Provinciaal blad van Noord-Brabant
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Noord-Brabant | Provinciaal blad 2023, 15195 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Noord-Brabant | Provinciaal blad 2023, 15195 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant van 12 december 2023 met regels voor het verstrekken van subsidie voor projecten in het kader van het Nationaal Strategisch Plan GLB 2023-2027 (Regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant)
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant;
Gelet op artikel 2 van de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;
Overwegende dat de Europese Commissie op 13 december 2022 het Nederlands Nationaal Strategisch Plan in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2023-2027 heeft goedgekeurd;
Overwegende dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in de Regeling uitvoering NSP GLB 2023–2027 Gedeputeerde Staten heeft aangewezen als intermediaire instantie als bedoeld in artikel 123, vierde lid, van verordening 2021/2115;
In deze regeling wordt verstaan onder:
Asv: Algemene subsidieverordening Noord-Brabant;
Awb: Algemene wet bestuursrecht;
bruto jaarloon: bruto jaarsalaris, inclusief een niet-prestatiegebonden eindejaarsuitkering of een beloning in de vorm van een dertiende maand, zijnde een vast bedrag of vastgesteld percentage van het salaris, dat werknemers als extra loon ontvangen, voor zover dit is geregeld in de geldende CAO of arbeidsovereenkomst, exclusief vakantiegeld, exclusief (overige) vergoedingen, bijzondere beloningen, winst- of prestatieafhankelijke uitkeringen en aanvullende werkgeverslasten;
Elfpo: Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, bedoeld in artikel 4, onderdeel b, van verordening 2021/2116;
groep: groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;
infrastructuur: wegen, vaarwegen of wandel- of fietspaden;
integrale kostensystematiek: door de Minister van Economische Zaken en Klimaat goedgekeurde integrale kostensystematiek als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies;
interventie: een steuninstrument met een reeks subsidiabiliteitsvoorwaarden die in deze regeling nader zijn omschreven op basis van een interventietype waarin verordening 2021/2115 voorziet;
onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld in onderdelen a tot en met c;
landbouwer: een natuurlijke of rechtspersoon of een groep natuurlijke of rechtspersonen die landbouwproducten produceert als bedoeld in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, bijlage I, met uitzondering van visserijproducten, alsmede hakhout met korte omlooptijd of die landbouwareaal in een staat houdt die begrazing of teelt mogelijk maakt zonder dat daarvoor voorbereidende activiteiten nodig zijn die verder gaan dan activiteiten op basis van de gebruikelijke landbouwmethoden en -machines;
NSP: Nederlands Nationaal Strategisch Plan GLB 2023-2027;
penvoerder: partij bij een samenwerkingsovereenkomst, die door de partijen bij die overeenkomst is aangewezen als de penvoerder van het project waarvoor de subsidie is aangevraagd en die zal optreden als indiener van de subsidieaanvraag en als rechtsgeldige vertegenwoordiger van de samenwerkende partijen in het samenwerkingsverband;
samenwerkingsverband: verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, niet zijnde een vennootschap, bestaand uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten;
verordening 2016/1012: Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 652/2014, de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij (PbEU 2016, L 171);
verordening 1308/2013: Verordening (EU) 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad (PbEU 2013, L 347);
verordening 2018/1046: Verordening (EU) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PbEU 2018, L 193);
verordening 2021/1060: Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PbEU 2021, L 231);
verordening 2021/2115: Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013 (PbEU 2021, L 435);
verordening 2021/2116: Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad van 2 december 2021 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1306/2013 (PbEU 2021, L 435);
verordening 2022/128: Uitvoeringsverordening (EU) 2022/128 van de Commissie van 21 december 2021 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) 2021/2116 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft betaalorganen en andere instanties, financieel beheer, goedkeuring van de rekeningen, controles, zekerheden en transparantie;
verordening 2022/129: Uitvoeringsverordening (EU) 2022/129 van de Commissie van 21 december 2021 tot vaststelling van regels voor interventietypes voor oliehoudende zaden, katoen en bijproducten van de wijnbereiding krachtens Verordening (EU) 2021/2115 van het Europees Parlement en de Raad en voor de vereisten inzake informatie, bekendheid en zichtbaarheid aangaande steun van de Unie en de strategische GLB-plannen (PbEU 2022, L 20);
watersysteem: een samenhangend geheel van een of meer oppervlaktewaterlichamen en grondwaterlichamen, met bijbehorende bergingsgebieden, waterkeringen en ondersteunende kunstwerken.
Artikel 1.3 Samenwerkingsverbanden
Ingeval een subsidie wordt verstrekt aan een samenwerkingsverband worden onverschuldigd betaalde subsidiebedragen overeenkomstig artikel 4:57 van de Awb teruggevorderd bij iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband voor wat betreft het door de deelnemer ontvangen deel van de onverschuldigd betaalde subsidiebedragen.
Artikel 1.4 Nationale cofinanciering
De in deze regeling genoemde subsidiepercentages zijn inclusief nationale overheidsfinanciering, tenzij in een interventie anders is bepaald.
Artikel 1.5 Weigeringsgronden algemeen
Onverminderd het bepaalde in artikel 8 van de Asv en in de artikelen 4:25 en 4:35 van de Awb wordt subsidie geheel of gedeeltelijk geweigerd indien:
de activiteiten niet overwegend plaatsvinden in de provincie Noord-Brabant, tenzij de activiteiten of de resultaten ervan aantoonbaar ten goede komen aan ingezetenen van de provincie Noord-Brabant, of de activiteiten of de resultaten daarvan aantoonbaar op enigerlei wijze het belang van de provincie Noord-Brabant dienen;
de activiteiten een voorziene negatieve uitwerking hebben op het dierenwelzijn van landbouwhuisdieren, te weten dieren die in het kader van de uitoefening van een landbouwbedrijf worden gehouden in verband met de productie van bijvoorbeeld melk, vlees, wol, veren of eieren of in verband met het berijden van dieren;
Artikel 1.6 Subsidievereisten aanvraag
bevat voor een onderneming het btw- of fiscaal identificatienummer als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onder b tot en met e, van verordening 2022/128, van de aanvrager dan wel iedere deelnemer aan het samenwerkingsverband en, indien van toepassing, de naam van de moedermaatschappij of iedere dochteronderneming met het daarbij behorende btw- of fiscaal identificatienummer;
Artikel 1.8 Subsidiabele kosten algemeen
Voor zover zij direct verbonden zijn met de uitvoering van de desbetreffende subsidiabele activiteiten, komen de volgende kosten voor subsidie in aanmerking:
Artikel 1.9 Berekening subsidiabele kosten
Artikel 1.9a Berekening subsidiabele kosten zonder vereenvoudigde kostenoptie
Het uurtarief, bedoeld in het eerste lid, onder a, subonderdeel ii, wordt berekend door het bruto jaarloon, vermeerderd met 44,2% voor werkgeverslasten, te delen door 1.720 uur op basis van een 40-urige werkweek, of, in geval van een niet volledig gewerkt jaar of een medewerker die werkzaam is in deeltijd, een naar rato toegepast aantal uren.
Artikel 1.9c Berekening subsidiabele kosten met vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten
Artikel 1.10 Niet subsidiabele kosten
De volgende kosten komen in ieder geval niet voor subsidie in aanmerking:
kosten van rente, debetrente, bankdiensten, financieringen, gerechtelijke procedures, juridische advisering of bijstand ten behoeve van gerechtelijke procedures, boetes en sancties, fooien en geschenken. Personeelsactiviteiten, overboekingen en annuleringen, gratificaties en bonussen, outplacementtrajecten en representatiekosten en -vergoedingen;
de aankoop van niet-bebouwde en bebouwde grond voor een bedrag van meer dan 10% van de totale subsidiabele uitgaven van de betrokken verrichting, met uitzondering van aankoop van land ten behoeve van milieubehoud en het behoud van koolstofrijke bodems tot een maximum van 30% van de totale subsidiabele uitgaven van de betrokken verrichting;
investeringen in grootschalige infrastructuur die geen deel uitmaken van de strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling beschreven in artikel 32 van verordening 2021/1060, met uitzondering van investeringen in breedbandinfrastructuur en van preventieve acties tegen overstromingen ter bescherming van de kust, die gericht zijn op inperking van de gevolgen van mogelijke natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen;
Onverminderd artikel 63, negende lid, van verordening 2021/1060 en artikel 36 van verordening 2021/2116 wordt, indien reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat volgens de toepasselijke interventie is toegestaan.
Indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de volledige aanvragen:
vindt, indien het subsidieplafond op enige dag dreigt te worden overschreden en de volgorde van die aanvragen niet op grond van het tijdstip van binnenkomst kan worden vastgesteld, rangschikking van de op die dag binnengekomen volledige subsidieaanvragen plaats door middel van loting, in aanwezigheid van een notaris;
In afwijking van artikel 15 van de Asv beslissen Gedeputeerde Staten binnen 22 weken na afloop van de periode waarbinnen een aanvraag om subsidie ontvangen moet zijn.
Artikel 1.15 Verplichtingen algemeen
Onverminderd artikel 16 van de Asv doet de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband de penvoerder, onverwijld schriftelijk mededeling aan Gedeputeerde Staten van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband op een deelnemer aan het samenwerkingsverband, van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, of tot verlening van surseance van betaling aan de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband aan een deelnemer in het samenwerkingsverband, of tot faillietverklaring van de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband van een deelnemer in het samenwerkingsverband.
De subsidieontvanger is verplicht:
indien sprake is van een investering in infrastructuur of een productieve investering gedurende vijf jaar na de subsidievaststelling te voldoen aan de instandhoudingsverplichting als bedoeld in artikel 65 van verordening 2021/1060, tenzij sprake is van een investering door een mkb-onderneming of sprake is van een investering die leidt tot door een mkb-onderneming gecreëerde banen, in welk geval de instandhoudingsverplichting drie jaar bedraagt;
Artikel 1.16 Verplichting voortgangsverslag
Tenzij in een interventie anders is bepaald, leggen Gedeputeerde Staten bij het verlenen van subsidies van € 25.000 en hoger de verplichting op een voortgangsverslag te overleggen, indien de periode van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie wordt verstrekt meer dan twaalf maanden bedraagt.
