Provinciaal blad van Limburg
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Limburg | Provinciaal blad 2024, 7557 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Limburg | Provinciaal blad 2024, 7557 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Deze publicatie bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst. Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De publicatie wordt standaard getoond met verschilmarkering. Door te kiezen voor ‘Was’ of ‘Wordt’ kunt u de voormalige of vernieuwde tekst op zichzelf bekijken.
Toon versie van document
Dit document bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst.
Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De Omgevingsverordening Limburg wordt gewijzigd zoals aangegeven in bijlage A.
A
Artikel 12.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een omgevingsplan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg laat de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor bedrijventerreinen aan de bestaande voorraad of planvoorraad bedrijventerreinen alleen toe, als dat in overeenstemming is met de Limburgse principes en hoofdstukken 3 (Algemene zonering), 8 (Economie) en 9 (Werklocaties) van de provinciale omgevingsvisie, de regionale visie Bedrijventerreinen Noord-Limburg en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Noord-Limburg.
Een omgevingsplan voor een gebied gelegen in de regio Midden-Limburg laat de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor bedrijventerreinen aan de bestaande voorraad of planvoorraad bedrijventerreinen alleen toe, als dat in overeenstemming is met de Limburgse principes en hoofdstukken 3 (Algemene zonering), 8 (Economie) en 9 (Werklocaties) van de provinciale omgevingsvisie, het beleidskader werklocaties Midden-Limburg en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Midden-Limburg.
Een omgevingsplan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg laat de toevoeging van vestigingsmogelijkheden voor bedrijventerreinen aan de bestaande voorraad of planvoorraad bedrijventerreinen alleen toe, als dat in overeenstemming is met de Limburgse principes en hoofdstukken 3 (Algemene zonering), 8 (Economie) en 9 (Werklocaties) van de provinciale omgevingsvisie, de Structuurvisie Ruimtelijke Economie Zuid-Limburg en de bestuursafspraken regionale uitwerking POL2014 voor de regio Zuid-Limburg.
Een omgevingsplan:
laat geen bedrijfskavel toe met een oppervlakte van meergroter dan 5 hectare;
laat niet toe dat bedrijfskavels worden samengevoegd indien hierdoor bedrijfskavels groter dan 5 hectare ontstaan;
laat niet toe dat bestaande bedrijfskavels worden samengevoegd waardoor er een bedrijfskavel met een oppervlakte groter dan 5 hectare ontstaat;
laat niet toe dat gebouwen zodanig worden gerealiseerd of met elkaar verbonden dat zij de grens van een bedrijfskavel overschrijden.
Het vierde lid geldt niet voor een bedrijventerrein in een logistiek knooppunt.
Gedeputeerde staten kunnen met toepassing van artikel 1.6 ontheffing verlenen van het bepaalde in het vierde lid, indien ten aanzien van de bedrijfsactiviteiten welke uitgevoerd zullen worden op de nieuwe, de te vergroten bedrijfskavel of op de te herontwikkelen bedrijfskavel sprake is van regionale meerwaarde.
Gedeputeerde Staten kunnen beleidsregels vaststellen over de invulling van het aspect regionale meerwaarde als bedoeld in het zesde lid.
De motivering bij een omgevingsplan bevat:
een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het eerste, tweede of derde lid en aan het vierde lid; en
een beschrijving van het proces van voorbereiding van het initiatief, de planvoorbereiding en, wanneer dat aan de orde is, de verantwoording van de afstemming in (sub-)regionaal verband.
B
Artikel 13.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een omgevingsplan laat geen zonnepark toe binnen het Natuurnetwerk Limburg of binnen een waterwingebied.
Een omgevingsplan laat geen zonnepark toe in:
een waterwingebied; of
een bestaand bos- of natuurgebied binnen de groenblauwe mantel.
Een omgevingsplan laat geen zonnepark toe in een bestaand bos- of natuurgebied binnen de groenblauwe mantel.
Een omgevingsplan laat geen zonnepark toe op landbouwgrond tenzij:
het zonnepark het landbouwkundig gebruik van de grond ondersteunt of het zonnepark leidt tot substantieel behoud van het landbouwkundig gebruik;
het een tijdelijk zonnepark is, de grond binnen een periode van ten hoogste 30 jaar wordt getransformeerd op basis van bestuurlijk bindende afspraken naar een andere functie dan landbouwgrond en het zonnepark bijdraagt aan de uitvoerbaarheid van die transformatie;
het zonnepark betekenisvol bijdraagt aan de vermindering van de netcongestie of zorgt voor vergroting van een efficiënter netwerkgebruik;
de grond gedurende ten minste tien jaar niet meer in gebruik is geweest als landbouwgrond; of
het zonnepark gesitueerd is op een bouwvlak waarop sloop van gebouwen plaatsvindt en het aantal vierkante meters pv-panelen niet groter is dan het aantal vierkante meters dat aanwezig was op daken van de gesloopte gebouwen.
Een omgevingsplan voor een gebied gelegen in de regio Noord-Limburg of de regio Midden-Limburg laat een zonnepark alleen toe als dat in lijn is met de Limburgse principes van de provinciale omgevingsvisie en in afstemming met de regionale energiestrategie Noord- en Midden-Limburg.
Het bepaalde in het tweede lid geldt niet voor projecten die zijn opgenomen in bijlage XIII.
Een omgevingsplan voor een gebied gelegen in de regio Zuid-Limburg laat een zonnepark alleen toe als dat in lijn is met de Limburgse principes van de provinciale omgevingsvisie en in afstemming met de regionale energiestrategie Zuid-Limburg.
Een omgevingsplan dat een zonnepark toelaat bevat de volgende verplichtingen:
Een omgevingsplan laat geen zonnepark op landbouwgrond toe tenzij:
De motivering van een omgevingsplan voor een zonnepark bevat een verantwoording van:
een
de zorgvuldige ruimtelijke afweging heeft plaatsgevonden ten aanzien van de locatie;
voorzien wordt in een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing en beheer passend bij de aanwezige kernkwaliteiten van het landschap; en
de door de gemeente gepleegde inspanningen om pv-panelen mogelijk te maken op daken en gevels van gebouwen, op onbenutte terreinen in bebouwd gebied en op gronden in het buitengebied met een andere primaire functie dan landbouw of natuur;
de zonnepanelen in een opstelling worden geplaatst die aansluit op een bij het gebied passende bodemkwaliteit.
de wijze waarop invulling is gegeven aan het tweede en het vierde lid;
het streven naar een financiële participatie van ten minste 51% in het zonnepark door omwonenden, semioverheden of overheden;
de gerealiseerde maatregelen ter versterking van de landschappelijke inpassing die in stand worden gehouden na verwijdering van het zonnepark.
De motivering van een omgevingsplan voor een zonnepark bevat een verantwoording van de wijze waarop invulling is gegeven aan het derde of het vierde lid en het vijfde lid.
Het eerste lid geldt niet voor een zonnepark op de locatie van de stortplaats in Schinnen (gemeente Beekdaelen), als bedoeld in artikel 5.1, onder c.
Bij het vaststellen van een omgevingsplan dat voorziet in een functie die een zonnepark toestaat houdt het gemeentebestuur rekening met het betrekken van de omgeving bij de functietoekenning, het zorgdragen voor maatschappelijk draagvlak voor de functietoekenning en het maximaal gebruik van de mogelijkheden voor (financiële) participatie bij de exploitatie van het zonnepark.
Een omgevingsplan dat een zonnepark toelaat bevat een verplichting tot het verwijderen van het zonnepark na beëindiging van de activiteit.
Het tweede lid geldt niet voor een zonnepark op de locatie van de stortplaats in Schinnen (gemeente Beekdaelen), als bedoeld in artikel 5.1 onder c. De voorwaarden bedoeld in het vijfde lid, onder a tot en met c, zijn van overeenkomstige toepassing.
C
Artikel 16.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het beschermingsgebied Einstein Telescope is het verboden een aanvang te maken met de volgende activiteit in het beschermingsgebied Einstein Telescope:
plaatsen of hebben van een windturbine;
ontgronding met uitzondering van een ontgronding die op grond op grond van artikel 16.7 of 16.8 van het Besluit activiteiten leefomgeving vergunningvrij is;
boring of andere ingreep in de bodem anders dan bedoeld in onderdeel b, dieper dan 100 meter beneden het maaiveld, met uitzondering van een onderzoeksboring of wetenschappelijke boring die bedoeld is voor het verzamelen van data over de ondergrond en die is afgerond voordat de Einstein Telescope in werking is.
Het bevoegd gezag kan door mactiviteit in het beschermingsgebied Einstein Telescopeenmiddel van een omgevingsvergunning van het bepaalde in het eersteerste lid, onderdelen b en c, afwijken mits uit door de aanvrager overgelegd onderzoek, naar het oordeel van het bevoegd gezag is aangetoond dat de activiteit geen trillingen kan veroorzaken die een nadelig effect kunnen hebben op de werking van de Einstein Telescope.
Het bevoegd gezag kan zich bij haar beslissing op een vergunningaanvraag als bedoeld in het tweede lid laten adviseren door een of meer deskundigen.
Het eerste tot en met het derde lid gelden totdat voor het gebied een onherroepelijk omgevingsplan in overeenstemming met artikel 16.1 is vastgesteld.
D
Artikel 17.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op het tijdstip dat voor een locatie het tijdelijk deel van het omgevingsplan als bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet, wordt omgezet naar het permanente deel van het omgevingsplan, wordt het omgevingsplan voor die locatie in overeenstemming gebracht met de instructieregels voor omgevingsplannen als opgenomen in deze verordening.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid wordt een omgevingsplan binnen acht jaar na inwerkingtreding van deze verordening in overeenstemming gebracht met de in deze verordening opgenomen instructieregels voor omgevingsplannen.
In afwijking van de termijn van acht jaar als bedoeld in het tweede lid geldt een kortere termijn als deze bij de betreffende instructieregel is bepaald.
Artikel 12.5, vierde lid, is niet van toepassing voor zover bedrijfsmatige activiteiten op grond van een omgevingsplanruimtelijk plan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteitafwijking al rechtmatig op een locatie(samengevoegde) bedrijfskavel met een oppervlakte groter dan 5 hectare worden verricht of zijn toegestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikellid1 januari 2024.
Artikel 13.3 geldt niet voor een zonnepark waarvoor het omgevingsplan of de omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vastgesteld of in ontwerp ter inzage is gelegd voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel.
Afdeling 16.1 geldt niet voor een in dat artikel bedoeld omgevingsplan dat is vastgesteld vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 16.1, voor zover de in dat omgevingsplan toegestane activiteit, als bedoeld in artikel 16.2, tweede lid, reeds rechtmatig en overeenkomstig de voor die activiteit op dat tijdstip geldende regels is aangevangen of voor deze activiteit vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 16.1 reeds de rechtens vereiste vergunningen zijn verleend en van kracht zijn.
Artikel 16.2 geldt niet voor een in dat artikel bedoelde activiteit voor zover deze activiteit vóór het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikel reeds rechtmatig en overeenkomstig de voor die activiteit op dat tijdstip geldende regels is aangevangen of voor deze activiteit vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 16.2 de rechtens vereiste vergunningen zijn verleend en van kracht zijn.
