Provinciaal blad van Noord-Holland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Noord-Holland | Provinciaal blad 2023, 14450 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Noord-Holland | Provinciaal blad 2023, 14450 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Besluit van Provinciale Staten van Noord-Holland tot vaststelling van het Voorbereidingsbesluit Omgevingsverordening NH2022
Provinciale Staten van Noord-Holland;
Gelezen de voordracht van Gedeputeerde Staten van Noord-Holland van 11 januari 2022;
Gelet op artikel 4.16, eerste lid, van de Omgevingswet;
Overwegende dat
de Omgevingsverordening NH2022 instructieregels voor een omgevingsplan bevat ter behartiging van provinciale belangen, deels ter vervanging van bestaande rechtstreeks werkende regels in de huidige Omgevingsverordening NH2020; en
het wenselijk is om daarbij voorbeschermingsregels te stellen voor de periode dat de genoemde instructieregels nog niet door de gemeenten zijn verwerkt in het omgevingsplan
Besluiten:
Met het oog op de voorbereiding van in het omgevingsplan te stellen regels een voorbereidingsbesluit te nemen.
Voor het omgevingsplan van gemeente Hollands Kroon de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage A.
Voor het omgevingsplan van gemeente Ouder-Amstel de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage B.
Voor het omgevingsplan van gemeente Texel de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage C.
Voor het omgevingsplan van gemeente Zandvoort de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage D.
Voor het omgevingsplan van gemeente Aalsmeer de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage E.
Voor het omgevingsplan van gemeente Alkmaar de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage F.
Voor het omgevingsplan van gemeente Amstelveen de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage G.
Voor het omgevingsplan van gemeente Amsterdam de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage H.
Voor het omgevingsplan van gemeente Bergen (NH.) de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage I.
Voor het omgevingsplan van gemeente Beverwijk de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage J.
Voor het omgevingsplan van gemeente Blaricum de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage K.
Voor het omgevingsplan van gemeente Bloemendaal de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage L.
Voor het omgevingsplan van gemeente Castricum de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage M.
Voor het omgevingsplan van gemeente Diemen de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage N.
Voor het omgevingsplan van gemeente Enkhuizen de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage O.
Voor het omgevingsplan van gemeente Haarlem de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage P.
Voor het omgevingsplan van gemeente Haarlemmermeer de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage Q.
Voor het omgevingsplan van gemeente Heemskerk de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage R.
Voor het omgevingsplan van gemeente Heemstede de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage S.
Voor het omgevingsplan van gemeente Heiloo de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage T.
Voor het omgevingsplan van gemeente Den Helder de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage U.
Voor het omgevingsplan van gemeente Hilversum de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage V.
Voor het omgevingsplan van gemeente Hoorn de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage W.
Voor het omgevingsplan van gemeente Huizen de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage X.
Voor het omgevingsplan van gemeente Landsmeer de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage Y.
Voor het omgevingsplan van gemeente Dijk en Waard de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage Z.
Voor het omgevingsplan van gemeente Laren de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage AA.
Voor het omgevingsplan van gemeente Medemblik de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage AB.
Voor het omgevingsplan van gemeente Gooise Meren de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage AC.
Voor het omgevingsplan van gemeente Oostzaan de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage AD.
Voor het omgevingsplan van gemeente Opmeer de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage AE.
Voor het omgevingsplan van gemeente Purmerend de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage AF.
Voor het omgevingsplan van gemeente Schagen de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage AG.
Voor het omgevingsplan van gemeente Uitgeest de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage AH.
Voor het omgevingsplan van gemeente Uithoorn de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage AI.
Voor het omgevingsplan van gemeente Velsen de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage AJ.
Voor het omgevingsplan van gemeente Edam-Volendam de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage AK.
Voor het omgevingsplan van gemeente Zaanstad de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage AL.
Voor het omgevingsplan van gemeente Drechterland de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage AM.
Voor het omgevingsplan van gemeente Stede Broec de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage AN.
