Provinciaal blad van Gelderland
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gelderland | Provinciaal blad 2021, 11940 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Gelderland | Provinciaal blad 2021, 11940 | beleidsregel |
Beleidsregel Operationeel Programma EFRO Oost-Nederland tweede tranche REACT-EU 2021
Bekendmaking van het besluit van 30 november 2021 – zaaknummer 2014-016804 tot vaststelling van een regeling
Gedeputeerde Staten van Gelderland
Handelend in hun hoedanigheid van Managementautoriteit van het Operationeel Programma EFRO Oost-Nederland 2014-2020;
Gelet op artikel 9 van de Uitvoeringswet EFRO;
Gelet op artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;
Gelet op de goedkeuring van deze beleidsregel door het Comité van Toezicht op 15 oktober 2021 op grond van artikel 110, tweede lid, aanhef en onder a, van Verordening (EU) Nr. 1303/2013 van het Europese Parlement en de Raad, van 17 december 2013, houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU L 347/320);
Gelet op Verordening 2020/2221 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wat betreft uitzonderlijke extra middelen en uitvoeringsregelingen in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” om bijstand te verlenen ter bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie (REACT-EU);
De volgende Beleidsregel Operationeel Programma EFRO Oost-Nederland tweede tranche REACT-EU 2021 vast te stellen:
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
penvoerder: partij bij een samenwerkingsovereenkomst, die door de partijen bij die overeenkomst is aangewezen als de penvoerder van het project waarvoor de subsidie is aangevraagd en die zal optreden als indiener van de subsidieaanvraag en als rechtsgeldige vertegenwoordiger van de samenwerkende partijen in het samenwerkingsverband;
verordening 1303/2013: Verordening (EU) Nr. 1303/2013 van het Europese Parlement en de Raad, van 17 december 2013, houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU L 347);
Subsidie wordt, onverminderd de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 5.2.5 van de REES, in ieder geval geweigerd indien:
Kosten die na de einddatum van het project worden gemaakt, zijn niet subsidiabel met uitzondering van de kosten die worden gemaakt om een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in te dienen. Alle gemaakte kosten moeten uiterlijk zijn betaald op het tijdstip dat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt ingediend.
De subsidieontvanger kan een schriftelijk verzoek indienen om verlenging van de projectperiode. De Managementautoriteit weigert de projectperiode in ieder geval te verlengen indien het verzoek om verlenging pas wordt ingediend na de einddatum of indien de einddatum van een project door de verlenging na 31 december 2023 komt te liggen.
Hoofdstuk 2 Beoordelingscriteria
De hoogte van de score ten aanzien van:
het criterium, genoemd in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder b, wordt bepaald door het innovatieve karakter van de activiteiten waarbij de ontwikkeling van een product, procedé of dienst uniek is voor Nederland en de mate waarin de activiteiten zich onderscheiden ten opzichte van internationale ontwikkelingen of alternatieven.
In afwijking van het tweede lid wordt voor aanvragen voor gedeelde faciliteiten als bedoeld in paragraaf 3.2 de hoogte van de score ten aanzien van:
Hoofdstuk 3 Programma-specifieke uitgangspunten
Paragraaf 3.2 Gedeelde faciliteiten
De activiteiten zijn gericht op groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie door economische structuurversterking door gerichte investeringen in gedeelde faciliteiten die het doel hebben om mkb-ondernemingen de mogelijkheid te geven om nieuwe ideeën en producten op een toegankelijke manier te testen, door te ontwikkelen en op te schalen.
Gepubliceerd te Arnhem
Gedeputeerde Staten van Gelderland
J.C.G.M. Berends - Commissaris van de Koning
M. Nienhuis-van Doremaele - secretaris
Deze Beleidsregel bevat bepalingen die de Managementautoriteit hanteert bij haar afweging bij de verstrekking van EFRO-subsidies. Het gaat bij deze subsidies om de toedeling van middelen uit het REACT-EU programma. REACT-EU is onderdeel van het EU-herstelfonds Next Generation EU.
De Managementautoriteit zet deze middelen in op investeringen in innovatieve projecten op het gebied van groen en digitaal, die zorgen voor een veerkrachtig herstel van de economie. Deze investeringen zijn onder te verdelen in twee soorten projecten: ontwikkelingsprojecten en investeringen in gedeelde faciliteiten.