Paragraaf 2 Productieve investeringen groen- blauw en dierenwelzijn
Artikel 2.2.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
kleinschalige windmolens: turbines met een tiphoogte tot maximaal 15 meter en een vermogen tot maximaal 20 kW die windenergie omzetten in elektriciteit door middel van een generator ten behoeve van gebruik op het eigen bedrijf;
landbouwbedrijf: alle bij de Kamer van Koophandel ingeschreven eenheden op het grondgebied van Nederland die worden gebruikt voor landbouwactiviteiten als bedoeld in bijlage 1 bij het Verdrag van de werking van de Europese Unie, en door een landbouwer worden beheerd;
zelfrijdende machine: werktuig gecombineerd met een voertuig met een eigen aandrijving, dat voorzien is van een motor en dat geen bestuurder behoeft.
Artikel 2.2.2 Criteria Jonge landbouwer
Artikel 2.2.5 Weigeringsgronden
Onverminderd artikel 1.5 wordt subsidie geweigerd indien de aanvrager in hetzelfde aanvraagtijdvak al een aanvraag om subsidie heeft ingediend op grond van deze paragraaf.
Artikel 2.2.6 Aanvraagvereisten
Om voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2.3 in aanmerking te komen, wordt voldaan aan de volgende vereisten:
Artikel 2.2.8 Niet subsidiabele kosten
Onverminderd artikel 1.10 komen de volgende kosten niet voor subsidie in aanmerking:
Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.2.3 worden ingediend van 1 februari 2024, 9:00 uur, tot en met 18 maart 2024, 17:00 uur.
Artikel 2.2.13 Wijzigingsverzoeken
In afwijking van artikel 1.22 is een wijziging niet mogelijk indien dit een wijziging van een investeringscategorie als bedoeld in bijlage 1 betreft.
In afwijking van artikel 1.19 en artikel 1.20 wordt de aanvraag tot vaststelling ingediend binnen één jaar na dagtekening van de beschikking tot subsidieverlening.
Paragraaf 4 Niet-productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven
Artikel 2.4.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
agroforestry: landbouwsystemen en -praktijken die houtige meerjarige planten, te weten bomen en struiken, bewust combineren op hetzelfde stuk land waar ook andere landbouwgewassen worden geteeld of veehouderij plaatsvindt, waardoor een ecologische en economische wisselwerking plaats tussen houtige en niet-houtige onderdelen van landbouwsystemen;
ambitiekaart: kaart opgenomen bij het Natuurbeheerplan waarop de begrenzing is vastgelegd van alle bestaande en nog te realiseren natuur met daarbij de aanduiding van de kwaliteit per natuurbeheertype of landschapselement, te raadplegen via https://kaartbank.brabant.nl/viewer/app/natuurbeheerplan;
bosrevitalisering: beheer gericht op het herstel van bodem en hydrologie en op het bijsturen van de boomsoortensamenstelling en bosstructuur in natuurbossen;
bossen op arme zandgronden: bossen aangeduid als natuurbeheertypen N15.02, N17.02 of N01.04 op de ambitiekaart;
bossen op rijkere zandgronden: bossen aangeduid als natuurtypen N14.01, N14.02, N14.03 of N17.01, op de ambitiekaart;
ecologische kwaliteitsdoelen: gewenste ecologische waterkwaliteit, waarmee een goede leefomgeving voor planten en dieren wordt gecreëerd in een KRW-waterlichaam;
extensieve omvorming: in relatief lage aantallen vervangende boomsoorten en struiksoorten aanbrengen;
file geodatabase: specifiek bestand dat geschikt is voor opname in een geografisch informatiesysteem;
hydrologische maatregel: maatregel gericht op het veranderen van de inrichting of het beheer van het watersysteem ten behoeve van het realiseren van een gezond bosecosysteem binnen het projectgebied;
intensieve omvorming: in relatief hoge dichtheid vervangende boomsoorten of struiksoorten aanbrengen;
KRW: kaderrichtlijn water, richtlijn nr. 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEG L 327), zoals deze is gewijzigd bij beschikking nr. 2455/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2001 tot vaststelling van de lijst van prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid en tot wijziging van richtlijn 2000/60/EG (PbEG L 331) en met inbegrip van wijzigingen uit hoofde van artikel 20, eerste lid, van de richtlijn, doch voor het overige naar de tekst zoals deze bij de richtlijn is vastgesteld;
KRW-waterlichaam: oppervlaktewaterlichaam als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de KRW;
OAD netwerk: netwerk van oude, aftakelende en dode bomen;
standaard omvorming: in standaard dichtheid vervangende boomsoorten of struiksoorten aanbrengen;
steenmeel: fijngemalen gesteente dat gebruikt wordt als bodemverbeteraar en meststof ineen, waardoor de bodemvruchtbaarheid en de bodemstructuur verbeteren.
Artikel 2.4.4 Weigeringsgronden
Onverminderd artikel 1.5 wordt subsidie geweigerd indien het project is gericht op bosrevitalisering die agroforestry betreft.
Artikel 2.4.6 Subsidiabele kosten
In afwijking van artikel 1.8 komen voor subsidies als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid, onder a, de alleen kosten bedoeld in artikel 1.8, onder a, b of e, voor subsidie in aanmerking die betrekking hebben op:
kosten van haalbaarheidsstudies als bedoeld in artikel 2, punt 87, van Verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard, tot een maximum van € 50.000 per projectlocatie;
De subsidiabele maximumbedragen per hectare, genoemd in het tweede lid, onder a en c, betreffen een aanplant in bestaand bos van 50% van het projectgebied, waarbij de subsidiabele maximumbedragen per hectare evenredig afnemen, met de afname van het percentage dat de subsidieaanvrager eventueel minder dan 50% aanplant.
Artikel 2.4.7 Niet subsidiabele kosten
Onverminderd artikel 1.10 komen investeringen in het watersysteem waar uitsluitend landbouwers van profiteren niet voor subsidie in aanmerking.
Aanvragen voor subsidie als bedoel in artikel 2.4.2 worden ingediend van 1 februari 2024, 9:00 uur, tot en met 1 april 2024, 17:00 uur.
Indien het project wegens onvoorziene omstandigheden niet kan worden afgerond binnen de termijn, genoemd in het eerste lid of tweede lid, en de subsidieontvanger verlenging van die termijn wenselijk acht, kan hij uiterlijk de dag voor het verstrijken van die termijn schriftelijk een gemotiveerd verzoek indienen bij Gedeputeerde Staten tot verlenging tot uiterlijk 31 december 2028.
In aanvulling op artikel 1.21 overlegt de subsidieontvanger van een subsidie als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid, onder a, aan Gedeputeerde Staten een file geodatabase met de exacte locatie van de uitgevoerde maatregelen, opgebouwd volgens het daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde modelregistratieformulier ten behoeve van het vullen van het registratiesysteem GIS subsidies natuur Noord-Brabant.
Paragraaf 8 Samenwerking voor plattelandsontwikkeling-LEADER – kosten voor
Artikel 2.8.1 Begripsbepalingen
In deze paragraaf wordt verstaan onder:
LAG: lokale actiegroep als bedoeld in artikel 33 van verordening 2021/1060;
LOS: strategie voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onder c, en artikel 32 van verordening 2021/1060.
In afwijking van artikel 1.12, eerste lid, onderdeel a, wordt het subsidieplafond verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen.
Aanvragen voor subsidie als bedoel in artikel 2.8.2 worden ingediend van 8 januari 2024, 9:00 uur, tot en met 26 februari 2024, 17:00 uur.
Gedeputeerde Staten stellen het subsidieplafond voor de periode, genoemd in artikel 2.8.7, vast op:
’s-Hertogenbosch, 12 december 2023
Gedeputeerde Staten voornoemd,
de voorzitter,
mr. I.R. Adema
de secretaris,
drs. P.J. Buijtels
Bijlage 1 behorende bij artikel 2.2.4 van de Regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant
Bijlage 2 behorende bij artikel 2.4.11, vierde lid van de Regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant
De Maatregelenkaart voor biodiversiteit en leefgebieden in Noord-Brabant is tevens digitaal raadpleegbaar, https://noord-brabant.maps.arcgis.com/apps/webappviewer/index.html?id=d7fed2c300484f74b458b42ed1bb5b07, en bestaat uit de onderstaande kaartlagen:
Maatregelen landschaps- en systeemniveau
Maatregelkaart – Maatregelen overige
Maatregelkaart – Maatregelen binnen PAS-gebieden
Toelichting behorende bij de Regeling Europese Landbouwsubsidies 2023-2027 Noord-Brabant
Op grond van verordening 2021/2115 heeft Nederland op 30 september 2022 haar Nederlands Nationaal Strategisch Plan GLB 2023-2027 bij de Europese Commissie ingediend. Dit programma is op 13 december 2022 door de Commissie goedgekeurd. Het NSP is primair gebaseerd op voorgenoemde verordening, maar naast deze verordeningen zijn ook enkele andere verordeningen relevant voor het NSP programma. Het gaat daarbij met name om verordening 2021/2116 en verordening 2021/1060. Hoewel genoemde verordeningen rechtstreeks doorwerken in de Nederlandse rechtsorde, kunnen subsidies op grond van het goedgekeurde NSP slechts worden verstrekt op basis van een op nationaal of provinciaal niveau vastgestelde subsidieregeling. De onderhavige provinciale regeling vormt de wettelijke basis voor het door provincies verstrekken van NSP subsidies (anders dan subsidies voor agromilieu- en klimaatdiensten).