E
Bijlage II wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
/join/id/regdata/pv31/2024/gebiedsaanwijzing_47d8214ee75b461899cd087f3b7510b6/nld@2024‑05‑23;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_48d1b28e4b8e4e6a8cf1d617e1e74ac1/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_48d1b28e4b8e4e6a8cf1d617e1e74ac1/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_293ff35263094f138a23e389a87d3969/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_293ff35263094f138a23e389a87d3969/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_6ff22bd64d9f4504acb749173c32b263/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_a876fbc97a6446238c9b2c54c859337f/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_a876fbc97a6446238c9b2c54c859337f/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_a57f4f7c11a94f8d9b7bcdb81f5ee927/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_a57f4f7c11a94f8d9b7bcdb81f5ee927/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_1e95775e448a41de8c81b332465ec5b0/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_1e95775e448a41de8c81b332465ec5b0/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_7ca2d5028cd84b17ad7721e7f3eb332e/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_7ca2d5028cd84b17ad7721e7f3eb332e/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_fcb7900d55c547bd89ed9e2dc61b1a7b/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_fcb7900d55c547bd89ed9e2dc61b1a7b/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_0626b02bb500453c969d437835febd07/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_0626b02bb500453c969d437835febd07/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_c051abde5bd5466593d67700bd352933/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_c051abde5bd5466593d67700bd352933/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_c0bc6c75cdfb4116a0165d74a48afc59/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_c0bc6c75cdfb4116a0165d74a48afc59/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_27ff416ccfd74f5ca4280a12f4ae079e/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_27ff416ccfd74f5ca4280a12f4ae079e/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_4c2ec94a67bf4fb19cca938a0819d876/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_4c2ec94a67bf4fb19cca938a0819d876/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_5e381a3987fa40d58a426e606b53dc7f/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_5e381a3987fa40d58a426e606b53dc7f/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_f06fa2517abe40f598d96fa5c72221f8/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_f06fa2517abe40f598d96fa5c72221f8/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_351afafff0b7410298f60bc5b6d36dee/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_351afafff0b7410298f60bc5b6d36dee/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/locatiegroep_6a463eab840442648e12fb8da2c896ad/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/locatiegroep_6a463eab840442648e12fb8da2c896ad/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_c4539f262b6146c387ce7ba56f00add3/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_c4539f262b6146c387ce7ba56f00add3/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_b5fc0aec454d435fb3ab50ae783f08d1/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_b5fc0aec454d435fb3ab50ae783f08d1/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_d877d7c7c67f4f30aed651b7856d2a8e/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_d877d7c7c67f4f30aed651b7856d2a8e/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_944e32dc3bc443efa81d1e2e4d12b0bc/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_944e32dc3bc443efa81d1e2e4d12b0bc/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_67d3d239f2544fbfb3ffe30ad18285f1/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_67d3d239f2544fbfb3ffe30ad18285f1/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_17440f1700364f2bbebdc597a0be1ccb/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_17440f1700364f2bbebdc597a0be1ccb/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/locatiegroep_427926b96dd848ea92adbd94c5be4d77/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/locatiegroep_427926b96dd848ea92adbd94c5be4d77/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_9f8420626b154ab0aa69b83529f63194/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_9f8420626b154ab0aa69b83529f63194/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_12a6a9a3eb5b43838cd36fd958d2212a/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_12a6a9a3eb5b43838cd36fd958d2212a/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_ae93372edbfb4ee8be1aa8aa42da71d3/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_ae93372edbfb4ee8be1aa8aa42da71d3/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_baa58dcc34864c308418a7fcbe3bb47e/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_baa58dcc34864c308418a7fcbe3bb47e/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_3e66af12bf564dfebab917263caf6e63/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_3e66af12bf564dfebab917263caf6e63/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_3818de53b57940af98974eba117cb6f6/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_3818de53b57940af98974eba117cb6f6/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_80232ccac2b64cb698aba1c454bd6d80/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_80232ccac2b64cb698aba1c454bd6d80/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_ca5b2a711c1245dabc22b9e49bde1ae0/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_ca5b2a711c1245dabc22b9e49bde1ae0/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_6fd2b110bdf54094969957a4c830580b/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_6fd2b110bdf54094969957a4c830580b/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_c2a24c4b3d5b4f2d89060c53ed65f122/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_c2a24c4b3d5b4f2d89060c53ed65f122/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_dc1b3ae21f8e488ca3a37c3987ccc329/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_dc1b3ae21f8e488ca3a37c3987ccc329/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_835063d1412644288bb8e6ddcd5ec557/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_835063d1412644288bb8e6ddcd5ec557/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_8c0ece072f5e42f1930fdd9ae24173b1/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_8c0ece072f5e42f1930fdd9ae24173b1/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_e24d003672cd434ab2dc719dfcde5701/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_e24d003672cd434ab2dc719dfcde5701/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_074a0c0a072148159e62d1ffcb1af085/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_074a0c0a072148159e62d1ffcb1af085/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_8b8351de9b134dfda92d0286fb6a6a14/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_8b8351de9b134dfda92d0286fb6a6a14/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_17b5ce0d4fa0436b9d91c44c27fe13bf/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_17b5ce0d4fa0436b9d91c44c27fe13bf/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_e20c012b4cbf4f12b403f2b42c41cbc1/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_e20c012b4cbf4f12b403f2b42c41cbc1/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_ce5008cb3b9f4628bb46a4efc7e228e5/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_ce5008cb3b9f4628bb46a4efc7e228e5/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_73186db3ef2642f6ab3edd7fd47c0638/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_73186db3ef2642f6ab3edd7fd47c0638/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_23c04b8034fb4b91a9b98214a858d5cf/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/gebiedsaanwijzing_23c04b8034fb4b91a9b98214a858d5cf/nld@2024‑05‑23;2
/join/id/regdata/pv31/2023/locatiegroep_46aedbff57e6414fa58c4cb34f268798/nld@2023‑11‑29;1
/join/id/regdata/pv31/2023/locatiegroep_46aedbff57e6414fa58c4cb34f268798/nld@2024‑05‑23;2
F
Na bijlage XII wordt een bijlage ingevoegd, luidende:
Lijst van zonneparkprojecten als bedoeld in artikel 13.3, derde lid
Wat is de (beoogde) locatie van het project? | ||||||
Gemeente | Projectnaam | Straat | Huisnummer | Plaats | Ha zon | In welke fase bevindt het project zich? |
N en M Limburg | ||||||
Bergen | Wellsmeer (uitgangspunt is dat bestaande afspraken bij dit project worden gehandhaafd) | Wellsmeer | Bergen | Omgevingsvergunning verleend | ||
Echt-Susteren | Solar Provider Group, Bos en Broek | Bos en Broek | 2 | Koningsbosch | 4,9 | Subsidiebesluit en bouw |
Echt-Susteren | Solar Provider group Dominicusweg | Dominicusweg | 3 | Maria Hoop | 6,3 | Subsidiebesluit en bouw |
Echt-Susteren | LC Energy BV Putbroekersweg | Putbroekersweg | 28 | Maria Hoop | 18,3 | Subsidiebesluit en bouw |
Echt-Susteren | Zonnepark Groensebos Sint Joost | Groensebos | Sint Joost | 8 | Subsidiebesluit en bouw | |
Horst aan de Maas | Zonneweide (350 Ha)Energielandschap Mariapeel(275 ha). | Dorperpeelweg | Mariaheide | 275 | Kenbaar gemaakt | |
Maasgouw | Mispadenhof | Mispadenhof/ Hofstraat | 25 | Maasgouw | 1,5 | Omgevingsvergunning verleend |
Maasgouw | POL / de slaag / Osen 1 Heel | Osen | 1 | Heel | 16 | Principeverzoek ingediend |
Nederweert | Zonnepark 't Kruis. | Landgoed 't Kruis | Nederweert | 9,2 | Omgevingsvergunning verleend | |
Peel en Maas | Zonnepark de Schorf | Schorfweg | Beringe | 28 | Omgevingsvergunning verleend | |
Peel en Maas | Zonnepark de Spiesberg | Spiesberg | Grashoek | 14,5 | Omgevingsvergunning aangevraagd | |
Roerdalen | Zonnepark Montfort Stort | Maasbrachterweg | 3 | Montfort | 22 | Subsidiebesluit en bouw |
Roerdalen | Hobertveldweg | Waarderweg | St. Odiliënberg | Omgevingsvergunning aangevraagd | ||
Roerdalen | Kleine Bergerweg | Kleine Bergerweg | St. Odiliënberg | Omgevingsvergunning aangevraagd | ||
Venray | Solar Fields | Beemdweg | Leunen | 25 | Omgevingsvergunning verleend | |
Venray | Zonnepark Puttenweg-Spoor 3 | Puttenewg | 60 | Ysselsteyn | 2 | Principeverzoek ingediend |
Venray | Kronos | A73 Smakt | Smakt | 20 | Omgevingsvergunning aangevraagd | |
Weert | Zonnepark nabij windpark Schoordijk | Schoordijk | Weert | Principeverzoek ingediend | ||
Zuid-Limburg | ||||||
Meerssen | Schietecoven | Boksterveldweg | Meerssen | 8 | Principeverzoek ingediend | |
Voerendaal | Karstraat | Karstraat | Voerendaal | 12 | Principeverzoek ingediend | |
Voerendaal | Heugdenweg | Heugdenweg | Voerendaal | 3 | Principeverzoek ingediend | |
Voerendaal | Ransdalerweg | Ransdalerweg/Midweg | Voerendaal | 8 | Principeverzoek ingediend |
G
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Vanuit de provincie gelden voor regionale oppervlaktewateren omgevingswaarden, ofwel “normen” voor wateroverlast. Het waterschap is de beheerder van de regionale wateren. Vanuit die positie dient (alleen) het waterschap concrete maatregelen te nemen om de afvoer- en bergingscapaciteit van een regionaal oppervlaktewater te vergroten. Daarom moet het waterschap voldoen aan de provinciale normen voor wateroverlast.
Deze omgevingswaarden geven de maximaal toelaatbare kans op overstromingper jaar van aangewezen gebieden aan. Ze zijn gericht op extreme situaties:situatiessituaties: situaties die niet vaak voorkomen. Deze omgevingswaarden geven afhankelijk vande functie van het gebied en van het oppervlaktewater aan, aan welke normen debescherming tegen wateroverlast moet voldoen. Bij de uitvoering van maatregelenom aan deze normen te voldoen wordt rekening gehouden met de gevolgen van hetextremer wordende weer, met meer hoosbuien en daardoor een grotere kans opwateroverlast. Bij de normstelling wordt het uitgangspunt gehanteerd datmaatregelendat maatregelen haalbaar en betaalbaar, landschappelijk inpasbaar en ecologischduurzaam zijn. De normering regionale wateroverlast bepaalt de opgave inzakewateroverlast door het waterschap.
