Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant van 6 oktober 2020, houdende regels omtrent de vaststelling van de Aanwijzingen voor de Provinciale Regelgeving Noord-Brabant

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant,

 

Besluiten:

Artikel 1  

De Aanwijzingen voor de Provinciale Regelgeving Noord-Brabant zoals opgenomen in de bijlage bij dit besluit worden vastgesteld en vervangen de bij besluit van 1 november 2006 door de algemeen directeur van de provincie Noord-Brabant vastgestelde Aanwijzingen voor de Provinciale Regelgeving.

Artikel 2  

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst.

’s-Hertogenbosch, 6 oktober 2020

Gedeputeerde Staten voornoemd,

de voorzitter,

mr. I.R. Adema

de secretaris,

drs. M.J.A. van Bijnen MBA

Bijlage bij het Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant van 6 oktober 2020, houdende vaststelling van de Aanwijzingen voor de Provinciale Regelgeving Noord-Brabant

Aanwijzingen voor de Provinciale Regelgeving Noord-Brabant

 

Hoofdstuk 1. Toepassingsbereik

 

Aanwijzing 1.1. Reikwijdte

  • 1.

    Deze aanwijzingen hebben betrekking op alle door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant vast te stellen algemeen verbindende voorschriften.

  • 2.

    Als algemeen verbindend voorschrift wordt beschouwd een naar buiten werkende algemene regel.

  • 3.

    Deze aanwijzingen worden in acht genomen door degenen die onder verantwoordelijkheid van Gedeputeerde Staten bij de voorbereiding en vaststelling van algemeen verbindende voorschriften zijn betrokken.

  • 4.

    Afwijking van deze aanwijzingen is slechts toegestaan, indien onverkorte toepassing daarvan uit een oogpunt van goede regelgeving niet tot aanvaardbare resultaten zou leiden.

  • 5.

    Daar waar in deze aanwijzingen in algemene zin over “regelingen” wordt gesproken, wordt daaronder verstaan: verordeningen van Provinciale Staten alsmede regelingen van Gedeputeerde Staten.

 

Toelichting

 

Eerste lid. In deze aanwijzingen staan met name de wetgevingstechniek en de wetgevingskwaliteit centraal.

 

Tweede lid. De in deze aanwijzing opgenomen omschrijving van het begrip algemeen verbindend voorschrift is gebaseerd op de huidige stand van de jurisprudentie.

 

Naast algemeen verbindende voorschriften behoren interne regels en beleidsregels tot de algemene regels, vastgesteld vanwege de provincie. Bij interne regels ontbreekt het element “naar buiten werkende” van algemeen verbindende voorschriften. Voorbeelden van interne regels zijn het Reglement van orde van Provinciale Staten en de Aanwijzingen voor de provinciale regelgeving. Onder het begrip “beleidsregel” wordt gelet op artikel 1:3, vierde lid, Awb verstaan: een bij besluit vastgestelde algemene regel, niet zijnde een algemeen verbindend voorschrift, omtrent de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van een bevoegdheid van een bestuursorgaan. Een beleidsregel kan worden vastgesteld over:

  • a.

    een aan een bestuursorgaan toekomende bevoegdheid

  • b.

    een bevoegdheid die onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan wordt uitgeoefend

  • c.

    een door een bestuursorgaan gedelegeerde bevoegdheid.

In andere gevallen kan een beleidsregel worden vastgesteld voor zover dit bij wettelijk voorschrift is bepaald.

 

Aan interne regels hoeft op zichzelf niet altijd de eis te worden gesteld dat zij ook wat betreft vormgeving het karakter van regelgeving hebben. Indien mogelijk dienen beleidsregels als bedoeld in titel 4.3 Awb echter wel te worden vormgegeven conform deze aanwijzingen, onder meer met het oog op de verplichting tot publicatie van deze beleidsregels in het Provinciaal Blad. Aanwijzingen van inhoudelijke aard, met name die betreffende het gebruik van regelgeving als instrument (paragraaf 2.1), kunnen op alle vormen van beleidsregels toepassing vinden. Bij interne regels zal de vormgeving in belangrijke mate afhangen van de doelgroep. Voor de gedragscode integriteit voor leden en de voorzitter van Gedeputeerde Staten ligt vormgeving als regelgeving meer voor de hand dan voor bijvoorbeeld gedragscodes voor de diverse geledingen van de provincie. In dat geval zal een minder formele vormgeving mogelijk meer aangewezen zijn. Wordt ervoor gekozen interne regels te publiceren in het Provinciaal Blad, dan verdient het – evenals bij beleidsregels – aanbeveling deze vorm te geven conform deze aanwijzingen.

