27 Aanleg overjarig rietland voor roerdomp in de Meijegraslanden. Deze maatregel is niet uitgevoerd in de afgelopen beheerplanperiode. In plaats daarvan wordt de realisatie van overjarig rietland nu meegenomen in een nieuw maatregelenpakket gericht op inrichting van Meijegraslanden, onder maatregel 103M40, zie paragraaf 10.4 (voor voldoende leefgebied is betreffend oppervlak onvoldoende). 

  • 103M28 Natuurbeheer Polder Westveen. Deze maatregel is deels uitgevoerd in de afgelopen beheerplanperiode. De maatregel wordt vervolgd in een nieuw maatregelenpakket gericht op de herinrichting van Polder Westveen onder maatregel 103M39, zie paragraaf 10.4

  • 103M29 Onderzoek toepassen waterijzer. 

Zie voor een toelichting een de beoogde doelen van de maatregelen paragraaf 5.2

10.4 Nieuwe maatregelen tweede beheerperiode

In deze paragraaf worden de nieuwe maatregelen kort en bondig beschreven die naar aanleiding van de geconstateerde knelpunten in hoofdstuk 6 (Landschapsecologische Systeemanalyse) en hoofdstuk 7 (Ontwikkeling habitattypen en soorten) noodzakelijk worden geacht om de instandhoudingsdoelstellingen die onder druk staan, te realiseren en negatieve trends te keren. Omdat een aantal maatregelen die (ook) voor het halen van de instandhoudingsdoelen relevant is nog in het gebiedsproces vanuit ZH-PLG wordt uitgewerkt (provinciale uitwerking van het Nationaal Programma Landelijk Gebied), leidt het nu voorgestelde maatregelenpakket (nog) niet tot volledig doelbereik. In het ZH-PLG-gebiedsplan worden mogelijk nog aanvullende maatregelen opgenomen. Daaronder zijn ook maatregelen die niet in per se gericht zijn op de instandhoudingsdoelen voor Nieuwkoopse Plassen & De Haeck, maar daaraan wel kunnen bijdragen, zoals (vernattings-)maatregelen gericht op het verminderen van bodemdaling of beheer gericht op weidevogels. Het gaat dus in beginsel om andere maatregelen dan die nodig zijn om de instandhoudingsdoelstellingen te halen en welke geborgd zijn in onderhavig beheerplan.  

Ten behoeve van het overzicht worden de maatregelen thematisch geschaard onder een vigerend beleidskader, uitvoeringsprogramma, gebiedsplan of overig. 

10.4.1 KRW-maatregelen

103M32 - Verbeteren waterkwaliteit de Pot/Poeltje 

Dit project wordt uitgevoerd door Hoogheemraadschap van Rijnland.  

Het project bestaat uit een aantal onderdelen:  

  • Optimalisatie defosfatering de Pot: de bestaande defosfatering bleek onvoldoende effectief. Na diverse onderzoeken is geadviseerd om de dosering van ijzerchloride (geleidelijk) te verhogen. Omdat er weinig bekend is over eventuele negatieve effecten op vissen bij hoge doseringen, is de verhoging van de ijzerchloridedosering als pilot uitgevoerd, waarbij de effecten op vissen worden onderzocht en de effectiviteit van de defosfatering wordt gemeten. Op basis van de resultaten van de pilot wordt de defosfatering geoptimaliseerd. 

  • Hydrologische isolatie de Pot: in de vorige KRW-periode is de Pot deels geïsoleerd. Nu blijkt echter dat voedselrijk water uit de Pot zich in westelijke richting verspreidt. Om dit te voorkomen is verdere isolatie nodig. Deze isolatie bestaat uit twee stappen: 

    • Aanleggen van dammen om het effect van westenwind (opstuwen en vervolgens terugspoelen water) te stoppen. 

    • Het op gang brengen van een waterstroom vanuit de Pot naar buiten het Natura 2000-gebied om het neerslagoverzicht af te voeren.

  • Monitoring: om de effecten van de ingrepen goed te kunnen volgen, is een aantal extra monitoringspunten toegevoegd aan het meetnet van Rijnland tussen de Pot/Poeltje en het Schippersgat. De ontwikkelingen zullen in ieder geval de hele komende beheerplanperiode gevolgd worden.

Deze maatregel helpt met het oplossen van de volgende knelpunten (zie Tabel 8‑1 voor alle knelpunten):   

  • K2: Eutrofiëring 

  • K3: Onvoldoende waterkwaliteit en – kwantiteit 

  • K10: Oppervlakte habitattype kleiner dan functionele omvang (bij H3140, H3150, H6410, H6430B, H7140A, H7210 en H91D0) 

  • K12: Afname leefgebied zeggekorfslak.

103M33 - Aanleg sifon Schraallanden langs de Meije 

Dit project wordt uitgevoerd door Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. 

Tussen het plassen- en moerasgebied en de Schraallanden langs de Meije is (onder de Meije door) een sifon met retourpomp aangelegd. Hiermee kan de betere waterkwaliteit uit het plassen- en moerasgebied (ten opzichte van water uit de Meije dat voorhen werd gebruikt voor peilbeheersing in de Schraallanden langs de Meije), gebruikt worden voor peilbeheersing en voor inundatie van het blauwgrasland. De retourpomp zorgt ervoor dat de bestaande gradiënt in de waterkwaliteit binnen het plassen- en moerasgebied niet verslechtert.  

Deze maatregel helpt met het oplossen van de volgende knelpunten (zie Tabel 8‑1 voor alle knelpunten):  

  • K1: Verzuring 

  • K2: Eutrofiëring 

  • K3: Onvoldoende waterkwaliteit en – kwantiteit 

  • K10: Oppervlakte habitattype kleiner dan functionele omvang (bij H3140, H3150, H6410, H6430B, H7140A, H7210 en H91D0) 

  • K12: Afname leefgebied zeggekorfslak 

10.4.2 SKNL-maatregelen

103M34 - Proefproject petgaten  

Dit project wordt uitgevoerd door Natuurmonumenten. 

Naar aanleiding van de lokaal verbeterde waterkwaliteit heeft Natuurmonumenten in de afgelopen jaren al 10 hectare petgaten gegraven op locaties waar de waterkwaliteit voldoende werd geacht. Op basis van de positieve resultaten van deze proef wil Natuurmonumenten nu ook op andere locaties in het gebied een proefproject opstarten om tot uitbreiding van kranswierwateren, meren met krabbenscheer, trilveen en veenmosrietland te komen. Op basis van deze proef zal dan een betere afweging kunnen worden gemaakt onder welke situaties het verantwoord is om in de toekomst meer nieuwe petgaten te graven, of oude verlandde petgaten weer open te graven. 

Het proefproject petgaten is als volgt vormgegeven:   

  • Opengraven van twee additionele oude petgaten (sterk verlande locaties) van een kwart hectare per stuk met een met relatief goede waterkwaliteit (groot aandeel regenwater). 

  • Natuurmonumenten wil onderzoeken of de waterkwaliteit op deze locaties voldoende is voor de succesvolle ontwikkeling van jonge verlandingsvegetaties. 

  • Door de resultaten van de proef en de waterkwaliteit goed te monitoren kunnen toekomstige afwegingen worden gemaakt om te bepalen of het graven van petgaten elders, op locaties met vergelijkbare omstandigheden, kan worden voortgezet. 

Deze maatregel helpt met het oplossen van de volgende knelpunten (zie Tabel 8‑1 voor alle knelpunten):   

  • K4: Versnelde successie 

  • K5: Het proces van verlanding ligt nagenoeg stil 

  • K10: Oppervlakte habitattype kleiner dan functionele omvang (bij H3140, H3150, H6410, H6430B, H7140A, H7210 en H91D0) 

  • K16: Afname onderwatervegetatie (dus leefgebied platte schijfhoren), mogelijk door Amerikaanse rivierkreeft 

103M35 - Vergroten openheid landschap  

Dit project wordt uitgevoerd door Natuurmonumenten. 

Jaarlijks legt Natuurmonumenten 120 kunstmatige nestvlotjes voor zwarte stern uit, omdat het aantal drijvende waterplanten in de Nieuwkoopse Plassen gering is. De nestvlotjes zijn van 2010 tot en met 2019 op twee locaties verspreid. Het broedsucces bleef echter te laag. Natuurmonumenten verwacht dat dit deels te wijten was aan voedselgebrek en heeft daarom vanaf 2020 de nestvlotjes over meerdere locaties verspreid zodat een groter potentieel foerageergebied kan worden bereikt. 

Natuurmonumenten heeft een analyse uitgevoerd van de locaties waar nestvlotjes zijn verspreid en waar succesvolle broedgevallen zijn geconstateerd. Deze analyse laat zien dat er alleen succesvolle broedgevallen plaatsvinden als er voldoende landschappelijke openheid is. De zwarte stern broedt en foerageert niet binnen een verstoringsafstand van circa 150 m ten opzichte van bos en struweel (i.v.m. predatie). In het noordoostelijke en oostelijke deel is voldoende openheid. Op een groot deel van de locaties met nestvlotjes zorgt de aanwezigheid van opgaande begroeiing voor ontoereikende draagkracht van het gebied voor de populatiedoelstelling. 

Deze maatregel helpt met het oplossen van het volgende knelpunt (zie Tabel 8‑1 voor alle knelpunten):   

  • K14: Onvoldoende broedbiotoop en foerageergebied zwarte stern

103M36 - Plaggen voor trilveen in visgraatmotief  

Dit project wordt uitgevoerd door Natuurmonumenten. 

Voor de ontwikkeling van potentiële nieuwe trilveenlocaties heeft Natuurmonumenten in 2018-2019 kleine stukken drijvend veen geplagd, hiermee is de stikstofrijke toplaag verwijderd en is de hydrologische en de abiotische situatie verbeterd. Ook zijn tussen de geplagde stukken greppels gegraven om matig basenrijk oppervlaktewater aan te voeren. Met als gevolg een verbetering in de chemische samenstelling voor de ontwikkeling van trilvenen. De kans op regeneratie van trilveen lijkt op de geplagde locaties vrij groot. Omdat verder herstel van trilveen noodzakelijk is voor het halen van de instandhoudingsdoelen, wordt nu op een andere locatie opnieuw geplagd met de beoogde toename van ca. 1,2 ha trilveenareaal. Voor de plagwerkzaamheden worden de inzichten uit het voorgaande project meegenomen:  

  • Het plaggen voor trilveen moet gefaseerd worden uitgevoerd om ruimtelijke diversiteit in successie te creëren. 

  • De plagwerkzaamheden worden in visgraatmotief uitgevoerd, wat in de vorige beheerplanperiode een positief effect had op de vestiging van typische soorten.

Deze maatregel helpt met het oplossen van de volgende knelpunten (zie Tabel 8‑1 voor alle knelpunten):   

  • K2: Eutrofiëring 

  • K3: Onvoldoende waterkwaliteit en – kwantiteit 

  • K4: Versnelde successie 

  • K5: Het proces van verlanding ligt nagenoeg stil 

  • K10: Oppervlakte habitattype kleiner dan functionele omvang (bij H3140, H3150, H6410, H6430B, H7140A, H7210 en H91D0)

103M37 - Proefproject bekalken oppervlaktewater ten behoeve van kwaliteitsverbetering trilveen 

Dit project wordt uitgevoerd door Natuurmonumenten. 

In de vorige beheerplanperiode is in visgraatmotief geplagd ten behoeve van trilveenontwikkeling (PAS-maatregel). De eerste ontwikkelingen zijn positief. Uit het plagproject komt naar voren dat invloed van basenrijk oppervlaktewater een belangrijke factor is voor succesvol herstel van trilveen. Het is de vraag of de huidige basenrijkdom in het oppervlaktewater daarvoor voldoende is, mede door verdunning met regenwater. Er wordt daarom een proef uitgevoerd met bekalken van het oppervlaktewater om de effecten van bekalken op trilveenontwikkeling te onderzoeken. De huidige percelen met series van geplagde vlakken vormen een goede basis en infrastructuur om met een veldexperiment inzicht te krijgen in de kansen voor het actief verhogen van de basenverzadiging voor een toekomstig behoud van het habitattype trilvenen (H7140A) en veenmosrietlanden (H7140B). De monitoring houdt in dat:   

  • Er een meerjarige monitoring wordt uitgevoerd van minimaal zes jaar. 

  • De vegetatiesamenstelling, ontwikkeling van ingebrachte doelsoorten en de bodem- en oppervlaktewaterkwaliteit jaarlijks wordt gevolgd op het gehele oppervlakte geplagde locaties. 

  • Op een deel van de te monitoren locaties wordt kalk (Dolokal of vergelijkbaar) toegevoegd aan het oppervlaktewater. 

    • Het toepassen van alkalinisering op veldschaal is in deze systemen niet eerder toegepast. Primaire laboratorium proeven kunnen eventueel de basis vormen voor het inrichten van veldexperimenten, maar er kan ook direct worden ingezet op het vormgeven van een veldexperiment. 

  • Op basis van de monitoring wordt een rapportage opgesteld die inzicht biedt in de ontwikkeling van trilveen en veenmosrietland op locaties met en zonder de kunstmatige toevoeging van calcium (kalk) 

  • De rapportage geeft daarnaast een (chemische) handleiding om toekomstige ontwikkeling van veenmosrietland ten bate van trilveen zo goed mogelijk uit te kunnen voeren. 

    • Hierbij wordt een indicatie gegeven bij welke fosfaat-, zwavel-, ijzer-, ammonium- en calciumconcentraties (en eventuele andere relevante stoffen) in het oppervlaktewater, in combinatie met plagwerkzaamheden, tot een gewenst resultaat leiden. 

    • Daarnaast wordt aangegeven óf en hoevéél calciumtoevoeging aan het water praktisch haalbaar en nodig is. 

Deze maatregel helpt met het oplossen van de volgende knelpunten (zie Tabel 8‑1 voor alle knelpunten):   

  • K1: Verzuring 

  • K3: Onvoldoende waterkwaliteit en – kwantiteit 

  • K10: Oppervlakte habitattype kleiner dan functionele omvang (bij H3140, H3150, H6410, H6430B, H7140A, H7210 en H91D0)

103M38 - Project exotenbestrijding  

Dit project wordt uitgevoerd door Natuurmonumenten. 

De toename van zwarte appelbes in hoogveenbossen heeft geleid tot de afname van kwaliteit en daarmee tevens oppervlak. Met een verbeterde kwaliteit kan er maximaal 2 ha hoogveenbos worden ontwikkeld. Er zijn dus dringend maatregelen nodig om deze exoot terug te dringen. Op dit moment is er nog geen bewezen effectieve methode, maar de verwachting is dat verwijderen en daarna vernatten de soort sterk kan terugdringen.  

Natuurmonumenten is de trekker binnen het project met betrekking tot communicatie met betrokkenen en de aanvraag van vergunningen. Echter is provincie Zuid-Holland grotendeels verantwoordelijk voor bestrijding van exoten en wordt aangehaakt bij de ontwikkelingen en bevindingen. Ook wordt er contact gelegd met OBN om op de hoogte te blijven van de laatste inzichten en onderzoeksresultaten van andere locaties in het land en wordt een terugkoppeling gegeven van de resultaten van de proef in de Nieuwkoopse Plassen. 

Het project in de Nieuwkoopse Plassen betreft een pilot waarin:   

  • Ca. 2 ha appelbes wordt gerooid. 

  • Gevolgd door vernatting door afplaggen. 

  • De verwachting is dat dit de soort op termijn doet verdwijnen. Daarbij zal naar verwachting in eerste instantie sprake zijn van intensiever nabeheer. Het aantal jaar intensief nabeheer zal afhankelijk zijn van de mate waarin opschot van de zwarte appelbes terugkomt. 

  • Als de terugkomst van opschot is afgeschaald kan het over naar regulier SNL-beheer.

Deze maatregel helpt met het oplossen van het volgende knelpunt (zie Tabel 8‑1 voor alle knelpunten):  

  • K8: Aanwezigheid van exoten 

  • K10: Oppervlakte habitattype kleiner dan functionele omvang (bij H3140, H3150, H6410, H6430B, H7140A, H7210 en H91D0)

10.4.3 Maatregelen NNN-realisatie

Conform beleid van de provincie is het – naast het realiseren van de NNN-opgave – de doelstelling dat de inrichting van het NNN bijdraagt aan realisatie van de Natura 2000-waarden (zie: Wet natuurbescherming (33.348); Memorie van toelichting (TK, 3) - Eerste Kamer der Staten-Generaal).  

103M39 - Inrichting Polder Westveen 

Dit project wordt uitgevoerd door Natuurmonumenten. 

De polder Westveen ligt ten noorden van Woerdense Verlaat tussen de Nieuwkoopse Plassen en de Kromme Mijdrecht. De polder maakt deel uit van het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck en van het Natuurnetwerk Nederland. Westveen is een veenweidelandschap dat nauwelijks is veranderd in de laatste eeuwen. Een echt historisch landschap. Het halfopen landschap van weide, open water en bospercelen is karakteristiek voor deze veenpolder. Vanaf verschillende paden in en rond Westveen is de ontginningsstructuur goed te herkennen. 

In Westveen is al zo'n 18 hectare (ha) natuur ontwikkeld. De komende jaren komen daar de nodige hectaren bij. Er wordt nat schraalland, moeras en kruiden- en faunarijk grasland gerealiseerd. Voor de realisatie van het nat schraalland worden delen van het gebied afgeplagd om een goede uitgangssituatie te verkrijgen ten behoeve van de beperking van de beschikbaarheid van fosfaat (P-Olsen) en de gewenste drooglegging. De waterkwaliteit krijgt een stevige impuls doordat er op grote schaal gebaggerd wordt. Omdat niet alle bagger uit het gebied verwijderd kan worden, zal beijzerd worden om de nalevering van fosfaat uit de overblijvende bagger te beperken. Daarnaast wordt de kwaliteit van de natuur op de percelen van Natuurmonumenten verbetert. Om het beheer van het gebied goed te kunnen faciliteren worden beheerpaden, bruggen en dammen gerealiseerd. 

Met de plannen wordt het gebied nog geschikter als leefgebied voor onder andere de Noordse woelmuis, de zwarte stern, de grote zilverreiger, de purperreiger en de smient. Belangrijk daarbij is het verbeteren van de waterkwaliteit door water- en oeverplanten meer de ruimte te geven. Als de waterkwaliteit verbetert, profiteren ook veel andere planten en dieren daarvan, zoals de otter, Noordse woelmuis, zwarte stern en gestreepte waterroofkever. 

De natuur die wordt ontwikkeld hoort van oudsher bij dit gebied: kruiden- en faunarijk grasland, hoogveen- en laagveenbos, 'zoete plas' en nat schraalland (blauwgrasland).  