Normeringstabel: uitgangspunten omgevingswaarden regionale wateroverlastvanuit oppervlaktewater in Limburg
Gebied
| Specificatie | Gemiddelde overstromingskans per jaar |
overstromingskansgebieden A | 1. Natuurnetwerk Limburg | Geen |
overstromingskansgebieden B | Groenblauwe mantel langs omgevingsgerichte wateren buiten natte laagten en beekdalen | 1:10 |
overstromingskansgebieden C | 1. Overige landbouwgebieden, recreatieparken | 1:25 |
overstromingskansgebieden D | Glastuinbouwgebieden | 1:50 |
overstromingskansgebieden E | Bebouwing in bebouwde kernen behalve langs beken en in droogdalen in beschermingsgebied Nationaal landschap Zuid-Limburg | 1:100 |
* langs natuurbeken in de groenblauwe mantel is het overstromingskansgebiedA begrensd op minimaal 25 meter breed aan beide zijden van de beek
**natte laagten langs omgevingsgerichte wateren die op grond van deOmgevingsverordening Limburg 2014 een norm hadden, behouden deze normvooralsnog, met de intentie om deze op termijn (bij herijking normering ofherinrichting beekdal) te laten vervallen.
** eventuele verhoging of verlaging van de overstromingskans afhankelijk van kosten-baten analyse en ruimtelijke impact.
Toelichting bij de normeringstabel
De norm is uitgedrukt als maximale overstromingskans per jaar. Een norm vanbijvoorbeeldvan bijvoorbeeld 1:10 geeft aan dat in elk jaar de kans per jaar hooguitop een overstroming hoogstens 1:10 is dat er eenoverstroming optreedt(0,1) is. Anders gezegd: een overstroming komt statistisch geziennietgemiddeld gezien niet vaker voor dan gemiddeld eens per 10 jaar voor. Daarbij geldt(omdat het “gemiddeld” is kan het wel betekenen dat: bijvoorbeeld dit jaar en volgend jaar een overstroming plaatsvindt en daarna 20 jaar niet).
De norm voor bebouwing geldt voor woningen en bedrijfs- en kantoorgebouwen in bebouwde kernen. De norm geldt niet voor stedelijk groen en overige onbebouwde terreinen in stedelijk gebied.
Daarbij is van belang dat:
de norm 1:25 niet geldt voor stedelijk groen;
de norm voor bebouwing alleen geldt voor woningen en bedrijfs- en kantoorgebouwen, en niet voor overige terreinen in stedelijk gebied;
de norm voor deze bebouwing alleen geldt voor water dat op straatniveau over de begane grondvloer naar binnen stroomt. Lager gelegen bebouwing, souterrains, kelders, etc. worden dus niet beschermd;
we aannemen dat water pas over de begane grond naar binnen stroomt als het over de drempel(s) kan stromen. Drempel definiëren we als onderdwarsstuk van een deurkozijn;
de norm voor bebouwing alleen geldt voor water dat over de drempel vanbebouwing naar binnen stroomt.
we tot 15 cm water op straat niet beschouwen als overstroming. Tot dit niveau zal water op straat immers veelal nog niet over de drempel(s) heen stromen (gemeenten hanteren als bouwpeil voor de begane grond veelal 20 cm of meer boven straatniveau. Het waterschap gaat er daarom vanuit dat tot 15 cm water op straat nog niet over de begane grond bebouwing in kan stromen).
De normering is gebiedsdekkend op kaart vastgelegd in deomgevingsverordening. De volledig gebiedsdekkende weergave van de normering opdeop de kaart brengt met zich mee dat ook (bijv. hooggelegen) gebieden die buiten deinvloedde invloed vallen van regionale oppervlaktewateren zoals aangewezen in de legger van het waterschap op de kaart een norm hebbengekregenhebben gekregen. Omdat het waterschap voor deze laatstbedoelde gebieden geen taakheefttaak heeft kan dat tot misverstanden leiden. Wij zullen daarom in de planperiodeonderzoekenplanperiode onderzoeken hoe wij de werking van de normering in de OmgevingsverordeningkunnenOmgevingsverordening Limburg kunnen verduidelijken.
Het waterschap is verantwoordelijk voor het realiseren van de beschermingvolgensbescherming volgens de normen. Daarbij dient het waterschap de maatregelen zodanig teontwerpente ontwerpen, dat deze ook in het verwachte klimaat van 2050 nog voldoen aan degeldendede geldende normen uit de Omgevingsverordening Limburg. DaarbijDaarom dient steedsbij aanvang van het ontwerpproces van maatregelen uitgegaan tewordente worden van de meest actuele neerslagstatistiekenop dat moment geldende klimaatscenario’s voor 2050.
Aanpassing normering in het beschermingsgebied Nationaal landschapZuid-Limburg
Aanpassing normering in het beschermingsgebied Nationaal landschap Zuid-Limburg
Voor bebouwd gebied in het beschermingsgebied Nationaal landschap Zuid-LimburggeldtLimburg geldt in meerdere gevallen een lagere norm (1:25) dan voor bebouwd gebiedelders in Limburg (1:100) vanwege de grote landschappelijke impact vanmaatregelenvan maatregelen in hellend gebied in combinatie met de hoge kosten. Zeker gezien deverwachte klimaatverandering met toenemende hevige regenbuien.
De ambitie is om waar dit goed mogelijk is (kosten niet hoger zijn dan dete vermijden schade; maatregelen inpasbaar) een hogere norm, tot maximaal 1:100te100 te realiseren. Indien uit een gebiedsproces blijkt dat een norm van 1:25 opbepaalde locaties niet haalbaar is zonder disproportionele kosten of zeer groteongewenstegrote ongewenste impact op de omgeving kan de provincie voor die locaties ook eenlagere norm dan 1:25 vaststellen. Naast een afweging op kosten, baten enlandschappelijkeen landschappelijke impact kunnen ook andere aspecten hierbij meewegen, zoalsveiligheidzoals veiligheid of maatschappelijke ontwrichting.
In het beschermingsgebied Nationaal landschap Zuid-Limburg is voor adequatebeschermingadequate bescherming tegen wateroverlast samenwerking tussen gemeenten (tegengaan vanwateroverlast vanuit het rioleringsstelsel), eigenaren van gronden op dehellingen (beperken afstroming van hemelwater) en Waterschap (water vanuitbeken en droogdalen). Voor laaggelegen woningen of bedrijven kan het nodigblijven dat bewoners zelf aanvullende maatregelen treffen.
De normering wateroverlast, geldt als inspanningsverplichting, terealiserente realiseren in 2035 met de kanttekeningen dat
van de inspanningsverplichting alleen afgeweken kan worden alsrealisatieals realisatie norm fysiek niet mogelijk is of zou leiden tot disproportionelekosten of disproportionele impact op andere belangen;
de aard van de verplichting en de realisatietermijn periodiek zal wordenherijktworden herijkt op basis van de resultaten van het onderzoek “Water in Balans”, eventuele Rijksimpulsen voor de aanpak en de 6-jaarlijkse toetsing van hetwatersysteemhet watersysteem door het waterschap.
H
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 12.5, lid 4, onderdeel a:
Artikel 12.5, lid 4, onderdeel a
De vraag naar (grootschalige) bedrijfsruimte neemt toe. Ook is er een tendens van verdergaande schaalvergroting, hetgeen impact heeft op de (kwaliteit van de) omgeving en het landschap. Tegelijkertijd vragen ontwikkelingen op het gebied van natuur, energie, mobiliteit, klimaatadaptatie en woningbouw om (meer) ruimte. Een en ander vereist een weloverwogen en integrale keuzenkeuze ten aanzien van de ruimte die we voor bedrijvigheid willen en kunnen faciliteren (zorgvuldig ruimtegebruik). Daarom heeft de provincieProvincie ervoor gekozen om de bedrijfskavelgrootteoppervlakte van een bedrijfskavel te maximeren tot 5 hectare. Deze maximale kavelomvangbedrijfskaveloppervlakte geldt niet alleen voor nieuwe bedrijfsvestigingen op bedrijventerreinen, maar ook voor nieuwe solitaire bedrijfsvestigingen daarbuiten, bijvoorbeeld in het buitengebied. Onderdeel a. ziet op de situatie waarbij in een omgevingsplan een nieuwe bedrijfsvestiging met bijbehorende bedrijfskavel wordt geregeld.
Artikel 12.5, lid 4, onderdeel a, regelt het verbod om in een omgevingsplan bedrijfskavels groter dan 5 hectare op te nemen. In bijzondere gevallen kan er - bij wijze van uitzondering - aanleiding zijn om niet aan de verbodsbepaling vast te houden en een bedrijfskavel groter dan 5 hectare toe te staan. In zo’n geval bestaat er voor Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om op verzoek van de gemeente op basis van Artikel 1.6 Omgevingsverordening een ontheffing te verlenen van deze verbodsbepaling. Bij de beoordeling van een dergelijk ontheffingsverzoek wordt primair gekeken of er sprake is van ‘regionale meerwaarde’. In hoeverre er sprake is van regionale meerwaarde wordt bepaald aan de hand van de volgende aspecten:
de mate van regionale gebondenheid;
de mate van maatschappelijke en economische meerwaarde; en
de wijze van benutten van schaarse ruimte en landschappelijke inpassing.
Het verzoek om ontheffing bevat in ieder geval een onderbouwing waarom er sprake is van regionale meerwaarde. Deze onderbouwing moet geschieden aan de hand van bovengenoemde aspecten (a-c). De nadere uitwerking/invulling van het begrip ‘regionale meerwaarde’ zal nog plaatsvinden in het kader van een programma met betrekking tot werklocaties. Daarnaast dient te worden beschreven wat de mogelijke gevolgen van de ontheffing zijn voor het belang dat beschermd wordt met de verbodsbepaling als bedoeld in artikel 12.5, lid 4, onderdeel a.
Artikel 12.5, lid 4, onderdeel b:
Gezien de keuze van de Provincie om bedrijfskavels te maximeren tot 5 hectare (artikel 12.5, lid 4, onderdeel a), is het ongewenst dat meerdere bedrijfskavels zodanig (kunnen) worden samengevoegd dat daardoor alsnog aaneengesloten bedrijfskavels ontstaan met een totale omvang groter dan 5 hectare. Daarom is in artikel 12.5, lid 4, onderdeel b, bepaald dat geen bedrijfskavels mogen worden samengevoegd als daarmee het maximum van 5 hectare wordt overschreden.
Artikel 12.5, lid 4, onderdeel c:
Artikel 12.5, lid 4, onderdeel b
Gezien de keuze van de Provincie om de bedrijfskaveloppervlakte te maximeren tot 5 hectare (artikel 12.5, lid 4, onderdeel a), is het ook ongewenst dat een of meerdere reeds bestaande bedrijfskavel(s) kleiner dan 5 hectare, al dan niet in combinatie met een of meerdere nieuwe bedrijfskavel(s), zodanig (kunnen) worden samengevoegd dat daardoor alsnog een aaneengesloten bedrijfskavel ontstaat met een totale oppervlakte van meer dan 5 hectare. Het is dus niet de bedoeling dat een bestaande bedrijfskavel van bijvoorbeeld 3 hectare wordt samengevoegd met een andere bestaande of nieuwe bedrijfskavel van bijvoorbeeld 4 hectare, ten einde op die manier een bedrijfskavel van in totaal 7 hectare te creëren.