 

Derde lid. De aanwijzingen kunnen zich naar hun aard niet richten tot niet onder het gezag van Gedeputeerde Staten werkzame participanten in het proces van regelgeving, zoals Provinciale Staten, de commissaris van de Koning, de griffier en de onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen. De aanwijzingen kunnen deze organen dus niet binden. Niettemin verdient het aanbeveling dat deze organen bij de opstelling van regelingen rekening houden met de aanwijzingen. Het verdient ook aanbeveling dat op de aanwijzingen acht wordt geslagen bij het opstellen van amendementen en initiatiefvoorstellen van Statenleden voor verordeningen. Wat betreft de griffier en de medewerkers van de griffie geldt hetzelfde bij het opstellen van regelingen waarvan het initiatief niet bij Gedeputeerde Staten ligt.

 

Vierde lid. De aanwijzingen hebben voor de in het eerste lid genoemden bindende kracht. Er kunnen zich gevallen voordoen waarin toepassing van een aanwijzing uit het oogpunt van goede regelgeving niet tot aanvaardbare resultaten leidt. In dergelijke gevallen kan worden afgeweken van de aanwijzingen. Voor zover aanwijzingen elementen bevatten die reeds uit algemeen verbindende voorschriften voortvloeien, zal uiteraard van afwijking geen sprake kunnen zijn. Het is in het bijzonder de taak van het Coördinatiepunt Regelgeving erop toe te zien dat van de mogelijkheid tot afwijking een terughoudend en gemotiveerd gebruik wordt gemaakt.

 

Hoofdstuk 2. Algemene onderwerpen van regelgeving

 

§ 2.1. Uitgangspunten voor het gebruik van regelgeving als instrument

 

Aanwijzing 2.1. Keuze voor regelgeving

Voor het normeren van gedragingen, handelingen of bevoegdheden worden algemeen verbindende voorschriften, interne regels of beleidsregels gebruikt.

 

Aanwijzing 2.2. Noodzaak van regelgeving

Tot het tot stand brengen van een regeling wordt alleen besloten indien daartoe een wettelijke verplichting bestaat of, als dat niet het geval is, indien de noodzaak daarvan is komen vast te staan.

 

Toelichting

 

Regelgeving is noodzakelijk indien aannemelijk is dat het concrete voorstel een effectieve, efficiënte en evenredige reactie vormt op het maatschappelijke probleem dat aanleiding geeft voor die regelgeving. Daarvoor is dus vereist dat voldoende zekerheid bestaat dat de voorgestelde regeling werkelijk zal leiden tot het oplossen of verminderen van dat probleem, dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn, en dat de kosten en lasten daarvan gerechtvaardigd worden door de ernst van het probleem. Indien niet aan elke van deze voorwaarden is voldaan, bestaat onvoldoende grond om tot regelgeving (in de voorgenomen vorm) over te gaan. Eventueel kan in zo’n geval een alternatief, minder bezwarend sturingsinstrument worden ingezet, of dient simpelweg van overheidsingrijpen te worden afgezien.

Zie met betrekking tot de toelichting bij de regeling ook aanwijzing 4.25, onderdeel b.

 

Aanwijzing 2.3. Voorafgaand onderzoek

Alvorens tot het tot stand brengen van een regeling wordt besloten, worden de volgende stappen gezet:

  • a.

    nagegaan wordt of de provinciale bestuursorganen verplicht zijn een regeling vast te stellen;

  • b.

    kennis wordt vergaard over de relevante feiten en omstandigheden met betrekking tot het bewuste onderwerp;

  • c.

    de doelen die moeten worden bereikt, worden zo concreet en nauwkeurig mogelijk vastgesteld;

  • d.

    onderzocht wordt of de doelen kunnen worden bereikt door middel van het zelfregulerend vermogen in de betrokken sector of sectoren, of dat daarvoor provinciale interventie noodzakelijk is;

  • e.

    indien provinciale interventie noodzakelijk is, wordt onderzocht of de gekozen doelen kunnen worden bereikt door aanpassing of beter gebruik van bestaande instrumenten dan wel, indien dit niet mogelijk blijkt, welke nieuwe instrumenten kunnen worden ingezet om de doelen te bereiken;

  • f.

    de diverse mogelijkheden worden zorgvuldig tegen elkaar afgewogen.