Zie voor de laatste stand van zaken https://veenweidengouwewiericke.nl

Deze maatregel helpt met het oplossen van de volgende knelpunten (zie Tabel 8‑1 voor alle knelpunten):   

  • K3: Onvoldoende waterkwaliteit en – kwantiteit 

  • K9: Geïsoleerde ligging ten opzichte van andere laagveengebieden 

  • K10: Oppervlakte habitattype kleiner dan functionele omvang (bij H3140, H3150, H6410, H6430B, H7140A, H7210 en H91D0) 

  • K12: Afname leefgebied zeggekorfslak 

  • K13: Afname leefgebied noordse woelmuis 

  • K14: Onvoldoende broedbiotoop en foerageergebied zwarte stern 

  • K16: Afname onderwatervegetatie (dus leefgebied platte schijfhoren), mogelijk door Amerikaanse rivierkreeft 

103M40 - Inrichting Meijegraslanden 

Dit project wordt uitgevoerd door Natuurmonumenten.  

Het project bestaat uit de volgende onderdelen:   

  • Aanleg van rietland en rietmoeras als broedbiotoop voor de roerdomp 

  • Aanleg van nat schraalland c.q. blauwgrasland

Op drie plekken in dit gebied wordt natuur aangelegd, op gronden van Natuurmonumenten (zie Figuur 10‑1). Een deel van die natuur is bedoeld als ondersteuning van de natuur die in de Nieuwkoopse Plassen voorkomt. Zo wordt op twee plekken rietland en rietmoeras aangelegd, als broedplek voor de roerdomp. Het leefgebied van noordse woelmuis wordt hiermee ook vergroot. Op een andere locatie wordt blauwgrasland gerealiseerd. Daarnaast komt er meer ruimte voor weidevogels. Bijen, vlinders en andere insecten komen af op het kruiden- en faunarijke grasland.  

Zie voor de laatste stand van zaken https://veenweidengouwewiericke.nl

Deze maatregel helpt met het oplossen van de volgende knelpunten (zie Tabel 8‑1 voor alle knelpunten):   

  • K6: Gebrek aan broedbiotoop roerdomp en verstoring van beschermde (broed)vogels; 

  • K10: Oppervlakte habitattype kleiner dan functionele omvang (bij H3140, H3150, H6410, H6430B, H7140A, H7210 en H91D0); 

  • K13: Afname leefgebied noordse woelmuis; 

  • K14: Onvoldoende broedbiotoop en foerageergebied zwarte stern.

Afbeelding met kaart, tekst, atlas&#10;&#10;Automatisch gegenereerde beschrijving

Figuur 10‑1 Deelgebieden inrichting Meijegraslanden. 

103M41 - Bufferzone rondom Schraallanden langs de Meije 

Dit project wordt uitgevoerd door provincie Utrecht. 

Door continue peilaanpassing in het landbouwgebied rondom de Schraallanden langs de Meije, liggen deze hoger in het landschap waardoor water via het grondwatersysteem wegstroomt naar de sloten in het landbouwgebied. Dit vergroot de inlaatbehoefte in de Schraallanden waarvoor, tot de aanleg van de sifon (zie onder KRW-maatregelen), water vanuit de Meije wordt gebruikt dat niet erg schoon is. Om de inlaatbehoefte te verkleinen en voor de inlaat niet onnodig veel water vanuit het plassen- en moerasgebied te gebruiken, wordt rondom de Schraallanden een bufferzone ingericht in het kader van de realisatie van het NNN. In deze bufferzone wordt het mogelijk om een hoger waterpeil te voeren waardoor er tegendruk richting de Schraallanden ontstaat en minder water weglekt en waardoor de inlaatbehoefte wordt verminderd. Hierdoor kunnen H6410 Blauwgraslanden zich herstellen. Onder deze maatregel vallen ook het opstellen van een monitoringsplan en het uitvoeren van monitoring gericht op de effecten van de bufferzone en sifon (103M33. 

Zie voor de laatste stand van zaken Schraallanden langs de Meije | provincie Utrecht (provincie-utrecht.nl

Deze maatregel helpt met het oplossen van de volgende knelpunten (zie Tabel 8‑1 voor alle knelpunten):  

  • K1: Verzuring 

  • K2: Eutrofiëring 

  • K3: Onvoldoende waterkwaliteit en – kwantiteit 

  • K10: Oppervlakte habitattype kleiner dan functionele omvang (H6410)

10.4.4 Maatregelen Gebiedsplan Nieuwkoopse Plassen en omgeving

103M42 - Stikstofreductiemaatregelen 

Deze maatregelen worden uitgevoerd door provincie Zuid-Holland en provincie Utrecht. 

De stikstofreductiemaatregelen worden uitgevoerd in kader van het Zuid-Hollands Programma Landelijk Gebied (ZH-PLG) en het Utrechts Programma Landelijk Gebied (UPLG) en zullen deels tijdens de komende beheerplanperiode worden uitgevoerd. De exacte omvang, effecten en locatie van de maatregelen is nog niet bekend. Deze worden momenteel in gebiedsprocessen uitgewerkt met de betrokken gebiedspartijen. Bij de stikstofreductiemaatregelen kan onder andere gedacht worden aan:  

  • Voer- en managementmaatregelen en innovatie bij veehouderijen; 

  • Extensivering van de landbouw, transitie richting kringlooplandbouw; 

  • Aankopen agrarische bedrijven op vrijwillige basis en indien aan de orde ondersteunen bij verplaatsing o.a. met behulp van de Subsidieregeling verplaatsing en beëindiging veehouderij Zuid-Holland; 

  • Laadpaleninfrastructuur opzetten van en naar de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck ter stimulering van duurzame recreatievaart, mede als een van de pijlers voor het economisch toekomstperspectief voor het gebied; 

  • Onderzoek naar energiebesparing, duurzame en hernieuwbare energieopwekking en de mogelijkheden voor een smartgrid ten behoeve van onderlinge uitwisseling en levering door agrariërs als besparings- en (aanvullend) verdienmodel.

De natuurherstelmaatregelen voor de korte termijn zijn opgenomen in dit beheerplan. In het gebiedsplan kunnen aanvullende natuurherstelmaatregelen volgen, die op iets langere termijn worden uitgevoerd. In het gebiedsplan worden ook maatregelen genomen om emissie van broeikasgassen te verminderen, onder andere door het tegengaan van bodemdaling. Het betreft onder andere vernatting, waterinfiltratiesystemen en het verminderen van broeikasgasemissies van veehouderijen. 

Deze maatregel helpt met het oplossen van de volgende knelpunten (zie Tabel 8‑1 voor alle knelpunten):  

  • K1: Verzuring 

  • K2: Eutrofiëring 

  • K3: Onvoldoende waterkwaliteit en – kwantiteit 

  • K4: Versnelde successie 

  • K10: Oppervlakte habitattype kleiner dan functionele omvang (bij H3140, H3150, H6410, H6430B, H7140A, H7210 en H91D0).

10.4.5 Overige maatregelen

103M43 - Onderzoek zoetwatermosselen 

Dit onderzoek wordt uitgevoerd door Provincie Zuid-Holland.  

In de komende periode zal er een onderzoek naar de verspreiding en leeftijdsopbouw van zoetwatermosselen worden uitgevoerd. Zoetwatermosselen zijn van belang voor de voortplanting van bittervoorn omdat deze haar eitjes afzet in de mossels. 

Deze maatregel sluit niet rechtstreeks aan bij één van de knelpunten uit Tabel 8‑1. Wel is in de natuurdoelanalyse gesignaleerd dat de beschikbaarheid van zoetwatermosselen gemonitord moet worden, gezien het grote belang voor bittervoorn. Daarom is deze onderzoeksmaatregel opgesteld.  

103M44 - Geohydrologische systeemanalyse 

Deze analyse wordt uitgevoerd door provincie Zuid-Holland. 

In de komende periode zal er een geohydrologische systeemanalyse worden uitgevoerd om beter inzicht te krijgen in het watersysteem en welke bronnen op welke manier bijdragen aan de waterkwaliteit. Op die manier ontstaat er handelingsperspectief op een aantal specifieke punten, waaronder (potentiële) nalevering van fosfaat uit de bodem, stoffentransport en de voedende bronnen van het watersysteem. 

Deze maatregel sluit niet rechtstreeks aan bij één van de knelpunten uit Tabel 8‑1. Wel is in de natuurdoelanalyse gesignaleerd dat behoefte is aan een beter begrip van het geohydrologische systeem van Nieuwkoopse Plassen. Daarom is deze maatregel opgesteld.

103M45 – Onderzoek exotische rivierkreeften  

Dit onderzoek wordt uitgevoerd door Hoogheemraadschap van Rijnland. 

Exotische rivierkreeften zoals de rode Amerikaanse rivierkreeft zijn met grote aantallen in het watersysteem aanwezig en vormen met hun vraat- en graafgedrag een nog niet gekwantificeerd risico voor ecologische waterkwaliteit en natuurwaarden. Er is nog weinig handelingsperspectief; in het land worden diverse pilots uitgevoerd om te bepalen wat een kosteneffectieve methode is om de aantallen rivierkreeften te beheersen. Rijnland is van plan om komende jaren een onderzoeksmaatregel uit te voeren, namelijk in het gebied te onderzoeken in hoeverre rivierkreeften verantwoordelijk zijn voor de beperkte ecologische waterkwaliteit. Een en ander eventueel in combinatie met het landelijk onderzoeksproject naar Robuuste en weerbare laagveensystemen tegen uitheemse rivierkreeft. 

Deze maatregel helpt met het oplossen van de volgende knelpunten (zie Tabel 8‑1 voor alle knelpunten):  

K8: Aanwezigheid van exoten 

K16: Afname onderwatervegetatie (dus leefgebied platte schijfhoren), mogelijk door Amerikaanse rivierkreeft. 

103M46 - Realisatie overige (delen) van het NNN 

Deze projecten worden uitgevoerd door provincie Zuid-Holland en provincie Utrecht. 

In de Memorie van toelichting bij de Wet natuurbescherming (Wet natuurbescherming (33.348); Memorie van toelichting (TK, 3) - Eerste Kamer der Staten-Generaal) wordt ingegaan op de ecologische hoofdstructuur (vroegere benaming van het NNN) en de relatie die het heeft met Natura 2000-gebieden, gebieden die integraal onderdeel zijn van het NNN. Specifiek wordt hier naar de passage verwezen die opgenomen is op pagina 24 van de Memorie. 

“De ecologische hoofdstructuur is een stelsel van ecologisch hoogwaardige natuurgebieden; de Natura 2000-gebieden maken daar deel van uit. De ecologische hoofdstructuur is een belangrijk beleidsinstrument voor de bevordering en het behoud van biodiversiteit. In veel reacties op het voorontwerp van het onderhavige wetsvoorstel tijdens de consultatieronde is dit belang benadrukt. De ecologische hoofdstructuur stelt het leefgebied van soorten veilig en helpt te voorkomen dat planten en dieren in gebieden geïsoleerd raken en uitsterven. De ecologische hoofdstructuur is onderdeel van het actieve beleid om bedreigde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding te brengen. Zij is niet alleen onderdeel van het op grond van onder meer de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn vereiste beleid voor het behoud van bedreigde soorten in het algemeen; zij ondersteunt ook de realisatie van de natuurdoelstellingen specifiek in de Natura 2000-gebieden, voor welke gebieden het onderhavige wetsvoorstel overeenkomstig deze richtlijnen een eigenstandig beschermingsregime bevat. Behalve om uitwisseling van soorten en genetische vernieuwing, gaat het om de functie die de ecologische hoofdstructuur heeft als groene buffer tegen schadelijke invloeden en om ondersteunende functies, zoals de uitbreiding van het foerageergebied voor soorten in de Natura 2000-gebieden. De natuurwaarden waarvoor Natura 2000 is ingesteld liggen niet alleen in Natura 2000-gebieden maar ook daarbuiten, in het bijzonder in de ecologische hoofdstructuur. De optelsom van deze natuurwaarden is vaak nodig om landelijk gezonde populaties te realiseren. Een sterke, veerkrachtige ecologische hoofdstructuur creëert ruimte voor economische ontwikkeling, omdat potentieel schadelijke invloeden van die ontwikkelingen dan niet onmiddellijk zo’n sterke impact hebben en de te beschermen dier- plantensoorten in gevaar brengen.”  

Uit deze Memorie blijkt overduidelijk het belang van de realisatie van het NNN om de gunstige staat van instandhouding van Natura 2000-waarden te borgen. Dit houdt in dat de inrichting van het NNN binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied en daar waar er sprake is van een directe relatie, tegemoet dient te komen aan de eisen die habitattypen en soorten waarvoor aan een Natura 2000-gebied instandhoudingsdoelstellingen zijn meegegeven, stellen aan de standplaats en/ of het leefgebied (waaronder foerageergebied).  

Binnen en rondom het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck wordt daarom hard gewerkt aan de planvorming en uitvoering van de (verdere) realisatie van het NNN binnen het Programma Veenweiden Gouwe Wiericke. De planvorming betreft de projecten: Polder Westveen, Meijegraslanden, Noordse Buurt, Ruygeborg II, Bodegraven Noord, Zuidzijderpolder en Polder Abessinïe. De actuele stand van zaken ten aanzien van planvorming en realisatie van deze projecten is te vinden op www.veenweidengouwewiericke.nl. Daarnaast wordt er onder verantwoordelijkheid van Provincie Utrecht gewerkt aan realisatie van de bufferzone rondom Schraallanden langs de Meije.  

Deze projecten dragen bij aan uitbreiding van en verbinding met andere blauwgraslanden, meren met krabbenscheer en fonteinkruiden en ruigten en zomen. Voorts aan het leefgebied en de uitwisselingsmogelijkheden tussen populaties van Noordse woelmuis, bittervoorn, kleine modderkruiper, gestreepte waterroofkever en platte schijfhoren. Tevens aan broedbiotoop voor rietzanger en snor en foerageerbiotoop voor rietzanger, roerdomp, purperreiger, zwarte stern en grote zilverreiger. En tot slot aan rust- en foerageerbiotoop voor krakeend en smient. Nieuwkoopse Plassen & De Haeck heeft voor genoemde habitattypen en soorten een instandhoudingsdoelstelling.  

Realisatie van het NNN middels de voornoemde projecten verbindt de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck met het Natura 2000-gebied Broekvelden, Vettenbroek & Polder Stein en via het NNN in de Krimpenerwaard met de Natura 2000-gebieden Donkse Laagten en Boezems Kinderdijk. Deze gebieden behoren alle tot het Natura 2000-landschap Meren en moerassen en hebben derhalve vergelijkbare condities en bieden standplaats en leefgebied aan veel overeenkomstige soorten. Daarnaast verbinden de voornoemde (te realiseren) NNN-gebieden de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck met het NNN van provincie Utrecht en Noord-Holland en daarmee met de daar aangewezen Natura 2000-gebieden die behoren tot het Natura 2000-landschap Meren en moerassen, zoals Botshol en Oostelijke Vechtplassen. 

Voor zover deze projecten hierboven nog niet in hun geheel zijn genoemd onder het kopje Maatregelen realisatie NNN, wordt de realisatie ervan als maatregel opgenomen in dit beheerplan.  

Deze maatregel helpt met het oplossen van de volgende knelpunten (zie Tabel 8‑1 voor alle knelpunten):  

K9: Geïsoleerde ligging ten opzichte van andere laagveengebieden. 

103M47 – Actualisatie systeemanalyse Schraallanden langs de Meije 

Dit project wordt uitgevoerd door provincie Utrecht. 

In 2012 is een uitgebreide systeemanalyse uitgevoerd voor de Schraallanden langs de Meije (Van der Welle et al., 20212). In de komende beheerplanperiode zal dit onderzoek worden geactualiseerd, ook in relatie tot de aanleg van de sifon (103M33) en de bufferzone (103M41). 

Deze maatregel zal meer inzicht geven in de volgende knelpunten:  

  • K1: Verzuring 

  • K2: Eutrofiëring 

  • K3: Onvoldoende waterkwaliteit en – kwantiteit.

103M48 – Potentieonderzoek blauwgrasland 

Dit project wordt uitgevoerd door provincie Utrecht en Provincie Zuid-Hollad. 

Blauwgraslanden in heel Nederland staan sterk onder druk. Waar er in het verleden zo’n 100.000 ha voorkwamen, is dat nog rond de 100 ha. Ook in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is het blauwgrasland achteruitgegaan, met name in de Schraallanden langs de Meije. Dit betekent dat potenties voor ontwikkeling van blauwgrasland zoveel mogelijk benut moeten worden. Uit de natuurdoelanalyse is gebleken dat er in de Haak en het Plassen- en moerasgebied mogelijk potentie is om blauwgraslanden te ontwikkelen. Dit zal in de komende beheerplanperiode worden onderzocht met een bodemchemische en hydrologische analyse. 

Daarnaast ziet provincie Utrecht dat er mogelijk ook potentie is voor ontwikkeling van blauwgrasland (op beperkte schaal) in de bufferzone die wordt aangelegd. Ook die potentie zal in de komende beheerplanperiode worden onderzocht. 

Deze maatregel helpt met het oplossen van de volgende knelpunten (zie Tabel 8‑1 voor alle knelpunten):  

K9: Geïsoleerde ligging ten opzichte van andere laagveengebieden. 

103M49 – Onderzoek bescherming meervleermuis buiten Natura 2000 

Dit project wordt uitgevoerd door provincie Zuid-Holland. 

Uit het recent uitgevoerde onderzoek naar het voorkomen van meervleermuizen komt naar voren dat kraamkolonies (en zomerverblijven) uit de omgeving van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck zijn verdwenen of kleiner zijn geworden. Meervleermuizen zijn streng beschermd onder de Habitatrichtlijn, en mogen ook buiten Natura 2000-gebieden niet verstoord worden. Dit is geborgd via soortenbescherming in de Omgevingswet, maar biedt blijkbaar onvoldoende bescherming tegen achteruitgang. In dit onderzoek zal worden bekeken of extra maatregelen mogelijk en nodig zijn.  

Deze maatregel helpt met het oplossen van de volgende knelpunten (zie Tabel 7-1 voor alle knelpunten): 

K15: Verdwijnen kraamkolonies meervleermuis buiten het N2000-gebied. 

103M50 – Onderzoek benodigde maatregelen instandhouding grutto (na definitieve aanwijzing) 

Deze maatregel wordt uitgevoerd door provincie Zuid-Holland. 

Op 7 juli 2025 is een ontwerp-wijziging van het Aanwijzingsbesluit van het Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck gepubliceerd. In dit ontwerp-wijzigingsbesluit wordt broedvogel grutto als instandhoudingsdoelstelling aan het gebied toegevoegd. Na definitieve aanwijzing van grutto als broedvogel wordt onderzocht welke maatregelen nodig zijn om de instandhoudingsdoelstellingen voor grutto in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck te behalen, zodat deze in het volgende Natura 2000-beheerplan opgenomen kunnen worden.  