Artikel 12.5, lid 4, onderdeel c
Met het bepaalde in artikel 12.5, lid 4, onderdeel c, wordt beoogd te voorkomen dat:
een bedrijf één (bedrijfs)gebouw kan realiseren dat gesitueerd is op verschillende bedrijfskavels; en
een bedrijf op meerdere bedrijfskavels (bedrijfs)gebouwen realiseert die onderling fysiek met elkaar zijn of worden verbonden.
Deze ‘inperking’ draagt bij aan de invulling van de provinciale doelstelling om te komen tot zorgvuldig ruimtegebruik en beoogt ‘omzeiling’ van de maximale bedrijfskaveloppervlakte te voorkomen.
Artikel 12.5, lid 5:
Artikel 12.5, lid 5
De in lid 4 opgenomen instructieregel geldt niet voor de in Omgevingsvisie Limburg benoemde logistieke knooppunten. Daarbij gaat het om de logistieke knooppunten in Noord-Limburg (Venlo/Venray) en Zuid-Limburg (Sittard-Geleen/Stein/Beek). De reden voor deze uitzondering is gelegen in het feit dat het hier gaat om bedrijventerreinen die naar aard en omvang geschikt (en ook bedoeld zijn) voor bedrijfskavels met een oppervlakte groter dan 5 hectare. Hierbij gaat het onder andere om de bedrijventerreinen rondom Chemelot en Greenport Venlo. De aanduiding ‘logistiek knooppunt’ slaat niet op het gehele grondgebied van genoemde gemeenten en ook niet op alle daarbinnen gelegen bedrijventerreinen. Daarom zijn de aangewezen bedrijventerreinen in de logistieke knooppunten als Informatieobject opgenomen in Bijlage II bij deze verordening.
Artikel 12.5, lid 6 en 7
Artikel 12.5, lid 4 regelt in onderdelen a, b en c dat het niet is toegestaan om in een omgevingsplan:
bedrijfskavels met een oppervlakte groter dan 5 hectare op te nemen;
bestaande bedrijfskavels samen te voegen tot een bedrijfskaveloppervlakte groter dan 5 hectare; en
de mogelijkheid te bieden dat een bedrijf op meerdere bedrijfskavels (bedrijfs)gebouwen realiseert die onderling met elkaar zijn of worden verbonden en daarmee de grens van een bedrijfskavel overschrijden.
In bijzondere gevallen kan er - bij wijze van uitzondering - aanleiding zijn om in een geval als hierboven genoemd niet aan de instructieregel vast te houden. In zo'n geval bestaat er voor Gedeputeerde Staten de mogelijkheid om op verzoek van de gemeente op basis van artikel 1.6 Omgevingsverordening een ontheffing te verlenen van deze instructieregel. Dit is expliciet vastgelegd in lid 6. Bij de beoordeling van een dergelijk ontheffingsverzoek wordt gekeken of er sprake is van ‘regionale meerwaarde’.
In lid 7 is bepaald dat Gedeputeerde Staten door middel van beleidsregels nadere invulling kunnen geven aan het begrip ‘regionale meerwaarde’.
Artikel 12.5, lid 8
Gemeenten dienen te verantwoorden op welke wijze invulling is gegeven aan de instructieregelsinstructieregel als bedoeld in artikel 12.5, vijfdevierde lid. Aan de instructieregel van artikel 12.5, vierde lid, onderdeel a. kan bijvoorbeeld invulling worden gegeven door in het omgevingsplan een regel op te nemen waarin wordt bepaald dat de grootte van een bedrijfskavel:
niet meer van 5 hectare mag bedragen; of
niet meer mag bedragen dan de oppervlakte die op de kaart van het ruimtelijk plan is aangegeven.
In beide gevallen moet de regel worden gekoppeld aan - in elk geval - de locaties van de bedrijventerreinen op de kaart van het omgevingsplan.
In beide gevallen moet de regel worden gekoppeld aan - in elk geval - de locaties van de bedrijventerreinen op de kaart van het omgevingsplan. In de praktijk wordt soms gebruik gemaakt van een verkavelingsplan met daarin een (gedetailleerd) ontwerp van de verdeling van de gronden voor bedrijfskavels. Mits er een rechtstreekse koppeling wordt gelegd tussen de regel en het verkavelingsplan (bijv. als bijlage bij de regels), kán ook dit een optie zijn. Het is aan de gemeente om te bepalen hoe zij op dit onderdeel adequaat toepassing wenst te geven aan het bepaalde in artikel 12.5, vierde lid.
Het is aan de gemeente om te bepalen hoe zij op dit onderdeel adequaat toepassing wenst te geven aan het bepaalde in artikel 12.5, vijfde lid.
I
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Installaties voor de opwek van zonne-energie zijn onmisbaar om de RES-doelstellingen voor de opwekking van hernieuwbare energie in 2030 te halen. Uit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik willen wij zonnepanelen en andere vormen van opwekking met behulp van zonne-energie zoveel mogelijk combineren met andere functies. Hiervoor dient de Limburgse zonneladder, waarin wij de lijn van de motie Dik-Faber in de Tweede Kamer volgen, die inmiddels ook in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en de Provinciale Omgevingsvisie Limburg (POVI) is uitgewerkt en overgenomen.
Installaties voor de opwek van zonne-energie, waarbij met behulp van photovoltaische-panelen (pv-panelen) zonlicht in elektriciteit wordt omgezet, zijn onmisbaar om de RES-doelstellingen voor de opwekking van hernieuwbare energie in 2030 te halen. Uit een oogpunt van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik willen wij pv-panelen en andere vormen van opwekking met behulp van zonne-energie zoveel mogelijk combineren met andere functies. Hierin volgen wij de Nationale beleidskeuze zoals verwoord in de NOVI: We realiseren de opgave van duurzame energie met oog voor de kwaliteit van de omgeving en combineren deze zo veel mogelijk met andere functies.
Het Rijk heeft met medeoverheden de voorkeursvolgorde zon uitgewerkt. Wij hebben deze voorkeursvolgorde in de Provinciale Omgevingsvisie opgenomen als de Limburgse zonneladder. De Limburgse zonneladder is als volgt (niet volgtijdelijk):
1. Op daken en gevels van gebouwen;
2. Onbenutte terreinen in bebouwd gebied;
3. Gronden in buitengebied met een andere primaire functie dan landbouw of natuur;
4. Gronden in gebruik voor landbouw en gronden gelegen binnen de groenblauwe mantel;
5. Uitsluitingsgebieden (Natuurnetwerk Limburg en waterwingebieden en bestaande bos- of natuurgebieden binnen de groenblauwe mantel).
Op daken en gevels van gebouwen;
Onbenutte terreinen in bebouwd gebied;
Gronden in buitengebied met een andere primaire functie dan landbouw of natuur;
Landbouwgronden gelegen in het buitengebied en (landbouw)gronden gelegen in de groenblauwe mantel;
Uitsluitingsgebieden (Natuurnetwerk Limburg en waterwingebieden en bestaande bos- of natuurgebieden binnen de groenblauwe mantel).
Essentie van deze lijn is om bij de duurzame opwek van zonne-energie landbouwgronden en natuurgebieden zoveel mogelijk te ontzien (deels uitsluitingsgebieden en nee, -tenzij-principe). Inspanningen richten zich primair op zon op dak en op gevels én het benutten van andere mogelijkheden in bebouwd en onbebouwd gebied (meervoudig ruimtegebruik treden 1 t/m 3). Landbouwgronden kunnen zowel landbouwgronden binnen als buiten de groenblauwe mantel zijn.
Landbouwgronden kunnen zowel landbouwgronden binnen als buiten de groenblauwe mantel zijn.
Op 26 oktober 2023 hebben het Rijk, Interprovinciaal Overleg (IPO), Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), Unie van Waterschappen (UvW) en Netbeheer Nederland (NBNL) het bestuursakkoord ‘bestuurlijke verankering van voorkeursvolgorde zon’ gesloten waarin striktere voorwaarden voor het gebruik van landbouwgrond voor de plaatsing van pv-panelen zijn opgenomen. Tevens is beoogd om landelijk meer eenduidigheid te krijgen in de gehanteerde voorwaarden voor het gebruik van landbouwgrond voor de opwekking van zonne-energie. Met dit bestuursakkoord blijven de principes van de Limburgse zonneladder overeind, maar zijn in het bijzonder de nee-tenzij-criteria voor het gebruik van landbouwgrond, artikel 13.3, lid 2, in lijn gebracht met de afspraken uit het bestuursakkoord. De aanscherping van de voorkeursvolgorde geldt voor nieuwe projecten. Projecten die ten tijde van het bestuursakkoord reeds vergevorderd waren in de planvoorbereiding en/of participatie zijn uitgezonderd van deze aanscherping, dit is geregeld in artikel 13.3, lid 3. Voor deze ‘pijplijn-projecten’ gelden wel de overige voorwaarden van artikel 13.3, zoals zorgvuldige ruimtelijke inpassing. Deze laatste instructieregels zijn redactioneel verbeterd op basis van de opgedane praktijkervaring bij de toetsing van gemeentelijke ruimtelijke plannen aan de Provinciale belangen en de instructieregels.
De instructieregels in artikel 13.3 gelden voor zonneparken groter dan 200 m2. Onder zonneparken worden zowel grondgebonden installaties als drijvende installaties op water verstaan. De begripsomschrijving van zonnepark is in Bijlage I opgenomen.
Artikel 13.3 lid 1 en lid 2: Uitsluitingsgebieden
Artikel 13.3, lid 1: Uitsluitingsgebieden
Natuurnetwerk Limburg en een bestaande bos- of natuurgebiedennatuurgebied binnen de groenblauwe mantel
Binnen het Natuurnetwerk Limburg (NNL) zijn de waardevolste en gevoeligste natuurgebieden binnen Limburg aangeduid. Veelal zijn het leefgebieden van (zeer) zeldzame soorten of vervullen ze (zeer) specifieke functies ten behoeve van het voortbestaan van beschermde soorten. Deze waardevolle natuurgebieden zijn bewust ingezet voor ontwikkeling van natuur en de natuuropgave die onze provincie heeft. De bestaande bos- en natuurgebieden binnen de groenblauwe mantel vervullen nadrukkelijk een ondersteunende functie aan het NNL. Het betreffen vaak stapstenen in de migratie van soorten en refuge locaties in deze kleinschaligere landschappen. Het betreft hierbij specifiek ‘een binnen de groenblauwe mantel gelegen terrein dat op grond van het omgevingsplan de functie bos of natuur heeft.'’ De begripsomschrijving is in bijlage I opgenomen.
Waterwingebieden
Gezien het grote belang van een waterwingebied voor een veilige openbare drinkwatervoorziening, gelden in deze gebieden strikte regels ter bescherming van het grondwater (zie ook hoofdstuk 4 van deze verordening). In waterwingebieden wordt dan ook het voorzorgprincipe gehanteerd. Dat wil zeggen dat bij enige onzekerheid over een mogelijk negatief effect van een ingreep, deze niet wordt toegestaan. Om deze reden zijn waterwingebieden opgenomen als uitsluitingsgebied voor zonneparken door de provincie.