 

Toelichting

 

Deze aanwijzing brengt tot uitdrukking dat keuzes voor regelgeving als sturingsinstrument, maar ook de keuzes die vervolgens met betrekking tot de inhoud en vormgeving van die regelgeving worden gemaakt, gebaseerd dienen te zijn op kennis van alle relevante factoren en op een gedegen analyse daarvan. Over deze keuzes wordt verantwoording afgelegd in de toelichting bij de regeling, zodat andere actoren in het proces in staat zijn zich een oordeel te vormen over het (voorgestelde) product. Verder heeft de toelichting op de gemaakte keuzes ook voor de rechtspraktijk een functie doordat deze toelichting behulpzaam kan zijn bij de interpretatie van de regeling (zie voor de eisen aan de toelichting ook paragraaf 4.7. Hetzelfde geldt voor de behandeling van bezwaarschriften.

 

Onderdeel a: verplichting tot vaststelling regeling. Bij de beoordeling of er een verplichting bestaat om een regeling vast te stellen, kan het zowel gaan om een verplichte medebewindsregeling als om een regeling die moet worden vastgesteld op grond van de Provinciewet. Indien een dergelijke verplichting bestaat, hoeven de vragen c, d en e niet te worden beantwoord: dat heeft de wetgever al gedaan.

 

Onderdeel b: kennis feiten en omstandigheden. Kennis van de relevante feiten en omstandigheden is noodzakelijk om tot een verantwoorde besluitvorming te kunnen komen. Allereerst moet de betrokken kennis worden gebruikt voor het formuleren van de doelen. Vervolgens is zij nodig voor de beantwoording van de vraag in hoeverre interventie door de provincie nodig is en voor de afweging van de verschillende mogelijkheden tot interventie door de provincie. Gewoonlijk vindt het verzamelen van de gegevens overigens gefaseerd plaats. Voor elke nieuwe stap in het besluitvormingsproces zijn veelal weer nieuwe (meer gedetailleerde) gegevens nodig.

 

Onderdeel c: nauwkeurige doelstelling. Een zo concreet en nauwkeurig mogelijke vaststelling van doelen houdt in dat verschillende doelen duidelijk worden onderscheiden. Waar dat mogelijk en relevant is, dient ook te worden vastgesteld binnen welke termijn een doel bereikt moet zijn. Indien kwantificering, financieel of anderszins, van een doel mogelijk is, dient deze ook te geschieden.

 

Onderdeel d: noodzaak provinciale interventie. Slechts voor zover het zelfregulerend vermogen van de maatschappij tekortschiet, moet worden gedacht aan provinciale maatregelen. Zie aanwijzing 2.5. Ook indien interventie door de provincie noodzakelijk wordt geacht, moeten de verantwoordelijkheden zo mogelijk bij instellingen en (andere) decentrale overheden worden gelegd. Provinciale maatregelen moeten zich waar mogelijk beperken tot het stellen van randvoorwaarden en minimumeisen, het ondersteunen van processen en het waken voor ongewenste resultaten.

 

Onderdeel e: alternatieven provinciale interventie. Bij het onderzoek naar de mogelijkheden die de provincie ten dienste staan om een doel te bereiken, dienen de verschillende denkbare alternatieven de revue te passeren. Het gaat daarbij evenzeer om instrumenten die door middel van regelgeving worden gecreëerd (zoals geboden en verboden, een vergunningenstelsel en een heffingenstelsel) als om andere middelen (zoals feitelijk optreden van de provincie en subsidies). Overigens brengt het uitgangspunt van de rechtsstaat mee dat ten aanzien van deze andere middelen veelal ook regelingen moeten worden getroffen, bijvoorbeeld in verband met het bieden van rechtswaarborgen.

 

Het onderzoek naar de mogelijkheden tot interventie door de provincie kan ook tot de slotsom leiden dat de provincie de betrokken doelen niet kan realiseren. Dan behoort van interventie door de provincie te worden afgezien.

Het zal van de aard van het betrokken geval afhangen of de in deze aanwijzing bedoelde onderzoeken omvangrijk dienen te zijn of beperkt van aard kunnen blijven. Het is echter wel noodzakelijk dat de in deze aanwijzing bedoelde stappen worden gezet, indien het tot stand brengen van een regeling een van de mogelijkheden tot interventie door de provincie is.

 

Aanwijzing 2.4. Terughoudendheid met toezeggingen

Met het doen van uitspraken en toezeggingen over nieuwe regelingen wordt grote terughoudendheid betracht.