(Overige) maatregelen uit de natuurdoelanalyse 

Naast de hier opgenomen maatregelen voor de 2e beheerplanperiode, is het mogelijk dat in de komende jaren andere maatregelen zoals opgenomen in de Natuurdoelenanalyse (Provincie Zuid-Holland, 2021) zullen worden uitgevoerd of dat maatregelen die nu als pilot worden uitgevoerd worden opgeschaald. Dit zal dan altijd in overleg gaan met de Begeleidingscommissie en andere direct betrokkenen. Aanvullend op de maatregelen die in de natuurdoelanalyse genoemd staan, is het zinvol om na te gaan in hoeverre het beheer- en monitoringsadvies voor zeggekorfslak en platte schijfhoorn (Koese et al., 2021) in het beheer kan worden geïmplementeerd. Tot slot is het raadzaam de omvang en verspreiding van populaties exotische rivierkreeften te onderzoeken en mogelijke bestrijdingsmaatregelen te verkennen. 

Onderzoek naar het gebruik van het plassen- en moerasgebied door meervleermuis (genoemd in de natuurdoelanalyse) is inmiddels uitgevoerd. 

Daarnaast is in de natuurdoelanalyse gebleken dat er voor een gedegen en volledige analyse van de toestand en ontwikkeling van de Natura 2000-waarden nog veel gegevens incompleet of afwezig zijn. Derhalve is het van belang dat er een gericht monitoringsplan wordt uitgewerkt (zie hoofdstuk 11). 

10.5 Totaaloverzicht maatregelen tweede beheerplanperiode

Zie Tabel 10‑1 voor het totaaloverzicht van de maatregelen van de tweede beheerplanperiode. 

Tabel 10‑1 Totaaloverzicht maatregelen tweede beheerplanperiode Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Weergegeven zijn de profiterende habitattypen en soorten en het betreffende knelpunt. 

Maatregel ID

Maatregel

Uitvoerder

Profiterend HT / soort

Betreffend knelpunt

103M18

Beperken schut- en lekverliezen 

Hoogheemraadschap van Rijnland

Diverse waterfauna

K2, K3

103M19

Onderzoek aanleg vispassage 

Hoogheemraadschap van Rijnland

Diverse vissen

N.v.t.

103M29

Onderzoek toepassen waterijzer 

Provincie Zuid-Holland

H3140 Kranswierwateren; H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden; 

H7140A Overgangs- en trilvenen (Trilvenen); 

H1016 Zeggekorfslak; 

H1903 Groenknolorchis; 

H1082 Gestreepte 

waterroofkever; 

H1134 Bittervoorn; 

H1149 Kleine modderkruiper;

H4056 Platte schijfhoren. 

K1, K2, K3, K4, K5, K10 

103M32

Verbeteren waterkwaliteit de Pot (KRW)

Hoogheemraadschap van Rijnland

H3140 Kranswierwateren; H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden; 

H7140A Overgangs- en trilvenen (Trilvenen); 

H1016 Zeggekorfslak; 

H1903 Groenknolorchis; 

H1082 Gestreepte 

waterroofkever; 

H1134 Bittervoorn; 

H1149 Kleine modderkruiper;

H4056 Platte schijfhoren.

K1, K2, K3, K4, K5

103M33

Aanleg sifon Schraallanden langs de Meije (KRW)

Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden

H6410 Blauwgraslanden

K2, K3, K10, K12

103M34

Proefproject petgaten 

Natuurmonumenten

H3140 Kranswierwateren; H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden; 

H7140A Overgangs- en trilvenen (Trilvenen); 

H7140B Overgangs- en trilvenen (Veenmosrietlanden); 

H1903 Groenknolorchis.

K4, K5, K10, K16

103M35

Vergroten openheid landschap

Natuurmonumenten

A197 Zwarte stern

K14

103M36

Plaggen voor trilveen in visgraatmotief

Natuurmonumenten

H7140A Overgangs- en trilvenen (Trilvenen); 

H1903 Groenknolorchis

K2, K3, K4, K5, K10

103M37

Proefproject bekalken oppervlaktewater ten behoeve van kwaliteitsverbetering trilveen

Natuurmonumenten

H7140A Overgangs- en trilvenen (Trilvenen); 

H1903 Groenknolorchis

K1, K3, K10

103M38

Project exotenbestrijding

Natuurmonumenten

H91D0 Hoogveenbossen

K8

103M39

Inrichting Polder Westveen

Natuurmonumenten

H6410 Blauwgraslanden

H91D0 Hoogveenbossen

H1340 Noordse woelmuis;

H1082 Gestreepte waterroofkever;

A197 Zwarte stern;

A027 Grote zilverreiger;

A029 Purperreiger;

A050 Smient

K3, K9, K10, K12, K13, K14, K16

103M40

Inrichting Meijegraslanden

Natuurmonumenten

H6410 Blauwgraslanden;

H1340 Noordse woelmuis;

A021 Roerdomp;

A197 Zwarte stern 

K6, K10, K13, K14

103M41

Bufferzone rondom Schraallanden langs de Meije

Provincie Utrecht

H6410 Blauwgraslanden

K1, K2, K3

103M42

Stikstof-reductiemaatregelen

Provincie Zuid-Holland en Provincie Utrecht

H3140 Kranswierwateren; 

H3150 Meren met krabbenscheer en fonteinkruiden;

H4010B Vochtige heiden;

H6410 Blauwgraslanden;

H7140A&B Overgangs- en trilvenen;

H7210 Galigaanmoerassen;

H91D0 Hoogveenbossen;

H1016 Zeggekorfslak;

H1134 Bittervoorn;

H4056 Platte schijfhoren. 

K1, K2, K3, K4, K10

103M43

Onderzoek zoetwatermosselen

Provincie Zuid-Holland

H1134 Bittervoorn

n.v.t.

103M44

Geohydrologische systeemanalyse

Provincie Zuid-Holland

Indirect bij diverse soorten en habitattypen. 

Indirect bij diverse knelpunten, waaronder K3

103M45

Onderzoek exotische rivierkreeften

Hoogheemraadschap van Rijnland

H4056 Platte schijfhoren

K8, K16

103M46

Realisatie overige (delen) van het NNN

Provincie Zuid-Holland en Provincie Utrecht

Indirect bij diverse soorten en habitattypen. 

K9

103M47

Actualisatie systeemanalyse Schraallanden langs de Meije

Provincie Utrecht en Staatsbosbeheer

H6410 Blauwgraslanden

K1, K2, K3

103M48

Potentieonderzoek blauwgrasland

Provincie Utrecht en Provincie Zuid-Holland

H6410 Blauwgraslanden

K9

103M49

Onderzoek bescherming meervleermuis buiten Natura 2000

Provincie Zuid-Holland

H1318 Meervleermuis

K15

 103M50

 Onderzoek benodigde maatregelen instandhouding grutto (na definitieve aanwijzing)

 Provincie Zuid-Holland

A156 Grutto

 n.v.t.

11 Monitoring

11.1 Inleiding

Om een complete en gedegen analyse te kunnen maken van de toestand van de Natura 2000-waarden en deze ook te kunnen vergelijken met een volgend moment, is monitoring van groot belang. Monitoring richt zich hierbij op onderdelen die samenvallen met de instandhoudingsdoelstelling voor die Natura 2000-waarden, waar het gaat om behoud (oppervlak habitattype, omvang leefgebied, kwaliteit) dan wel uitbreiding (oppervlakte habitattype, omvang leefgebied) of verbetering (kwaliteit). Hiervoor is informatie nodig over de volgende onderdelen:  

Habitattypen:  

  • Oppervlakte en ruimtelijke verspreiding van habitattypen; 

  • Kwaliteitsaspecten voor habitattypen zijnde vegetatietypen, abiotiek, typische soorten en overige kenmerken van goede structuur en functie, en hun onderliggende criteria; 

Habitatrichtlijnsoorten:  

  • Omvang en ruimtelijke verspreiding leefgebied van habitatrichtlijnsoorten; 

  • Aantallen en verspreiding habitatrichtlijnsoorten; 

  • Kwaliteitsaspecten voor leefgebieden van habitatrichtlijnsoorten en hun onderliggende criteria. 

Vogelrichtlijnsoorten:  

  • Omvang en ruimtelijke verspreiding leefgebied van vogelrichtlijnsoorten; 

  • Aantallen en verspreiding vogelrichtlijnsoorten; 

  • Kwaliteitsaspecten voor leefgebieden van vogelrichtlijnsoorten en hun onderliggende criteria. 

Overige Monitoring  

  • Monitoring systeemherstel en abiotische omgevingscondities 

  • Monitoring maatregelen

In Bijlage V Monitoring is een overzicht opgenomen van de monitoring zoals die momenteel wordt uitgevoerd.  

Om een complete en gedegen analyse uit te kunnen voeren is structurele monitoring benodigd. Om de bestaande informatie- en kennislacunes (t.a.v. verspreiding van soorten, abiotische condities, connectiviteit en barrières hierin, omvang leefgebieden, etc.) te dichten, wordt een monitoringsplan opgesteld waarin voor alle voornoemde onderdelen is uitgewerkt wat er in ruimte, tijd, aard en omvang nodig is aan informatievergaring. Dit komt ten goede aan het periodiek uit kunnen voeren van een onderbouwde analyse, waarna steeds een vergelijking kan worden gemaakt met een eerder uitgevoerde analyse. Op die manier kan de provincie de ontwikkeling volgen en nagaan of voortzetting dan wel bijsturing van beleid, maatregelen en beheer nodig is.  

In het op te stellen monitoringsplan moet ook invulling worden gegeven aan waar gemonitord moet worden, met welke dichtheid, wanneer en hoe vaak dit dient te gebeuren en welke aspecten precies in beeld moeten worden gebracht. Tabel 11‑1 en de navolgende paragrafen is aangegeven welke indicatoren gemeten dienen te worden om de ontwikkeling met betrekking tot de Natura 2000-waarden vast te stellen. Een deel van deze indicatoren worden al gemonitord, zoals in paragrafen 11.2.1 t/m 11.5.1  wordt toegelicht. 

Tabel 11‑1: Overzicht van strategische doelen, plandoelen en bijbehorende effectindicatoren.

Strategisch doel

Plandoel

Effectindicator

Duurzame realisatie van instandhoudingsdoelen Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

Oppervlakte en kwaliteit habitattypen 

Oppervlakte en verspreiding per habitattype.

Vegetatietypen, (typische) soorten, abiotische randvoorwaarden , stikstofdepositie middels metingen in het gebied en directe omgeving, structuur en functie per habitattype

Behouden/uitbreiden van oppervlakte/verspreiding leefgebied en behouden/verbeteren kwaliteit leefgebied voor behoud/uitbreiding populatie Natura 2000 soorten

Omvang populatie en trend, omvang populatie per soort.

Verspreiding populatie en trend, verspreiding populatie per soort.

Herstel (abiotisch) systeem ten behoeve van aangewezen habitattypen en leefgebieden van soorten.

Ontwikkeling procesindicatoren voor trend en toestand habitattypen.

NB: Op landelijk niveau wordt momenteel uitwerking gegeven aan wat de monitoring dient te omvatten. Omdat dit nog in ontwikkeling is, is het op dit moment nog onduidelijk welke maatregelen hiervoor genomen moeten worden. Wel is duidelijk dat deze een keer per drie jaar zal plaatsvinden.

11.2 Habitattypen

11.2.1 Monitoring oppervlakte en verspreiding habitattypen

Conform landelijke afspraken stelt de provincie Zuid-Holland een habitattypenkaart op en is de provincie verantwoordelijk voor de actualisatie van deze kaart. Op basis hiervan wordt de ontwikkeling van de habitattypen in omvang en ligging vastgesteld.  

De uitgangssituatie is vastgelegd in een T0-habitatypenkaart (zoals in AERIUS opgenomen), de habitattypenkaart van 2008/2009, het jaar van definitieve aanwijzing van het Natura 2000 gebied (Pranger 2009; Dam & van ’t Veer, 2010). In 2019 is een volgende kartering uitgevoerd (Langbroek et al., 2019) die de basis vormt voor de T1-habitattypenkaart die in 2024 is opgesteld. Voor Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is afgesproken dat iedere 6 jaar de habitattypenkaart wordt geactualiseerd door middel van het uitvoeren van een vegetatiekartering. In 2025 zal het hele gebied (inclusief Schraallanden langs de Meije) gekarteerd worden. 

De vegetatiekartering die (eens per 12 jaar) in het kader van de Subsidieregeling Natuur- en Landschapsbeheer wordt uitgevoerd vormt de basis van de actualisatie van de habitattypenkaart. Deze vegetatiekartering wordt veelal onder verantwoordelijkheid van de terreinbeheerder uitgevoerd. Een kartering eens in de 12 jaar betekent dat er niet elke beheerplanperiode een nieuwe habitattypenkaart aanwezig is. Indien er geen nieuwe kartering heeft plaatsgevonden zal via andere bronnen met betrekking tot de vegetatie (flora karteringen, PQ-netwerk of aanvullende waarnemingen) zo goed mogelijk in kaart worden gebracht of de vegetatie veranderd is sinds het vorige beheerplan. Van belang hierbij is dat terreinbeheerder(s) en provincie afstemmen wat betreft planning en opzet van de vegetatiekartering. We streven ernaar om één vlakdekkende vegetatiekaart te maken die hierna direct omgezet wordt in een habitattypekaart. Soms zijn ook aanvullende karteringen of aanvullende veldbezoeken nodig ten behoeve van de habitattypenkaart. De provincie is verantwoordelijk voor het overleg hierover met de terreinbeheerder(s) en eventuele mede-bevoegd gezagen. 

11.2.2 Kwaliteitsaspecten voor habitattypen

De kwaliteit van een habitattype wordt bepaald op basis van vier pijlers: vegetatietype (v), abiotische omstandigheden (a), aanwezigheid van typische soorten (t) en overige kenmerken van structuur en functie (s), zoals beschreven in de profieldocumenten (www.natura2000.nl). De specifieke parameters zijn per habitattype opgenomen in het profieldocument van dat habitattype (bron: https://natura2000.nl; Habitattypen | natura 2000).

Tabel 11‑2. Monitoringstabel voor habitattypen.

Habitattype

Doel

Indicator*

Methode van monitoring

Frequentie 

Verantwoordelijke / Uitvoerder 

Alle habitattypen

Vegetatietype

V,S

Vegetatiekartering (SNL)

Eens per 6 jaar (eens per 12 jaar SNL) 

TBO's (elke 12 jaar)

Provincie (elke 6 jaar)

Alle habitattypen

Structuurkartering

S

Structuurkartering (SNL)

Eens per 6 jaar (eens per 12 jaar SNL) 

TBO's (elke 12 jaar)

Provincie (elke 6 jaar)

Alle habitattypen

Flora- en faunakartering

T

SNL

Eens per 6 jaar

TBO's

Alle habitattypen

Habitattypekaart

O,V,S

Doorvertaling vegetatiekartering

Eens per 6 jaar 

Provincie (elke 6 jaar)

Alle habitattypen

PQ's

V, A, S

Permanente kwadraten

Eens per 3 jaar

Provincie

H3140, H3150

Waterkwaliteit

A

Vaste meetpunten en aanvullende punten provinice volgens protocol waterschappen

Maandelijks

Waterschappen

H6410

Grondwater

A

Vaste meetpunten volgens protocol. Grondwaterpeil en 

-kwaliteit

Afhankelijk van meetnet

TBO’s (indien beschikbaar), provincie, waterschappen

*: Indicator: dit kan zijn oppervlakte en ruimtelijke verspreiding (o), vegetatietype (v), abiotische omstandigheden (a), typische soorten (t) en/of overige kenmerken van structuur en functie (s)

11.3 Habitatrichtlijnsoorten

11.3.1 Omvang en ruimtelijk verspreiding leefgebied

De plandoelen omvang/kwaliteit/verspreiding van leefgebieden van soorten zijn praktisch niet goed meetbaar. Dit doel wordt daarom indirect gemonitord via de omvang en verspreiding van de populaties van de betreffende soorten. Wanneer deze populatiekenmerken een negatieve trend vertonen moet vastgesteld worden of deze samenhangt met de kwaliteit of omvang van het leefgebied. Nader onderzoek kan daarvoor nodig zijn. 

 De provincie Zuid-Holland is verantwoordelijk voor deze monitoring. Monitoring van soorten wordt waar mogelijk meegenomen in SNL- monitoring. Daarnaast wordt het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) als uitgangspunt genomen. Voor soorten waarvoor de NEM-monitoring niet of slechts gedeeltelijk voldoet is aanvullende monitoring opgezet (zie ook Bijlage V Monitoring). Voor veel soorten geldt dat in de loop van de eerste beheerplanperiode de monitoring is gestart. In de tweede beheerplanperiode zal de monitoring worden voortgezet. Betrouwbare trends over de ontwikkeling van een soort zijn pas op langere termijn vast te stellen. 

Tabel 11‑3. Monitoringstabel van habitatrichtlijnsoorten (HR). 

Nummer

Habitatrichtlijnsoort

Methode van monitoring

Frequentie 

Verantwoordelijke / Uitvoerder 

HR01

Groenknolorchis

Florakartering

1x per 6 jaar

TBO (SNL)

HR02

Noordse woelmuis

NEM noordse woelmuis (eDNA)

1x in 6 jaar

Provincie

HR03

Meervleermuis

 
 
 

HR04

Gestreepte waterroofkever, zeggekorfslak, Platte schijfhoren

NEM

1x in 6 jaar

Provincie

HR05

Bittervoorn, kleine modderkruiper, rivierdonderpad

RAVON

1x in 6 jaar

Waterschappen, Provincie (aanvullend op KRW monitoring)

11.4 Vogelrichtlijnsoorten

11.4.1 Omvang en ruimtelijk verspreiding leefgebied

De plandoelen omvang/kwaliteit/verspreiding van leefgebieden van vogelrichtlijnsoorten zijn praktisch niet goed meetbaar. Dit doel wordt daarom indirect gemonitord via de omvang en verspreiding van de populaties van de betreffende soorten. Wanneer deze populatiekenmerken een negatieve trend vertonen moet vastgesteld worden of deze samenhangt met de kwaliteit of omvang van het leefgebied. Nader onderzoek kan daarvoor nodig zijn.  

De provincie Zuid-Holland is verantwoordelijk voor deze monitoring. Monitoring van soorten wordt waar mogelijk meegenomen in SNL monitoring. Daarnaast wordt het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) als uitgangspunt genomen. Voor soorten waarvoor de NEM-monitoring niet of slechts gedeeltelijk voldoet is aanvullende monitoring opgezet (zie ook Bijlage V Monitoring). Voor veel soorten geldt dat in de loop van de eerste beheerplanperiode de monitoring is gestart. In de tweede beheerplanperiode zal de monitoring worden voortgezet. Betrouwbare trends over de ontwikkeling van een soort zijn pas op langere termijn vast te stellen.  