2. Ontwikkelingsprojecten en gedeelde faciliteiten
Deze ontwikkelingsprojecten kenmerken zich door innovatieve technieken en processen die de doelstellingen op het gebied van groen en digitalisering versnellen. Het gaat hierbij om projecten die hoger in de ontwikkelingsfase zitten. Het doel is dat ondernemingen via het project kunnen voorsorteren op een snelle en succesvolle marktintroductie.
Een tweede soort ontwikkelingsprojecten betreft investeringen in technologieën gericht op onder meer milieubeschermende- of energie-efficiëntiemaatregelen. Hierbij valt te denken aan de productie en distributie van hernieuwbare energiebronnen, slimme energieopslag, het gebruik van hernieuwbare energie bij bedrijven, het terugdringen of hergebruik van grondstoffen en mineralen of het vervangen van fossiele grondstoffen door biologische grondstoffen.
Anders dan bij experimentele ontwikkelingsprojecten is het voor deze projecten niet noodzakelijk dat het om een samenwerkingsverband gaat. Indien de aanvrager een grootbedrijf is, dan dient deze duidelijk aan te geven hoe het mkb profiteert van de resultaten uit het project. Het grootbedrijf treedt in zo’n geval bijvoorbeeld op als launching customer van een door een mkb’er ontwikkelde technologie.
De projecten die gericht zijn op gedeelde faciliteiten dragen bij aan de versterking van het innovatieve ecosysteem in Oost-Nederland. Het gaat om investeren in gedeelde faciliteiten met als doel mkb-ondernemingen de mogelijkheid te geven om nieuwe ideeën en producten op een toegankelijke manier te testen, door te ontwikkelen en op te schalen. Deze investeringen moeten voortkomen uit een behoefte van het mkb, en zo het innoverend vermogen van de regio verder versterken. Uit een projectaanvraag moet dus duidelijk volgen dat de investering vraaggestuurd is vanuit het mkb. Bij deze categorie projecten valt te denken aan laboratoria en specialistische productieruimtes die het innovatief mkb gaat gebruiken.
Gelet op de relatief korte projectperiode bevat deze Beleidsregel veel mogelijkheden om kosten op te voeren die als investeringen in hun geheel meegenomen kunnen worden (met een instandhoudingsverplichting na projectperiode). Dit kan via de artikelen 36, 38, 40, 41, 46, 47 of 56 van verordening 651/2014 (hierna in deze toelichting: de AGVV). Dit zorgt ervoor dat er meer kosten kunnen worden gemaakt, en meer subsidie kan worden verstrekt, dan wanneer er kosten worden gemaakt op afschrijvingsbasis gedurende de projectperiode.
De Beleidsregel OP Oost tweede tranche REACT-EU is anders van opzet dan de Beleidsregels uit eerdere jaren, zoals die van 2018 en 2019. In de Beleidsregel 2019 bijvoorbeeld was de subsidie uitgedrukt als 40% van de subsidiabele kosten, met een mogelijke opslag van 10%. Zo was per activiteit duidelijk hoeveel subsidie deze kon opleveren.
In de Beleidsregel OP Oost tweede tranche REACT-EU is de subsidie uitgedrukt als een maximumpercentage van 70% van de subsidiabele kosten. Dit percentage van 70% is niet voor alle activiteiten mogelijk: slechts bij die activiteiten waar het op grond van de staatssteunregels mogelijk is om een subsidie van 70% te verstrekken, kan de Managementautoriteit dat ook doen. Als een bepaalde activiteit bijvoorbeeld is gebaseerd op een staatssteungrondslag die maximaal 60% steun kan opleveren, bedraagt de subsidie maximaal 60% van de subsidiabele kosten. Dit geldt bijvoorbeeld bij experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 25 van de AGVV waarbij een kleine onderneming de activiteiten uitvoert in samenwerking met een andere onderneming. In dit voorbeeld is dat 25% steun voor experimentele ontwikkeling, plus 20% steun voor een kleine onderneming, plus 15% opslag voor samenwerking. Uiteraard toetst de Managementautoriteit aan de voorwaarden die hiervoor gelden. Zo geldt voor de samenwerkingsopslag de eis dat geen van de ondernemingen meer dan 70% van de in aanmerking komende kosten voor haar rekening neemt.