 

Toelichting

 

Om recht te doen aan het in de aanwijzingen 2.3 en 4.24 beschreven afwegings- en verantwoordingsproces moeten niet vooraf al bepaalde voorstellen worden gepresenteerd. Bovendien is het vaak niet of nauwelijks mogelijk daarvan terug te komen, ook niet wanneer daarvoor bij nader inzien goede redenen bestaan.

 

Aanwijzing 2.5. Zelfregulering

Bij het bepalen van de keuze voor een mogelijkheid tot provinciale interventie om een doel te bereiken wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het zelfregulerend vermogen in de maatschappij.

 

Toelichting

 

Uit de eisen van met name efficiëntie en evenredigheid vloeit voort dat voor direct provinciaal ingrijpen slechts plaats is indien van het zelfregulerend vermogen van de maatschappij – ook versterkt met ondersteunende provinciale maatregelen – niet voldoende resultaten te verwachten zijn.

 

Ook indien provinciale interventie in enigerlei vorm noodzakelijk is, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande vormen van zelfregulering. Daartoe wordt voor elk van de aspecten van regulering (te weten: normstelling, toezicht/informatieverzameling, oordeelsvorming en interventies/sanctionering) bezien of kan worden aangesloten bij bestaande zelfreguleringsmechanismen in de maatschappij.

Zie met betrekking tot de toelichting bij de regeling ook aanwijzing 4.25, onderdeel b.

 

Aanwijzing 2.6. Duidelijkheid, eenvoud en bestendigheid

Gestreefd wordt naar duidelijkheid en eenvoud van regelingen en naar een bestendig karakter daarvan.

 

Toelichting

 

Voor de beoordeling of regelgeving duidelijk en eenvoudig is, wordt mede acht geslagen op de eigenschappen van de doelgroep. Bij technische voorschriften die primair gericht zijn tot professionele normadressaten is een ander woordgebruik aanvaardbaar dan bij gedragsvoorschriften die tot burgers in het algemeen zijn gericht.

 

Een regeling is bestendig indien zij niet frequent hoeft te worden gewijzigd. Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid verdient het aanbeveling naar zo groot mogelijke bestendigheid van regelingen te streven. Dit vereist ook dat op weloverwogen wijze de essentiële beleidsmatige keuzes gemaakt zijn alvorens tot het tot stand brengen van een regeling wordt overgegaan.

 

Aanwijzing 2.7. Handhaafbaarheid

  • 1.

    Tot het tot stand brengen van een regeling wordt niet besloten dan nadat is nagegaan of in voldoende mate handhaving te realiseren valt.

  • 2.

    Hierbij wordt onderzocht of handhaving het beste langs bestuursrechtelijke, civielrechtelijke of strafrechtelijke weg dan wel op andere wijze kan plaatsvinden.

 

Toelichting

 

Zie met betrekking tot de toelichting bij de regeling ook aanwijzing 4.25, onderdeel c.

 

Eerste lid: handhavingsmogelijkheden. Voor het realiseren van een met een regeling beoogd doel moet indien nodig handhavend kunnen worden opgetreden. Of handhaving in voldoende mate mogelijk is, dient in dat geval te worden onderzocht voordat tot het tot stand brengen van de regeling wordt besloten. In het bijzonder geldt dit indien de regeling geboden of verboden bevat, maar ook in andere gevallen – bijvoorbeeld met betrekking tot voorschriften die aan een vergunning worden verbonden – is het handhavingsaspect van betekenis.

 

Uit het onderzoek moet blijken welke inspanningen nodig zullen zijn voor de preventieve en repressieve handhaving van een regeling. Over de handhavingsmogelijkheden moet reeds voordat tot het tot stand brengen van de regeling wordt besloten worden overlegd met de instanties die met de uitvoering en handhaving van de regeling zullen worden belast.

 

De volgende uitgangspunten zijn bij de beoordeling van de handhaafbaarheid in ieder geval van belang:

  • a.

    een regel dient zo weinig mogelijk ruimte te laten voor interpretatiegeschillen

  • b.

    uitzonderingsbepalingen moeten tot een minimum worden beperkt

  • c.

    regels behoren zoveel mogelijk te zijn gericht op zichtbare dan wel objectief constateerbare feiten

  • d.

    regels dienen werkbaar te zijn voor degenen tot wie de regels zijn gericht en voor de personen die met handhaving zijn belast.