Voor overwinterende vogelsoorten (kolgans, krakeend, smient) wordt informatie ontleend aan de jaarlijkse landelijke wintervogeltellingen (PZH/SOVON). 

Tabel 11‑4. Monitoringstabel van vogelrichtlijnsoorten (VR)

Nummer

Vogelrichtlijnsoort

Methode van monitoring

Frequentie 

Verantwoordelijke / Uitvoerder 

VR01

Kolonievogels (purperreiger, zwartkopmeeuw, zwarte stern)

NEM broedvogels

Jaarlijks 

PZH / KNNV

VR02

Overige broedvogels (rietzanger, snor, roerdomp)

SOVON

1x per 6? jaar

TBO (SNL)

VR03

Slaapplaatsen (kolgans, smient, grote zilverreiger, krakeend)

NEM watervogels

Jaarlijks

SOVON

11.5 Overige Monitoring

In het gebied komen naast de aangewezen soorten nog andere soorten van de Vogel- en Habitatrichtlijn voor. Vanwege de strikte bescherming van deze soorten is het van belang te weten waar deze soorten voorkomen in het gebied. Deze soorten worden daarom ook gemonitord.  

Omdat het gebied van speciaal belang is voor meerdere (beschermde) broedvogels worden ook deze soorten gemonitord. De soort is van dermate groot belang voor het Natura 2000 gebied dat deze in het beheerplan wordt opgenomen. 

Tabel 11‑5. Monitoringstabel van overige monitoring (OM)  

Code

Niet verplicht doel / soort

Methode van monitoring

Frequentie 

Verantwoordelijke / Uitvoerder 

OM01

Overige broedvogels (aalscholvers, grote zilverreiger, lepelaar, grote karekiet, blauwborst)

BMP SOVON

1x per 6 jaar

SOVON

In bovenstaande tabel is alle monitoring opgenomen. Ook monitoring die niet verplicht wordt gesteld vanuit de Natura 2000-doelen is hierin opgenomen. (Bijvoorbeeld monitoring van vlinderroutes, akkerranden, broedvogels, wintergasten waterbeestjes e.d.). Overige monitoring zou in de toekomst ondersteunend kunnen zijn bij het bepalen van de kwaliteit van leefgebieden of in nog uit te voeren onderzoeken. Het is daarom van belang welke gegeven regelmatig verzameld worden in het gebied.

11.5.1 Monitoring systeemherstel en abiotische omgevingscondities

Veranderingen in de vegetatie door beheeringrepen en externe invloeden zoals bijvoorbeeld stikstofdepositie worden vaak pas na een langere periode dan een beheerplan zichtbaar. Daarom vindt ook het vegetatieonderzoek van provincie Zuid-Holland plaats. Dit onderzoek wordt al sinds de jaren zeventig in Nieuwkoopse Plassen & de Haeck uitgevoerd, waardoor langere trends geobserveerd kunnen worden. Deze vegetatieopnamen vinden plaats in permanente kwadraten (PQ’s) en worden om de drie jaar uitgevoerd. De aangetroffen soorten kunnen gebruikt worden als procesindicatoren om herstel van het (abiotische) systeem te beoordelen. Met de inliggende waterschappen dienen afspraken gemaakt te worden in hoeverre hun monitoring (primair gericht op de ontwikkeling van de waterkwaliteit) benut of aangepast kan worden voor de duiding van de relevante aspecten voor Natura 2000-waarden. 

De monitoring van omgevingscondities moet nog verder worden uitgewerkt. Dit zal worden meegenomen in het monitoringsplan dat nog wordt opgesteld. Aspecten die gemonitord moeten worden zijn onder andere grondwaterkwantiteit en -kwaliteit, hoeveelheid inlaatwater (als maat voor wegzijging). Ook zal de komende jaren intensief gemonitord worden op stikstofemissie en -depositie in het gebied en de directe omgeving.

11.5.2 Monitoring van maatregelen

De maatregelen die zijn of worden uitgevoerd ten behoeve van het behalen van de doelen dienen ook te worden gemonitord. Het gaat hierbij om zowel monitoring van de uitvoering als monitoring van de effecten. Effecten kunnen soms pas na lange tijd zichtbaar zijn 

Voor in het vorige beheerplan uitgevoerde maatregelen is geen specifieke monitoring afgesproken. Wel is een aantal specifiek onderzoeken gedaan naar de effecten van uitgevoerde maatregelen, zoals voor het graven van petgaten en het plaggen voor trilveen (studentonderzoek). Maatregelen die specifiek gericht zijn op habitattypen of soorten worden gevolgd op basis van reguliere monitoring (vegetatie-, flora- en faunakarteringen).

Voor de maatregelen die aanvullend worden genomen in het kader van dit beheerplan, wordt monitoring van de effecten expliciet opgenomen als onderdeel van de subsidieaanvragen. Voor de ingrepen die worden gedaan in het kader van de aanleg van de sifon (103M33) en de bufferzone rondom de Schraallanden langs de Meije (103M41) wordt aanvullend gemonitord om de effecten in beeld te brengen.

11.6 Financiering van de monitoring

De financiën van de monitoring worden gedekt door de SNL-monitoring, provincie Zuid-Holland (voor alle delen die niet onder SNL-monitoring vallen (zoals bijvoorbeeld wintervogeltellingen) en waarvoor onder SNL-monitoring geen vegetatiekartering nodig is)) en Natuurmonumenten (extra vogelsoorten en planten boven op de SNL-lijst). Er is wel enig verschil (ca. 5%) in opgave van doelsoorten van de SNL en de (typische) soorten van Natura 2000 maar de verwachting is dat dit tijdens het veldwerk meegenomen kan worden zonder duidelijke meerkosten. Het gaat om twee soorten kranswieren, vijf plantensoorten, één vogelsoort, twee zoogdiersoorten, drie kokerjuffers, één haft en één platworm. Inschatting is dat de kranswieren, plantensoorten en vogelsoort kunnen meeliften met de SNL-monitoring. De twee zoogdiersoorten (dwergmuis en waterspitsmuis) liften mee op het onderzoek naar de Noordse woelmuis. De overige soorten worden gemonitord in de KRW-wateren gemonitord door het Hoogheemraadschap van Rijnland. De provincie Zuid-Holland is verantwoordelijk voor de extra soorten: de doelsoorten die niet onder broedvogels, flora, dagvlinders, libellen en sprinkhanen vallen. Onder deze soorten vallen voor habitattypen typische soorten. Gerichte monitoring van typische soorten is als onderdeel van het volgen van de kwaliteit van habitattypen, van belang.

11.7 Uitvoering van de monitoring

Monitoring wordt uitgevoerd in opdracht van de provincie en door de terreineigenaren in het kader van SNL. Ook op particuliere percelen wordt in opdracht van de provincie gemonitord. In de Omgevingswet is vastgelegd dat de provincie de Natura 2000-doelen en uitgevoerde maatregelen moet monitoren. Ook is in de wet (artikel 10.10b) opgenomen dat eigenaren en gebruikers daaraan medewerking moeten verlenen. De betreffende eigenaren worden altijd vooraf (ten minste vier weken voor uitvoering) op de hoogte gesteld, zodat indien nodig afstemming kan plaatsvinden.

12 Vergunningverlening en handhaving

12.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft het kader dat wordt gebruikt bij vergunningverlening, op grond van de voor natuurbescherming geldende wet- en regelgeving. Wanneer in dit hoofdstuk wordt gesproken over ‘de wet’ dan wordt daarmee bedoeld de Omgevingswet, voor zover deze betrekking heeft op beschermde natuur.

12.2 Vergunningverlening

Wanneer geldt de vergunningplicht?  

De vergunningplicht geldt voor activiteiten, inhoudende het realiseren van een project als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied (artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Omgevingswet). Dit geldt zowel voor activiteiten binnen het Natura 2000-gebied als voor activiteiten die buiten het gebied plaatsvinden en invloed hebben op het gebied. Of een activiteit vergunningplichtig is moet per situatie worden beoordeeld. Hiervoor wordt vaak een ‘voortoets’ of ‘natuurtoets’ opgesteld door een (onafhankelijke) ecologisch adviseur. 

Voor projecten die direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied, geldt daarom een uitzondering op de vergunningplicht. Daaronder vallen onder andere alle (instandhoudings-)maatregelen zoals deze in dit beheerplan zijn beschreven, maar bijvoorbeeld ook het reguliere (natuur- en water)beheer en onderhoud in het gebied alsmede uitvoeringsmaatregelen in NNN-gebieden die verband houden met of nodig zijn voor het halen van de gunstige staat van instandhouding van Natura 2000-waarden. Daarnaast kunnen in het beheerplan ook vrijstellingen van de vergunningplicht zijn opgenomen. In hoofdstuk 13 en bijlage VII is het huidig gebruik in beeld gebracht en beoordeeld op eventuele effecten op het halen van de instandhoudingsdoelstellingen. Dit is gedaan op het niveau van een voortoets. Alleen activiteiten waarvan significant negatieve effecten op basis van deze voortoets kunnen worden uitgesloten, zijn in dit beheerplan opgenomen. Voor activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken kan dit anders liggen, vanwege juridische uitspraken over het Programma Aanpak Stikstof die sinds het vorige beheerplan zijn gedaan. 

Tot slot is er een laatste categorie maatregelen waarvoor geen vergunningplicht geldt. Dit betreft activiteiten die al vóór de aanwijzing van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck als Natura 2000-gebied (14 februari 1997 voor de Vogelrichtlijn en 7 december 2004 voor de Habitatrichtlijn) plaatsvonden én sindsdien ongewijzigd (d.w.z. met dezelfde intensiteit[5], op dezelfde locatie en in dezelfde periode) zijn voortgezet. Voor vergunningverlening gelden deze data als referentie ten opzichte waarvan effecten moeten worden beoordeeld, tenzij er na deze data een besluit is genomen dat de activiteit inperkt. In twee gevallen kan een vergunningplicht voor deze activiteiten alsnog aan de orde zijn. Ten eerste als het gebruik wordt gewijzigd en ten tweede als de activiteit, ook bij ongewijzigde voortzetting, volgens de eindevaluatie van een Natura 2000-beheerplan leidt tot een verslechtering van de natuur (zie ook hoofdstuk 4). In het tweede geval kan het nodig zijn om passende maatregelen nemen. De provincie treedt dan eerst in gesprek met de betrokken partijen.

Meer informatie over vergunningverlening kan worden gevonden via de website van Omgevingsdienst Haaglanden, die namens de provincie Zuid-Holland vergunningen toetst en verleent: https://omgevingsdiensthaaglanden.nl/themas/natuurbescherming/. Voor activiteiten die provincie Utrecht plaatsvinden wordt verwezen naar https://www.provincie-utrecht.nl/loket/vergunningen-ontheffingen/vergunning-wet-natuurbescherming-gebiedsbescherming-natura-2000

Welke factoren zijn bepalend voor de vergunningplicht? 

Op de website ‘Beschermde natuur in Nederland‘[6] is informatie te vinden over de storende factoren van (voorgenomen) activiteiten en voor welke soorten en / of habitattypen dit tot significante gevolgen kan leiden. Hier is onder andere de ‘effectenindicator’ te vinden. Deze geeft per Natura 2000-gebied een eerste indicatie van mogelijke effecten van de diverse storingsfactoren op de natuurdoelen. 

Indien uit de voortoets blijkt dat de activiteit een significant negatief effect op een of meer instandhoudingsdoelstellingen kan hebben, is sprake van een vergunningplichtige activiteit en kan deze niet onverkort worden opgenomen in het beheerplan. Activiteiten die niet in de beoordeling in Bijlage VII Voortoets huidig gebruik zijn meegenomen, dienen eigenstandig te worden beoordeeld buiten het kader van voorliggend beheerplan en vormen daarmee derhalve ook geen onderdeel van de van een vergunning vrijgestelde Natura 2000-activiteiten. 

Wat moet een initiatiefnemer doen? 

Als er mogelijk sprake is van een significant (negatief of schadelijk) effect op de instandhoudingsdoelen van een niet-vrijgestelde activiteit in dit beheerplan óf van een gewijzigde óf een nieuwe activiteit, dan geldt een vergunningplicht. Wanneer het niet duidelijk is of er een vergunningplicht is, kan contact worden opgenomen met het bevoegd gezag. 

In de meeste gevallen zijn Gedeputeerde Staten van de provincie waarin de activiteit plaatsvindt bevoegd gezag. Voor het bevoegd gezag is het voor de beoordeling van belang dat er een duidelijke beschrijving is van de activiteit, dat wordt aangegeven in welke mate storingsfactoren aan de orde zijn en wat de ligging is ten opzichte van het Natura 2000-gebied. Voor een uitgebreide beschrijving van de procedure voor vergunningverlening en welke gegevens daarvoor moeten worden verstrekt, wordt verwezen naar de eerder genoemde websites van Omgevingsdienst Haaglanden en provincie Utrecht. In een beperkt aantal in de wet omschreven situaties is de minister van LNV bevoegd om een besluit te nemen over vergunningaanvragen, waaronder aanvragen die betrekking hebben op luchthavens van nationaal belang, militaire terreinen en activiteiten, hoofdwegen en hoofdwatergangen. 

Als een activiteit een significant negatief effect heeft, is het mogelijk een vergunning te verlenen als de negatieve effecten worden voorkomen of sterk verminderd door het nemen van mitigerende (‘verzachtende’) maatregelen. Wanneer mitigerende maatregelen onvoldoende zijn om een significant effect op de natuurdoelen te voorkomen, dan is een zogenaamde ADC-procedure noodzakelijk. In dat geval kan alleen een vergunning worden verleend als er geen Alternatieven zijn, er sprake is van een ‘Dwingende reden van groot openbaar belang’ en de negatieve effecten worden gecompenseerd, waarbij de compensatie is gerealiseerd voordat de activiteit wordt uitgevoerd. 

12.3 Soortenbescherming en de zorgplicht

Naast de soorten met een instandhoudingsdoel zoals omschreven in VHR-doelen van het gebied, kunnen ook andere beschermde soorten voorkomen in of rondom een Natura 2000-gebied. In Nieuwkoopse Plassen & De Haeck zijn dit bijvoorbeeld alle van nature in Nederland voorkomende broedvogels, heikikker, rugstreeppad, gevlekte witsnuitlibel en vleermuizen.  

Het verstoren, beschadigen of doden van beschermde soorten is niet toegestaan. Wanneer er toch een risico hierop bestaat, is een ontheffing nodig. Meer informatie daarover is terug te vinden op de website van Omgevingsdienst Haaglanden: https://omgevingsdiensthaaglanden.nl/themas/natuurbescherming/beschermdesoortenenontheffingen/  

Activiteiten die vallen onder de uitzondering op de vergunningplicht (zie hierboven onder ‘wanneer geldt de vergunningplicht’), zijn ook uitgezonderd van een ontheffingsplicht. Wel geldt in alle gevallen de zorgplicht (artikel 11.6 en 11.27 van het Bal). Daarin staat dat iedereen voldoende zorg in acht moet nemen voor Natura 2000-gebieden, overige natuurgebieden en alle in het wild voorkomende dieren en planten. Handelingen met negatieve gevolgen voor natuurgebieden of soorten mogen niet worden uitgevoerd, tenzijmaatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen en schade te herstellen.

12.4 Toezicht en handhaving

Het Natura 2000-beheerplan dient als kader voor de uitvoering van het beheer, het realiseren van de instandhoudingsdoelstellingen en ook voor vergunningverlening en handhaving. Het halen van de Natura 2000-instandhoudingsdoelen en het daarvoor nemen van de juiste maatregelen is een wettelijke verplichting. Toezicht en handhaving is hiervoor één van de instrumenten.  

Toezicht en handhaving wordt uitgevoerd door toezichthouders in dienst van de provincie, het waterschap, de gemeente, Staatsbosbeheer of Natuurmonumenten. Daarnaast zijn er ook toezichthouders in het gebied actief van bijvoorbeeld de politie en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit. Vaak trekken de verschillende toezichthouders samen op. In Zuid-Holland worden toezicht en handhaving vanuit de Omgevingswet uitgevoerd door Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid. Met hen worden per gebied specifieke afspraken gemaakt ten aanzien van toezicht en handhaving. Op hun website is meer informatie te vinden over toezicht en handhaving in Natura 2000-gebieden, en kan een melding worden gemaakt van (mogelijk) illegale activiteiten: https://www.ozhz.nl/themas/natuur/. Voor toezicht en handhaving in het Utrechtse deel, is RUD Utrecht het aanspreekpunt: https://www.rudutrecht.nl/natuur-en-landschap.  

De provincie heeft een regierol bij de toezicht en handhaving van de milieuwetgeving. Waar mogelijk worden deze wetten ook ingezet voor de bescherming van de Natura 2000-gebieden.  

In de vorige beheerplanperiode is voor Nieuwkoopse Plassen & De Haeck een handhavingsplan opgesteld (Den Held, 2012). Op hoofdlijnen is dit plan nog steeds bruikbaar, zeker in samenhang met geactualiseerde data uit dit beheerplan. Omdat Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid bezig is met het ontwikkelen van een nieuwe risico-methodiek voor de hele provincie, het handhavingsplan nu niet geactualiseerd.

13 Huidig gebruik en MER-plicht

13.1 MER-plicht

13.1.1 Kader mer-plicht

Met de invoering van de Omgevingswet worden Natura 2000-beheerplannen beschouwd als een verplicht programma. Eén van de gevolgen daarvan is dat bij het opstellen dan wel wijzigen c.q. actualiseren van een beheerplan sprake kan zijn van een plan-mer(beoordelings)plicht. Op hoofdlijnen zijn er twee routes die leiden tot een plan-mer-plicht. Deze worden hieronder kort toegelicht.  

  • 1.

    De eerste route is wanneer het beheerplan activiteiten waarvoor een passende beoordeling opgesteld had moeten worden, vrijstelt van vergunningplicht. Een passende beoordeling moet worden opgesteld wanneer “een plan of project [..] niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo'n gebied, [….], rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied”. 

  • 2.