In deze regeling worden in hoofdstuk 1 de in de regeling gehanteerde begrippen gedefinieerd. Daarbij is uitgangspunt dat waar mogelijk is aangesloten bij de definities uit EU-verordeningen en de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021. Indien een begrip niet gedefinieerd is, wordt er vanuit gegaan dat de betekenis in het normale spraakgebruik voldoende duidelijk is. In hoofdstuk 2 worden per interventie de subsidiabiliteitsvoorwaarden weergegeven. In hoofdstuk 3 volgen de slotbepalingen.
Het NSP kent een gelaagde structuur. Op basis van genoemde EU-verordeningen en het goedgekeurde NSP is deze regeling ontwikkeld. Dit betekent dat de EU-verordeningen én de afspraken die bestaan tussen lidstaat Nederland en de Europese Commissie over de uitvoering van NSP in Nederland (het goedgekeurde NSP), bij eventuele strijdigheid van deze Regeling met een EU-verordening of het NSP, voor gaan.
De volgende voor de onderhavige regeling relevante provinciale activiteiten zijn in het NSP opgenomen:
GS stellen voor bovengenoemde onderdelen regels op in de interventies in hoofdstuk 2 van deze regeling.
Het resterende deel van de activiteiten genoemd in het NSP betreft de agromilieu- en klimaatmaatregelen. Daarvoor is een separate provinciale regeling ontwikkeld, of geldt een regeling van de minister van Economische Zaken en Klimaat.
De relevante provinciale activiteiten worden opengesteld in de interventies. Daarin zal - naast het aanwijzen van onder meer de activiteit(en) waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, het vaststellen van subsidieplafond(s), het bepalen van de aanvraagperiode en het aangeven voor welke kostensoorten subsidie kan worden verleend –aangegeven worden welke wegingsfactoren op de selectiecriteria van toepassing zullen zijn.
In deze regeling wordt de term ‘activiteiten’ gebruikt. Daarmee wordt aangesloten bij artikel 4:21 van de Awb. In artikelen waarin de term ‘activiteit’ staat, is deze term gekozen om duidelijk te maken dat het gaat over de specifieke categorie activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt (bijvoorbeeld investeringen in bedrijfsmiddelen ten behoeve van verduurzaming van het landbouwbedrijf). Zo’n activiteit kan ook worden gelezen conform artikel 4:21 van de Awb (aanspraak op financiële middelen met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, te weten het aanvragen van subsidie en het uitvoeren van een project).
Daarnaast kunnen in de interventies onderdelen, zoals bijvoorbeeld de doelgroep, de subsidiabele activiteiten of thema’s en de subsidiabele kosten, nader ingevuld worden. Daardoor is bij openstelling duidelijk waarvoor in het kader van de openstelling precies subsidie aangevraagd kan worden en hoe aanvragen beoordeeld zullen worden.
Artikel 1.3 Samenwerkingsverbanden
In sommige gevallen kan een subsidie worden verstrekt aan een samenwerkingsverband. Indien een samenwerkingsverband, niet zijnde een formeel samenwerkingsverband in de vorm van een rechtspersoon, subsidie wenst aan te vragen, zijn er aan het samenwerkingsverband eisen gesteld die in dit artikel worden benoemd. Bij de aanvraag moeten stukken worden overlegd waaruit blijkt dat de penvoerder bevoegd is om namens de andere deelnemers van het samenwerkingsverband de subsidie te ontvangen en namens hen administratieve handelingen uit te voeren (tweede lid). De penvoerder verdeelt vervolgens de subsidie over de deelnemers. Daarnaast regelt het derde lid dat in geval van terugvordering van onverschuldigde betaling de deelnemers aansprakelijk zijn voor hun eigen deel.
Artikel 1.4 Nationale cofinanciering
Voor een project waarvoor een bijdrage vanuit het Elfpo wordt verkregen, moet daarnaast een bedrag aan nationaal overheidsgeld (‘nationale cofinanciering’) beschikbaar gesteld worden.
Provincies kunnen uitsluitend Elfpo-budget beschikbaar stellen, kunnen Elfpo-budget plus (een deel van) de benodigde nationale cofinanciering beschikbaar stellen, of ze kunnen (indien daar in het NSP voor de betreffende activiteiten in is voorzien) alleen nationale overheidsmiddelen beschikbaar stellen (‘aanvullende nationale financiering’). De nationale overheidsmiddelen kunnen afkomstig zijn van de provincie zelf, maar kunnen - als daarover bestuurlijke afspraken gemaakt zijn - ook door een ander bestuursorgaan (zoals een waterschap of een gemeente) beschikbaar gesteld worden.
Indien een provincie slechts Elfpo-middelen beschikbaar stelt, of naast Elfpo-middelen slechts een deel van de noodzakelijke nationale cofinanciering beschikbaar stelt, dient een aanvrager de verplicht voorgeschreven nationale overheidsfinanciering op een andere manier te verkrijgen. In die gevallen zal een aanvraag slechts voor subsidie in aanmerking kunnen komen indien bij de subsidieaanvraag een bewijs wordt overgelegd waaruit blijkt dat de nationale financiering die benodigd is voor het project beschikbaar is of zal komen. Dit omdat er anders geen sprake is van een sluitende begroting. Het te overleggen bewijs kan bijvoorbeeld een reeds gedane subsidietoezegging of bijdrageverklaring zijn.
Artikel 1.5 Weigeringsgronden algemeen
In bepaalde gevallen zal een subsidieaanvraag (geheel of gedeeltelijk) afgewezen worden.
Indien er gewerkt wordt met een tendersysteem is het onwenselijk dat aanvrager(s) voor dezelfde activiteiten meerdere aanvragen indienen (om zo de kans bij een eventuele loting te vergroten). Indien voor dezelfde activiteiten door dezelfde aanvrager(s) meerdere aanvragen worden gedaan, zal – tenzij een eerder ingediende aanvraag ingetrokken zou worden - alleen de eerst ingediende aanvraag meegenomen worden in de tenderprocedure. De overige versies van dezelfde aanvraag voor dezelfde activiteiten en door dezelfde aanvrager(s) zullen afgewezen worden.
Een provincie verstrekt niet meer subsidie dan op grond van deze regeling is toegestaan. Dit geldt zowel voor het maximale subsidiepercentage als het maximale subsidiebedrag. De provincie houdt daarbij rekening met andere subsidies die voor hetzelfde project zijn verstrekt. Het aanvraagformulier bevat daarom een vraag over dit onderwerp. Stel dat een aanvrager een subsidie wil van € 100.000, terwijl dat op grond van de interventie het maximale subsidiebedrag is. Als een aanvrager dan op basis van enige regeling reeds € 100.000 gesubsidieerd heeft gekregen voor dezelfde activiteiten en subsidiabele kosten, weigert de provincie de aanvraag.
Bij een openstelling kan sprake zijn van een subsidieplafond dat slechts bestaat uit Elfpo-budget en geen of ontoereikende middelen voor de nationale overheidscofinanciering. Omdat een subsidie waarbij Elfpo wordt toegekend vrijwel altijd alleen verleend wordt indien er ook (in het algemeen) eenzelfde bedrag aan nationale overheidsfinanciering voor het project beschikbaar gesteld wordt, is als specifieke weigeringsgrond vermeld het feit dat een aanvraag – op het moment van beschikken - niet is voorzien van een bijdrageverklaring dan wel een subsidie-beschikking voor de benodigde nationale overheidsfinanciering.
Als een aanvrager op het moment dat deze de subsidieaanvraag indient al is gestart met de uitvoering van de activiteiten, wordt de aanvraag afgewezen. Als start van de uitvoering geldt hetzij de aanvang van de werkzaamheden, hetzij de eerste, juridisch bindende toezegging om uitrusting te bestellen, hetzij een andere toezegging die de investering onomkeerbaar maakt.
Gedeputeerde Staten kijken naar het tijdstip waarop de aanvrager de koop heeft gesloten dan wel de bestelling heeft geplaatst. Dat is namelijk het moment waarop de verplichtingen, die over en weer uit de overeenkomst tot aankoop voortvloeien, voor beide partijen juridisch bindend werden. Voorbereidende werkzaamheden, zoals het verkrijgen van vergunningen en de uitvoering van voorbereidende haalbaarheidsstudies, worden niet als start van de uitvoering beschouwd. Deze kosten zijn daarentegen niet subsidiabel (zie artikel 1.10, onder c).
Artikel 1.6 Subsidievereisten aanvraag
Een subsidieaanvraag kan slechts worden ingediend door gebruik te maken van het door Gedeputeerde Staten beschikbaar gestelde aanvraagformulier (eerste lid, onder b). Alleen een volledig ingevuld aanvraagformulier, voorzien van alle voorgeschreven bijlagen, zal in behandeling genomen worden. Aanvragen waarbij de voorgeschreven informatie niet of niet volledig voor de sluitingsdatum van de aanvraagperiode is aangeleverd (zoals ‘pro forma aanvragen’), worden afgewezen. Het indienen van ‘pro forma’ aanvragen zonder de aanvraag voor de gestelde sluitingsdatum inhoudelijk aan te vullen, is in het kader van deze regeling dan ook niet zinvol. De aanvraag dient in ieder geval een projectplan te bevatten, waarin bijvoorbeeld wordt aangegeven wat de doelstelling van het project is en hoe de resultaten van het project worden getoetst. Met de ‘doelstelling’ wordt bedoeld: het (beleids)doel wat nagestreefd wordt (bijvoorbeeld: kennisuitwisseling tussen ondernemers). De doelstelling is in het algemeen van een hoger abstractieniveau dan het projectresultaat (bijvoorbeeld: projectresultaat zal zijn dat er 3 demonstratieactiviteiten zijn georganiseerd). Aanvragers worden geacht in het projectplan aan te geven hoe bezien/bepaald wordt of de doelstelling (kennisuitwisseling) is bereikt.
In het aanvraagformulier kunnen de verplichte bijlagen, zoals genoemd in lid 2, worden geïntegreerd.