Artikel 13.3 lid 3 en lid 4: In lijn principes met POVI en in afstemming met RES
Vanuit een zorgvuldig gebruik van de open ruimte, afstemming van duurzame energieprojecten in een gebied en de beperkte capaciteit van het netwerk in delen van Limburg, geldt als randvoorwaarde dat projecten zijn afgestemd met de RES-regio waar het initiatief is beoogd. In de RES-regio bevinden zich naast gemeenten ook de netwerkbeheerder Enexis, het Waterschap Limburg en de Provincie Limburg. Bij de afweging van een installatie voor de opwek van zonne-energie spelen diverse aspecten een rol, zoals een efficiënte aansluiting op het energienet in samenspraak met de netwerkbeheerders, de kosten die gemoeid zijn met het aanleggen van energie-infrastructuur maar ook aspecten rondom zorgvuldig ruimtegebruik en omgevingskwaliteit. De provincie Limburg is onderverdeeld in de RES-regio Noord- & Midden-Limburg en de RES-regio Zuid-Limburg. Het is aan de regio om afspraken te maken over de wijze van bereiken van overeenstemming. Deze afspraken worden regionaal gemaakt en regionaal nageleefd. In de Regionale Energie Strategieën (RES'en) werken we met gemeenten aan een aanvullend kader voor locaties voor zon- en windenergie. Daarbij worden de belangen van landschap en natuur betrokken.
Artikel 13.3 lid 5, onder a: Zorgvuldige ruimtelijke afweging
Het is de verantwoordelijkheid van de gezamenlijke overheden in de Regionale Energie Strategieën (RES'en) om te komen tot een landschappelijk en maatschappelijk gedragen strategie. De Provincie is één van de deelnemers aan het RES-proces en heeft als kader de Limburgse zonneladder aan de regio meegegeven. Wij benadrukken daarbij dat een goede ruimtelijke afweging van essentieel belang is en meervoudig ruimtegebruik de voorkeur geniet en plannen moeten voldoen aan het beginsel van goede ruimtelijke ordening.
Artikel 13.3 lid 5, onder b en c: Landschappelijke en natuurlijke inpassing en bodemkwaliteit
De bedoeling van deze bepalingen is om bij de keuze van de locatie, het ontwerp, de aanleg en de inrichting rekening te houden met de aanwezige landschappelijke en natuurlijke kernkwaliteiten van het gebied teneinde te zorgen voor multifunctioneel gebruik die de kernkwaliteiten en de biodiversiteit versterken en ook de bodemkwaliteit ten goede komt. Aanvullend dient men bij de afweging voor het realiseren van een zonnepark rekening te houden met de aanwezige cultuur-historische waarden in het gebied.
Vanzelfsprekend dient eventuele plaatsing van zonnepanelen met respect voor de landschappelijke kernkwaliteiten te gebeuren en zijn hoofdstukken 7 en 8 van deze verordening, respectievelijk Landschappen en Natuurgebieden ook hier van toepassing. Door het versterken van de bestaande kernkwaliteiten en kansen te benutten om verbindingen te versterken of te leggen met de bestaande natuurlijke structuren wordt het landschappelijk en natuurlijk netwerk vergroot en verbeterd. Het Handvat Kernkwaliteiten Nationaal Landschap Zuid-Limburg is daarvoor een belangrijke handreiking. In Noord- en Midden Limburg kan gebruik worden gemaakt van het Landschapskader Noord- en Midden-Limburg en het landschapskader voor grootschalige opwek zonne-energie van de RES-Noord en Midden-Limburg. Voor de het Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg Groenblauwe mantel (afdeling 7.1 en 7.3) gelden aanvullende regels ten aanzien van de omgang met landschappelijke kernkwaliteiten.
Zonneparken kunnen impact hebben op natuurwaarden zoals biodiversiteit en bodemkwaliteit. Afhankelijk van de situatie en uitvoering kan deze impact zowel negatief als positief zijn. Tijdens en na aanleg van de zonneparken zijn het voorkomen van bodemverdichting, erosie en verslemping specifieke aandachtspunten. Bij het plaatsen van zonneparken op land bestaat het risico dat het bodemleven afneemt door de verminderde lichtinval en veranderende waterverdeling. Erosie, verspoeling en uitdroging kunnen leiden tot degradatie van de bodem indien de panelen te vlak liggen en de ruimtes tussen de rijen panelen te nauw zijn. Dit kan een negatieve impact hebben op de diverse functies van de bodem in het ecosysteem: bodems bieden een habitat voor allerlei soorten, leveren buffer- en regulatiefuncties en maken de productie van gewassen en andere natuurlijke hulpbronnen mogelijk. Licht en water zijn essentieel voor de bodemvruchtbaarheid en plantengroei. Bodemtype en bodemleven bepalen mede welk type ecosysteem ondersteund kan worden.
Met de juiste soortenkeuze en extensief beheer is het mogelijk een grote botanische diversiteit te realiseren. Doordat zonnepanelen voor verschillen zorgen in bezonning en beregening leidt dit tot een grote variëteit in groeiomstandigheden. Door extensief beheer van planten en genoeg ruimte tussen de zonnepanelen kunnen zonneparken door veel verschillende diersoorten (o.a. vogels, kleine diersoorten, insecten) worden gebruikt als habitat.
Door bij de aanleg te kiezen voor een goede expositie en positionering van panelen, voldoende ruimte tussen de panelen , de aanleg en versterking van landschapselementen en het juiste beheer, is het mogelijk om te komen tot multifunctioneel gebruik die leidt tot een vergroting van de biodiversiteit en er voor zorgt dat de grond inzetbaar blijft voor toekomstig gebruik. Door het opstellen van een goed gemotiveerd natuur- en landschapsplan, waarin duidelijk wordt gemaakt wat de toegevoegde waarde is kan invulling gegeven worden aan deze artikelen. De richtlijnen van de Wageningen University & Research (Rapport 3061 - ISSN 1566-7197 Verkenning van bodem en vegetatie in 25 zonneparken in Nederland: hoofdstuk 7 richtlijnen voor ontwerp en beheer) en de Gedragscode zon op land van Holland Solar zijn goede handvatten om invulling te geven en het goede gesprek te hebben over het ontwerp, de aanleg, inrichting en beheer tussen initiatiefnemer, omwonenden, natuurverenigingen en overheden.
Artikel 13.3 lid 5, onder d: Verplichting verwijderen zonnepark
In beginsel gaan wij ervan uit dat de realisatie van zonneparken voorziet in een tijdelijke behoefte. De technologische ontwikkeling voor het opwekken van zonne-energie gaat steeds verder waardoor er steeds meer mogelijkheden ontstaan voor meervoudig ruimtegebruik. Het is daarom goed al bij het toelaten na te denken over de wijze waarop de sanering wordt veiliggesteld.
Vanwege dit tijdelijke karakter van zelfstandige opstellingen voor zonne-energie is de ontwikkeling daarom uitsluitend mogelijk met de toepassing van een omgevingsvergunning waarbij wordt afgeweken van het bestemmingsplan. Aan een dergelijke vergunning kan een termijn worden verbonden en de voorwaarde dat na afloop van de termijn de situatie van voor de vergunningverlening wordt hersteld.
Artikel 13.3 lid 6, onder a en b: Motiveringsplicht en participatie
Dit artikel ziet erop dat in de toelichting bij een ruimtelijk plan het volgende dient te worden opgenomen:
1. De regionale afspraken die zijn gemaakt in RES-verband, waarbij transparant wordt toegelicht hoe dit omgevingsplan hierop is afgestemd en binnen deze gemaakte afspraken in de RES-regio past;
2. Door middel van een natuur- en landschapsplan dient te worden gemotiveerd op welke wijze invulling wordt gegeven aan de artikelen 13.3 lid 5, onder a tot en met c, waarbij duidelijk wordt beschreven hoe deze in de afweging bij het opstellen van het plan zijn betrokken en op welke wijze deze zijn verankerd in de planregels/voorschriften.
3. Een beschrijving van de wijze waarop de omgeving is betrokken en zorg is gedragen voor maatschappelijk draagvlak en (financiële) participatie. Beide Limburgse RES'en streven naar minimaal 50% lokaal eigendom bij zonneparken. Het omgevingsproces en het bijbehorende besluitvormingsproces dient zo transparant mogelijk te worden toegelicht.
Artikel 13.3, lid 2 Nee-tenzij-criteria voor het gebruik van landbouwgrond
In het Bestuursakkoord Aanscherping Zon op Land d.d. 26 oktober 2023 is onderschreven dat landbouwgrond essentieel is om te voorzien in onze behoefte aan voedsel. Het monofunctioneel gebruik van bestaande landbouwgrond voor zon-pv is om die reden ongewenst. Onder een aantal voorwaarden, nee-tenzij-criteria, wordt het gebruik van landbouwgrond wel toegelaten overeenkomstig het bestuursakkoord.
Agri-pv
Agri-pv is het combineren van landbouw met het opwekken van zonne-energie. Daarbij blijft de functie landbouw behouden en maakt het gebruik van pv-panelen slechts beperkt inbreuk daarop of draagt juist bij aan de landbouwkundige functie. Meervoudig ruimtegebruik, met primair landbouwkundig gebruik is de norm. De eerste toepassingen vinden plaats in de land- en tuinbouw. Een exacte definitie van agri-pv bestaat nog niet en zal in de komende jaren worden ontwikkeld mede op basis van (inter)nationale ervaringen en onderzoek.
Met onderstaande voorbeelden wordt agri-pv geïllustreerd. Het is aan de initiatiefnemer om aan te tonen dat sprake is van het substantieel behoud van de landbouwfunctie. Substantieel vinden wij een landbouwkundige opbrengst die ten minste 75% is van de huidige referentiesituatie. We vragen de initiatiefnemer de opbrengsten de eerste drie jaren te monitoren, wat bijdraagt aan kennisontwikkeling voor opvolgende projecten.
Landbouwgrond in transitie
Landbouwgronden kunnen tijdelijk worden ingericht als zonnepark als ze:
in de toekomst een andere functie krijgen zoals woon-werk, recreatie of natuur of;
in de toekomst minder geschikt worden voor landbouw, bijvoorbeeld door verzilting, vernatting of bodemdaling.
Zonne-energie draagt financieel bij aan het mogelijk maken van deze gebiedsgerichte opgaven gedurende een periode van maximaal 30 jaar, waarna de gebieden hun definitieve functie zullen krijgen. Van deze mogelijkheden kan pas worden gebruik gemaakt als dit onderdeel uitmaakt van bestuurlijke afspraken tussen Provincie en Gemeente over de gebiedsgerichte aanpak, waarbij de inzet van zonne-energie van toegevoegde waarde wordt geacht en op basis van een bestuurlijk geaccordeerde visie, programma of vergelijkbaar document.