    De tweede route is wanneer het beheerplan ‘kaderstellend’ is voor mer-plichtige plannen of projecten of voor plannen of projecten met ‘aanzienlijke milieugevolgen’. Het is daarbij voldoende dat het plan (of programma) richting geeft aan of de toon zet voor het latere mer-(beoordelings)plichtige besluit. Het is geen vereiste dat de projecten waarvoor het plan of programma een kader stelt al concreet zijn uitgewerkt. Belangrijk hierbij is dat ‘milieugevolgen’ verder reiken dan directe (significante) gevolgen voor het Natura 2000-gebied zelf. Het kan ook gaan om effecten buiten het Natura 2000-gebied of milieueffecten die de instandhoudingsdoelen niet (significant) beïnvloeden. In de praktijk kan het Natura 2000-beheerplan kaderstellend zijn voor verschillende vormen van gebruik (incl. beheer en onderhoud) in en direct rondom het gebied en voor maatregelen die genomen worden om de instandhoudingsdoelen (instandhoudingsmaatregelen) te behalen of verslechtering te voorkomen (passende maatregelen). Hoewel beheer-, instandhoudings- en passende maatregelen vallen onder de uitzondering op de vergunningplicht voor ‘Natura 2000-activiteiten’ (artikel 5.1 Ow.), kunnen zij in theorie ‘aanzienlijke milieugevolgen’ hebben of kunnen zij voorkomen op de lijst van mer-plichtige activiteiten. Een voorbeeld daarvan is het afplaggen van meer dan 150 ha veengrond wat beschouwd zou kunnen worden als de mer-plichtige activiteit turfwinning. Of het beheerplan ‘kaderstellend’ is voor mer-plichtige plannen of projecten wordt op twee manieren getoetst.

    • I.

      De eerste (en makkelijkste) is of het plan of project voorkomt op de lijst van mer-plichtige projecten, zoals hierboven al genoemd. Deze lijst is opgenomen in bijlage V bij het Omgevingsbesluit.

    • II.

      De tweede is of het beheerplan kaderstellend is voor andere activiteiten met aanzienlijke milieueffecten dan genoemd in bijlage V bij het Omgevingsbesluit. Of hiervan sprake is, moet worden beoordeeld op basis van criteria uit bijlage II van de SMB-richtlijn. Het gaat daarbij zowel om kenmerken van de plannen en programma’s als om kenmerken van de effecten en de gebieden die kunnen worden beïnvloed.

In bijlage II van de SMB-richtlijn wordt onder meer verwezen naar de risico’s voor menselijke gezondheid, bijzonder natuurlijke kenmerken of cultureel erfgoed, beschermde landschappen en de overschrijding van milieunormen of grenswaarden.  

13.1.2 Mer-beoordeling

Een Natura 2000-beheerplan is een verplicht programma onder de Omgevingswet. Dat betekent dat in beginsel een mer-beoordelingsplicht geldt. 

Om te kunnen beoordelen of er voor dit Natura 2000-beheerplan een mer-plicht geldt, moeten de volgende vragen worden beantwoord:

1.      Worden er activiteiten vrijgesteld waarvoor een passende beoordeling opgesteld moet worden?

2.      Vormt het beheerplan het kader voor mer-plichtige activiteiten uit bijlage V bij het Omgevingsbesluit?

3.      Vormt het beheerplan het kader voor overige activiteiten met aanzienlijke milieugevolgen?

Wanneer alle vragen met 'nee' beantwoord kunnen worden, is er geen sprake van een mer-plicht.

Voor het beheerplan van Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is er geen sprake van een mer-plicht. Er zijn geen activiteiten vrijgesteld waarvoor een passende beoordeling opgesteld zou moeten worden. Daarnaast vormt dit beheerplan geen kader voor mer-plichtige activiteiten of andere activiteiten met aanzienlijke milieugevolgen. Hier onder wordt kort ingegaan op de milieugevolgen van dit Natura 2000-beheerplan.

Milieugevolgen

Bevolking

Rondom Nieuwkoopse Plassen & De Haeck liggen woningen. De meeste liggen binnen de kern Nieuwkoop (en Noorden). Langs de Meije ligt een oud bebouwingslint. Boerderijen liggen vooral aan de zuidkant van het gebied. Veel huizen hebben een tuin die grenst aan de plassen. Het gebied heeft een belangrijke recreatieve functie voor de omwonenden. Vrijwel geen enkele maatregel die in dit beheerplan is voorgesteld heeft direct gevolgen voor de omwonenden, voor bebouwing of voor de recreatieve functie van het gebied. Het verder isoleren van de Pot heeft wel gevolgen voor de vaarroutes in dit deel van het gebied. Omdat de Pot een afgesloten gebied is, betreft dit slechts enkele gebruikers. Het waterschap zoekt hiervoor samen met de betrokkenen naar een goede oplossing.

Gezondheid

Uit diverse onderzoeken blijkt dat natuur in de directe woonomgeving door mensen positief wordt ervaren. Groen heeft zowel op de mentale als fysieke gezondheid een positief effect (https://www.rivm.nl/sites/default/files/2022-05/Kennisbundeling%20Groen%20en%20Gezondheid_V6.pdf). Soms ervaren mensen ook overlast door de aanwezigheid van groen, bijvoorbeeld door hooikoorts, muggen, berenklauw of ratten. In een goed ontwikkeld natuurgebied met veel variatie, zoals Nieuwkoopse Plassen & De Haeck zijn dit soort negatieve effecten zeer beperkt. Bij de inrichting van nieuwe natuur, zoals in het kader van het vorige beheerplan is uitgevoerd in de Meijegraslanden en nog uitgevoerd wordt in Westveen, wordt hiermee ook rekening gehouden. Zo is nieuw moeras gepland in delen van het gebied die wat verder van bebouwing en wegen liggen, om eventuele overlast van water, knutten en muggen te minimaliseren.

Biodiversiteit 

Hoewel het beheer van het gebied, en de herstel- en instandhoudingsmaatregelen allemaal gericht zijn op het versterken van de biodiversiteit en het verbeteren van de Natura 2000-doelen in het bijzonder, kunnen sommige maatregelen (tijdelijk) negatieve effecten hebben op aanwezige soorten. Uit de evaluatie van het vorige beheerplan is bijvoorbeeld gebleken dat het omschakelen naar zomermaaien voor de ontwikkeling van veenmosrietland, ongunstig is voor de noordse woelmuis. Dit was vooraf niet voorzien. In dit beheerplan wordt geen aanvullende omschakeling naar zomermaaien voorzien en worden maatregelen genomen om extra leefgebied voor de noordse woelmuis te realiseren, onder andere door inrichting van Westveen. In de vorige beheerplanperiode is al extra leefgebied aangelegd in de Meijegraslanden.

Bij het uitvoeren van regulier beheer en herstel- en instandhoudingsmaatregelen wordt gewerkt volgens goedgekeurde gedragscodes (natuurbeheer en van de Unie van Waterschappen). Daarmee worden mogelijk negatieve effecten gemitigeerd. Daarnaast profiteren beschermde soorten in het gebied van de realisatie van het NNN en de aanleg van ecologische verbindingszones. Ook zijn faunavoorzieningen rondom het gebied aangelegd, waaronder de ‘ottertunnels’ onder de Uitweg.

Land (ruimtebeslag)

De maatregelen die in dit beheerplan zijn voorgesteld, zullen leiden tot een uitbreiding van het oppervlakte habitattypen en leefgebieden van soorten. Alle maatregelen die zijn gepland voor komende beheerplanperiode, worden binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied genomen. Er zijn geen maatregelen gepland die buiten de begrenzing ruimte innemen. 

Bodem

Het gebied bestaat grotendeels uit water en veenbodem. Lokaal komt wat meer klei voor. Het gebied is daarmee gevoelig voor bodemdaling. In het hele gebied is dan ook een zo hoog mogelijk waterpeil ingesteld. De percelen in het gebied zijn grotendeels in gebruik als natuur, en voor een klein deel in agrarisch gebruik. De agrarische percelen bestaan allemaal uit blijvend grasland. Verdichting van de bodem wordt zoveel mogelijk voorkomen door gebruik van licht materieel. Op de agrarische percelen wordt zwaarder materieel gebruikt, maar daar heeft de bodem door een wat lager peil ook een hogere draagkracht. Erosie vindt vooral plaats in de oevers. De vele uitheemse rivierkreeften in het gebied spelen daarbij een belangrijke rol. Op dit moment is er nog geen betere aanpak dan de rivierkreeften zoveel mogelijk wegvangen. In Nieuwkoopse Plassen gebeurt dit (deels) door de (beroeps)vissers in het gebied. Desalniettemin is er sprake van een flinke toename van de dichtheden kreeften. Het Rijk is primair verantwoordelijk voor de bestrijding van uitheemse rivierkreeften. In landelijk verband wordt gezocht naar oplossingen.

Water

De (hydrologische) maatregelen in dit Natura 2000-beheerplan zijn bedoeld om de hoeveelheid inlaatwater zoveel mogelijk te beperken, om de inlaat van ongewenste stoffen (sulfaat, verontreinigingen) zo laag mogelijk te houden. Ook is een maatregel opgenomen om het eutrofe water in de Pot zoveel mogelijk te isoleren van het overige water. Deze maatregelen komen de waterkwaliteit ten goede. In het vorige beheerplan zijn al afspraken gemaakt over het stoppen met het gebruik van MCPA. 

In dit beheerplan zijn geen maatregelen opgenomen die leiden tot vernatting of meer peilfluctuatie. Vernatting en een grotere peilfluctuatie kunnen leiden tot schade aan bebouwing en infrastructuur in de omgeving van het Natura 2000-gebied door nat- en droogteschade. Bij het nemen van maatregelen wordt daarmee rekening gehouden.

Lucht

Dit beheerplan leidt niet tot extra verontreiniging van lucht, water of bodem. Vaarverkeer dat nodig is voor het beheer van het gebied wordt zoveel mogelijk elektrisch uitgevoerd, maar er wordt nog grotendeels met dieselmotoren gewerkt omdat elektrische motoren voor grote vaartuigen vaak nog te zwaar en/of groot zijn of onvoldoende bereik hebben om het hele gebied te bestrijken. In heel Zuid-Holland geldt een opgave voor het verminderen van stikstofdepositie. Maatregelen die daarvoor nodig zijn, worden opgepakt via het Zuid-Hollands Programma Landelijk Gebied. In de afgelopen jaren heeft de provincie enkele agrarische bedrijven (incl. percelen) aangekocht in en rondom het Natura 2000-gebied. De percelen zijn met beperkingen in pacht uitgegeven. De stikstofemissie vanuit het Natura 2000-gebied en de directe omgeving is hierdoor gedaald.

Klimaat 

In hoofdstuk 6 is al uitgebreid ingegaan op klimaatverandering en gevolgen daarvan op het Natura 2000-gebied. Langere periodes van droogte, hogere temperaturen en piekbuien hebben zowel gevolgen voor de natuurdoelen als op de omgeving. Het gebied kan echter ook bijdragen aan het verminderen van de gevolgen van klimaatverandering op de omgeving. Hoewel de mogelijkheden voor peilfluctuatie (en dus waterberging) in het gebied zeer beperkt zijn vanwege aangrenzende bebouwing en infrastructuur, wordt waar mogelijk een flexibel peil ingesteld. Bij piekbuien kan het peil dan wat stijgen, zodat in periodes van droogte minder extra water nodig is. Ook fungeert het vele veenmos in het gebied als een soort spons die water op kan nemen. Het oppervlak veenmosrietland is de afgelopen beheerplanperiode flink toegenomen door maatregelen, wat dus positief bijdraagt aan het waterbergend vermogen van het gebied. Door het hoge waterpeil in het hele gebied (op enkele onderbemalingen na) is de bijdrage van het gebied aan broeikasgasemissies uit veenbodems beperkt. Het vele water en groen in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck hebben een verkoelend effect op de omgeving.

Materiële goederen

Er vinden als gevolg van dit beheerplan geen wijzigingen plaats aan materiele goederen zoals woningen, opstallen, voertuigen of machines.

Cultureel erfgoed

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is een van de weinige gebieden in Nederland waar nog rietteelt plaatsvindt. De rietsnijders in het gebied hebben daarnaast ook een belangrijke rol bij het (natuur)beheer van de overige rietpercelen. Langs de randen van het Natura 2000-gebied liggen twee zogenaamde ‘Kroonjuwelen’, Aarlanderveen en het oude bebouwingslint de Meije. 

Cultuurhistorische kroonjuwelen zijn unieke, zeer karakteristieke en gave erfgoedensembles van het Zuid-Hollands landschap. De provincie kent in totaal dertien kroonjuwelen die in zeer sterke mate bepalend zijn voor de identiteit en herkenbaarheid van een plek of landschap.

 Landschappelijk erfgoed komt in aanmerking voor de status van kroonjuweel als wordt voldaan aan onderstaande selectiecriteria:

  • structuren of ruimtelijke eenheden met een zeer gave en kwetsbare cultuurhistorische samenhang in tijd en ruimte; 

  • aanwezigheid van historisch-landschappelijke én historisch-stedenbouwkundige kenmerken, waarvan een groot deel van zeer hoge waarde op grond van de Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland; 

  • zeer goede ruimtelijke en functionele samenhang tussen die kenmerken.

Bij nieuwe ontwikkelingen moeten deze passen binnen de aanwezige cultuurhistorische kwaliteiten of liever nog: die kwaliteiten versterken en verbeteren. Dit is geborgd in de Omgevingsverordening (onderdeel ruimtelijke kwaliteit).

In dit beheerplan worden geen maatregelen genomen die de cultuurhistorische kwaliteiten in het gebied aantasten. 

Architectonische aspecten

Architectonische aspecten zijn voor dit Natura 2000-beheerplan niet relevant. 

Archeologische aspecten

In het Natura 2000-gebied bevinden zich geen specifieke terreinen van archeologische waarde. Wel is er in en rondom de woonkernen en op kreekruggen en oeverwallen een hoge kans op het aantreffen van archeologische waarden. Bij een inrichtingsproject in de Meijegraslanden zijn onder andere pijpekoppen en scherven, zoals die vaak worden aangetroffen in toemaakdekken. Toemaakdekken komen veel voor in het Groene Hart, en zijn bekend uit aangrenzende polders (Zegveld, Aarlanderveen, Achttienhoven, Kamerik) en Westveen (Rietra & Römkes, 2007).

Aarlanderveen en de Meije zijn ook aangewezen als ‘kroonjuwelen’, zie onder cultureel erfgoed.

Landschap

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is ontstaan als gevolg van veenwinning. Dit is overal in het gebied terug te zien als (voormalige) legakkers en petgaten. Voor de aanwezige natuurwaarden zijn deze erg belangrijk: de natuurwaarden zijn grotendeels afhankelijk van het proces van verlanding. Af en toe moet de verlanding worden teruggezet om de patronen van legakkers en petgaten te herstellen, en jonge verlandingsstadia de ruimte te geven. In het vorige beheerplan is dat gebeurd door (diep) plaggen en het graven van petgaten. In dit beheerplan zijn geen maatregelen voorzien die ingrijpen in het karakteristieke landschap.

13.2 Toetsing huidig gebruik

13.2.1 Inleiding

In het eerste beheerplan (Provincie Zuid-Holland, 2015a) is een beoordeling opgenomen waarin is getoetst of het huidig gebruik eventuele (significant) negatieve effecten heeft op de Natura 2000-waarden. Onder huidig gebruik werd hierbij verstaan: alle – legale – vormen van huidig gebruik dat op 1 januari 2015 plaatsvond. Onder de Omgevingswet, die in werking is getreden op 1 januari 2024, zijn de kaders met betrekking tot beoordeling van huidig gebruik aangescherpt. Om deze reden is besloten om voor dit tweede beheerplan opnieuw een toetsing huidig gebruik (hierna activiteiten) op te stellen. 

Voor het tweede beheerplan is geen nieuwe inventarisatie van de bestaande activiteiten uitgevoerd. Alleen de activiteiten die ook zijn opgenomen in de toetsing huidig gebruik in het eerste beheerplan (Provincie Zuid-Holland, 2015a) zijn opgenomen. Wanneer een activiteit niet is opgenomen in voorliggend beheerplan dan is het aan de initiatiefnemer om aan te tonen of een toetsing en eventuele vergunning noodzakelijk is en uitgevoerd wordt. Met initiatiefnemer wordt bedoeld: iedereen die activiteiten onderneemt die potentieel invloed op beschermde Natura 2000-waarden kunnen hebben.  

In dit hoofdstuk wordt eerst de methodiek van de toetsing toegelicht, dan volgt het juridisch kader en vervolgens de toelichting van de activiteiten. 

Let op! De toetsing huidig gebruik opgenomen in dit beheerplan is alleen van toepassing op het onderdeel gebiedsbescherming Natura 2000 uit de Omgevingswet. In deze toetsing is niet beoordeeld of een toetsing en/of vergunning noodzakelijk is vanuit andere wettelijke kaders, waaronder soortbescherming.

Figuur 13-1. Schematische weergave toetsing huidig gebruik.
13.2.2 Methodiek

De activiteiten die zijn getoetst in het eerste beheerplan zijn in voorliggend tweede beheerplan opnieuw beoordeeld. In Figuur 13‑1 is dit schematisch weergegeven. Hierbij zijn de activiteiten onderverdeeld in drie categorieën:

1)     Mogen vergunning vrij worden uitgevoerd:

a.      Uitgezonderd van vergunningsplicht (activiteiten die worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhoudingsdoelen).

b.      Geen Natura 2000-activiteit.

c.      Getoetst in de voortoets waarbij significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen zijn uitgesloten.

2)     Niet bij voorbaat vergunning vrij.

3)     Activiteiten die vergunningplichtig zijn.

Om tot de verdeling in deze categorieën te komen zijn onderstaande stappen doorlopen.

Stap 1: Selectie activiteiten die beoordeeld moeten worden

Stap 1 bestaat uit de analyse van de activiteiten die in het eerste beheerplan waren vrijgesteld van vergunningplicht dan wel vergunningvrij konden worden opgenomen (omdat de kans op significant negatieve effecten kon worden uitgesloten). In deze analyse is beoordeeld of de activiteiten die zijn opgenomen in het eerste beheerplan als zijnde vrijgesteld of uitgezonder van vergunningplicht ook in de huidige situatie bij voorbaat niet vergunningplichtig zijn. 

Om tot dit oordeel te komen zijn onderstaande deelstappen doorlopen:

  • 1.

    Is de activiteit noodzakelijk voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen? 

    Ja: uitgezonderd van de omgevingsvergunningplicht. Nee: door naar volgende vraag.

  • 2.

    Is de activiteit een Natura 2000-activiteit zoals bedoeld in de Omgevingswet? Zie ook het juridisch kader in paragraaf 13.2.3.

    Nee: geen omgevingsvergunningplicht. Ja: door naar volgende vraag.

  • 3.

    Is de activiteit vrijgesteld onder een ander wettelijk kader zoals bijvoorbeeld de provinciale Omgevingsregelingen of Omgevingsverordeningen. Ja: geen omgevingsvergunningplicht. 

    Nee: door naar volgende vraag.

  • 4.

    Kan op voorhand een significant negatief effect uitgesloten worden? Bijvoorbeeld doordat de activiteit is gestopt of doordat het geen overlap heeft in ruimte en tijd met instandhoudingsdoelstellingen, waarvan de doelen niet worden behaald en/of een negatieve trend hebben? 

    Ja: geen omgevingsvergunningplicht. Nee: door naar volgende vraag.

  • 5.