Gegevens en bijlagen die weliswaar wel aanwezig dienen te zijn bij een aanvraag voor subsidietoekenning, maar die niet zijn genoemd in artikel 1.6, zouden ook later aangeleverd kunnen worden. Hierbij kunt u bijvoorbeeld denken aan een Kamer van Koophandel nummer. Een subsidieaanvrager kan derhalve de mogelijkheid worden geboden dergelijke gegevens ook na sluiting van de aanvraagperiode, maar binnen een door Gedeputeerde Staten te stellen termijn, aan te vullen.
Artikel 1.7 Subsidie-arrangementen
Bij subsidies tot € 125.000 wordt uitgegaan van prestatiesubsidiëring in plaats van subsidiëring van de input op basis van werkelijke kosten. Dit betekent dat er een vast bedrag (lumpsum) of een vast bedrag per prestatie-eenheid (p*q) wordt verstrekt ten behoeve van een voorafgaand aan de verlening bepaalde activiteit of prestatie. Hiermee komen bij deze subsidies gedetailleerde financiële verantwoordingen te vervallen. De verantwoording geschiedt uitsluitend over de uitgevoerde activiteiten of over een vooraf bepaalde meetbare prestatie-eenheid. Voor deze subsidies wordt dus niet aan de subsidieontvanger de verplichting opgelegd om een door een accountant opgesteld stuk, zoals een controleverklaring, te overleggen.
Bij subsidies van € 125.000 en hoger wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies, namelijk op basis van gerealiseerde kosten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van prestaties en financiële verantwoording (gerealiseerde kosten).
Uit deze leden volgt dat in een interventie kan worden bepaald dat op subsidieverstrekkingen een lichter arrangement wordt toegepast om op die manier de lasten te beperken. Het zal daarbij gaan om subsidies waarbij sprake is van geringe risico’s (blijkend uit een risicoanalyse), bijvoorbeeld vanwege de bekendheid van of ervaring met de subsidieontvanger in het verleden.
Artikel 1.8 Subsidiabele kosten algemeen
In artikel 1.8, aanhef en onderdeel a, is bepaald dat loonkosten voor subsidie in aanmerking komen. De indirecte kosten (‘overhead’) worden meegenomen in de berekeningsmethoden van de loonkosten en zijn subsidiabel. Het gaat hierbij om algemene kosten die een organisatie wel heeft maar die niet aan het project zijn te relateren. Voorbeelden hiervan zijn kosten voor kantoorinrichting en kantoorautomatisering, energie, verzekeringen en onderhoud. Omdat voor deze kosten reeds een opslag is begrepen in het tarief, kunnen deze kosten niet afzonderlijk gedeclareerd worden.
In artikel 1.8, aanhef en onderdeel b, is bepaald dat de door de subsidieontvanger verrichte eigen arbeid in aanmerking komt voor subsidie. Er is sprake van eigen arbeid als een dienstverband ontbreekt (en daarmee dus ook geen sprake is van verloning), en er dus geen sprake is van loonkosten maar er wel werkzaamheden worden verricht.
Op grond van artikel 67, eerste en tweede lid, van verordening 2021/1060 kan in de nationale regelgeving worden opgenomen dat bijdragen in natura en afschrijvingskosten subsidiabel zijn. Artikel 1.8, aanhef en onderdelen c en e, bepaalt dat bijdragen in natura en afschrijvingskosten inderdaad subsidiabel zijn. De specifieke voorschriften van artikel 67 van verordening 2021/1060 gelden hierbij onverkort. Bij bijdragen in natura gaat het om zaken die een subsidieontvanger in zijn bezit heeft en inbrengt in het project, zoals een machine waarover geen afschrijvingskosten kunnen worden berekend. Een (recente) factuur en betalingsbewijs om de kosten te kunnen onderbouwen, zijn vaak niet beschikbaar. Daarom moet de waarde op andere wijze bepaald worden. De bijdragen in natura zijn slechts subsidiabel voor zover zij zijn toe te rekenen aan de subsidiabele activiteiten. Toerekening geschiedt naar evenredigheid van de tijd gedurende welke het object wordt gebruikt voor het project, gerelateerd aan de normale bezetting. Met ‘normale bezetting’ wordt bedoeld het aantal prestatie-eenheden dat het betreffende object volgens een realistische inschatting van de subsidieontvanger over de totale levensduur van dat object jaarlijks levert.
Afschrijvingskosten betreffen zaken die in het bezit zijn van de subsidieontvanger en die ten behoeve van het project worden gebruikt. Voor de onderbouwing van die kosten moet van de gangbare afschrijvingsperiode en van de gangbare bedrijfseconomisch aanvaarde uitgangspunten worden uitgegaan; ook voor afschrijvingskosten geldt de eis van toerekening, zoals hiervoor bij bijdragen in natura is beschreven en gelden de voorwaarden zoals genoemd in artikel 67, tweede lid, van verordening 2021/1060.
In onderdeel f gaat het om een factuur of een document met gelijkwaardige bewijskracht, zoals een WOZ-beschikking of een catalogus waarin de marktprijzen van een product zijn opgenomen.
Artikel 1.9 Berekening subsidiabele kosten
In het eerste lid staat beschreven dat er drie manieren zijn om de subsidiabele kosten van een subsidieaanvraag te berekenen. De berekening gebeurt op basis van de kosten die de aanvrager in zijn aanvraag opvoert als kosten die gemaakt moeten worden om het doel van het project, of de resultaten van de activiteiten te bereiken. De subsidiabele kosten bestaan meestal uit directe kosten voor arbeid (loonkosten en/of eigen arbeid), directe overige kosten (afschrijvingen, kosten derden of bijdragen in natura) en indirecte kosten zoals overhead.
De eerste manier van berekenen is beschreven in artikel 1.9a, eerste lid, onder a. Deze bevat de berekening op basis van aangeleverde bewijsstukken.
In het eerste lid, onder b, staat de tweede manier van berekenen genoemd. In deze rekenmethode wordt gebruik gemaakt van de vereenvoudigde kostenoptie voor het berekenen van arbeidskosten. Deze berekeningsmethode staat verder uitgewerkt in artikel 1.9b. Bij toepassing van een vereenvoudigde kostenoptie (ook wel: ‘VKO’) zijn niet de werkelijk gemaakte en betaalde kosten in subsidieaanvragen het uitgangspunt voor de subsidiegever, maar worden de subsidiabele kosten berekend volgens een vooraf bepaalde methode.
In het eerste lid, onder c, staat de derde berekeningswijze. Hierbij worden de overige kosten berekend met de vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten. Deze berekeningsmethode is verder uitgewerkt in artikel 1.9c.
1.9a Berekening subsidiabele kosten zonder vereenvoudigde kostenoptie
In dit artikel is de berekeningsmethode uit artikel 1.9, eerste lid onder a, verder uitgewerkt.
Bij deze berekeningswijze is een splitsing is gemaakt tussen de kosten voor eigen arbeid van een ondernemer of zelfstandige zonder personeel (ZZP) en de loonkosten voor personeel. Voor de eigen arbeid geldt een uurtarief van € 50. In dit tarief is een vergoeding voor overhead (15%) opgenomen. De loonkosten worden in deze optie berekend met de ‘loonkosten plus vaste opslag’-methode, waar de kosten voor overhead (15%) bij opgeteld mogen worden.
Bij deze berekeningswijze is geen splitsing gemaakt tussen eigen arbeid en loonkosten. Er zijn vier verschillende uurtarieven voor arbeidskosten opgenomen voor vier verschillende soorten deelnemers van een subsidiabele activiteit. In elk tarief is ook een vergoeding voor overhead opgenomen.
de werkzaamheden van de projectmedewerker hebben een uitvoerend karakter. Het gaat om bewerking, interpretatie, vastlegging, analyse en deling van gegevens en informatie in een bepaald vakgebied. Ook is er sprake van een vertaling naar de praktijk en vindt er overleg en afstemming plaats met samenwerkingspartners op uitvoeringsniveau.
de werkzaamheden van de adviseur bestaan uit het leveren van adviesproducten in een bepaald vakgebied, coördinatie en uitvoering van integrale werkzaamheden, behandeling van klantvragen en het in samenhang met in- en externe aandachtsgebieden ontwikkelen en uitvoeren van strategische plannen. Daarnaast heeft de adviseur contact met stakeholders en samenwerkingspartners op expertniveau en ambtelijk niveau, gericht op afstemming, verkrijgen van medewerking en het informeren en adviseren bij tegengestelde belangen.
de werkzaamheden van de projectleider en/of expert bestaan uit de ontwikkeling, realisatie, aansturing en ondersteuning van meerjarige programma’s en projecten met meerdere samenhangende projecten en activiteiten. Er is sprake van het verwerven van extern draagvlak, het uitoefenen van invloed op (bestuurlijke) besluitvormingsprocessen en het tot stand brengen van meerjarige samenwerkingsverbanden.
Dit beschrijft de manier waarop de loonkosten worden berekend met de ‘loonkosten-plus-vaste-opslag’-methode. Dit gebeurt door een uurtarief per deelnemer te bepalen, gebaseerd op het bruto jaarloon. Bovenop dit jaarloon komt een opslag voor werkgeverslasten, bestaande uit vakantiegeld, pensioenpremies en sociale verzekeringspremies (WW, ZFW/ZVW, WAO/WIA). Kosten die niet vallen onder de aanvullende werkgeverslasten zijn de kosten voor overhead, dat wil zeggen lasten die ontstaan door de sturing en ondersteuning van de werknemer, zoals kosten voor huisvesting, werkplaatsinrichting, management en directe of indirecte ondersteuning. Dit loon plus de opslag moet vervolgens gedeeld worden door 1720 uren per jaar op basis van een 40-urige werkweek of een naar rato berekend aantal uren per jaar.
In deze rekenmethode worden de loonkosten, kosten eigen arbeid en overige kosten berekend op basis van aangeleverde bewijsstukken. Voor de overige kosten is het van belang dat op basis van bewijsstukken aangetoond wordt dat de kosten passend en redelijk (marktconform) zijn. Bij de verleningsaanvraag gaat het om offertes en taxatierapporten, bij de vaststellingsaanvraag kunnen de bewijsstukken bestaan uit facturen en betaalbewijzen.