 

Bij het in deze aanwijzing bedoelde onderzoek dient niet alleen de theoretische handhaafbaarheid beoordeeld te worden, maar ook de feitelijke beschikbaarheid van de voor handhaving noodzakelijke middelen. Gelijktijdig met het besluit om tot regeling over te gaan moet besloten worden die middelen beschikbaar te stellen.

 

Tweede lid: handhavingsmethoden. In dit verband moeten ook de verschillende handhavingsmethoden tegen elkaar worden afgewogen. Daarbij valt in de eerste plaats te denken aan bestuursrechtelijke, civielrechtelijke en strafrechtelijke middelen. Ook kan gedacht worden aan preventieve middelen zoals voorlichting. Voor elk van de repressieve handhavingsmethoden dient verder aandacht te worden besteed aan de mogelijke sancties. Bij de afweging van de verschillende mogelijkheden dienen de lasten die die keuze ten gevolge heeft voor samenleving en provincie in de overweging betrokken te worden. In bepaalde gevallen is het aangewezen niet voor één handhavingsmethode te kiezen maar voor een combinatie van verschillende methoden. Overigens dient ervoor te worden gezorgd dat niet zonder noodzaak wordt voorzien in een cumulatie van sanctiemogelijkheden voor de handhaving van één verplichting.

 

Aanwijzing 2.8. Conflictbeperking

Een regeling wordt op zodanige wijze ingericht dat zij zo weinig mogelijk conflicten oproept. Daartoe wordt onder meer aan het volgende voldaan:

  • a.

    het aantal beslismomenten waartoe toepassing van de regeling aanleiding geeft, wordt tot een minimum beperkt;

  • b.

    ingeval bestuurlijke boetes mogelijk worden gemaakt, worden daarvoor bindende boetemaxima vastgesteld;

  • c.

    de aard en omvang van voorzieningen en andere voordelen, alsmede de toetsingscriteria die bij de toekenning worden gehanteerd, worden zo duidelijk mogelijk omschreven.

 

Toelichting

 

Noodzaak conflictbeperking. Tot op zekere hoogte is het onvermijdelijk dat regelingen waarbij aan de burger lasten worden opgelegd of die hem aanspraak geven op bepaalde voordelen, aanleiding geven tot conflicten. Het is echter gewenst dat de kans op conflicten tot een minimum wordt beperkt. Allereerst vanuit een sociaal-maatschappelijk oogpunt, maar ook om de lasten die verbonden zijn aan de rechtsbescherming ter zake van de toepassing van de regeling, zo laag mogelijk te houden. Gelet hierop dient bij de keuze uit varianten van een regeling ook de mate waarin over de toepassing daarvan conflicten zijn te verwachten, in beschouwing te worden genomen.

 

Conflictopwekkende factoren. Regelingen zijn in bijzondere mate conflictopwekkend indien zij een van de volgende kenmerken vertonen:

  • a.

    het verkrijgen van een voorziening, een restitutie of een ander voordeel wordt afhankelijk gesteld van individueel bepaalde omstandigheden zoals het hebben van een ziekte of gebrek dan wel het zijn van ondernemer

  • b.

    belanghebbenden worden met een reeks van beschikkingen geconfronteerd

  • c.

    aan een uitvoeringsorgaan wordt een ruime mate van discretionaire bevoegdheid gelaten

  • d.

    voor het bepalen van de aard van een voordeel worden slechts vage normen gesteld

  • e.

    het verkrijgen van een voordeel dan wel de verplichting om belasting of een heffing te betalen wordt bepaald door een groot aantal persoonlijke omstandigheden waarvan moet blijken uit door het uitvoeringsorgaan te verifiëren gegevens die de betrokkene verstrekt

  • f.

    er worden voordelen of andere gevolgen verbonden aan bijzondere, niet strikt omschreven omstandigheden

  • g.

    de besluitvorming omtrent het toekennen van voordelen vindt plaats nadat andere organen dan de met de besluitvorming belaste instantie een extern advies hebben uitgebracht dat aan betrokkene bekend wordt gemaakt, maar waarvan de met de besluitvorming belaste instantie nog mag afwijken

  • h.

    er worden gunstige besluiten met een voorlopig karakter genomen, die worden gevolgd door mindere gunstige

  • i.

    aan een orgaan dat bevoegd wordt verklaard tot het opleggen van bestuurlijke sancties, worden ruime grenzen gelaten om de aard en de omvang van de sancties te bepalen

  • j.

    ontwikkelingen in vele uiteenlopende en betrekkelijk smalle sectoren van het maatschappelijk leven worden door middel van een financieel instrument overmatig gestuurd

  • k.

    doelgroepen worden onduidelijk afgebakend.