    Vervolgens is geïnventariseerd welke vergunningplichtige activiteiten al een omgevingswetvergunning voor een Natura 2000-activiteit hebben. Indien de activiteit op basis van een bestaande omgevingsvergunning (voor een Natura 2000-activiteit) wordt uitgevoerd en niet op basis van de vrijstelling in het eerste beheerplan, hoeft de activiteit evenmin meegenomen te worden in de voortoets. De activiteit is immers al vergund, los van het beheerplan. 

  • 6.

    Tot slot is voor de activiteiten die niet bij voorbaat vergunningvrij of uitgezonderd zijn van de omgevingsvergunningplicht en waarvoor geen vergunning is afgegeven door provincie Zuid-Holland beoordeeld of een vrijstelling van vergunningplicht in het nieuwe beheerplan wenselijk en mogelijk haalbaar is. 

De activiteit die over is gebleven na het doorlopen van de deelstappen 1t/m 6 is beoordeeld in een voortoets. In stap 2 is de methodiek van de voortoets toegelicht.

Stap 2: Voortoets 

Hierin wordt de activiteit die uit stap 1 is overgebleven beoordeeld of significant negatieve effecten op de Natura 2000-waarden waardoor de instandhoudingsdoelstellingen die aan de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck zijn meegegeven niet gehaald worden, op voorhand uitgesloten kunnen worden. Hiervoor worden de volgende deelstappen doorlopen:

1.      Beschrijving van de te beoordelen activiteit. 

-         Als basis is hiervoor de informatie over de activiteit uit het eerste beheerplan genomen (Provincie Zuid-Holland, 2015a). Deze informatie is aangevuld met de meest recente informatie beschikbaar op internet en vanuit contact met de betreffende uitvoerende partijen. 

2.      Afbakening en beschrijving relevante Natura 2000-waarden. 

-         Hierin zijn de inzichten uit het voorliggende tweede beheerplan opgenomen waaruit blijkt welke doelen momenteel wel en niet behaald worden. Van de instandhoudingsdoelstellingen waarbij doelen niet behaald worden, wordt beoordeeld of de activiteit hier mogelijk een negatief effect op kan hebben. Daarnaast wordt beschreven waar in het gebied de relevante Natura 2000-waarden zich bevinden en voor welke storingsfactoren ze gevoelig zijn. 

3.      Afbakening van storingsfactoren.

-         Hierin wordt beschreven welke storingsfactoren mogelijk optreden bij de relevante activiteit. 

4.      Beschrijving en beoordeling van effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelen. 

-        In deze stap worden mogelijke (negatieve) effecten van deze activiteit op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen beschreven en beoordeeld. Hieruit wordt geconcludeerd of significant negatief effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen wel of niet op voorhand uitgesloten kunnen worden. Enkel de getoetste activiteit waarvan blijkt dat significant negatieve effecten op de relevante instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied op voorhand kunnen worden uitgesloten wordt als vrijgesteld opgenomen in het beheerplan. 

13.2.3 Juridisch kader

Vrijstelling instandhoudingsmaatregelen 

Het verbod in artikel 5.1, lid 1, aanhef en onder e Omgevingswet (hierna Ow), om zonder omgevingsvergunning een Natura 2000-activiteit te verrichten, geldt niet voor activiteiten die zijn aangewezen in een programma indien het programma geheel of ook betrekking heeft op de inrichting, het beheer of het gebruik van een Natura 2000-gebied en maatregelen bevat om de instandhoudingsdoelstellingen voor dat gebied te bereiken (artikel 11.18 lid 2, onder a Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)). In een Natura 2000-beheerplan worden instandhoudings- en passende maatregelen opgenomen om instandhoudingsdoelstellingen te realiseren. Deze instandhoudings- en passende maatregelen zijn dus vrijgesteld van de omgevingsvergunningsplicht van een Natura 2000-activiteit. Hiervoor hoeft dus geen passende beoordeling te worden opgesteld. Dat betekent dat de huidige (en toekomstige) instandhoudingsmaatregelen bedoeld voor het behalen van de voor het betreffende gebied geldende instandhoudingsdoelstellingen niet passend beoordeeld hoeven te worden. 

Vrijstelling Natura 2000-activiteiten 

De Omgevingswet spreekt van Natura 2000-activiteiten. Een Natura 2000-activiteit is een: 

activiteit, inhoudende het realiseren van een project als bedoeld in art. 6 lid 3 Hrl dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied' (bijlage A Omgevingswet)”.  

Voor een Natura 2000-activiteit is in beginsel een omgevingsvergunning nodig (artikel 5, lid 1, onder e Ow). In bepaalde gevallen is hier een vrijstelling voor. In paragraaf 11.1.2 van het Bal staan de vergunningvrije gevallen aangewezen. Deze zijn hieronder weergegeven:

1.      Een andere wet staat de Natura 2000-activiteit toe. Als voorwaarde geldt dat bij die toestemming voldaan is aan de beoordelingsregels voor de Natura 2000-activiteit (artikel 11.16 Bal).

2.      Visserijactiviteiten die onder het visserijbeleid van de Europese Unie vallen en plaatsvinden in de exclusieve economische zone (EEZ) (artikel 11.16 Bal). 

3.      Een programma wijst de activiteit aan als vergunningvrij (artikel 11.18 Bal). Dit geldt dus, zoals eerder al aangegeven, voor een Natura 2000-beheerplan.

4.      De Omgevingsregeling of omgevingsverordening wijst een Natura 2000-activiteit aan als vergunningvrij (artikelen 11.19 en 11.20 Bal). 

o   De Omgevingsregeling kan een Natura 2000-activiteit als vergunningvrij aanwijzen in een van de volgende gevallen:

-        Het gaat om een Natura 2000-activiteit van nationaal belang.

-        Het vrijstellen is vanwege algemeen belang.

o   Een omgevingsverordening kan voor een Natura 2000-activiteit zonder nationaal of algemeen belang een vrijstelling opnemen.

De hierboven genoemde vrijstelling kan ook een bepaalde factor, die onder een bepaalde drempelwaarde van de omgevingsverordening of Omgevingsregeling blijft, buiten de vergunningplicht laten. Zo kan de vrijstelling de factor ‘stikstofdepositie’ buiten de vergunningplicht laten, als die onder een bepaalde drempelwaarde blijft. De vergunningplicht blijft dan wel aan de orde voor andere factoren zonder drempelwaarde, zoals lawaai of trillingen (artikelen 11.19 en 11.20, beide tweede lid, Bal). 

Het opnemen van een vrijstelling in een programma (anders dan het Natura 2000-beheerplan), omgevingsverordening of omgevingsregeling, mag alleen bij het voldoen aan één van onderstaande voorwaarden (artikel 11.21, Bal): 

  • a.

    op voorhand op grond van objectieve gegevens met zekerheid kan worden uitgesloten dat die activiteit afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben;

  • b.

    een passende beoordeling als bedoeld in artikel 8.74b van het Besluit kwaliteit leefomgeving is uitgevoerd, waaruit de zekerheid is verkregen dat die activiteit de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zal aantasten; of

  • c.

    voor zover het een aanwijzing in een omgevingsverordening of ministeriële regeling betreft: de activiteit, met inachtneming van artikel 8.74b, tweede en derde lid, van het Besluit kwaliteit leefomgeving, kan worden gerechtvaardigd op grond van dwingende redenen van groot openbaar belang, het ontbreken van alternatieve oplossingen en het treffen van compenserende maatregelen (ADC-toets) die waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Indien de bestaande vrijgestelde activiteiten in het Natura 2000-beheerplan vallen onder een van bovenstaande vrijstellingen en is voldaan aan een van bovengenoemde voorwaarden a t/m c, dan maakt deze activiteit geen onderdeel uit van de vrijstellingstoets (als onderdeel van de voortoets).

Project als bedoeld in art. 6 lid 3 Hrl

Artikel 6 lid 3 van de Habitatrichtlijn zegt het volgende:

"Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo'n gebied, wordt een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied en onder voorbehoud van het bepaalde in lid 4, geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten en nadat zij in voorkomend geval inspraakmogelijkheden hebben geboden."

Activiteiten die niet onder artikel 6, lid 3, vallen, moeten wel verenigbaar zijn met de bepalingen van artikel 6, lid 1, — of, in het geval van SBZ's voor vogels, artikel 3 en artikel 4, leden 1 en 2, van de Vogelrichtlijn — en artikel 6, lid 2, van de Habitatrichtlijn (Europese Commissie, 2018). Zie voor de artikelen het volgende tekstkader.

Artikel 6 lid 1 Habitatrichtlijn

‘De lidstaten treffen voor de speciale beschermingszones de nodige instandhoudingsmaatregelen; deze behelzen zo nodig passende specifieke of van ruimtelijke ordeningsplannen deel uitmakende beheersplannen en passende wettelijke, bestuursrechtelijke of op een overeenkomst berustende maatregelen, die beantwoorden aan de ecologische vereisten van de typen natuurlijke habitats van bijlage I en de soorten van bijlage II die in die gebieden voorkomen.’

Artikel 6 lid 2 Habitatrichtlijn

De lidstaten treffen passende maatregelen om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert en er geen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen voor zover die factoren, gelet op de doelstellingen van deze richtlijn een significant effect zouden kunnen hebben.’

Artikel 6 lid 3 Habitatrichtlijn

‘Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo'n gebied, wordt een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied. Gelet op de conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied en onder voorbehoud van het bepaalde in lid 4, geven de bevoegde nationale instanties slechts toestemming voor dat plan of project nadat zij de zekerheid hebben verkregen dat het de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten en nadat zij in voorkomend geval inspraakmogelijkheden hebben geboden.’

Artikel 3 lid 1 en 2 Vogelrichtlijn

1. Met inachtneming van de in artikel 2 genoemde eisen nemen de Lid-Staten alle nodige maatregelen om voor alle in artikel 1 bedoelde vogelsoorten een voldoende gevarieerdheid van leefgebieden en een voldoende omvang ervan te beschermen, in stand te houden of te herstellen.’

2. Voor de bescherming, de instandhouding en het herstel van biotopen en leefgebieden worden in de eerste plaats de volgende maatregelen getroffen: 

a ) instelling van beschermingszones;

b ) onderhoud en ruimtelijke ordening overeenkomstig de ecologische eisen van leefgebieden binnen en buiten de beschermingszones;

c ) herstel of weer aanleggen van vernietigde biotopen;

d ) aanleg van biotopen
.’

Artikel 4 lid 1 en 2 Vogelrichtlijn

1. Voor de leefgebieden van de in bijlage I vermelde soorten worden speciale beschermingsmaatregelen getroffen, opdat deze soorten daar waar zij nu voorkomen, kunnen voortbestaan en zich kunnen voortplanten.

In dat verband wordt gelet op:

a ) soorten die dreigen uit te sterven;

b ) soorten die gevoelig zijn voor bepaalde wijzigingen van het leefgebied; 

c ) soorten die als zeldzaam worden beschouwd omdat hun populatie zwak is of omdat zij slechts plaatselijk voorkomen; 

d ) andere soorten die vanwege de specifieke kenmerken van hun leefgebied speciale aandacht verdienen.

Bij de beoordeling wordt rekening gehouden met de tendensen en de schommelingen van het populatiepeil.

De Lid-Staten wijzen met name de naar aantal en oppervlakte voor de instandhouding van deze soorten meest geschikte gebieden als speciale beschermingszones aan, waarbij rekening wordt gehouden met de bescherming die deze soorten in de geografische zee - en landzone waar deze richtlijn van toepassing is, behoeven.’

2. De Lid-Staten nemen soortgelijke maatregelen ten aanzien van de niet in bijlage I genoemde en geregeld voorkomende trekvogels, waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften van het gebied van bescherming in de geografische zee - en landzone waar deze richtlijn van toepassing is, ten aanzien van hun broed-, rui- en overwinteringsgebieden en rustplaatsen in hun trekzones. Met het oog hierop besteden de Lid-Staten zelf bijzondere aandacht aan de bescherming van watergebieden en in het bijzonder aan de watergebieden van internationale betekenis.’ 

Natura 2000-activiteit in de Omgevingswet

Onder de Wet natuurbescherming (Wnb) was bij het realiseren van een project een vergunning nodig wanneer het project significante gevolgen kon hebben voor een Natura 2000-gebied (artikel 2.7, lid 2, Wnb). Onder de Omgevingswet is dit een Natura 2000-activiteit: “een activiteit, inhoudende het realiseren van een project als bedoeld in artikel 6, lid 3, van de Habitatrichtlijn dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een Natura 2000-gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied.”

Beheer en onderhoud

Voor een Natura 2000-activiteit is geen omgevingsvergunning nodig als een activiteit kan worden gekwalificeerd als beheer en onderhoud. Bij beheer en onderhoud binnen de definitie van het ministerie van LVVN gaat het niet om nieuwe activiteiten, maar om activiteiten die een voortzetting zijn van een al bestaande en legaal uitgevoerde activiteit of project[7]. Beheer en onderhoud is een integraal en logisch onderdeel van een project of activiteit. Het vormt dan ook geen zelfstandig project in de zin van de Habitatrichtlijn en om die reden wordt het niet aangemerkt als een Natura 2000-activiteit. 

Er gelden een aantal voorwaarden om aangemerkt te kunnen worden als beheer en onderhoud: 

  • Het betreft een project of activiteit waarvoor onder nationaal recht toestemming is verleend vóór de inwerkingtreding van de Habitatrichtlijn; Dit gaat om activiteiten of projecten die al plaatsen vonden vóór de Europese referentiedatum en die sinds die tijd niet wezenlijk zijn veranderd. 

  • Het betreft een project of activiteit die dateert van na de Europese referentiedatum[8] en die is beoordeeld op grond van de Wet natuurbescherming of de Natuurbeschermingswet 1998 en waarvan vergunde inrichting en gebruik niet veranderd zijn. 

  • Het moet gaan om één enkele verrichting die zich kenmerkt door een gemeenschappelijk doel, continuïteit en volledige overeenstemming, met name wat betreft de plaatsen waar en de voorwaarden waaronder de activiteit wordt uitgevoerd. 

Deze voorwaarden vloeien voort uit jurisprudentie van zowel het Europese Hof van Justitie[9] als van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State[10]. Figuur 13‑2 geeft een schema waarin de stappen zijn gegeven om te bepalen een activiteit valt onder beheer en onderhoud.

Figuur 13‑2: Vragen om te bepalen of een activiteit beheer en onderhoud betreft. Voor levensduur betreft het de levensduur waarop het te beheren object berekend is. Als deze levensduur wordt aangepast of verlengd door de ingreep, dan valt dit niet onder beheer en onderhoud.Figuur 13‑2: Vragen om te bepalen of een activiteit beheer en onderhoud betreft. Voor levensduur betreft het de levensduur waarop het te beheren object berekend is. Als deze levensduur wordt aangepast of verlengd door de ingreep, dan valt dit niet onder beheer en onderhoud.
13.2.4 Beschrijving en indeling activiteiten
Inleiding

Zoals in de methodiek in paragraaf 13.2.2 is beschreven, kunnen de activiteiten in drie categorieën vallen:

  • 1.

    Mogen vergunning vrij worden uitgevoerd 

  • 2.

    Uitgezonderd van vergunningsplicht (activiteiten die worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhoudingsdoelen) 

  • 3.

    Geen Natura 2000-activiteit 

  • 4.

    Getoetst in de (pré-)voortoets waarbij significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen op voorhand zijn uitgesloten 

  • 5.

    Niet bij voorbaat vergunning vrij 

  • 6.

    Activiteiten die vergunningplichtig zijn

De activiteiten in Tabel 13‑1 zijn opgenomen in het eerste beheerplan (Provincie Zuid-Holland, 2015a) en zijn nu dus opnieuw getoetst. In de tabel is aangegeven welke activiteiten in welke categorie vallen. Sommige (sub)activiteiten vallen in verschillende categorieën. In de volgende paragrafen worden per categorie de activiteit en de beoordeling toegelicht. 

Tabel 13‑1 Overzicht beoordelen vormen van huidig gebruik. Hierbij is zo veel mogelijk de indeling in activiteiten uit het eerste beheerplan (Provincie Zuid-Holland, 2015a) aangehouden. Aangegeven is in welke categorie de betreffende activiteit valt. Dit is alleen beoordeeld in het kader van Natura 2000 Omgevingswet en niet in andere kaders zoals bijvoorbeeld flora & fauna Omgevingswet. 

Activiteit

Categorie

Binnen begrenzing N2000-gebied

 

Bedrijven en commerciële activiteiten

Mostrekken

Vergunningvrij

Rietsnijden

Vergunningvrij

Beroepsvisserij (Amerikaanse rivierkreeft)

Vergunningvrij

Beroepsvisserij (Paling en snoekbaars) 

Vergunningvrij

Overige bedrijven en commerciële activiteiten

Als aparte activiteit genoemd in het eerste beheerplan, maar als onderdeel van de specifieke activiteiten beoordeeld in dit beheerplan.

Veehouderij

Vergunningplichtig, bestaande vergunningen blijven geldig

Faunabeheer

 

Faunabeheer met bestaande vergunning

Vergunningplichtig, bestaande vergunningen blijven geldig

Faunabeheer ten behoeve van instandhoudingsdoelstellingen zonder vergunning

Vergunningvrij (zie natuurbeheer)

Muskus- en beverrattenbeheer

Vergunningvrij (zie waterbeheer)

Natuurbeheer

 

Maatregelen ten behoeve van instandhoudingsdoelen

Vergunningvrij

Beheer en onderhoud 

Vergunningvrij

Recreatie

 

Sportvisserij Binnenpolder

Vergunningplichtig, bestaande vergunningen blijven geldig

Luchtrecreatie (schermvliegen, sportvliegtuigjes, ballonvaart) 

Niet bij voorbaat vergunningvrij

Evenementen 

Niet bij voorbaat vergunningvrij

Excursies

Niet bij voorbaat vergunningvrij

Commerciële recreatievaart

Niet bij voorbaat vergunningvrij

Particuliere recreatie en gebruik bestaande verblijfrecreatie

Vergunningvrij

Overige niet-particuliere recreatie

Niet bij voorbaat vergunningvrij

Waterbeheer

 

Peilbeheer (met uitzondering van de onderbemaling)

Vergunningvrij

Onderbemaling

Niet bij voorbaat vergunningvrij

Overig waterbeheer 

Vergunningvrij

Overig

 

Bestemmingsplannen - wegen

Aanleg nieuwe wegen is vergunningplichtig, bestaande vergunningen blijven geldig

Stikstofemissie

Als aparte activiteit genoemd in het eerste beheerplan, maar als onderdeel van de specifieke activiteiten beoordeeld in dit beheerplan. 