Voor het omgevingsplan van gemeente Waterland de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage AO.
Voor het omgevingsplan van gemeente Wormerland de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage AP.
Voor het omgevingsplan van gemeente Koggenland de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage AQ.
Voor het omgevingsplan van gemeente Wijdemeren de voorbeschermingsregels vast te stellen die zijn vastgelegd in bijlage AR.
Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Omgevingswet in werking treedt.
Gegeven te Haarlem, 23 mei 2022
Technisch en redactioneel gewijzigd bij besluit van Gedeputeerde Staten van 31 oktober 2023 overeenkomstig delegatie door Provinciale Staten.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen in een provinciaal beschermde structuur.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid kan worden geweigerd indien naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.
Gedeputeerde Staten en de gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet worden in de gelegenheid gesteld om advies uit de brengen over een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk in een beschermde structuur.
een bedrijf of een onderdeel daarvan waar geiten worden gehouden
stads- of dorpsgezicht, ten aanzien waarvan is besloten tot opname in het provinciaal erfgoedregister
een door wind aangedreven bouwwerk waarmee energie wordt opgewekt, inclusief de bij dit bouwwerk behorende infrastructurele voorzieningen, met uitzonderingen van traditionele windmolens of replica's hiervan
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm1911/nld@2023‑10‑27;2
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_struct_1911/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Provinciaal beschermde structuren
Behalve provinciale monumenten kunnen gedeputeerde staten ook beschermde structuren aanwijzen. Op dit moment is één beschermde structuur aangewezen: Barsingerhorn in de gemeente Hollands Kroon. Deze voorbeschermingsregels regelen een vergunningplicht voor de activiteit slopen van bouwwerken binnen deze beschermde structuur.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0358/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0361/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0362/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0363/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0373/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0375/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0376/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0377/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0383/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0384/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0388/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0392/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0394/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0396/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0397/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0399/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0400/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0402/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0405/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0406/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0415/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm1980/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0417/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0420/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm1942/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0431/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0432/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0439/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0441/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0450/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0451/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0453/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0385/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0479/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0498/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0532/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0852/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm0880/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm1598/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Voor zover de regels van de hoofdregeling van het omgevingsplan afwijken van deze voorbeschermingsregels gelden alleen de voorbeschermingsregels.
Het is verboden om:
een geitenhouderij, al dan niet als neventak, nieuw te vestigen;
een agrarisch bedrijf geheel of gedeeltelijk te wijzigen naar geitenhouderij, of;
een geitenhouderij uit te breiden door het aantal geiten dat wordt gehouden te vergroten.
Het verbod is niet van toepassing voor zover voor een van de genoemde activiteiten vóór 12 december 2018:
Het is verboden om een of meer windturbines met een rotordiameter van meer dan 5 meter of een ashoogte van meer dan 7 meter te bouwen of op te schalen.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor windturbines die in overeenstemming zijn met subparagraaf 6.2.3.1 van de Omgevingsverordening NH2022.
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden:
Op de locatie ‘voorbeschermd provinciaal monument’ is het verboden zonder omgevingsvergunning het daar aanwezige monument, zoals omschreven in de bijlage, te slopen, te verstoren, te verplaatsen of te wijzigen, of te herstellen of te gebruiken waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument, voor zover het gaat om:
noodzakelijke reguliere werkzaamheden die zijn gericht op het behoud van de monumentale waarden, als detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur niet worden gewijzigd; of
alleen inpandige wijzigingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft.
Het verbod, bedoeld in Artikel 4.2, geldt niet voor een activiteit met betrekking tot een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, voor zover het gaat om:
De artikelen 22.287 tot en met 22.294 van de bruidsschat omgevingsplan (aanvraagvereisten) zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit in overeenstemming is met het belang van de monumentenzorg.
Bij de beslissing op de aanvraag wordt rekening gehouden met de volgende beginselen:
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten;
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten;
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden; en
het conserveren en in stand houden van monumenten waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, bij voorkeur in situ.
Aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor de regel, bedoeld in Artikel 4.5. Daarbij geldt dat:
als het gaat om een omgevingsvergunning die een gedeeltelijke of volledige verplaatsing inhoudt van een monument dat een bouwwerk is, in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning worden verbonden over het treffen van voorzorgsmaatregelen voor het demonteren, het overbrengen en de herbouw van dat bouwwerk op de nieuwe locatie;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een monument waarvan met name de archeologische waarden redengevend zijn, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften aan de omgevingsvergunning kunnen worden verbonden die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet;
als het gaat om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op de fundering of riolering van een monument, in ieder geval het voorschrift aan de omgevingsvergunning kan worden verbonden dat voorafgaand aan de werkzaamheden archeologisch onderzoek wordt verricht.
Gedeputeerde staten zijn adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2.
De commissie, bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet, is adviseur voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in Artikel 4.2 en het college van burgemeester en wethouders voor die aanvraag bevoegd gezag is.
Als het college van burgemeester en wethouders geen bevoegd gezag is voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid, maar adviseur, is de commissie ook adviseur en richt het advies van de commissie zich tot het college van burgemeester en wethouders in plaats van tot het bevoegd gezag.
/join/id/regdata/pv27/2023/NH2022_prov_mon_gm1696/nld@2023‑10‑27;2
Dit voorbereidingsbesluit is bedoeld om de rechtstreeks werkende regels voor geitenhouderij en windenergie op grond van artikel 4.1, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening (oud) uit de Omgevingsverordening NH2020 om te zetten naar de systematiek van de Omgevingswet. In de Omgevingswet is de doorwerking van dit soort regels vormgegeven door het via een voorbereidingsbesluit wijzigen van de gemeentelijke omgevingsplannen met voorbeschermingsregels.
Daarnaast is dit voorbereidingsbesluit bedoeld om de huidige bevoegdheidsverdeling bij provinciaal erfgoed, waarbij de provincie (Gedeputeerde Staten) provinciale monumenten en provinciaal beschermde structuren aanwijzen, maar de gemeente (Burgemeester en wethouders) bevoegd zijn voor de vergunningverlening, ook onder de Omgevingswet te continueren.
Artikel 1.1 bevat het oogmerk van de voorbeschermingsregels, namelijk het waarborgen van de provinciale belangen waarvoor Provinciale Staten instructieregels hebben gesteld in de Omgevingsverordening.
Geitenhouderij
De provincie heeft sinds 12 december 2018 een verbod ingesteld op de nieuwvestiging of uitbreiding van geitenhouderijen. Dit verbod is ingesteld vanwege het mogelijke risico voor de volksgezondheid van omwonenden die in de nabijheid van een geitenhouderij wonen. De oorzaak van de mogelijke risico’s wordt nog onderzocht. Het ingestelde verbod is gebaseerd op het zogenoemde voorzorgsbeginsel.
In de Omgevingsverordening NH2022 is het genoemde verbod opgenomen als instructieregel voor gemeenten bij het vaststellen van het omgevingsplan. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels.
Het is niet toegestaan om nieuwvestiging, uitbreiding van geitenhouderijen of (gedeeltelijke) omschakeling van een agrarisch bedrijf naar een geitenhouderij te realiseren. Hierin wordt specifiek verwezen naar uitbreiding als ‘uitbreiding van het aantal dieren’. Vernieuwen of toevoegen van stallen, bijvoorbeeld gericht op het verbeteren van dierenwelzijn, wordt niet door dit verbod geraakt zolang het aantal dieren daarbij niet wordt uitgebreid.