Artikel 1.9b Berekening subsidiabele kosten met vereenvoudigde kostenoptie voor arbeidskosten
Om de administratieve lastendruk te verlagen, bestaat de mogelijkheid om een vereenvoudigde kostenoptie voor het berekenen van de arbeidskosten te gebruiken. Dit volgt uit Europese regelgeving, genoemd in artikel 83 van verordening 2021/2115 en de artikelen 54 en 55 van verordening 2021/1060.
Artikel 1.9c Berekening subsidiabele kosten met vereenvoudigde kostenoptie voor overige kosten
Deze berekeningswijze bevat een vereenvoudigde kostenoptie voor het berekenen van de subsidiabele overige kosten. Deze optie volgt uit toepassing van artikel 56 van verordening 2021/1060. In deze werkwijze worden eerst de loonkosten en kosten eigen arbeid bepaald. Vervolgens worden de overige kosten berekend door 40% van deze arbeidskosten te nemen. Hiervoor bestaan twee opties:
Een eerste optie met loonkosten en kosten eigen arbeid. Het uurtarief voor eigen arbeid bedraagt hier € 43. Dit wijkt af van de € 50, genoemd in artikel 1.9a, eerste lid. Dit omdat de overhead uit het tarief is gehaald om dubbele financiering van overhead te voorkomen. Overhead maakt namelijk ook onderdeel uit van de 40% voor overige kosten. De loonkosten worden berekend met de ‘loonkosten-plus-vaste-opslag’-methode zoals genoemd in artikel 1.9a, tweede lid. Dit is uiteraard zonder het optellen van 15% overhead zoals in artikel 1.9a, eerste lid. Ook hier geldt namelijk dat dubbele financiering van overhead voorkomen moet worden.
In de tweede optie worden de totale subsidiabele kosten berekend met speciale ‘all-in’-uurtarieven per soort deelnemer of subsidieontvanger. In deze hogere tarieven is de vergoeding van de overige kosten (40%) al verwerkt. Het ‘all-in’-uurtarief bestaat uit een optelsom van het bruto salaris, werkgeverslasten en de 40% voor overige kosten.
In artikel 1.9d, eerste lid, is opgenomen dat een kennisinstelling gebruik kan maken van de integrale kostensystematiek (IKS). Artikel 1.9c, eerste lid, onder a, biedt een kennisinstelling geen aanknopingspunt om naast de kosten op basis van IKS nog overige kosten op te voeren. Van berekening van bijvoorbeeld loonkosten op basis van artikel 1.9a, tweede lid, is immers geen sprake. Ter verduidelijking is in het tweede lid expliciet vastgelegd dat een kennisinstelling geen subsidie kan krijgen voor overige directe projectkosten die niet door de IKS-tarieven worden gedekt. Van toepassing van de tarieven genoemd in 1.9c, eerste lid onder b, kan uiteraard ook geen sprake zijn.
Artikel 1.9d Integrale kostensystematiek
Kennisinstellingen kunnen op grond van het eerste lid kiezen voor IKS, zoals bedoeld in artikel 12, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies. IKS is een manier om directe en indirecte kosten toe te rekenen aan kostendragers, zoals arbeidsuren of machine-uren. Deze methodiek wordt ook voor nationale subsidies toegepast en voldoet aan artikel 53, derde lid, onderdeel d, van verordening 2021/1060. De uitvoering van IKS is belegd bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Subsidieontvangers van wie de IKS reeds is goedgekeurd kunnen deze voortaan ook in het kader van Europese subsidies toepassen. Subsidieontvangers die gebruik willen maken van IKS zullen zich, voor zover deze nog niet is goedgekeurd, eerst tot RVO moeten wenden.
Voor de meeste organisaties volstaan de in artikel 1.3a opgenomen methoden voor het berekenen van de loonkosten en eigen arbeid. Maar kennisinstellingen moeten, om kostenneutraal te kunnen opereren, de indirecte kosten in voldoende mate mee kunnen nemen in de berekening van uurtarieven. Om die reden is ervoor gekozen om voor kennisinstellingen de mogelijkheid te bieden om IKS als berekeningsmethode te kunnen gebruiken.
In het tweede lid is bepaald dat indien voor de IKS wordt gekozen, artikel 12, derde lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies en artikel 1.2, eerste lid, van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: RNES) van overeenkomstige toepassing zijn. Deze artikelen hebben betrekking op het rapport van feitelijke bevindingen. In geval van een subsidie van € 125.000 of meer dient de subsidieontvanger uiterlijk bij het aanvragen van de subsidievaststelling een afschrift van het rapport van feitelijke bevindingen over het toepassen van het IKS-tarief in. Het rapport van feitelijke bevindingen wordt opgesteld overeenkomstig het protocol dat is opgenomen in bijlage 1.1 van de RNES. Dit volgt uit artikel 1.2, eerste lid, van de RNES.
Artikel 1.10 Niet subsidiabele kosten
Bepaalde kostenposten zullen, bijvoorbeeld op grond van EU-regelgeving of op basis van provinciale beleidsafwegingen, nooit subsidiabel gesteld worden. In dit artikel worden deze kosten benoemd.
De kosten voor voorbereidende werkzaamheden, zoals het verkrijgen van vergunningen en de uitvoering van voorbereidende haalbaarheidsstudies, zijn niet subsidiabel (zie artikel 1.10, onder c). Dat andere kosten die voor de indiening van de aanvraag worden gemaakt niet subsidiabel zijn, staat niet in dit artikel. In zo’n geval wordt de aanvraag immers geweigerd.
Een van de kosten die worden genoemd zijn kosten die naar het oordeel van Gedeputeerde Staten niet voldoen aan de eisen van goed financieel beheer (onder f). Onder goed financieel beheer wordt in ieder geval verstaan dat opgevoerde kosten niet bovenmatig mogen zijn. Dat wil zeggen dat de opgevoerde kosten redelijk moeten zijn en dus in verhouding moeten staan tot het doel wat moet worden bereikt. Zo moeten materialen die worden aangekocht qua specificatie passend zijn bij het doel waarvoor het materiaal wordt aangekocht. Of moet het aantal uren dat aan uitvoering van een project wordt besteed passend zijn.
Dit artikel bepaalt dat als door een bestuursorgaan of de Europese Commissie al subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, slechts een zodanig bedrag aan subsidie wordt verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat volgens de toepasselijke Europese verordeningen toegestaan is. Deze cumulatiebepaling is opgenomen om te voorkomen dat, als er al voor bepaalde activiteiten subsidie is verleend, met een nieuwe subsidieverstrekking vastgestelde drempels niet meer worden nageleefd. Een bestuursorgaan is een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb. Het gaat dus bij het begrip bestuursorgaan om Nederlandse bestuursorganen.
Artikel 1.12 Verdelingswijze en artikel 1.13 adviescommissie
De selectie van projecten zal –vrijwel altijd - plaats vinden via een zogenaamde ‘tender-methode’: alle binnen de in de interventie genoemde tijdvak ingediende projecten worden, indien ze voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden, inhoudelijk beoordeeld en van een score voorzien. Subsidiabiliteitsvoorwaarden (‘instapeisen’) zijn de voorwaarden waaraan een aanvraag altijd moet voldoen, bijvoorbeeld: als alleen agrarisch ondernemers aan kunnen vragen, wordt een aanvraag die niet van een agrarisch ondernemer afkomstig is, direct op grond van het niet voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarde ‘aanvrager is agrarisch ondernemer’ afgewezen. Aanvragen die voldoen aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden, worden gescoord op basis van de selectiecriteria en de weging van die criteria als aangegeven in hoofdstuk 2 van deze regeling. Ten behoeve van de uitvoering van deze procedure kan een selectiecommissie ingesteld worden. Subsidieaanvragen zullen worden geselecteerd op grond van een tendersysteem aan de hand van tevoren vastgelegde selectiecriteria. Indien de selectiecriteria daartoe aanleiding geven, bijvoorbeeld omdat de criteria niet eenvoudig objectiveerbaar zijn, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten ten behoeve van de beoordeling van ingediende projecten die aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden voldoen, een adviescommissie in het leven te roepen, conform artikel 82 Provinciewet. Deze adviescommissie bestaat uit deskundigen die apart worden benoemd. Daarnaast kan ook sprake zijn van een ambtelijke adviescommissie of een combinatie van beide.
Op basis van de procedure ontstaat er een lijst met alle ingediende projecten die aan de subsidiabiliteitscriteria voldoen, voorzien van een score (cijfer). Projecten die meer dan het minimaal voorschreven aantal punten behalen, kunnen voor subsidie in aanmerking komen. Indien de kosten voor de aanvragen die voor subsidie in aanmerking komen hoger zijn dan het beschikbare subsidieplafond, wordt subsidie toegekend op basis van de behaalde scores (projecten met hogere scores gaan voor). Indien er meerdere projecten met hetzelfde puntenaantal zijn en niet al die projecten kunnen gehonoreerd worden omdat het subsidieplafond dan overschreden zou worden, dan kan door middel van loting bepaald worden welke projecten uit die groep voor subsidie in aanmerking komen.
Artikel 1.15 Verplichtingen algemeen
Aan een subsidieontvanger worden verschillende verplichtingen opgelegd. In dit artikel staan de algemeen van toepassing zijnde verplichtingen genoemd.
De mededeling die op grond van het eerste lid worden gedaan, indien met betrekking tot de subsidieontvanger, of indien er sprake is van een samenwerkingsverband met betrekking tot een deelnemer aan het samenwerkingsverband, bijvoorbeeld een verzoek tot faillietverklaring loopt, kan gevolgen hebben voor de subsidie. Een dreigende faillietverklaring van de subsidieontvanger of een deelnemer aan een samenwerkingsverband kan er bijvoorbeeld toe leiden dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, niet of niet tijdig zullen plaatsvinden. In dat geval kan de beschikking tot subsidieverlening worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd, en kunnen eventuele voorschotten worden teruggevorderd. De mededeling wordt schriftelijk gedaan. Dit is wenselijk gegeven de bewijsvorming.