De reden voor deze aanpassing is dat de Managementautoriteit de subsidieaanvragers zo veel mogelijk opties wil geven in de staatssteungrondslag die zij aan de activiteiten ten grondslag leggen. Een subsidieverlening kan daardoor zo in elkaar steken dat bijvoorbeeld een deel van de kosten 40% subsidie oplevert, en een ander deel van de kosten 70%. De Managementautoriteit geeft hieraan de voorkeur ten opzichte van een systeem met eenvormige (doch lagere) subsidiepercentages.
In artikel 1.1 staat de definitie van de penvoerder. Dit is één van de projectpartijen die de rol op zich neemt van vertegenwoordiger van de samenwerkende projectpartijen. Bij investeringsprojecten bedoeld in artikel 3.1.1, tweede lid, en bij projecten voor gedeelde faciliteiten is het mogelijk dat één partij een aanvraag doet. Waar in deze toelichting de term penvoerder wordt gebruikt, slaat die ook op (de taken van) de subsidieontvanger die niet met andere projectpartijen samenwerkt.
Artikel 1.3, tweede tot en met vijfde lid
In de uitvoeringsfase van het project legt de penvoerder periodiek verantwoording af over de voortgang, uitvoering en behaalde resultaten van het project en de gemaakte kosten. De Managementautoriteit kan op basis van deze voortgangsrapportages voorschotten verstrekken als zij de gemaakte en betaalde kosten heeft goedgekeurd (lid 3). Hieraan vooraf gaat een standaard voorschot van 40% van de subsidie (lid 2).
Het vierde lid geeft een mogelijkheid om ook buiten het stramien van de subsidieverlening en de voortgangsrapportages voorschotten te kunnen verstrekken. De penvoerder kan hiervoor een verzoek indienen. De Managementautoriteit toetst een dergelijk verzoek indringend.
Bij het voorschot dat de Managementautoriteit naar aanleiding van een voortgangrapportage verstrekt (lid 5), houdt zij de eerder verstrekte voorschotten in. Dit betreft de voorschotten bedoeld in het tweede of vierde lid waaraan geen voortgangrapportage ten grondslag lag.
Het invullen van de projectperiode is een verplicht onderdeel van de projectaanvraag. Hierin geeft de aanvrager aan op welke data het project begint en eindigt. De Managementautoriteit legt deze startdatum en einddatum vast in de subsidieverlening.
Op de regel dat de Managementautoriteit geen subsidie verstrekt voor kosten van na de afloop van de projectperiode bestaat één uitzondering. Het gaat dan om kosten die de projectpartners moeten maken om een vaststellingsaanvraag in te dienen. De accountantskosten vallen hier doorgaans onder (lid 3). Op grond van verordening 1303/2013 komen uitgaven slechts in aanmerking voor een bijdrage als zij uiterlijk 31 december 2023 zijn gemaakt en betaald (artikel 65, tweede lid). Voor een project dat doorloopt tot het einde van deze Europeesrechtelijk voorgeschreven periode, kan de uitzondering uit het tweede lid dan ook niet gelden (lid 4). Let wel- kosten die uiterlijk 31 december 2023 zijn gemaakt, maar pas erna betaald, komen ook niet voor subsidie in aanmerking. Als een subsidieontvanger op 1 december 2023 een factuur ontvangt en deze pas in januari 2024 betaalt, kan de Managementautoriteit voor deze kosten dus geen subsidie vaststellen.
De uiterste datum waarop de penvoerder de vaststellingsaanvraag moet indienen, is gelijk aan de uiterste datum waarop een project moet zijn afgerond, en waarop alle kosten moeten zijn gemaakt en betaald: 31 december 2023. De reden voor deze uiterste datum is dat de Managementautoriteit slechts weinig tijd heeft om, na controle van alle gemaakte en betaalde kosten, subsidies te declareren aan de Europese Commissie. Dit vraagt een strakke planning van de penvoerder van een project dat tot aan het eind van de periode loopt (lid 6). Het zevende lid geeft een mogelijkheid een verzoek te doen tot verlenging van deze termijn. De Managementautoriteit toetst dit indringend. In de situatie dat de Managementautoriteit uitstel verleent, zal dat sowieso slechts voor een termijn van enkele weken zijn (lid 7).