Betekenisvolle bijdrage aan de netcongestie
Zonneparken dragen bij aan de gewenste opwek van hernieuwbare energie, maar vormen tevens een belasting voor het overvolle elektriciteitsnetwerk. De maatschappelijke kosten voor de aanleg van zonneparken in het buitengebied kunnen bovendien relatief hoog zijn. Tegelijkertijd kan een zonnepark dat met een directe lijn een bedrijf of meerdere bedrijven rechtstreeks van elektriciteit voorziet, bijdragen aan het verminderen van de netcongestie en kan bestaande energie-infrastructuur beter worden benut als een zonnepark wordt aangesloten op een reeds bestaande elektriciteitsaansluiting. Daarom worden projecten op landbouwgrond betekenisvol geacht als die:
direct aangesloten worden op een afnemer of een particulier netwerk zonder een toename van invoeding op het elektriciteitsnet (directe aansluiting), waarbij de mogelijkheden voor zon-op-dak geheel zijn uitgenut; of
aangesloten worden op een bestaande elektriciteitsaansluiting (zgn. cable-pooling).
Bovengenoemde situaties leiden niet tot extra netinpassingskosten en beperken een claim op aanvullende capaciteit op het elektriciteitsnetwerk. Door een schriftelijke verklaring van de decentrale netbeheerder kan aangetoond worden dat het plan voldoet aan bovenstaande criteria.
Grond die 10 jaar niet in gebruik is geweest als landbouwgrond
Gronden kunnen vrij zijn van bebouwing en een agrarische functie hebben in het omgevingsplan, maar al vele jaren een feitelijk ander gebruik hebben dan landbouwkundig gebruik. Dit betreft bijvoorbeeld onder meer gronden langs een verkeersfunctie. De termijn van 10 jaar sluit aan bij de voormalige herzieningstermijn onder de Wet ruimtelijke ordening.
Op gronden in het bouwvlak na sloop van opstallen
Op veel agrarische opstallen zijn pv-panelen gesitueerd. Als, bijvoorbeeld als voorwaarde van een regeling, deze opstallen worden gesloopt, achten we het ruimtelijk aanvaardbaar dat de pv-panelen die eerder op het dak gesitueerd waren, terug geplaatst worden op de grond. In beginsel op dezelfde gronden waar voorheen de opstallen stonden. Als binnen het bouwvlak een situering mogelijk is die beter aansluit op de aanwezige landschappelijk waarden, natuurlijke waarden of de omgevingskwaliteit, dan heeft die situering de voorkeur. Het is niet wenselijk dat dit tot een toename van pv-panelen gaat leiden. Het aantal vierkante meters is daarom gemaximaliseerd op de vierkante meters pv-panelen die voorheen op de daken waren gelegen.
Artikel 13.3, lid 3
De RES-regio’s hebben in hun RES-bod 1.0 zon op landbouwgrond opgenomen. Gemeenten en markt zijn op basis van deze bestuurlijke afspraken aan de slag gegaan met het voorbereiden van projecten. Er zijn daarmee projecten die d.d.26 oktober 2023, datum bestuursakkoord, in een vergevorderd stadium voor voorbereiding waren. Deze projecten behoeven niet te voldoen aan de regels opgenomen in artikel 13.3, lid 2. Er is een lijst opgesteld met projecten waarvoor de uitzondering geldt. Deze lijst is opgenomen in bijlage XIII. Het betreft projecten die voorafgaand aan het bestuursakkoord:
in ontwikkeling waren, bijvoorbeeld door uitgevoerde onderzoeken door te zake deskundige onafhankelijke adviseurs;
in een participatief proces zijn besproken met de omgeving;
de instemming hadden van de gemeente; en
idealiter al vooroverleg met de provincie heeft plaatsgevonden.
Artikel 13.3, lid 4
Het zonnepark landschappelijk en natuurlijk goed wordt vormgegeven en ingepast
Hier dient aansluiting gezocht te worden bij hoofdstuk 7 (landschappen), 8 (natuurgebieden) van deze verordening en de principes van de Omgevingsvisie Limburg. Om de voorgenomen landschappelijke inpassing te beoordelen, zijn voor Noord- en Midden Limburg het ‘landschapskader Noord en Midden Limburg’ en de ‘Handreiking Landschap Grootschalige Energie opwek zon-op-land RES Noord-en Midden-Limburg’ waardevolle handvatten. Voor Zuid-Limburg zijn relevante bronnen het ‘Handvat Kernkwaliteiten Nationaal Landschap Zuid-Limburg’, de ‘Landschappelijke verdiepingsstudie Zon en Wind (HeusschenCopier)’ Energie en Ruimte Zuid-Limburg (Ecorys) en Milieueffectstudie Zonne- en windenergie RES Zuid-Limburg. Voor de het Beschermingsgebied Nationaal Landschap Zuid-Limburg en de groenblauwe mantel (afdeling 7.1 en 7.3) gelden aanvullende regels ten aanzien van de omgang met landschappelijke kernkwaliteiten.
De ruimtelijk kwalitatieve omgevingswaarde, bodemkwaliteit en de biodiversiteit van de locatie worden behouden
De bedoeling van deze bepalingen is om bij de keuze van de locatie, het ontwerp, de aanleg en de inrichting rekening te houden met de aanwezige omgevingskwaliteit, bodemkwaliteit en ecologische kernkwaliteiten van het gebied, deze te behouden en waar mogelijk te versterken. Een goede ‘omgevingskwaliteit' is opgenomen in de centrale doelstelling (artikel 1.3) van de Omgevingswet. Dit geeft aan dat bijvoorbeeld de aanwezige cultuur-historische waarden in het gebied, cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap belangrijk zijn. Het gaat daarbij om zowel de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als de waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden.
Voor bodemkwaliteit en biodiversiteit is specifiek aandacht nodig voor vocht- en lichttoetreding onder de panelen en het (maai)beheer van het project. Wij maken bij de toetsing gebruik van de uitkomsten van onderzoek die de WUR doet op dit gebied om te komen tot certificering van zonneparken, onder de naam Ecocertified Solar Parks. TNO heeft binnen het ‘Nationaal Consortium Zon in Landschap’ een voorlopige belichtingstoets onder panelen ontwikkeld. Deze is beschreven in het vakblad Bodem en ook op de website van dit consortium te vinden. Deze belichtingstoets hanteren we bij de toetsing tot het moment dat er nieuwe inzichten beschikbaar zijn.
Het zonnepark wordt na beëindiging van de activiteit verwijderd
Zonneparken hebben over het algemeen een tijdelijk karakter en zulke projecten worden vaak via een buitenplanse omgevingsplan activiteit (bopa) mogelijk gemaakt. Aan een dergelijke vergunning wordt de termijn verbonden en de voorwaarde dat na afloop van de termijn de situatie van voor de vergunningverlening wordt hersteld. Bij opname in het omgevingsplan worden deze eisen in het omgevingsplan verankerd. Bij beëindiging van een zonnepark gelegen op een bouwvlak, dient het bouwvlak aangepast te worden conform de nieuwe functie. Via het afsluiten van een anterieure overeenkomst met de exploitant worden meer zekerheden over de verwijdering verkregen. Daarbij behoren afspraken over de financiële borging, om de kosten hiervoor tijdig af te kunnen dekken.
Instandhouding landschappelijke inpassing
Het is gewenst om aangebracht landschapselementen, de groene dooradering en ecologische verbeteringen die bij de aanleg zijn aangebracht te behouden, voor zover deze elementen passend zijn in de aansluitende landschappelijke structuur. In het landschapsontwerp dienen deze elementen al aangeduid te worden. Daarbij behoren afspraken over de (financiële) borging voor het verdere beheer van deze landschapselementen.
Artikel 13.3, lid 5
Zorgvuldige ruimtelijke afweging locatie
Een omgevingsplan motiveert waarom op deze locatie een zonnepark aanvaardbaar is: waarom is een zonnepark op deze locatie afgezet tegen gemeentelijke en regionale visie(s) een aanvaardbare locatie? Een brede afweging bijvoorbeeld in een gemeentelijke Omgevingsvisie, op basis van het toekomstig afwegingskader functieverandering landbouwgrond (AFL) vanuit het Nationaal en Limburgs Programma Landelijk Gebied of regionaal ontwerpend onderzoek kunnen voor deze motivatie een goede bron zijn.
Niet op treden 1 t/m 3 van de zonneladder
Het beleid is er op gericht om zo veel mogelijk zonnepanelen te situeren op daken en niet-landbouwgronden. De motivatie van een omgevingsplan dient een beschrijving te geven van de inspanningen die de gemeente heeft verricht om maximaal hiervan gebruik te maken. Tevens dient de kwantitatieve noodzaak van zon-op-land gemotiveerd te worden, bijvoorbeeld afgezet tegen de regionale RES-opgave.
De wijze waarop invulling is gegeven aan het tweede en vierde lid
Deze bepaling behoeft, naast het onder artikel 13.3, lid 2 en 4 vermelde, geen verdere toelichting.
Streven naar financiële participatie van ten minste 51% door omwonenden, semioverheden of overheden.
Zonneparken hebben een impact op het landschap en de woonomgeving. Naast het zo goed als mogelijk inpassen, hechten we er ook aan dat omwonenden direct of indirect via energiecoöperaties, energiegemeenschappen, overheden of semioverheden eigenaarschap hebben of financieel kunnen profiteren van de opbrengsten van het zonnepark. Dit sluit aan bij het streven van beide Limburgse RES’en naar minimaal 50% lokaal eigendom bij zonneparken. Een omgevingsplan dient daarom een beschrijving te bevatten van de wijze waarop de omgeving is betrokken en zorg is gedragen voor maatschappelijk draagvlak, eigenaarschap en financiële participatie.
Artikel 13.3, lid 6
Een zonnepark op de stortplaats in Schinnen is nog niet gerealiseerd. Het verkeert wel in een vergevorderd ontwikkelstadium en er is er geen sprake van landbouwgronden. De locatie kent tevens de aanduiding bestaand bos- of natuurgebied binnen de groenblauwe mantel. Een specifieke regeling is derhalve gewenst.
J
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Afdeling 16.1 en 16.2 beschermingsgebied Einstein Telescope
De Einstein Telescope is een toekomstig ondergronds onderzoeksobservatorium voor het meten van zwaartekrachtsgolven. Met zwaartekrachtsgolven kunnen wetenschappers de trillingen in de ruimte en tijd waarnemen. Zo kunnen we meer leren over de onontdekte donkere delen van het heelal, en zelfs voor het eerst terugkijken tot vlak na de oerknal.
Europese landen zullen (zo is voorzien) in 2025 beslissen over de vestigingslocatie van de Einstein Telescope. De grensregio van Zuid-Limburg – de Euregio Maas-Rijn – is één van de mogelijke locaties voor dit observatorium. Huisvesting van de Einstein Telescope in deze regio kan een grote positieve impact hebben op de wetenschap, economie en maatschappij in Nederland. Nederland heeft de ambitie om zich te kandideren als vestigingslocatie, samen met België en Duitsland. Daartoe heeft het kabinet beslist om 42 miljoen euro uit het Nationaal Groeifonds voorwaardelijk toe te kennen aan de voorbereidingen voor de kandidatuur en € 870 miljoen te reserveren voor een toekomstige Nederlandse inbreng aan de bouw. Dat heeft de ministerraad 14 april 2022 besloten.