Op grond van bijlage III, deel 1, punt 1.7, van verordening 2022/129 moet worden gewaarborgd dat alle materiaal op het vlak van communicatie en zichtbaarheid ook op het niveau van de begunstigde beschikbaar wordt gesteld aan, kort gezegd, de Europese Unie. Ook geldt dat de Europese Unie een niet-exclusief, onherroepelijk, recht met vrijstelling van royalty’s wordt verleend om dat materiaal en de bijhorende reeds bestaande rechten erop te gebruiken. Om aan deze eis te kunnen voldoen moet de subsidieontvanger het materiaal ten behoeve van communicatieactiviteiten op verzoek ter beschikking te stellen aan GS.
Artikel 5 van verordening 2022/129 verplicht ervoor te zorgen dat begunstigden bij hun activiteiten op het vlak van zichtbaarheid, transparantie en communicatie het EU-logo overeenkomstig bijlage II van verordening 2022/129 gebruiken. Aangezien deze verplichting niet rechtstreeks geldt, is het nodig om deze bepaling als een algemene verplichting voor de subsidieontvanger op te nemen in deze regeling.
In geval van investeringen is het niet alleen van belang dat aangetoond wordt dat een investering daadwerkelijk gedaan is (‘de machine is gekocht’), maar is ook van belang dat de investering daadwerkelijk gebruikt kan worden en dus gebruiksklaar is (‘de machine is aangesloten’). Dat de investering vervolgens ook daadwerkelijk gebruik wordt is geen vereiste. Wel wordt vereist dat de investering gedurende drie of 5 jaar gebruiksklaar in stand gehouden wordt en dus ook drie of vijf jaar aantoonbaar bruikbaar blijft.
De subsidieontvanger dient een voorgenomen overdracht van het eigendom van een onderneming waaraan subsidie is verleend, of zeggenschap over gronden waarop subsidie is verleend, te melden bij de subsidieverlener. Melding moet dus worden gedaan voor daadwerkelijke overdracht, op het moment dat zekerheid bestaat over de overdracht. Mocht een voorgenomen overdracht uiteindelijk toch niet doorgaan, dan dient ook daar wederom melding van te worden gemaakt. Dit omdat voor de subsidieverstrekker te allen tijde duidelijk moet zijn wie zeggenschap heeft over een onderneming / de grond waarop een subsidie is verleend.
De verplichtingen uit dit artikel zien op de administratie die de subsidieontvanger dient te voeren. Deze verplichting vloeit ook voort uit de Europese verordeningen.
Artikel 1.16 Verplichting voortgangsverslag
Indien GS ervoor kiezen deze verplichting op te leggen, kunnen zij deze invullen in de interventie. GS kunnen opnemen wat zij willen zien in het verslag over de voortgang van de activiteiten of de financiële voortgang.
Artikel 1.17 en 1.18 Bevoorschotting en deelbetaling
Artikel 44 van verordening 2021/2116 bepaalt voor welke interventies voorschotten betaald kunnen worden. Bij een voorschot in de zin van artikel 1.17 is sprake van voorfinanciering vóór het uitvoeren van het project of voordat concrete activiteiten zijn verricht. Deelbetalingen gaan daarentegen over het betalen van gedeclareerde kosten of geleverde (deel)prestaties.
Het voorschot dat GS verstrekken, kan niet worden omgezet in een deelbetaling. Vanaf het moment waarop een deelbetaling plaatsvindt kunnen geen voorschotten meer worden verstrekt. De som van het voorschot en de deelbetaling is gezamenlijk ten hoogste 90% van de verleende subsidie. Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten en deelbetalingen), uitgekeerd aan de subsidieontvanger.
Artikel 1.19 Vaststelling arrangement 1
Bij dit arrangement zijn de administratieve lasten en de uitvoeringslasten het laagst. Het subsidiebedrag is een vast bedrag (lumpsum) voor een vooraf bepaalde activiteit of prestatie. Kenmerkend is dat de subsidieontvanger achteraf niet standaard verantwoording hoeft af te leggen. Overigens geldt op grond van artikel 1.15, vierde lid, wel dat de subsidieontvanger de administratie dient bij te houden. Binnen dit arrangement wordt de subsidie ambtshalve vastgesteld. Dit houdt in dat de subsidie eerst wordt verleend en na afloop van de prestatie ambtshalve, dat wil zeggen zonder aanvraag tot vaststelling van de subsidieontvanger, wordt vastgesteld. De subsidie wordt vervolgens binnen 13 weken na afloop van de activiteiten ambtshalve vastgesteld. Binnen deze termijn vraagt de provincie steekproefsgewijs aan de subsidieontvanger verantwoording af te leggen. Daarbij is het mogelijk de subsidieontvanger fysiek of administratief te controleren of aan de verplichtingen is voldaan. Deze steekproef is gebaseerd op een risicogeoriënteerde benadering, waarbij rekening wordt gehouden met de omvang, samenstelling en achtergrond van de doelgroep. Vooraf wordt in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht en welke bewijsstukken de subsidieontvanger in de eigen administratie moet bewaren.
Als de subsidieontvanger de gesubsidieerde activiteiten niet, niet geheel of niet volgens alle daaraan verbonden verplichtingen verricht, moet hij dit verplicht melden bij Gedeputeerde Staten. Door het ontbreken van een standaard verantwoording is deze meldingsplicht essentieel. Als bij de desgevraagde verantwoording of controle blijkt dat niet aan de meldingsplicht is voldaan, kan dit leiden tot een vaststelling op nihil en volledige terugvordering van het voorschot inclusief wettelijke rente.
Indien een subsidieontvanger in de 13 weken beslistermijn binnen de steekproef wordt gevraagd om verantwoording af te leggen, regelen het tweede en derde lid hoe dat gebeurt en welke stukken daarvoor nodig zijn.
Artikel 1.20 Vaststelling arrangement 2
Bij dit arrangement is de hoofdregel dat het subsidiebedrag een vast bedrag is voor een vooraf bepaalde prestatie of prestatie-eenheid. In tegenstelling tot bij arrangement 1 wordt wel standaard verantwoording afgelegd.
Voor de subsidieontvanger is in de Asv een maximale termijn van 13 weken opgenomen voor het aanvragen van een vaststellingsbeschikking. Er kan echter voorzien worden in een afwijkende termijn. Daardoor is het mogelijk om, indien het noodzakelijk is, een langere termijn vast te stellen.
De verantwoording geschiedt over de prestatie (bijvoorbeeld een investering) of een vooraf overeengekomen meetbare prestatie-eenheid (bijvoorbeeld het stuks dat aangekocht wordt of het aantal hectares dat wordt aangelegd). Bij de prestatieverantwoording kunnen verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, alternatieve toetsen, deskundigenverklaring of bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie, entreebewijzen etc.). De bewijsstukken die nodig zijn om de prestatie te verantwoorden, nemen Gedeputeerde Staten op in hoofdstuk 2 van deze regeling of de verleningsbeschikking. Het is toegestaan om steekproefsgewijs aanvullende informatie op te vragen of ter plekke te controleren of de prestatie is verricht.
Artikel 1.21 Vaststelling arrangement 3
Dit arrangement sluit aan bij de traditionele afrekening van subsidies, namelijk op basis van gerealiseerde kosten. De vaststelling van de subsidie vindt dus plaats op basis van prestaties en financiële verantwoording.
De verantwoording geschiedt over de prestatie (bijvoorbeeld een investering) of over een vooraf overeengekomen meetbare prestatie-eenheid (bijvoorbeeld het stuks dat aangekocht wordt of het aantal hectares dat wordt aangelegd). Bij de verantwoording over de prestatie kunnen verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, alternatieve toetsen, deskundigenverklaring of bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie, entreebewijzen etc.). De bewijsstukken die nodig zijn om de prestatie te verantwoorden, nemen Gedeputeerde Staten op in een interventie of verleningsbeschikking. Het is toegestaan om steekproefsgewijs aanvullende informatie op te vragen of ter plekke te controleren of de prestatie is verricht.
Artikel 1.22 Wijzigingsverzoeken
De ervaring leert dat projecten gedurende de looptijd vaak op één of meerdere punten gaan afwijken van hetgeen in het oorspronkelijke projectplan werd vermeld. Een subsidieontvanger kan bij Gedeputeerde Staten in dat geval een wijzigingsverzoek indienen.
Bij het inhoudelijk beoordelen van wijzigingen wordt onderscheid gemaakt in essentiële wijzigingen en niet-essentiële wijzigingen:
Een essentiële wijziging kan slechts worden goedgekeurd als het verzoek voorafgaand aan de wijziging is ingediend.
Bij de beoordeling van het wijzigingsverzoek zal GS in ieder geval beoordelen in hoeverre de voorgestelde aanpassing zou leiden tot een project dat, indien het project in die aangepaste versie oorspronkelijk zou zijn ingediend, niet voor subsidie in aanmerking gekomen zou zijn.
Indien nodig kunnen Gedeputeerde Staten zich hierbij laten adviseren door de adviescommissie als bedoeld in 1.13. Aanpassingen die doorgevoerd worden voor een wijzigingsverzoek is goedgekeurd, voert de subsidieontvanger voor eigen rekening en risico door. Dit kan bijvoorbeeld leiden tot het afkeuren van kosten of het intrekken van de subsidieverlening.
Artikel 1.23 Belastingdienst en gegevensverstrekking informatieverplichting openbaarmaking
Vanaf 2005 zijn jaarlijks alle subsidiegegevens van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) openbaar gemaakt. Nederland is verplicht deze gegevens openbaar te maken, op basis van artikel 98 van verordening 2021/2116. De gehanteerde term jaar t-1 slaat op het voorafgaande jaar, jaar t op het lopende jaar, en jaar t+1 op het volgende jaar.