 

Zie met betrekking tot de toelichting bij de regeling ook aanwijzing 4.25, onderdeel c.

 

Aanwijzing 2.9. Neveneffecten

Bij het opstellen van een regeling wordt tevens bezien welke neveneffecten op bestaande of voorgenomen regelgeving of beleidsvelden kunnen optreden en welke consequenties dit dient te hebben voor het voorstel.

 

Toelichting

 

De opsteller van een regeling draagt de verantwoordelijkheid om, waar nodig in overleg met andere betrokken actoren, zich een zo volledig mogelijk beeld te vormen over de feitelijke en juridische neveneffecten van die regeling en om te bezien tot welke consequenties die bevindingen aanleiding geven.

 

Ter beantwoording van de vraag welke regelingen geraakt worden door het voorstel wordt in ieder geval, door raadpleging van de wetstechnische informatie in het Basiswettenbestand op www.overheid.nl, bezien welke regelingen gebaseerd zijn op, of verwijzen naar de door het voorstel geraakte bepalingen. Verder wordt rekening gehouden met gelijktijdig in ontwikkeling zijnde voorstellen voor regelgeving.

 

Is er sprake van een beoogd neveneffect, dan is een (secundair) doel van het voorstel in het geding. Deze dient dan ook als zodanig te worden aangewezen. Bij onbedoelde neveneffecten moet worden bezien in hoeverre deze de aanvaardbaarheid van een regeling negatief beïnvloeden. Negatieve beïnvloeding kan aanleiding zijn van een regeling af te zien. Anderzijds dient slechts tot het tot stand brengen van een regeling te worden besloten indien zij geschikt lijkt de gekozen doelen te realiseren. Er is sprake van een onzuivere afweging indien positieve maar onbedoelde neveneffecten de doorslag zouden geven om een regeling in te voeren die niet adequaat lijkt voor het verwezenlijken van de gekozen doelen.

 

Welke de negatieve neveneffecten van een regeling zullen zijn, moet steeds in breed verband worden onderzocht. Aandacht verdient daarbij onder meer in hoeverre een maatregel van verstorende invloed zal zijn op het effect dat bestaande regelingen hebben. De werking van een regeling kan worden verstoord doordat een nieuwe regeling het voor de justitiabele minder aantrekkelijk of eenvoudig maakt aan eerstbedoelde regeling te voldoen. Voorts kan een nieuwe regeling naast reeds bestaande regelingen tot gevolg hebben dat een zodanige cumulatie van verplichtingen ontstaat dat de bereidheid tot naleving afneemt.

 

Zie met betrekking tot de toelichting bij de regeling ook aanwijzing 4.25, onderdeel b.

 

Aanwijzing 2.10. Lasten voor de maatschappij en de overheid

Bij de keuzes met betrekking tot vorm en inhoud van een regeling wordt gestreefd naar zo beperkt mogelijke lasten voor burgers, bedrijven en instellingen, alsmede voor de overheid zelf.

 

Toelichting

 

Deze aanwijzing staat niet in de weg aan het opleggen van lasten daar waar dat een bewust geaccepteerde, noodzakelijke consequentie is van het gekozen sturingsinstrument. Wel moet zoveel mogelijk voorkomen worden dat lasten worden opgelegd die niet bijdragen aan het bereiken van het doel van de regeling, of indien alternatieven bestaan waarmee hetzelfde resultaat op lastenluwere wijze bereikt kan worden. Bij het maken van een keuze tussen verschillende varianten voor een regeling kan het noodzakelijk zijn de lasten voor de overheid af te wegen tegen de lasten voor de maatschappij.

 

Bij lasten voor de maatschappij moet worden gedacht aan:

  • a.

    inhoudelijke nalevingskosten

  • b.

    administratieve lasten.