Gelet op bovenstaande is in de Omgevingsvisie Limburg 2021 opgenomen dat de “Einstein Telescope van bijzonder provinciaal belang is” en dat wij de kandidatuur voor de vestiging van de Einstein Telescope in Zuid-Limburg steunen. In de Voorjaarsnota 2022 is aangekondigd dat voorstellen zullen worden gedaan om de omgevingskwaliteiten te borgen die nodig zijn voor een sterke kandidatuur voor de Einstein Telescope. Voor een sterke kandidatuur is het van cruciaal belang nu reeds nieuwe activiteiten te weren die verstorend (kunnen) zijn voor een goede werking van de Einstein Telescope. Daarbij gaat het om activiteiten die trillingen kunnen veroorzaken die van invloed zijn op de zeer gevoelige sensoren van de Einstein Telescope en daarmee de Telescope nadelig kunnen beïnvloeden.
Uit eerdere wetenschappelijke studies blijkt dat windturbines ‘seismische ruis’ introduceren door de intensieve trillingen die deze veroorzaken in diepere bodemlagen waar de Einstein Telescope gevestigd zou moeten worden. Op dit moment is een groot deel van het zoekgebied voor de Einstein Telescope en een zone tot 10 km rond het zoekgebied op grond van de Omgevingsverordening al uitgesloten voor de plaatsing van windturbines, met het doel om het Nationaal Landschap Zuid-Limburg te beschermen. Met het opnemen van een beschermingsgebied Einstein Telescope wordt het uitsluitingsgebied voor windturbines voor wat betreft Zuid-Limburg uitgebreid voor de gehele zone tot 10 km rond het zoekgebied voor de Einstein Telescope.
Naast windturbines is de verwachting dat andere activiteiten die trillingen in de bodem veroorzaken tevens verstorende effecten hebben op de werking van de Einstein Telescope. Aanvullend op het moratorium voor windturbines wordt daarom ook in de Omgevingsverordening voorzien in een onderzoeksplicht voor ontgrondingen en boringen en andere ingrepen in de bodem binnen het beschermingsgebied voor de Einstein Telescope. Indien door middel van onderzoek is aangetoond dat deze activiteiten geen trillingen kunnen veroorzaken die een nadelig effect kunnen hebben de op de werking van de Einstein Telescope, kan het bevoegd gezag door middel van een vergunning afwijken van het gestelde verbod. Wij kiezen hier – anders dan voor windturbines - niet voor een absoluut verbod omdat niet op voorhand uitgesloten is dat, hier activiteiten onder vallen waarvoor uit onderzoek blijkt dat deze geen verstorend effect hebben op de werking van de Einstein Telescope.
Afhankelijk van de locatiekeuze voor de Einstein Telescope en de uitkomsten van verder onderzoek naar technische en mitigerende maatregelen, kan er aanleiding zijn het beleid en de regels in de omgevingsverordening aan te passen. Tot die tijd biedt de Omgevingsverordening de garanties die nodig zijn voor een sterke Europese kandidatuur van de Einstein Telescope.
Artikel 16.1 en 16.2
Artikel 16.1 bevat de instructieregels die gemeenten in acht moeten nemen bij het vaststellen van een omgevingsplan. Om ongewenste ontwikkelingen (interfererende activiteiten) te voorkomen in de periode dat de instructieregels nog niet door de betreffende gemeenten zijn geïmplementeerd in het omgevingsplan, bevat de verordening naast de instructieregels rechtstreeks werkende verbodsbepalingen, opgenomen in artikel 16.2. Deze verbodsbepalingen blijven gelden totdat een onherroepelijk omgevingsplan is vastgesteld dat in overeenstemming met de instructieregels is. De instructieregels hebben als grondslag artikel 2.22, en de daaraan gekoppelde tijdelijke verbodsbepalingen artikel 4.1 van de Omgevingswet.
Het verbod voor ontgrondingen geldt alleen voor ontgrondingen waarvoor een omgevingsvergunning voor een ontgrondingsactiviteit vereist is en niet voor de in de artikelen 16.7 en 16.8 van het Besluit activiteiten leefomgeving opgenomen vergunningvrije ontgrondingen. Voor boringen of andere ingrepen in de bodem die niet als ontgronding kunnen worden aangemerkt, geldt alleen een verbod als deze ingrepen dieper dan 100 meter beneden maaiveld zullen worden uitgevoerd. Het uitvoeren van onderzoeksboringen of wetenschappelijke boringen die alleen bedoeld zijn voor het verzamelen van data over de ondergrond en gerealiseerd zijn voordat de Einstein Telescope operationeel is, veroorzaken, nadat zij gerealiseerd zijn, geen trillingen die de telescoop nadelig kunnen beïnvloeden. Derhalve zijn dergelijke onderzoeksboringen en wetenschappelijke boringen uitgezonderd van het verbod om boringen dieper dan 100 m beneden maaiveld uit te voeren binnen beschermingsgebied Einstein Telescope.
Zoals hierboven aangegeven geldt voor nieuwe windturbines in het beschermingsgebied Einstein Telescope een absoluut verbod, maar kan voor ontgrondingen, boringen en andere ingrepen in de bodem een vergunning worden verleend mits door middel van onderzoek is aangetoond, dat de activiteit geen trillingen kan veroorzaken die een nadelig effect kunnen hebben op de werking van de Einstein Telescope. In de fase dat de rechtstreekse verbodsbepalingen gelden zullen doorgaans gedeputeerde staten het bestuursorgaan zijn dat beslist op de vergunningaanvraag. Dat volgt uit artikel 4.6, eerste lid, onder f, van het Omgevingsbesluit. Alleen bij meervoudige aanvragen kunnen burgemeester en wethouders bevoegd gezag zijn. Wel zullen gedeputeerde staten dan om advies moete worden gevraagd en zullen zij moeten instemmen alvorens een vergunning mag worden verleend (artikel 4.25, eerste lid, onder f en lid 3, Omgevingsbesluit). In de fase dat de instructieregel is geïmplementeerd in het ruimtelijk plan zullen gewoonlijk burgemeester en wethouders beslissen op de aanvraag.
In hoofdstuk 17, Artikel 17.2, lid 6 en 7, zijn overgangsbepalingen opgenomen voor bestaande gevallen.
Mocht uit geologische onderzoeken blijken dat wij het beschermingsgebied kunnen verkleinen, dan zullen wij de verordening aanpassen. Hetzelfde geldt voor verdiepend onderzoek naar mitigerende maatregelen, indien uit dat onderzoek naar voren komen dat effectieve mitigerende maatregelen mogelijk zijn.
De Omgevingsverordening Limburg, die als grondslag artikel 2.6 van de Omgevingswet wordt op vier onderdelen gewijzigd. Het gaat om aanpassingen van bestaande onderdelen en niet om nieuwe onderwerpen. Wijziging van de verordening heeft betrekking op:
Normering wateroverlast en toelichting (afdeling 3.1)
Instructieregels vestigingsmogelijkheden bedrijventerreinen, overgangsbepaling en toelichting (artikel 12.5, artikel 17.2, vierde lid)
Instructieregels zonneparken en toelichting (artikel 13.3)
Onderzoeksboringen binnen het beschermingsgebied Einstein Telescope en toelichting (artikel 16.2)
Hieronder wordt nader ingegaan op deze wijzigingen.
Inleiding
In 2021 zijn de normen voor regionale wateroverlast geactualiseerd op basis van de Omgevingsvisie Limburg. Deze normen zijn weergegeven op de kaarten bij de Omgevingsverordening Limburg, die op basis van de Omgevingswet is opgesteld. Onder de Omgevingswet zijn de normen ‘omgevingswaarden’.
De normeringskaart behoeft op enkele punten aanpassing vanwege gerealiseerde maatregelen, gewijzigd grondgebruik en onvolkomenheden in de kaart.
Ook is een kleine tekstwijziging van de toelichting bij de Omgevingsverordening Limburg wenselijk.
Hieronder zijn de aanpassingen van de normeringskaart en de voorgestelde tekstwijziging beschreven. De aanpassingen van de normeringskaart zijn weergegeven op kaartuitsnedes van respectievelijk de huidige situatie en de situatie na aanpassing.
Aanpassingen van de normeringskaart voor wateroverlast (overstromingskansgebieden)
1.De belangrijkste aanpassing van de normeringskaart komt voort uit het feit dat in Slenaken beschermingsmaatregelen zijn uitgevoerd tegen overstromingen vanuit de Gulp. Aanleiding van het uitvoeren van deze maatregelen was de flashflood in 2012 die in Slenaken veel schade heeft veroorzaakt. De nu uitgevoerde maatregelen (gereed gekomen in 2022) zijn ontworpen om in Slenaken een 1:100 beschermingsniveau te bereiken. Daardoor kan de beschermingsnorm in het bebouwde gebied van Slenaken nu grotendeels omhoog naar 1:100.
Deze aanpassing komt rechtstreeks voort uit het beleid voor bebouwd gebied in het Heuvelland van Zuid-Limburg, zoals vastgelegd in het Provinciaal Waterprogramma 2022-2027 (blz. 44). De norm voor deze bebouwde gebieden in Zuid-Limburg is nu veelal 1:25, maar “de ambitie is om waar dit goed mogelijk is (kosten niet hoger zijn dan de te vermijden schade; maatregelen inpasbaar) een hogere norm, tot maximaal 1:100 te realiseren.”
Alleen in een klein gebiedje op de oostoever van de Gulp (tussen de Waterstraat en de Gulp) kan de norm niet omhoog naar 1:100 maar naar 1:25 (was 1:10), omdat de beschermingsmaatregelen daar niet volledig konden worden uitgevoerd zoals gepland: de eigenaar van een van de panden wilde geen hoge dijk voor zijn huis.
Zie onderstaande kaartuitsnedes.
Legenda voor alle kaartjes (kleuren op de kaartjes zijn wat fletser omdat de topografie er doorheen is geprojecteerd)
2.De normering bij het “Steenen Huys” te Vlodrop is bij het vaststellen van de Omgevingsverordening Limburg (PS, 17 december 2021) van 1:100 naar “geen norm” gegaan. De motivering hiervoor was dat er vanuit watersysteem bezien geen norm moet gelden, want het gebied waarin dit kasteel en het naastgelegen koetshuis liggen maakt feitelijk onderdeel uit van het overstromingsgebied in het Roerdal. Periodieke overstroming en waterberging horen hier bij het natuurlijke proces.
Een recente ontwikkeling (in 2023) is echter dat de bewoners (die tevens eigenaar zijn) van het Steenen Huys, in samenwerking met het Waterschap, zelf een dijkje hebben aangelegd ten behoeve van de bescherming van het kasteel en koetshuis tegen hoogwater. De aanleg van het dijkje door derden was mogelijk doordat dit gebied door het Waterschap formeel niet als inundatiegebied is aangewezen. Door het dijkje wordt het beschermingsniveau van 1:100 bereikt en op grond van een te sluiten overeenkomst met het Waterschap door de eigenaar duurzaam in stand gehouden. Omdat het gebiedje tevens als “bebouwd gebied” is begrensd in de Omgevingsverordening, is er vanuit het provinciale beleid aanleiding om de oude situatie te herstellen en de norm weer naar 1:100 terug te zetten.