Artikel 2.1, tweede en derde lid
In lid 2 en 3 ligt het toetsingskader vast dat de deskundigencommissie gebruikt wanneer zij aanvragen toetst aan de criteria genoemd in artikel 2.1, eerste lid. van de Beleidsregel. De deskundigencommissie voorziet haar puntenscore per criterium van een toelichting.
In dit verband wijzen wij erop dat de Managementautoriteit per criterium vragen dan wel aandachtspunten opstelt. De Managementautoriteit publiceert een document ‘nadere verduidelijking toetscriteria’ op haar website. Dit document levert aanvullende handvatten om de aanvraag te onderbouwen. De deskundigencommissie betrekt deze handvatten bij haar beoordeling van de aanvraag. Over de gehele breedte van de aanvragen ontstaat daaruit een consistente beoordeling. Deze consistentie in de beoordeling wordt versterkt doordat het de gehele deskundigencommissie is die de adviezen opstelt.
Bij trl-levels 5 tot en met 8 gaat het om trl-levels zoals gedefinieerd in bijlage 2.1 bij de Mededeling van de Europese Commissie van 26 juni 2012, COM(2014) 341 ("Een Europese strategie voor sleuteltechnologieën – een brug naar groei en banen"). Het gaat achtereenvolgens om:
TRL 5 – technology validated in relevant environment (technologie gevalideerd in relevante omgeving);
TRL 6 – technology demonstrated in relevant environment (technologie gedemonstreerd in relevante omgeving);
TRL 7 – system prototype demonstration in operational environment (demonstratie systeem prototype in operationele omgeving);
TRL 8 – system complete and qualified (systeem compleet en gekwalificeerd).
Zoals toegelicht in het algemene deel, is deze Beleidsregel anders van opzet dan de voorgangers. Ter verduidelijking een voorbeeld.
Artikel 38 van de AGVV (investeringssteun ten behoeve van energie-efficiëntiemaatregelen) is een van de staatssteungrondslagen die een aanvrager kan gebruiken. Een aanvrager kan dit artikel bijvoorbeeld gebruiken om te investeren in technologieën gericht op energie-efficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energie bij bedrijven, openbare gebouwen en in de woningbouw.
Deze activiteit, met dezelfde kosten, levert voor verschillende soorten ondernemingen een verschillende subsidie op.
Deze verschillen vloeien rechtstreeks voort uit de AGVV. Die maakt in dit geval niet alleen een onderscheid tussen grote ondernemingen en mkb-ondernemingen, maar ook binnen mkb-ondernemingen. Bij mkb-ondernemingen kan het om kleine, middelgrote en micro-ondernemingen gaan (bijlage I bij de AGVV, artikel 2).
Voor activiteiten waarvoor de AGVV dit mogelijk maakt, kan de Managementautoriteit een subsidie van 70% van de subsidiabele kosten verstrekken. Dit percentage van 70% geldt ook voor activiteiten die geen staatssteun opleveren, zoals activiteiten die geen economische activiteiten zijn. Denk bij dit laatste bijvoorbeeld aan kennisoverdracht.
In de aanvraag is het aan de penvoerder om een grondige analyse te maken van de staatssteungrondslag die hij voor de activiteiten wil gebruiken. De Managementautoriteit beoordeelt deze analyse bij het opstellen van de subsidieverlening. De extra subsidie die hieruit kan voortvloeien, rechtvaardigt de inspanning die deze analyse oplevert. De AGVV is daarbij leidend: buiten de gevallen waarin geen sprake is van staatssteun, zal de Managementautoriteit geen subsidie verstrekken tegen een hoger percentage dan op grond van de AGVV mogelijk is.
Zoals toegelicht in het algemene deel gaat het bij de projecten die gericht zijn op gedeelde faciliteiten bijvoorbeeld om laboratoria en specialistische productieruimtes die het innovatief mkb gaat gebruiken. Subsidie voor de aanschaf of aanpassing van onroerend goed is daarbij uitgesloten. De enige uitzondering daarop is een aanpassing van onroerend goed als deze aanpassing noodzakelijk is voor de installatie van de gedeelde faciliteit. Voorbeelden zijn het inrichten van een specialistische productieruimte, het doorbreken van een muur om een machine te kunnen plaatsen, en het plaatsen van nieuwe leidingen ten behoeve van de machine.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2021-11940.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.