 

Bij lasten voor de overheid kan worden gedacht aan:

  • a.

    lasten die rechtstreeks zijn gemoeid met de uitvoering van de regeling, zoals voorlichting, het behandelen van aanvragen voor vergunningen en ontheffingen, de inning van belastingen en heffingen en de uitvoering van in de regeling voorgeschreven feitelijke handelingen

  • b.

    lasten die voortvloeien uit in de regeling vervatte procedurele voorschriften, zoals voorschriften inzake verplichte advisering, inspraak, vormen van preventief toezicht, planning, verslagleggingsverplichtingen en evaluatieverplichtingen

  • c.

    lasten die verband houden met het toezicht op de naleving en met de handhaving van de regeling (wat de handhaving betreft gaat het om lasten in verband met onder meer de van overheidswege gefinancierde rechtshulp, het openbaar ministerie, de politie, het gevangeniswezen, andere justitiële diensten en de rechtspraak)

  • d.

    lasten die voortvloeien uit de rechtsbescherming, zoals lasten in verband met de van overheidswege gefinancierde rechtshulp, met de behandeling van bezwaarschriften en met de rechtspraak en lasten voor uitvoerende instanties als gevolg van procedures.

 

Het brengen van meer doelen binnen één regeling kan de uitvoering van die regeling ingewikkelder maken en daarmee de voor de overheid met die regeling gemoeide lasten doen toenemen. Aan de andere kant zal het voor de burger vaak belastender zijn om met diverse, naast elkaar werkende regelingen te worden geconfronteerd dan met één geïntegreerde regeling.

 

Zie met betrekking tot de toelichting bij de regeling aanwijzing 4.25, onderdeel e.

 

Aanwijzing 2.11. Evenredigheid

De voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een voorgenomen regeling mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen doelen.

 

Toelichting

 

Ook wanneer geen minder bezwarende, even effectieve alternatieven worden gezien voor de voorgenomen regeling dient de vraag gesteld te worden of de ernst en omvang van het probleem de lasten en negatieve consequenties kunnen rechtvaardigen die de voorgenomen regeling in het leven zou roepen. Dit is met name een punt van aandacht bij regelgeving die als directe reactie op een incident wordt voorgesteld, omdat op dat moment nog niet altijd voldoende kennis bestaat over de objectieve noodzaak en redelijkheid van de voorgestelde maatregel.

 

Deze aanwijzing correspondeert met artikel 3:4, tweede lid, Awb.

 

Aanwijzing 2.12. Normering bestuursbevoegdheden

  • 1.

    Bij de toekenning van bestuursbevoegdheden wordt de uitoefening daarvan zoveel mogelijk genormeerd.

  • 2.

    Met het oog hierop worden discretionaire bevoegdheden en bevoegdheden met vage toepassingscriteria niet toegekend, tenzij daarvoor goede gronden zijn.

 

Toelichting

 

Teneinde de burger voldoende rechtswaarborgen te bieden, behoren bestuursbevoegdheden zo nauwkeurig mogelijk wettelijk te worden ingekaderd. Dit geldt evenzeer voor bestuursinstrumenten die de overheid op zich ook zonder wettelijke grondslag zou kunnen hanteren (bijvoorbeeld het verlenen van incidentele subsidies). Zie ook aanwijzing 2.8.

 

Met het oog op de wenselijkheid rechtswaarborgen te bieden, dient ook ten aanzien van elke bevoegdheid te worden bezien in welke mate rechtsbescherming noodzakelijk is. Daarbij geldt als uitgangspunt het in de Algemene wet bestuursrecht neergelegde stelsel van rechtsbescherming.

 

Aanwijzing 2.13. Verenigbaarheid met hoger recht

Bij het opstellen van een regeling wordt onderzocht welke hogere regels de vrijheid van regeling ten aanzien van het betrokken onderwerp hebben ingeperkt.

 

Toelichting

 

Bij hogere regels kan het gaan om internationale regelingen of bindende EU-rechtshandelingen, het Statuut, grondwettelijke voorschriften, rechtsbeginselen en regels die zijn neergelegd in een wet in formele zin. Wat de internationale regels betreft valt in het bijzonder te denken aan het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Wat EU-regelgeving en andere regelgeving betreft valt, behalve aan richtlijnen, verordeningen en besluiten, te denken aan algemene leerstukken als het burgerschap van de Europese Unie, het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal, gegevensbescherming en de Europese mededingingsregels.

 

Op het terrein van diensten kan in het bijzonder gedacht worden aan de Dienstenrichtlijn: Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU 2006, L 376). Zie ook de aanwijzingen 5.12 en 5.13.

 

Voor wat betreft de gegevensbescherming wordt gewezen op Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016, 119). Zie ook aanwijzing 5.15.