Buiten begrenzing N2000-gebied

 

Bedrijven en commerciële activiteiten

 

Luchtvaart (professioneel)

Vergunningplichtig, bestaande vergunningen blijven geldig

Land- en tuinbouw

Vergunningplichtig, bestaande vergunningen blijven geldig

Overige bedrijven en commerciële activiteiten

Niet bij voorbaat vergunningvrij

Recreatie

 

Evenementen 

Niet bij voorbaat vergunningvrij

Particuliere recreatie en gebruik bestaande verblijfrecreatie

Vergunningvrij

Overige niet-particuliere recreatie

Niet bij voorbaat vergunningvrij

Waterbeheer

 

Peilbeheer buiten de Natura 2000-begrenzing

Niet bij voorbaat vergunningvrij

Overig

 

Bestemmingsplannen – Ongerioleerde woonschepen

Vergunningplichtig

Stikstofemissie

Als aparte activiteit genoemd in het eerste beheerplan, maar als onderdeel van de specifieke activiteiten beoordeeld. 

Vergunningvrij

In onderstaande paragrafen is opgenomen welke activiteiten die zijn opgenomen in het eerste beheerplan nog steeds vergunningvrij (in het kader Natura 2000 Omgevingswet) uitgevoerd kunnen worden. 

Uitzondering instandhoudingsmaatregelen

Onder deze categorie vallen de activiteiten die uitgevoerd worden die noodzakelijk zijn voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. Onderstaand zijn de activiteiten opgenomen die zijn getoetst in het eerste beheerplan en tot deze categorie behoren. Zie het juridisch kader in paragraaf 13.2.3 voor wanneer een activiteit onder deze categorie valt.

  • 1.

    Natuurbeheer en instandhoudingsmaatregelen

    De beschrijving van het natuurbeheer dat plaatsvindt in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is opgenomen in paragraaf 5.3.2. Ook exotenbestrijding zoals beschreven in paragraaf 5.3.4 is onderdeel van het natuurbeheer. Dit beheer is ingericht ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen en/of valt onder de juridische definitie van beheer en onderhoud. Het uitvoeren van de werkzaamheden opgenomen in paragrafen 5.3.2 en 5.3.4 zijn daarmee noodzakelijk voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen zijn daarmee vergunningvrij. Ook andere werkzaamheden die voldoen aan het juridisch kader paragraaf 13.2.3 voor beheer en onderhoud zijn vergunningvrij. Ook faunabeheer ten behoeve van het behalen van instandhoudingsdoelstellingen is vergunningvrij. N.B: net als alle andere onderdelen die in dit hoofdstuk zijn opgenomen, geldt dit alleen in het kader van Natura 2000-activiteiten uit de Omgevingswet en niet in het kader van bijvoorbeeld flora- en fauna activiteiten. 

    De maatregelen die zijn opgenomen in voorliggend tweede beheerplan vallen ook onder deze categorie en zijn daarmee uitgezonderd van een vergunningplicht.

  • 2.

    Rietsnijden

    De manier waarop rietsnijden ten tijde van voorliggend tweede beheerplan plaatsvindt is nodig voor het beheer van het gebied. Het openhouden van de vegetatie is nodig voor behoud van leefgebied van soorten op de lange termijn. Zonder het maaien van riet zou het verruigen en verouderen. De (in de winter) gemaaide rietlanden zijn een onderdeel van het leefgebied van de Noordse woelmuis. Voor deze soort is het van belang dat er een gevarieerde vegetatiestructuur aanwezig is met voldoende schuilmogelijkheden. Daarbij is het ook van belang dat de vegetatie niet verdicht en verbost. Ditzelfde geldt voor het leefgebied van moerasvogels zoals rietzanger en snor.



    In het gebied wordt riet geteeld voor commerciële doeleinden. Ten tijde van het opstellen van het eerste beheerplan vond dit plaats op ongeveer 400-450 ha (Provincie Zuid-Holland, 2013a). Eigenaar en snijder kunnen hierbij afspraken maken over secundaire voorwaarden. Dit gebruik is in het eerste beheerplan vrijgesteld onder de voorwaarde dat afspraken gemaakt dienden te worden m.b.t. spuiten met MCPA van met name H7140B Overgangs- en trilvenen (veenmosrietland) en dat gestopt diende te worden met sluikbranden op de percelen van Natuurmonumenten. Aan deze voorwaarden is voldaan. Gebruik MCPA is nu bij wet verboden en op de percelen van Natuurmonumenten heeft een transitie van wintermaaien en verbranding naar nazomermaaien met afvoer plaatsgevonden. 

  • 3.

    Waterbeheer binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied (met uitzondering van de onderbemaling)

    De beschrijving van het waterbeheer dat plaatsvindt in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is opgenomen in paragraaf 5.3.5. Het waterbeheer binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied is ingericht ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen (met uitzondering van enkele onderbemalingen) en/of valt onder de juridische definitie van beheer en onderhoud. Het uitvoeren van de werkzaamheden opgenomen in paragraaf 5.3.5 is daarmee vergunningvrij. Muskus- en beverratbeheer in de huidige vorm is hier ook onderdeel van. Ook andere werkzaamheden die voldoen aan het juridisch kader paragraaf 13.2.3 voor beheer en onderhoud zijn vergunningvrij. 

    Onderbemalingen zijn niet bij voorbaat vergunningvrij.

  • 4.

    Beroepsvisserij (Amerikaanse rivierkreeften) 

    Sinds 2008 is in het gebied een vijftal beroepsvissers actief, gegroepeerd in een coöperatie. De vislocaties en intensiteit van de visserij zijn sinds het vorige beheerplan niet verandert. De coöperatie heeft de beschikking over bijna 500 ha viswater, waarbij met maximaal 1 fuik per hectare gevist mag worden. Dit aantal wordt in de praktijk niet gehaald, het aantal fuiken verschilt gedurende het jaar, maar het maximale aantal ligt tussen de 250 en 350 fuiken. Het hoofddoel van de visserij is vangst van paling en snoekbaars. Sinds de explosieve toename van Amerikaanse rivierkreeften worden deze soorten ook gevangen. Amerikaanse rivierkreeften zijn schadelijk voor het gebied. De soorten zorgen (onder andere) voor een afname van de onderwatervegetatie wat zorgt voor een afname in oppervlakte en kwaliteit van de H4056 Platte schijfhoren. Het wegvangen van de Amerikaanse rivierkreeften is daarmee noodzakelijk voor het behalen van de instandhoudingdoelstellingen en daarmee vrijgesteld van vergunning. Het vissen op snoekbaars en paling is getoetst in de (pré) voortoets en kan ook vergunningvrij worden doorgezet, zie verderop in deze paragraaf.

Geen Natura 2000-activiteit

Activiteiten en gebruiken die niet vallen onder de definitie van project zoals opgenomen in de Omgevingswet en de Habitatrichtlijn, zie paragraaf 13.2.3, zijn niet vergunningplichting. Wel kunnen er maatregelen, regels en verbodsbepalingen met betrekking tot deze activiteiten worden ingevoerd binnen het Natura 2000-gebied die ten behoeve zijn van het behalen van de  instandhoudingsdoelstelling. Het is verplicht om deze maatregelen, regels en verbodsbepalingen na te volgen. Denk hierbij aan zaken zoals rustperiodes en toegangsbeperkingen.

Let op! Het organiseren van recreatieve excursies wordt wel gezien als plan of project en is daarmee een Natura 2000-activiteit. Ook het nieuw aanleggen van recreatieve voorzieningen zoals vaarwegen, fiets- en wandelpaden worden gezien als een plan of project en zijn daarmee een Natura 2000-activiteit. Hiervoor kan dus vergunningplicht gelden.

De volgende activiteiten zijn getoetst in het eerste beheerplan, maar zijn geen Natura 2000-activiteit:

  • 1.

    Particulieren recreatie op bestaande wegen zoals wandelen en fietsen 

  • 2.

    Particulier recreatie in het water (op toegestane locaties) zoals zwemmen, schaatsen en sportvissen 

  • 3.

    Particuliere recreatievaart (op toegestane locaties)

 Let op! De overheid kan het gebruik wel reguleren. Dit doet gemeente Nieuwkoop in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). Hierin is opgenomen dat voor particuliere recreatievaart wel een vaarvergunning verplicht is. Dit is dus een ander type vergunning. 

  • 4.

    Gebruik van bestaande verblijfsrecreatie

Het aanleggen van nieuwe verblijven of voorzieningen is wel een Natura 2000-activiteit. Als nieuwe recreatieverblijven in de toekomst aangelegd worden is dat een project waarbij het noodzakelijk kan zijn om een omgevingsvergunning Natura 2000-activiteit aan te vragen. 

Significant effect uitgesloten in de (pré-)voortoets

1. Mostrekken

Voor mostrekken is een voortoets uitgevoerd, zie bijlage VII. Significant negatieve effecten op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen als gevolg van het mostrekken, zoals omschreven en opgenomen in deze voortoets, zijn uitgesloten.

2. Beroepsvisserij (paling en snoekbaars)

Zoals eerder in deze paragraaf beschreven is de intensiteit van de beroepsvisserij niet veranderd sinds het vorige beheerplan. Zoals ook in het eerste beheerplan is benoemd kan tijdens het vissen bittervoorn als bijvangst worden gevangen. Zoals in de voortoets is beschreven, worden de instandhoudingsdoelstellingen voor de bittervoorn gehaald en is er geen sprake van een negatieve trend. Huidige activiteiten hebben daarmee geen significant negatief gevolgen voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen. Significant negatieve effecten zijn daarmee bij voorbaat uitgesloten.

Niet bij voorbaat vergunningvrij

In deze categorie vallen de activiteiten die niet vergunningvrij opgenomen kunnen worden volgens het juridisch kader in paragraaf 13.2.3 en die niet zijn getoetst zijn in de voortoets. Van deze activiteiten is niet altijd bekend of deze een (geldige) vergunning Natura 2000 hebben. Wanneer activiteiten een geldige vergunning hebben dan mogen de activiteiten worden uitgevoerd binnen de voorwaarden die zijn opgenomen in de vergunning. Wanneer er niet (meer) aan de voorwaarden in de vergunning wordt voldaan, of wanneer er niet eerder een vergunning is verleend, is de initiatiefnemer van de activiteit verantwoordelijk voor het (laten) toetsen van de activiteit en indien nodig het aanvragen van een (nieuwe) vergunning. Zie ook de toelichting in paragraaf 12.2.

Bij het opstellen van dit beheerplan is niet onderzocht of activiteiten een vergunning hebben, vergunningen nog steeds geldig zijn en of een activiteit anders wordt uitgevoerd dan is opgenomen in de vergunning.

  • 1.

    Evenementen 

    In het eerste beheerplan zijn diverse evenementen opgenomen onder toetsing huidig gebruik. Voor een deel van deze evenementen was een vergunning Wet natuurbescherming (nu Omgevingswet) aangevraagd. Voor deze evenementen geldt, zoals ook hierboven beschreven, dat wanneer de vergunning nog steeds geldig is en het evenement wordt uitgevoerd onder de voorwaarden zoals opgenomen in de vergunning, het evenement zonder nieuwe vergunning kan plaatsvinden. 

    In het eerste beheerplan is een aantal evenementen getoetst waarvoor geen vergunning voor de Wet natuurbescherming (nu Omgevingswet) is aangevraagd. Voor dit beheerplan is niet getoetst of deze evenementen nog steeds vergunningvrij uitgevoerd kunnen worden. De initiatiefnemers van de evenementen zijn zelf verantwoordelijk voor het (laten) toetsen van hun activiteit en het indien nodig aanvragen van een vergunning Omgevingswet. Let hierbij op dat de Omgevingswet niet alleen betrekking heeft op Natura 2000, maar ook op andere kaders zoals soortbescherming. 

  • 2.

    Georganiseerde excursies 

    Georganiseerde excursies vallen niet onder regulier recreatief gebruik van bestaande infrastructuur en worden daarmee gezien als Natura 2000-activiteit.

  • 3.

    Commerciële recreatievaart 

    Vormen van luchtrecreatie in de omgeving van het Natura 2000-gebied zijn niet onderzocht. Het gaat hierbij om de activiteiten zoals:In de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck heeft dit met name betrekking op de rondvaartboten. 

  • 4.

    Luchtrecreatie

    In de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck heeft dit met name betrekking op de rondvaartboten. Vormen van luchtrecreatie in de omgeving van het Natura 2000-gebied zijn niet onderzocht. Het gaat hierbij om de activiteiten zoals:

    • Schermvliegen 

    • Sportvliegtuigjes:   

    • Ballonvaart

      In het eerste beheerplan zijn significant negatieve effecten ten gevolge van ballonvaart niet uitgesloten. Ballonvaart werd daarmee in het eerste beheerplan niet opgenomen als een vrijgestelde activiteit. Ook van schermvliegtuigen en sportvliegtuigjes werden negatieve effecten in het eerste beheerplan niet uitgesloten. 

  • 5.

    Peilbeheer: onderbemaling binnen begrenzing van het Natura 2000-gebied 

    De onderbemalingen binnen het gebied zijn niet getoetst omdat daar nu een gebiedsproces voor loopt. De verwachting is dat daar een voorstel voor wijziging van de onderbemalingen uitkomt dat ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen zal zijn.

  • 6.

    Peilbeheer buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied 

    In de omgeving van het Natura 2000-gebied liggen veel landbouwgebieden in de lager gelegen polders. Het peilbeheer in deze gebieden is aangepast ten behoeve van de landbouw: lager in winter en voorjaar en hoger in de zomer. Door het grote hoogteverschil met het peil in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck en het strakke, lagere agrarische peilbeheer in de polders vindt versterkte wegzijging plaats van water ut het plassengebied. Om hiervoor te compenseren moet extra, gebiedsvreemd water worden ingelaten. Dit heeft een negatief effect op de waterkwaliteit, en daarmee op de instandhoudingsdoelen. Deze activiteit is niet bij voorbaat vergunningvrij.

Vergunningplichtig

Onder deze categorie vallen de activiteiten die vergunningplichtig zijn in het kader van Natura 2000 voor de Omgevingswet. Wanneer activiteiten een geldige vergunning hebben dan mogen de activiteiten worden uitgevoerd binnen de voorwaarden die zijn opgenomen in de vergunning. Wanneer er niet (meer) aan de voorwaarden in de vergunning wordt voldaan is de vergunning niet geldig. De initiatiefnemer van de activiteit is in dat geval verantwoordelijk voor het opnieuw (laten) toetsen van de activiteit en indien nodig een nieuwe vergunning aan te vragen. 

Onderstaande activiteiten zijn opgenomen in het eerste beheerplan en waarvan bekend is dat deze een vergunning hebben gekregen in het verleden. Bij het opstellen van dit beheerplan is niet onderzocht of de vergunningen nog steeds geldig zijn en of een activiteit anders wordt uitgevoerd dan is opgenomen in de vergunning. Dit is geen complete lijst van activiteiten die vergunningplichtig zijn en die uitgevoerd worden in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck.

  • 1.

    Aanpassing of aanleg wegen

    De aanleg van de wegen is in het verleden via een vergunning traject verlopen. Het gebruik (en onderhoud) van de wegen zijn een onderdeel van deze vergunningen. Gebruik (en onderhoud) van de wegen is dus toegestaan. Op het moment dat er een aanpassing aan de wegen moet gebeuren, die niet valt onder onderhoud, of een nieuwe weg wordt aangelegd, moet hiervoor opnieuw getoetst worden en moeten (indien nodig) vergunningen Omgevingswet worden aangevraagd. Dat is anno januari 2025 niet aan de orde.

  • 2.

    Woonschepen en ongerioleerde woonschepen

    De aanleg/plaatsing van de woonschepen is in het verleden via een vergunning traject verlopen. Het gebruik van de woonschepen is een onderdeel van deze vergunningen. Gebruik van de woonschepen is dus toegestaan. Het nieuw plaatsen van een woonschip wordt gezien als een nieuwe activiteiten waarvoor opnieuw toetsingen en (indien nodig) vergunning Omgevingswet voor moeten worden aangevraagd. Dat is anno januari 2025 niet aan de orde.



    Met betrekking op de ongerioleerde percelen zijn in het Omgevingsplan van gemeente Nieuwkoop maar ook in de Waterschapsverordening de Rijnlandse Keur kaders opgenomen, zie artikel 22.12 in het Omgevingsplan en hoofdstuk 22 in de Waterschapsverordening. Indien een perceel in aanmerking komt tot lozing van huishoudelijk afvalwater op een oppervlaktewaterlichaam dan moet dat geleid worden via een zuiveringsvoorziening. Daarnaast is het Hoogheemraadschap van Rijnland voornemens om samen met de gemeenten het aantal riool overstorten en ongerioleerde lozingen van huishoudelijk afvalwater op het oppervlaktewatersysteem aan te pakken.

  • 3.

     Commerciële luchtvaart

    Voor de aanleg en gebruik van commerciële luchtvaart zoals Schiphol is een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming verleend. Voor het aanpassen en/of uitbreiden van Schiphol zal een nieuwe vergunning Omgevingswet aangevraagd moeten worden.

  • 4.

    Bedrijven

    Onder deze categorie vallen de bestaande bedrijven in en rondom de Nieuwkoopse Plassen. 



    Binnen de Meijegraslanden en Westveen is nog een beperkt agrarische aantal bedrijven en pachters aanwezig. Sinds het opstellen van het eerste beheerplan zijn ten minste twee bedrijven opgekocht en gestopt. Het is bekend dat de agrariërs in de Meijegraslanden een vergunning hebben in het kader van de Natuurbeschermingswet of de Wet natuurbescherming.

Het gaat o.a. om bedrijven zoals:

  • Veehouderij 

  • Akkerbouw 

  • Tuinbouw 

  • Sierteelt 



  • Sportvisserij Binnenpolder

    Voor het sportvissen in de Binnenpolder is een vergunning verleend.

  • Faunabeheer- en bestrijding met bestaande vergunningen

    De beschrijving van het faunabeheer dat plaatsvindt in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck is opgenomen in paragraaf 5.3.3. Zoals in paragraaf 13.2.4 is opgenomen kan faunabeheer- en bestrijding dat ten behoeve van instandhoudingsdoelstellingen is of dat voldoet aan de beschrijving van beheer en onderhoud vergunningvrij worden uitgevoerd. Bestaande vergunningen blijven wel geldig. Voor de bestrijding van de overlastsoorten vos en niet raszuivere gans is aan Natuurmonumenten voor het plassen- en moerasgebied een Natuurbeschermingswet-vergunning verleend voor het deel van het Natura 2000-gebied gelegen binnen Zuid-Holland.

14 Referenties

  • Bij12. (2017). Kennisdocument noordse woelmuis, microtus oeconomus arenicola, Versie 1.0 juli 2017. 

  • Boesveld, A. & Kalkman, V. (2007). Verspreiding en habitat van de Zeggekorfslak (Vertigo moulinsiana) in Zuid-Holland. Stichting European Invertebrate Survey – Nederland, Leiden. 