Paragraaf 2 Productieve investeringen groen- blauw en dierenwelzijn
De maatschappelijke uitdagingen op het gebied van klimaat en milieu, zoals verwoord in de Green Deal en Farm to Fork-strategie, vragen van de landbouwers extra inspanningen, die met een focus op het voortdurend verlagen van de kostprijs van producten niet haalbaar zal zijn. Specifieke investeringen zijn daarom nodig om een omslag te maken naar kringlooplandbouw. waardoor (i) minder gebruik hoeft te worden gemaakt van natuurlijke hulpbronnen en (ii) schadelijke externe effecten voor het klimaat, biodiversiteit en milieu worden teruggedrongen.
Landbouwbedrijven zullen moeten verduurzamen om op de lange termijn rendabel en solvabel te zijn, die past bij veranderende maatschappelijke opdracht en internationale afspraken ten aanzien van milieu en klimaat. Met investeringen op het gebied van klimaatverandering (klimaatadaptatie) en vermindering van de uitstoot van broeikasgassen (klimaatmitigatie) waaronder investeringen voor energiebesparing; agroforestry (inclusief voedselbossen); verhoging van de biodiversiteit; bodembeheer; koolstofvastlegging en verhoging van dierenwelzijn (waar dierengezondheid deel van uitmaakt) kan hiermee op een verantwoorde wijze invulling worden gegeven.
De investeringen dragen vaak bij aan lagere emissies, betere rendementen (voerconversie) en aan beter dierenwelzijn (en dierengezondheid en minder antibioticagebruik) zoals emissiearme en tevens diervriendelijke stalvloeren, technieken om stallen beter te reinigen en het stalklimaat te verbeteren.
Het gaat hierbij om investeringen waarbij rekening wordt gehouden met klimaat en milieu en dierenwelzijnsdoelen: investeringsmogelijkheden gericht op verduurzaming op en van landbouwbedrijven (denk aan klimaatadaptatie en -mitigatie, precisielandbouw, waterhuishouding en natuur-inclusieve landbouw), waarmee eerst en vooral een rendabele(r) bedrijfsvoering mogelijk wordt.
Artikel 2.2.1 Begripsbepalingen
zelfrijdende machine: Dit verwijst naar volledig zelfrijdende of autonome werktuigen, te weten werktuigen gecombineerd met een voertuig met een eigen aandrijving. Dit voertuig is dan voorzien van een motor. Volledig zelfrijdende of autonome werktuigen behoeven geen bestuurder terwijl bij semiautonome werktuigen de bestuurder ondersteund wordt door slimme sensoren, cameratechnieken en systemen.
Artikel 2.2.2 Criteria Jonge landbouwer
Het gaat bij het eerste lid, onderdelen a en b, om cumulatieve criteria.
Als geen sprake is van één van de situaties genoemd in dit lid, is sprake van langdurig zeggenschap als bedoeld in lid 1 sub b onder iii. Ook bijvoorbeeld een proefperiode voor een landbouwer in de maatschap valt onder eenzijdig opzeggen. Zit een landbouwer dus in een proefperiode dan is geen sprake van langdurige zeggenschap en hiermee ook niet voldaan aan alle voorwaarden om als jonge landbouwer te worden aangemerkt.
Artikel 2.2.3 Subsidiabele activiteit
Bij de productieve investeringen gericht op water, zoals bedoeld onder a, gaat het om investeringen ter verlaging van de risico’s van verontreiniging door erfafspoeling bij een veehouderij of door afvalwater uit de veehouderij, akkerbouw, bloembollen-, boom-, fruit-, vollegronds- of bedekte teelt.
Indien een samenwerkingsverband bestaat uit jonge landbouwers en, kort gezegd, niet-jonge landbouwers, dan vallen de activiteiten onder die van niet-jonge landbouwers. Het subsidiepercentage bedraagt dan voor elke deelnemer aan het samenwerkingsverband 40%. Zie ook artikel 2.2.11, derde lid.
Artikel 2.2.5 Weigeringsgronden
De weigeringsgrond houdt in dat de eerste aanvraag in behandeling wordt genomen, en de tweede of daarop nog volgende aanvraag wordt afgewezen.
Artikel 2.2.8 Niet subsidiabele kosten
Indien voor het in gebruik stellen van de machine een abonnement noodzakelijk is, dan dient de aanvrager uit eigen middelen de noodzakelijke abonnementen op software updates en servicecontracten af te sluiten.
In dit lid hebben Gedeputeerde Staten voor subsidies tot € 25.000 de mogelijkheid toegepast om een verantwoordingsregime uit een ander arrangement voor te schrijven (artikel 1.7, vijfde lid).
Paragraaf 4 Niet-productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven
Deze paragraaf is van toepassing op het gehele platteland en gericht op inrichting en herinrichting van het landelijk gebied. Op basis van de opgave voortvloeiend uit het Klimaatakkoord, de Kaderrichtlijn Water en de Biodiversiteitstrategie ligt er een opgave om de uitstoot van broeikasgassen te beperken, de waterkwaliteit te verbeteren en de biodiversiteit te verhogen. Daarnaast is in de aanpak Landbouwbodems afgesproken de bodemkwaliteit te verbeteren en speelt de adaptatie aan klimaatverandering een belangrijke rol. Met deze paragraaf wordt ingezet op investeringen in het landelijk gebied die hieraan bijdragen.
Artikel 2.4.1 Begripsbepalingen
agroforestry: dit verwijst naar landbouwsystemen en -praktijken die houtige meerjarige planten (bomen en struiken) bewust combineren op hetzelfde stuk land waar ook andere landbouwgewassen worden geteeld of veehouderij plaatsvindt. Er vindt daarmee een ecologische en economische wisselwerking plaats tussen houtige en niet-houtige onderdelen van landbouwsystemen. Ook voedselbossen vallen onder het begrip agroforestry. Een voedselbos is een door mensen ontworpen productief ecosysteem naar het voorbeeld van een natuurlijk bos, met een hoge diversiteit aan meerjarige en/of houtige plantensoorten die deels voor de mens als voedsel dienen (vruchten, zaden, bladeren, stengels, wortels).
ambitiekaart: Dit is een kaart opgenomen bij het Natuurbeheerplan. Het Natuurbeheerplan is het provinciaal plandocument waarin de doelen zijn vastgelegd op het gebied van natuur- en landschapsbeheer en agrarisch natuur- en landschapsbeheer.
Artikel 2.4.2 Subsidiabele activiteit
Voorbeelden van investeringen die voor steun in aanmerking kunnen komen zijn:
De investeringen kunnen ook (deels) op gronden van landbouwers worden uitgevoerd. Bijvoorbeeld een investering door een landschapsorganisatie of waterschap in retentiegebieden of waterbergingen die (deels) op gronden van landbouwers zijn gelegen.
De investeringen kunnen leiden tot een verandering op percelen. Deze veranderingen dienen in het perceelsregister verwerkt te worden, vanwege mogelijke gevolgen voor de steun die op grond van de Uitvoeringsregeling GLB 2023 ontvangen wordt.
Bij de niet-productieve investeringen gericht op gericht op herstelmaatregelen voor natuur of biodiversiteit, zoals bedoeld onder a, is subsidiëring uitgesloten voor bosrevitalisering die agroforestry betreft. Ook voedselbossen vallen onder het begrip agroforestry.
Aanvragers kunnen bijvoorbeeld zijn:
Artikel 2.4.5 Aanvraagvereisten
Een van de eisen is dat het project wordt uitgevoerd op het platteland. Het begrip platteland ligt vast in het NSP: Het plattelandsgebied is het gehele binnen de EU gelegen grondgebied van het Koninkrijk der Nederlanden, met uitzondering van aaneengesloten woonkernen met meer dan 30.000 inwoners.
tweede lid, onder e tot en met h
Bij revitalisering van bossen op arme zandgronden worden de volgende omvormingsmethoden toegepast:
Daarnaast kan het project hydrologische maatregelen omvatten.
Bij revitalisering van bossen op rijkere zandgronden worden de volgende omvormingsmethoden toegepast:
Daarnaast kan het project hydrologische maatregelen en behandeling met steenmeel omvatten.
Bij deze omvormingsmethoden gaat het om het volgende.
Intensieve omvorming is meestal realisatie van rijk strooiselsoorten gedomineerd bos binnen 10 à 20 jaar. Dit vraagt hoge plantdichtheden, een intensieve jeugdverzorging en ook een goede wildbescherming. Vaak wordt intensieve omvorming alleen daar toegepast waar ook een snelle omvorming te verwachten is (goede vochtvoorziening en/of basenverzadiging > 25% of in combinatie met steenmeel basenverzadiging > 12%). Deze omvorming bestaat met name uit:
Standaard omvorming is meestal realisatie binnen 40 jaar van bos met 10-25% bedekking met rijkstrooiselsoorten en natuurlijke verjonging van rijkstrooiselsoorten. Doel is tevens bodemverbetering door betere menging en structuurvariatie binnen het bos. De omvorming bestaat met name uit:
Extensieve omvorming is meestal gericht op het bevorderen van menging en bosstructuur en het bevorderen van het aandeel boom- en struiksoorten met mild strooisel, die geen hoge eisen aan de groeiplaats stellen. Eventueel kunnen ook enkele zaadbomen van rijkstrooiselsoorten worden ingebracht. De omvorming bestaat met name uit:
De omvorming bestaat met name uit:
Herstel van de mineralenhuishouding in bossen op arme zandgronden is mogelijk door het opbrengen van steenmeel. Dit wordt gezien als een noodzakelijke maatregel om door stikstofdepositie verdwenen mineralen weer aan te vullen. Voor een gezond bosecosysteem dient de basenverzading minimaal 25 à 30% te zijn. Voor het verhogen van de basenverzadiging naar een gewenst niveau van > 25% is een minimale gift van 10 ton steenmeel nodig. Deze paragraaf vereist het toepassen van steenmeel bij projecten gericht op revitalisering van bossen op arme zandgronden. Daarbij dient steenmeel op minimaal 90% van het projectgebied te worden toegepast.