Bij het terugzetten van de normering naar 1:100 houden we de begrenzing aan zoals die was in de Omgevingsverordening Limburg 2014.
3.Bedrijventerrein Hegge (bij Schinnen) is in de Omgevingsvisie Limburg als een nieuw bebouwd gebied aangegeven. Omdat het vertrekpunt is dat bebouwd gebied in Limburg (met uitzondering van Zuid-Limburg) een 1:100 norm krijgt, heeft dit gebied, enkel door de status bebouwd gebied, op de nieuwe normeringskaart automatisch een 1:100 nom gekregen. Voor bebouwde gebieden in beekdalen en droogdalen in het Heuvelland is de “basisnorm” echter 1:25 omdat een 1:100 norm daar veelal niet haalbaar is. Gezien de ligging in het dal van de Geleenbeek is ook in dit bedrijventerrein bij Hegge een norm van 1:100 niet haalbaar en daarom moet hier ook een norm van 1:25 worden toegekend. Deze 1:25 norm geldt nu ook al voor het naastgelegen bebouwde gebied Hegge.
4.Ook bij Bocholtz heeft een nieuw bebouwd gebied als gevolg van de gehanteerde systematiek automatisch een 1:100 norm gekregen. Een 1:100 bescherming is ook hier niet haalbaar. Ook hier moet de norm terug naar de “basisnorm” 1:25 die eerder al was toegekend aan de hele bebouwde kern van Bocholtz.
5.“Uitgangspunt is dat aan waterlopen binnen beekdalen en natte laagten gelegen in de groenblauwe mantel geen norm wordt toegekend, omdat we in deze gebieden de ruimte voor waterberging willen behouden” (Provinciaal Waterprogramma, blz. 43). Doorgaans liggen de gebieden die begrensd zijn als “beekdal” binnen Natuurnetwerk Limburg (NNL; waar sowieso geen norm geldt) of binnen de groenblauwe mantel. Op de normeringskaart hebben alle beekdalen daarom geen norm gekregen. Er blijken echter ook kleine stukjes van de beekdalen buiten zowel NNL als groenblauwe mantel te liggen. Die gebiedjes hebben op de nieuwe normeringskaart dus ten onrechte geen norm gekregen. Die gebiedjes moeten weer de norm krijgen die ze hadden op de vorige normeringskaart (bij de Omgevingsverordening Limburg 2014). Het gaat om een groot aantal meestal hele kleine gebiedjes in heel Limburg. Ze zijn daardoor moeilijk zichtbaar te maken op een kaart van heel Limburg. De gebiedjes zijn weliswaar klein maar er liggen soms wel woningen of andere gebouwen in. Als voorbeeld is in deze notitie een kaartuitsnede van het gebied bij Vlodrop opgenomen. Daar gaat het om enkele gebiedjes in het gehucht “Tussen de Bruggen” waar in de normeringskaart ten onrechte geen norm meer was toegekend.
Bij deze wijziging van de Omgevingsverordening Limburg zijn digitaal alle wijzigingen die op grond van dit inzicht moeten worden aangepast te zien, mits voldoende wordt ingezoomd.
6.Zoals ook bij punt 5 toegelicht is het uitgangspunt dat “aan waterlopen binnen beekdalen en natte laagten gelegen in de groenblauwe mantel geen norm wordt toegekend, omdat we in deze gebieden de ruimte voor waterberging willen behouden” (Provinciaal Waterprogramma, blz. 43). Voor de Geul en de Roer is in de Omgevingsverordening Limburg vanwege dit uitgangspunt niet alleen aan de provinciale beekdalen maar ook aan de “inundatiegebieden” zoals die zijn vastgelegd door het Waterschap geen norm toegekend. Dit is gedaan omdat deze inundatiegebieden het natuurlijke overstromingsgebied in het Geuldal en het Roerdal aangeven. Periodieke overstroming en waterberging horen hier bij het natuurlijke proces. Er zijn enkele plekken in deze inundatiegebieden die buiten de groenblauwe mantel liggen, zoals dit ook voor de beekdalen geldt. Voor drie plekken binnen deze inundatiegebieden buiten de groenblauwe mantel (twee in het Roerdal en één in het Geuldal) hebben we nu vastgesteld dat het ongewenst is om aan deze plekken geen norm toe te kennen omdat zich hier bebouwing bevindt (Roerdal) en een RWZI (Geuldal).
Op deze drie genoemde plekken is nu een correctie doorgevoerd zodat hier weer de norm geldt die daar ook in de Omgevingsverordening Limburg 2014 van kracht was. De twee plekken in het Roerdal maken deel uit van het bebouwde gebied van Vlodrop en van Sint Odiliënberg. De plek in het Geuldal betreft de RWZI (rioolwaterzuiveringsinstallatie) Wijlre.
7.Op veel plekken op de nieuwe normeringskaart zijn “snippertjes” of “rafelrandjes” (kleine plekjes, strookjes) met een afwijkende norm van het omliggende gebied zichtbaar. Deze snippertjes zijn veelal onterecht en onbewust op de kaart gekomen als gevolg van GIS bewerkingen. De onderliggende GIS bestanden waren voor de nieuwe Omgevingsvisie Limburg en Omgevingsverordening Limburg namelijk vernieuwd en pasten niet meer naadloos op andere (oudere) GIS bestanden waardoor deze “snippertjes” ontstonden. Deze snippertjes zijn nu op veel plekken weggehaald door handmatige correcties in een separaat GIS bestand. Niettemin zullen de middels dit GIS bestand aangepaste normeringskaart her en der op de kaart nog steeds (maar veel minder) kleine snippertjes zichtbaar zijn, meestal alleen als sterk wordt ingezoomd op de kaart. Het betreft over het algemeen geen bebouwing Slechts in enkele van deze verwijderde snippertjes lag een (deel van een) gebouw, waarbij evident was dat dit een GIS foutje betrof omdat het direct omliggende gebied een andere norm heeft.
Tekstwijziging toelichting Omgevingsverordening Limburg
Los van de bovenstaande wijzigingen van de normeringskaart zijn twee tekstwijzigingen over het onderwerp normering wateroverlast in de toelichting bij de Omgevingsverordening Limburg aangebracht. Het gaat om de volgende twee wijzigingen:
Een verbetering van de uitleg over de bescherming die op grond van de normering wordt geboden in bebouwd gebied;
Vermeld stond dat bij het ontwerpen van maatregelen altijd uit moet worden gegaan van de “meest actuele neerslagstatistieken” voor 2050. Om te voorkomen dat in een ver gevorderd stadium van het ontwerpproces weer opnieuw moet worden ontworpen is dit vervangen door “bij aanvang van het ontwerpproces van maatregelen moet worden uitgegaan van de op dat moment geldende klimaatscenario’s voor 2050”. Hierbij merken we op dat de bestaande tekst letterlijk ook is opgenomen in het Provinciaal Waterprogramma 2022-2027. De toelichting bij de Omgevingsverordening Limburg zal hier dan licht van gaan afwijken, maar met dezelfde strekking.
Artikel 12.5
Via instructieregel artikel 12.5, vierde lid, is vastgelegd dat in een omgevingsplan geen nieuwe bedrijfskavels met een oppervlakte van meer dan 5 hectare mogen worden opgenomen.
In een nieuw vijfde lid is bepaald dat deze instructieregel niet geldt voor bedrijventerreinen in een logistiek knooppunt. Deze bedrijventerreinen zijn op de kaarten bij deze verordening aangewezen.
In een specifieke casus kunnen Gedeputeerde Staten op grond van artikel 1.6 aan een gemeente ontheffing van toepassing van een instructieregel verlenen. In een nieuw zesde lid van artikel 12.5 is bepaald dat zo’n ontheffing kan worden verleend indien ten aanzien van de bedrijfsactiviteiten welke uitgevoerd zullen worden op de nieuwe, de te vergroten bedrijfskavel of op de te herontwikkelen bedrijfskavel sprake is van regionale meerwaarde. In een nieuw zevende lid is bepaald dat Gedeputeerde Staten beleidsregels kunnen vaststellen over de invulling van het aspect regionale meerwaarde.
Voor meer informatie over de wijzigingen in artikel 12.5 worden verwezen naar de toelichting opgenomen in artikel II, onderdeel B, van deze wijzigingsverordening.
Artikel 17.2, vierde lid
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 is ook de Omgevingsverordening Limburg van kracht geworden. Met het hanteren van dezelfde datum ten aanzien van artikel 17.2, vierde lid, wordt de werkingssfeer van dit deel van de overgangsbepaling duidelijk gekoppeld aan de datum van inwerkingtreding van de nieuwe omgevingsverordening. Hetgeen thans in artikel 12.5, vierde lid, is geregeld, te weten: geen bedrijfskavels groter dan 5 hectare (nieuw of door samenvoeging), was overigens ook al geregeld in artikel 2.4.5, vierde lid van de Omgevingsverordening Limburg 2014. Artikel 17.2, vierde lid, brengt dus geen nieuwe of andere rechtsgevolgen met zich in vergelijking met de voorgaande versie van dit artikel.
Artikel 17.2, vierde lid, bewerkstelligt dat een bedrijf dat op 1 januari 2024 reeds op een (samengevoegde) bedrijfskavel met een (gezamenlijke) oppervlakte groter dan 5 hectare rechtmatig was gevestigd of vergund, niet wordt geraakt door de instructieregel van artikel 12.5, vierde lid. Bovendien geldt dat in afwachting van de aanpassing van een omgevingsplan, bedrijfskavels met een oppervlakte groter dan 5 hectare planologisch toegestaan blijven als dit reeds in het betreffende omgevingsplan werd toegestaan.
Voor de toelichting bij dit onderdeel wordt verwezen naar de toelichting opgenomen onder artikel II, onderdeel C.
In artikel 16.2 een verbod opgenomen voor interfererende activiteiten binnen beschermingsgebied Einstein Telescope. Reden hiervoor is dat het voor een sterke kandidatuur van cruciaal belang is nu reeds nieuwe activiteiten te weren die verstorend (kunnen) zijn voor een goede werking van de Einstein Telescope. Daarbij gaat het om activiteiten die trillingen kunnen veroorzaken die van invloed zijn op de zeer gevoelige sensoren van de Einstein Telescope en daarmee de telescope nadelig kunnen beïnvloeden.
Eén van de verboden activiteiten is een boring dieper dan 100 meter beneden het maaiveld.
Gelet op het doel van het verbod zoals opgenomen in de omgevingsverordening dienen enkel boringen te worden uitgezonderd die trillingen kunnen veroorzaken en daarmee de Einstein Telescope nadelig kunnen beïnvloeden. Het uitvoeren van onderzoeksboringen of wetenschappelijke boringen die alleen bedoeld zijn voor het verzamelen van data over de ondergrond, en gerealiseerd zijn voordat de Einstein Telescope operationeel is, veroorzaken, nadat zij gerealiseerd zijn, geen trillingen die de telescope nadelig kunnen beïnvloeden. Derhalve worden dergelijke onderzoeksboringen en wetenschappelijke boringen uitgezonderd van het verbod om boringen dieper dan 100 m beneden maaiveld uit te voeren binnen beschermingsgebied Einstein Telescope.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2024-7557.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.