Windturbines
De Omgevingsverordening NH2022 bevat een instructieregel die ertoe strekt dat een omgevingsplan uitsluitend kan voorzien in windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Ook is een instructieregel opgenomen dat gemeenten in landelijk gebied onder voorwaarden kleine windturbines kunnen toestaan op agrarische bouwpercelen of op een bouwperceel van ten minste 1 hectare waar een stedelijke activiteit is toegestaan. Verder geldt dat buiten de zoekgebieden zoals opgenomen in de Regionale energiestrategieën Noord-Holland Noord 1.0 en Noord-Holland Zuid 1.0 vervanging van een of meer met vergunning gebouwde windturbines mogelijk is, mits sprake is van eenzelfde aantal of minder windturbines met eenzelfde, vergelijkbare of geringere ashoogte, rotordiameter en verschijningsvorm. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, geldt deze voorbeschermingsregel, die een direct werkend verbod op het bouwen van windturbines behelst.
Een uitzondering is gemaakt voor windturbines die mogelijk zijn op grond van de bepalingen in sub-paragraaf 6.2.3.1 van de OV NH2022. Dit zijn ten eerste de windturbines in gebieden die in de Regionale Energiestrategieën Noord Holland Noord en Noord Holland Zuid 1.0 zijn aangewezen als zoekgebieden voor wind en wind + zon. Hieronder vallen ook windturbines die zijn vergund of toegestaan op grond van artikel 6.27 eerste tot en met derde lid van de OVNH2020 zoals deze gold tot datum inwerkingtreding van de 1e partiële herziening van de OVNH2020 en voor windturbines die zijn vergund op grond van artikel 6.27a van de 1e partiële herziening van de OVNH2020, maar in de RES 1.0 zoekgebieden voor wind en wind + zon vallen. Ten tweede geldt de uitzondering voor kleine windturbines in landelijk gebied onder de daartoe in de OVNH2022 gestelde voorwaarden en ten derde vervanging van windturbines zoals hierboven aangegeven. Van vervanging van een windturbine is sprake als binnen een jaar na de dag waarop de te vervangen windturbine is gesloopt een omgevingsvergunningsaanvraag voor een vervangende windturbine bij het bevoegd gezag is ingediend. De rotordiameter ziet op de afstand vanaf het hart van de as tot de tip van het rotorblad. De ashoogte betreft de afstand vanaf maaiveldhoogte ter plaatse tot het hart van de rotor-as. De verschijningsvorm betreft het uiterlijk van de windturbine zoals dat wordt bepaald door de vorm van de mast, het samenstel van de rotorbladen en de vorm van de gondel. Met vergelijkbare ashoogte wordt bedoeld: de huidige ashoogte met een maximale afwijking van 10%. Met vergelijkbare rotordiameter wordt bedoeld: de huidige rotordiameter met een maximale afwijking van 10%. Vervanging van windturbines heeft vaak ook een beperkte mate van opschaling tot gevolg omdat innovatievere windturbines doorgaans een groter vermogen hebben. Daarom dient in het kader van het belang van een goede fysieke leefomgeving bij een iets grotere ashoogte of rotordiameter (van maximaal 10%) te worden onderzocht dat het woon-en leefklimaat van omwonenden niet verslechtert. Bijvoorbeeld op basis van akoestisch onderzoek en overig relevant onderzoek.
Provinciale monumenten
Gedeputeerde staten kunnen provinciale monumenten aanwijzen en schrappen, en stellen regels voor het verrichten van activiteiten aan een monument. Tot aan de invoering van de Omgevingswet zijn de gemeenten bevoegd om aanvragen voor omgevingsvergunningen voor activiteiten af te handelen die zien op wijzigingen van een provinciaal monument. Hetzelfde geldt voor toezicht en handhaving met betrekking tot provinciale monumenten. De provincie wil deze taakverdeling behouden onder de Omgevingswet. De provincie heeft daarom instructieregels opgenomen in de Omgevingsverordening NH2022 om gemeenten een vergunningenstelsel voor provinciale monumenten in het omgevingsplan te laten opnemen. Voor de periode die gemeenten nodig hebben om deze instructieregels uit te voeren, gelden deze voorbeschermingsregels die een zorgplicht, een vergunningenstelsel en een adviesrecht instellen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2023-14450.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.