Bij hydrologische maatregelen kan gedacht worden aan natuurversterkende maatregelen die een link hebben met de landbouw, zoals de aanleg van regenwaterbuffers en stuwen, waterconserverende drainagesystemen, natte bufferzones, het omleggen van beken en het verhogen van waterpeilen.
Artikel 2.4.6 Subsidiabele kosten
Onder kosten voor verbetering van onroerende zaken vallen ook kosten om habitats in natuurgebieden te herstellen, ecosystemen beter weerbaar te maken tegen toekomstige stikstofdepositie en kosten om gronden te transformeren naar de voor beter waterbeheer beoogde functie. Bijvoorbeeld kosten voor het toedienen van mineralen om uitloging en verzuring te compenseren, het aanplanten van bepaalde loofbomen, of het nemen van maatregelen ter verbetering van de hydrologie.
Een voorbeeld van een haalbaarheidsonderzoek is een LESA (LandschapsEcologische SysteemAnalyse). Een dergelijke analyse is bedoeld om meer inzicht te krijgen in het ontstaan en het huidig functioneren van een natuurgebied of een beheertype in historisch, fysisch-geografisch, hydrologisch en ecologisch opzicht.
Artikel 2.4.7 Niet subsidiabele kosten
Investeringen in het watersysteem komen alleen voor subsidie in aanmerking wanneer het effect van de investering groter is dan alleen voor landbouwbedrijven. Een investering zoals een stuw of dam waardoor water alleen wordt vastgehouden voor een bedrijf of een investering in drainagepoelen, komt dus niet voor subsidie in aanmerking. Dit zijn investeringen als bedoeld in paragraaf 2. Investeringen in het watersysteem die wel onder deze paragraaf voor subsidie in aanmerking komen zijn bijvoorbeeld investeringen voor het vasthouden van water in natte periodes, zodat in droge periodes het watersysteem in het gehele gebied (dus ook dat wat buiten het landbouwbedrijf zelf valt) over voldoende water beschikt om daarmee jaarrond van goede waterkwaliteit blijft.
Artikel 2.4.8 Subsidiepercentage
Voorbeelden van investeringen gericht op de waterkwantiteit zijn het verbreden van watergangen zonder dat de waterkwaliteit of biodiversiteit wordt verbeterd, de aanleg van drainage systemen anders dan onderwaterdrainage om bodemdaling tegen te gaan en de aanleg van drainagepoelen.
Alle aanvragen voor subsidie die voor subsidie in aanmerking te komen, worden gescoord op de vier criteria die in het eerste lid staan. Per criterium kunnen 0 tot en met 5 punten behaald worden.
Een aanvraag moet op basis van de criteria minimaal 12 punten behalen om voor subsidie in aanmerking te komen (1.12, vierde lid). Behaald een aanvraag minder dan 12 punten dan wordt de aanvraag alsnog geweigerd. Aanvragen met de hoogste scores worden het hoogst gerangschikt. De subsidies worden verleend op volgorde van de rangschikking, totdat het deelplafond van het betreffende beheergebied is bereikt.
De selectiecriteria waarop de aanvragen worden gescoord zijn: de mate van effectiviteit, de haalbaarheid, de urgentie en de mate van efficiëntie van uitvoering van de activiteit.
Toepassing bij activiteiten als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid onder a (niet- productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven gericht op herstelmaatregelen voor natuur of biodiversiteit)
Bij dit criterium gaat het om het effect van de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd. De punten worden als volgt toegekend.
Met dit criterium wordt naar de haalbaarheid van de investering gekeken. Voor de haalbaarheid worden de volgende aspecten in samenhang bezien:
Op basis van bovenstaande aspecten wordt de haalbaarheid als volgt gekwalificeerd:
Met dit criterium wordt voorrang gegeven aan activiteiten die urgentie hebben. Een activiteit kan urgentie hebben omdat bijvoorbeeld de kwaliteit van het water zeer onvoldoende is, of dat de wateroverlast zeer ernstig is. Een maatregel is in dat geval op zeer korte termijn nodig. Ook projecten die betrekking hebben op het behalen van de doelen van de KRW of de Nitraatrichtlijn, worden als urgent gezien.
Bij dit criterium wordt gekeken naar de wijze van uitvoering van de activiteit. Om dit te kunnen beoordelen wordt gekeken naar de input (geld, kennis, kunde en overige middelen) die wordt ingezet om de output te kunnen realiseren. Daarbij wordt bezien of de opgevoerde kosten passend zijn (worden de resultaten met de juiste middelen gehaald?). Ook wordt gekeken naar de verhouding proceskosten en feitelijke investeringskosten en wordt bezien of bij de uitvoering van de activiteit op een goede manier gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande kennis en kunde. Op basis van de genoemde aspecten worden de volgende scores toegekend:
1 punt als de efficiëntie gering is. De opgevoerde kosten en inzet middelen zijn onvoldoende doelmatig. Opgevoerde projectkosten zijn hoog. De aanvrager geeft wel blijk van kennis van bestaande kennis en kunde, maar gebruikt die kennis niet of nauwelijks bij de uitvoering van het project. De aanvraag bevat bijvoorbeeld veel uren van adviseurs in plaats van de bestaande kennis en kunde te gebruiken
Toepassing bij activiteiten als bedoeld in artikel 2.4.2, eerste lid onder b (niet- productieve investeringen op niet-landbouwbedrijven gericht op herstelmaatregelen voor water)
Bij dit criterium gaat het om het effect van de activiteit waarvoor subsidie wordt gevraagd. De punten worden toegekend op basis van het aantal maatregelen op deze gebieden: opheffen vismigratieknelpunten, het voorkomen van droogte, het voorkomen van wateroverlast, hydrologisch herstel natte natuurparel, het verbeteren van de waterkwaliteit, realisatie Natuurnetwerk Brabant.
Met dit criterium wordt naar de haalbaarheid van de investering gekeken. Voor de haalbaarheid worden de volgende aspecten in samenhang bezien:
Op basis van bovenstaande aspecten wordt de haalbaarheid als volgt gekwalificeerd:
Met dit criterium wordt voorrang gegeven aan activiteiten die urgentie hebben. De punten worden toegekend op basis van het aantal doelen waarop het project is gericht: het nemen van beekherstelmaatregelen in een KRW-waterlichaam ten behoeve van de ecologische kwaliteitsdoelen zoals gesteld in de KRW, het nemen van kreekherstelmaatregelen in een KRW-waterlichaam ten behoeve van de ecologische kwaliteitsdoelen zoals gesteld in de KRW, en het opheffen van knelpunten voor vismigratie in een KRW-waterlichaam.
Bij dit criterium wordt gekeken naar de wijze van uitvoering van de activiteit. Om dit te kunnen beoordelen wordt gekeken naar de input (geld, kennis, kunde en overige middelen) die wordt ingezet om de output te kunnen realiseren. Daarbij wordt bezien of de opgevoerde kosten passend zijn (worden de resultaten met de juiste middelen gehaald?). Ook wordt gekeken naar de verhouding proceskosten, feitelijke investeringskosten en wordt bezien of bij de uitvoering van de activiteit op een goede manier gebruik gemaakt wordt van reeds bestaande kennis en kunde. Op basis van de genoemde aspecten worden de volgende scores toegekend:
1 punt als de efficiëntie gering is. De opgevoerde kosten en inzet middelen zijn onvoldoende doelmatig. Opgevoerde projectkosten zijn hoog. De aanvrager geeft wel blijk van kennis van bestaande kennis en kunde, maar gebruikt die kennis niet of nauwelijks bij de uitvoering van het project. De aanvraag bevat bijvoorbeeld veel uren van adviseurs in plaats van de bestaande kennis en kunde te gebruiken
Paragraaf 8 Samenwerking voor plattelandsontwikkeling-LEADER – kosten voor het beheer, de monitoring en de evaluatie van de LOS en de dynamisering ervan
Deze paragraaf gaat over het onderdeel Operationele kosten LOS. Er kan subsidie worden verleend voor kosten die direct verband houden met beheer, monitoring, evaluatie, promotie en voorlichting van een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS en de dynamisering ervan. Deze activiteiten volgen uit artikel 34, eerste lid, sub c van Verordening 2021/1060. Met dynamisering wordt bedoeld het in beweging brengen en levendig maken van de LOS.
Het onderdeel Uitvoering Projecten is uitgewerkt in paragraaf 7. Voor het onderdeel Voorbereiding van een LOS is paragraaf 9 gereserveerd. Die paragraaf is bedoeld voor de voorbereiding op de GLB periode 2028-2034.
Voorbeelden van ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid zijn: eenmanszaken, vennootschappen onder firma, commanditaire vennootschappen en maatschappen.
Een LAG of een penvoerder van een LAG kan dus ook begunstigde zijn.
In de LOS is opgenomen wat de overheidsbijdrage (vanuit gemeenten, waterschappen, provincie en de EU) bedraagt. De operationele kosten ten behoeve van de uitvoering van een LOS mogen niet meer bedragen dan 25% van deze totale overheidsbijdrage.
De kosten die voor subsidie in aanmerking komen worden voor 100% gesubsidieerd.
Artikel 2.8.9 Bevoorschotting en betaling
Op grond van Artikel 1.17 van de Verordening wordt ambtshalve een voorschot verleend van 50% van de verleende subsidie.
Artikel 2.8.10 Verplichtingen specifiek
Artikel 1.15 bevat een aantal algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger. In aanvulling hierop regelt dit artikel dat de subsidieontvanger de activiteiten bedoeld in artikel 2.8.2 uitvoert tot en met 31 december 2029, ook als het ontvangen subsidiebedrag reeds eerder is besteed. Dat wil kort samengevat zeggen dat de subsidieontvanger het beheer, de monitoring en de evaluatie van de strategie en de dynamisering van een door Gedeputeerde Staten goedgekeurde LOS en de dynamisering ervan, blijft uitvoeren tot genoemde datum, ook als het ontvangen subsidiebedrag voorafgaande aan die datum reeds aan die activiteiten is besteed.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2023-15195.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.