  • Grootjans, A.P., Schipper, P.C. & van der Windt, H.J. (1986). Influence of drainage on N-mineralization and vegetation response in wet meadows. II: Cirsio-Molinietum stands. Oecologia Plantarum 7: 3-14. 

  • Dam, T. & van ’t Veer, R. (2010). Vegetatie- en soortkartering Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 2009: Inclusief habitatkaart 2009 en soortgegevens van 2006-2008. Van der Goes & Groot rapport 2010-8. In opdracht van Provincie Zuid-Holland, Natuurmonumenten en Alterra. 

  • De Ridder, P.J. M.C., Klarus, V. (2019). Klimaatstresstest light natuur en recreatie Provincie Zuid-Holland. Arcadis, Amsterdam. 

  • Den Held, S. (2012). Handhavingsplan Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. In opdracht van Omgevingsdienst Zuid-Holland Zuid. Rapportnummer 9W9701, RHDHV,Rotterdam. 

  • De Verenigde Naties. (1992). Convention on Biological Diversity (text with annexes). United Nations, New York. 

  • Diggelen, J. & van den Broek, T. (2018). Natura 2000 onderzoek naar veenmosrietlanden (H7140B) in Nieuwkoopse Plassen & De Haeck; Effecten van herstelstrategieën in het kader van PAS – tussentijdse concept rapportage. In opdracht van Provincie Zuid-Holland. 

  • Hoogheemraadschap van Rijnland, 2021, Nieuwkoopse Plassen - Gebiedsdocument KRW3. 

  • Jansen, J.A.M. & Schaminée, J.H.J. (2008). Europese natuur in Nederland. Soorten van de Habitatrichtlijn. Tweede sterk herziene en uitgebreide druk. KNNV uitgeverij, Utrecht. 

  • Koese, B., Kalkman, V. & Boesveld, A. (2016). Fauna kartering ongewervelden Nieuwkoops plassengebied; Typische soorten en soorten van de Habitatrichtlijn. EIS Kenniscentrum Insecten, Leiden. 

  • Koese, B., Boesveld, A., Gmelig Meyling, A. (2021). Ongewervelden van de habitatrichtlijn in de Nieuwkoopse plassen: kartering 2021, EIS Kenniscentrum insecten en Stichting Anemoon.

  • Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI). (2023). KNMI’23 Klimaatscenario’s voor Nederland. 

  • Langbroek, M., van der Goes, D.J. & Pepping, P. (2019a). Vegetatiekartering Nieuwkoopse Plassen 2019; Kartering van vegetaties in De Haeck, Meije Graslanden, Nieuwkoopse Plassen en Westveense Polder. In opdracht van Natuurmonumenten

  • Langbroek, M., van der Goes, D.J. & Pepping, P. (2019b). Florakartering Nieuwkoopse Plassen 2019; Kartering van SNL-soorten, Rode Lijstsoorten en typische habitatsoorten. In opdracht van Natuurmonumenten. 

  • Martens, S. & ten Holt, P. (2020). Ecologisch assessment van de landschappen van Nederland. Analyse door het Kennisnetwerk OBN. Rapport nr. 2020/OBN238, Driebergen. 

  • Ministerie van Economische Zaken. (2013). Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Programmadirectie Natura 2000 | PDN/2013-103 | 103 Nieuwkoopse Plassen & De Haeck.

  • Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (2006) Natura 2000-doelendocument. Duidelijkheid bieden, richting geven en ruimte laten. 

  • Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. (2018). Ontwerp-wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden. Directie Natuur & Biodiversiteit | DN&B/2018-000 | Aanwezige waarden (ontwerpwijziging). 

  • Ministerie van Natuur & Stikstof. (2022). Wijzigingsbesluit Habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden. Directoraat-generaal Natuur en Visserij | DGNV-N2000/2022-000 | Aanwezige waarden (wijziging). 

  • Paardenkooper, R., & van Schie, M. (2021). The habitat preference of root voles in Nieuwkoopse Plassen, the Netherlands. Lutra 64 (2): 123-136. 

  • Possen, B. & van den Broek, T. (2019). Ruimtelijke beeld van en relatie tussen grond- en oppervlaktewaterkwaliteit in Polder Westveen. Royal HaskoningDHV rapportnummer BG4871WATNT1911041259. In opdracht van Provincie Zuid-Holland. 

  • Pranger, D.P., (2009). Vegetatiekartering De Meije, Armenland Ruwiel en Kamerik Teylingens, 2008. EGG consult, Pranger & Tolman ecologen rapport 744. In opdracht van Staatsbosbeheer. 

  • Provincie Utrecht. (2021). Regionale Veenweiden Strategie Utrechtse Veenweiden. 

  • Provincie Zuid-Holland. (2015a). Beheerplan Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen en de Haeck Periode 2015 – 2021. 

  • Provincie Zuid-Holland. (2015b). Beheerplan Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen en De Haeck. Periode 2015-2021. Bijlagen voorbereidend onderzoek beheerplan Nieuwkoopse Plassen en De Haeck. https://www.zuid-holland.nl/publish/pages/16250/beheerplan2015-2021natura2000-gebiednieuwkoopseplassenendehaeck-bijlagenvoorbereidendonderzoekbe.pdf.

  • Provincie Zuid-Holland. (2017). PAS-gebiedsanalyse Herstelstrategieën voor Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. PAS-periode 2015-2021. AERIUS Monitor 16L Versie 15 december 2017. 

  • Provincie Zuid-Holland. (2021). Natuurdoelanalyse Natura 2000; 103 Nieuwkoopse Plassen & De Haeck, opgesteld in samenwerking met Arcadis, Royal Haskoning DHV en SWECO. 

  • Provincie Zuid-Holland. (2022). Strategie Vitale Veenweiden Zuid-Holland. Strategie Vitale Veenweiden Zuid-Holland (notubiz.nl)

  • Provincie Zuid-Holland. (2023). Recreatieperspectief Zuid-Holland 2030. Hoe houden we Zuid-Holland aantrekkelijk en beweegvriendelijk? https://www.zuid-holland.nl/publish/pages/30954/recreatieperspectief_zuid-holland_januari_2023.pdf. 

  • Rietra, R.P.J.J. & Römkens, P.F.A.M. (2007). Actief bodembeheer toemaakdekken : risico's van bodemverontreinigingen voor de kwaliteit van veevoer en gehalten aan lood en cadmium in orgaanvlees in het Veenweidegebied. (Alterra-rapport; No. 1433). Alterra, Wageningen. 

  • Snijder, M.A., van Meurs, F.A., De Beardemaeker, A. (2022). Onderzoek naar meervleermuizen rondom de Nieuwkoopse Plassen, Langeraarse Plassen & Kagerplassen. Ecologisch Adviesbureau Viridis, Culemborg, PRNR-2022- 068. 

  • Stofberg, S., van Dijk, G., Mandemakers J., Cusell, C., Muijen, T., & Kooijman, A. (2019). Verzuring en ontwikkeling van trilveenvegetaties in De Haeck. In opdracht van Natuurmonumenten. KWR 2019.038. 

  • Torenbeek, R. (2023) Monitoring Schraallanden De Meije. Meetnet natuurwateren 2021. Torenbeek Consultant in opdracht van Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden. 

  • Van den Broek, T., Smolders, F., van der Welle, M., (2011). Bodemchemisch onderzoek veenmosrietlanden in de Nieuwkoopse Plassen & De Haeck: Onderzoek in relatie tot de kritische depositiewaarde voor stikstof. Royal Haskoning en B-Ware. Rapportnummer 9W9365a0. In opdracht van Provincie Zuid-Holland. 

  • Van den Broek, T & Groenendijk, J. (2013). Memo herstelpotentie blauwgrasland in De Haeck. Royal HaskoningDHV. In opdracht van Natuurmonumenten. 

  • Van den Broek, T. & Smolders, F. (2018). Herfst- en winterinundatie als herstelmaatregel in blauwgraslanden Schraallanden langs de Meije: PAS-maatregel voor H6140 in Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck. Royal HaskoningDHV en B-ware. Rapportnummer BD3223. In opdracht van Provincie Zuid-Holland. 

  • Van den Broek, T., Terwan, P., van Steenis, W. (2013). Inrichting Meijegraslanden in het kader van Natura 2000. 

  • Van den Broek, Smit, G.J. D. & Jensen, I. (2020). Inrichtingsplan Polder Westveen - Onderdeel van Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck: definitief schetsontwerp. Royal HaskoningDHV rapportnummer BG4871. In opdracht van Provincie Zuid-Holland. 

  • Van der Goes, D.J. (2024). Habitattypekaart T1 Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 2017-2019. In opdracht van Provincie Zuid-Holland. Van der Goes & Groot. 

  • Van Diggelen, J.M.H. & Smolders, A.J.P. (2024) IJzerslib dosering in deelgebied ‘de Pot’ (Nieuwkoopse plassen). Waterbodem en waterkwaliteits-onderzoek. Eindrapportage. B-WARE, Nijmegen. 

  • Van Meijeren, S. De Vries, P.M. & Simons, E. (2017) Vegetatie- en Plantensoortenkartering Planeenheid de Utrechtse Venen 2017 Angstel, Bovenlanden Wilnis, Schraallanden aan de Meije, Kockengen, Marickenland en Polder Demmerik. Regelink Ecologie en Landschap, rapportnummer RA17360.

  • Van der Welle, M., Jensen I. & T. van den Broek. (2012). Hydro-ecologische en bodemchemische systeemanalyse van de Schraallanden langs de Meije. Royal Haskoning rapportnummer 9W4238a0 en 9X1414a0. In opdracht van Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden en Provincie Utrecht. 

  • Van der Welle, M., Groenendijk J. & T. van den Broek. (2014). Ontwikkelingspotentie voor Blauwgraslanden in de Meijegraslanden: bodemchemisch onderzoek. Royal HaskoningDHV rapportnummer BC7610. In opdracht van Provincie Zuid-Holland. 

  • Van der Zwet/Natuurmonumenten (2008) Schuurtje mooi weer. Verklaring van namen van landjes in de Nieuwkoopse Plassen. Natuurmonumenten. 

  • Van Rijsbergen, J., van de Ven, J., Brink, M., & van den Broek, T. (2023). Definitief ontwerp natuurinrichting polder Westveen. Royal HaskoningDHV rapportnummer BI5747. In opdracht van Programmabureau Veenweiden Gouwe-Wiericke. 

  • Van Schie, M., van Steenis, W., Kunst, D., de Vries, M., van Leeuwen, J., Slump, A. (2020). Nieuwkoopse Plassen Kwaliteitstoets 2020. Natuurmonumenten. 

  • Vereniging Natuurmonumenten. (2022). Eindrapportage Overeenkomst maatregelen PZH 2014-496357314, Natura 2000-gebied Nieuwkoopse Plassen & De Haeck, 24 mei 2022. 

  • Verhoeven, J., Paulissen, M., Ouboter, M., Van der Wielen, M., Wegman, R., Masselink, L. & Goosen, H., (2011). Klimaateffecten op de Natura 2000 moerascorridor. Quick Scan in het Groene Hart. Universiteit Utrecht, KNW, Waternet, Alterra, Provincie Zuid-Holland & Witteveen+Bos. 

  • Verstijnen, Y., Tomassen, H., van den Broek, T. & Smolders, F. (2020). Effecten van additie van waterijzer in Polder Westveen. Onderzoekcentrum B-WARE en Royal HaskoningDHV .

  • Verstijnen, Y., Smolders, F. & Van den Broek, T. (2021)). Waterijzeradditie aan bagger uit watergangen in Polder Westveen en Bodegraven-Noord. B-WARE & Royal HaskoningDHV. 

  • Verstijnen, Y., Tomassen, H., van den Broek, T., & Smolders, F. (2024) Effecten van de additie van waterijzer in polder Westveen. B-WARE & Royal Haskoning. Rapportnummer: TP-20.128.2275. In opdracht van Provincie Zuid-Holland. 

  • Verstijnen,Y, Mullekom, M., Visscher, A. & Smolders, F. (2022) Bodem- en hydrochemisch onderzoek bufferzone Schraallanden langs de Meije. Onderzoekscentrum B-WARE BV. Rapportnummer: RP-21.174.22.25 .

  • Visser, J. (2021) Onderzoek naar de effectiviteit van plaggen in visgraatstructuur op waterkwaliteit en trilveenontwikkeling in de Nieuwkoopse Plassen [Bachelorscriptie, Wageningen Universiteit]. 

  • Wamelink, W., van Dobben, H., van der Zee, F., van Hinsberg, A., & Bobbink, R. (2023). Overzicht van kritische depositiewaarden voor stikstof, toegepast op habitattypen en leefgebieden van Natura 2000: Herziening 2023.

Bijlage I Advies van de ecologische autoriteit

Bijlage I Advies van de ecologische autoriteit

Bijlage II Ecologische eisen habitattypen en soorten

Bijlage II Ecologische eisen habitattypen en soorten

Bijlage III Habitatkaarten T0 en T1

Bijlage III Habitatkaarten T0 en T1

Bijlage IV Water- en bodemkwaliteit

Bijlage IV Water- en bodemkwaliteit

Bijlage V Monitoring

Bijlage V Monitoring

Bijlage VI Samenvatting eindoordeel instandhoudingsdoelstellingen Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

Habitattypen | natura

Bijlage VII Voortoets huidig gebruik

Bijlage VII Voortoets huidig gebruik

Bijlage VIII Nota van beantwoording zienswijzen

Bijlage VIII Nota van beantwoording zienswijzen

Bijlage IX Informatieobjecten

Bijlage I Advies van de ecologische autoriteit

/join/id/regdata/pv28/2025/BijlageA/nld@2025‑12‑02;1

Bijlage II Ecologische eisen habitattypen en soorten

/join/id/regdata/pv28/2025/BijlageB/nld@2025‑12‑02;1

Bijlage III Habitatkaarten T0 en T1

/join/id/regdata/pv28/2025/BijlageC/nld@2025‑12‑02;1

Bijlage IV Water- en bodemkwaliteit

/join/id/regdata/pv28/2025/BijlageD/nld@2025‑12‑02;1

Bijlage V Monitoring

/join/id/regdata/pv28/2025/BijlageE/nld@2025‑12‑02;1

Bijlage VI Samenvatting eindoordeel instandhoudingsdoelstellingen Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

/join/id/regdata/pv28/2025/BijlageF/nld@2025‑12‑02;1

Bijlage VII Voortoets huidig gebruik

/join/id/regdata/pv28/2025/N2000_beheerplan_NKPH_Bijlage_G/nld@2025‑12‑02;1

Bijlage VIII Nota van beantwoording zienswijzen

/join/id/regdata/pv28/2025/N2000_beheerplan_NKPH_Bijlage_H/nld@2025‑12‑02;1

Nieuwkoopse Plassen & De Haeck

/join/id/regdata/pv28/2025/locatiegroep_251c6d1f524140dabf45634ad55bdb33/nld@2025‑12‑10;1

Toelichting behorende bij het besluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland van 2 december 2025, PZH-2025-882932500, tot vaststelling van het Natura 2000-beheerplan Nieuwkoopse Plassen & De Haeck 2025-2031

Algemene toelichting

Juridisch kader

Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Gedeputeerde staten zijn verplicht om voor alle Natura 2000-gebieden die in de provincie liggen of, als een gebied ook in andere provincies ligt, maar grotendeels in Zuid-Holland, een beheerplan vast te stellen. De looptijd van het voorgaande beheerplan verliep op 1 juli 2025. Daarom wordt nu dit beheerplan vastgesteld. 

Artikelgewijze toelichting

Artikel I

Conform de toe te passen digitale standaarden voor besluiten onder de Omgevingswet die als omgevingsdocument zijn aangemerkt (Standaard Officiële Publicaties - Toepassingsprofiel Omgevingsdocumenten STOP-TPOD) is de inhoud van het Natura 2000-beheerplan zelf in een aparte bijlage opgenomen.

Artikel III

Er is geregeld dat de wijziging de dag na bekendmaking in werking zal treden. 

  • [1]

    Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit, Bureau Risicobeoordeling en Onderzoeksprogrammering, divisie Landbouw & Natuur. (2016). Onderbouwing strategie Unielijstsoorten. Bouwstenen voor het bepalen van de strategie voor eliminatie en beheer van Unielijstsoorten (EU-verordening 1143/2014) in Nederland. Versie 1.0. Utrecht). Terug naar link van noot.

  • [2]

    De gemiddelde stikstofconcentratie ligt tussen 2,5 en 3,0 mg/l (KRW-doel 1,8 mg/l), fosfaat tussen 0,15 en 0,25 mg/l (KRW-doel 0,06 mg/l). Voor de meest kritische watervegetaties (kranswierwateren) zijn nog lagere waarden nodig (0,3-0,6 mg/l stikstof en 0,02 mg/l fosfaat). Terug naar link van noot.

  • [3]

    NB: op drijvende zuddes heeft peilfluctuatie amper invloed. Terug naar link van noot.

  • [4]

    Bron: https://www.vlinderstichting.nl/vlinders/overzicht-vlinders/details-vlinder/moerasparelmoervlinder Terug naar link van noot.

  • [5]

    Bijv. aantal verkeersbewegingen, aantal gehouden dieren, aantal bezoekers, geluidsniveau etc. Terug naar link van noot.

  • [6]

    https://www.synbiosys.alterra.nl/bij12 Terug naar link van noot.

  • [7]

    Dit volgt ook uit jurisprudentie: “Het arrest maakt duidelijk dat voor een project, waarvoor vóór afloop van de omzettingstermijn toestemming is verleend en waarbij doorlopende onderhoudswerkzaamheden als één enkele verrichting onder dat project kunnen worden beschouwd, het vereiste van voorafgaande beoordeling in de zin van artikel 6 lid 3 van de Habitat richtlijn niet geldt.”, zie https://ecer.minbuza.nl/-/c-226-08-stadt-papenburg-tegen-bondsrepubliek-duitsland-arrest-van-14-januari-2010, geraadpleegd op 29‑10‑2024. Terug naar link van noot.

  • [8]

    Zie voor een actuele lijst van de Europese referentiedata per N2000-gebied: Referentiedata Natura 2000 gebieden - BIJ12. Indien meerdere referentiedata van toepassing zijn op één gebied, wordt voor het gehele gebied uitgegaan van de oudste referentiedatum. Over het algemeen geldt 10 juni 1994 als referentiedatum voor Vogelrichtlijngebieden (de datum waarop de verplichtingen van artikel 6 Habitatrichtlijn van toepassing werden op Vogelrichtlijn gebieden) en 7 december 2004 als referentiedatum voor Habitatrichtlijngebieden.  Terug naar link van noot.

  • [9]

    HvJ EU 14‑01‑2010, ECLI:EU:C:2010:10 (Stadt Papenburg). Terug naar link van noot.

  • [10]

    ABRvS 29 mei 2019 ECLI:NL:RVS:2019:1604 (PAS – beweiden en bemesten). Terug naar link van noot.

Naar boven