 

Voor wat betreft het staatsteunrecht zijn onder meer de volgende verordeningen van belang:

  • -

    Verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187) (algemene groepsvrijstellingsverordening)

  • -

    Verordening (EU) 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193) (landbouwgroepsvrijstellingsverordening)

  • -

    Verordening (EU) 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352) (de-minimis verordening)

  • -

    Verordening (EU) 1408/2013 van de Europese Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PBEU 2013 L352/9) (landbouw de-minimis verordening).

 

Van de rechtsbeginselen kunnen worden genoemd de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het rechtszekerheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.

Zie met betrekking tot de toelichting bij de regeling aanwijzing 4.25, onderdeel f.

 

§ 2.2. Algemeen verbindende voorschriften

 

Aanwijzing 2.14. Bevoegdheid tot het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften

  • 1.

    Algemeen verbindende voorschriften worden vanwege de provincie in beginsel vastgesteld door Provinciale Staten.

  • 2.

    Door Gedeputeerde Staten of de commissaris van de Koning kunnen algemeen verbindende voorschriften slechts worden vastgesteld voor zover de bevoegdheid daartoe uitdrukkelijk bij of krachtens de wet is voorzien. Van de mogelijkheid die artikel 152 van de Provinciewet biedt om regelgevende bevoegdheid over te dragen aan Gedeputeerde Staten wordt alleen gebruikgemaakt voor het stellen van nadere regels van technische of administratieve aard, voor het uitwerken van de details van een regeling, voor het stellen van voorschriften die dikwijls wijziging behoeven en van voorschriften waarvan te voorzien is dat zij mogelijk met grote spoed moeten worden vastgesteld.

  • 3.

    Algemeen verbindende voorschriften kunnen ook door een commissie als bedoeld in artikel 81 van de Provinciewet worden vastgesteld, indien die bevoegdheid is toegekend met inachtneming van artikel 152 van de Provinciewet.

 

Toelichting

 

Deze aanwijzing houdt ook in dat de bevoegdheid tot vaststelling van algemeen verbindende voorschriften noch krachtens delegatie, noch krachtens mandaat mag worden toegekend aan een ambtelijke functionaris die geen zelfstandig bestuursorgaan is. Aan zo'n functionaris kan wel de bevoegdheid worden toegekend regels te geven omtrent het functioneren van zijn eigen organisatie.

 

Aanwijzing 2.15. Primaat van Provinciale Staten

Bij verdeling van de elementen van een regeling over een verordening en daaronder vallende (nadere) regelingen bevat de verordening ten minste de hoofdelementen van de regeling. Bij de keuze welke elementen in de verordening zelf regeling moeten vinden en ter zake van welke elementen delegatie is toegestaan, dient het primaat van Provinciale Staten als richtsnoer.

 

Toelichting

 

Betrokkenheid Provinciale Staten. Het primaat van Provinciale Staten in haar kaderstellende rol dient niet aldus te worden verstaan dat Provinciale Staten bij alle onderdelen van een regeling rechtstreeks moeten worden betrokken. Lang niet alle onderdelen van een regeling zijn van die betekenis dat directe invloed van Provinciale Staten op de vaststelling daarvan in de rede ligt. De mogelijkheid die Provinciale Staten hebben het beleid van Gedeputeerde Staten achteraf te controleren, is dan voldoende.

 

Gelet op het vorenstaande dient voor de keuze welke elementen van een regeling in de verordening moeten worden geregeld en ter zake van welke elementen delegatie toelaatbaar is, steeds te worden onderzocht welke elementen van een regeling zo gewichtig zijn dat Provinciale Staten rechtstreeks bij de vaststelling moeten worden betrokken. Aldus moeten ten minste de hoofdelementen van een regeling in de verordening worden opgenomen.

 

Hoofdelementen van de regeling. Hoofdelementen zijn in ieder geval de reikwijdte en de structurele elementen van de regeling. Veelal zullen daartoe ook de voornaamste duurzame normen behoren. Het kan echter uit een oogpunt van toegankelijke regelgeving beter zijn om in de verordening over een bepaald onderwerp geen materiële normen op te nemen, maar aan Gedeputeerde Staten over te laten een integrale materiële regeling tot stand te brengen.

 

De aanwijzing ziet niet op rechtspositionele regelingen ten aanzien van overheidspersoneel, aangezien deze in belangrijke mate een intern karakter hebben.

 

Zie met betrekking tot de toelichting bij de regeling ook aanwijzing 4.25, onderdeel g.

 

§ 2.3. Delegatie en mandaat van regelgevende bevoegdheid

 

Aanwijzing 2.16. Begrenzing delegatie

Delegatie van regelgevende bevoegdheid wordt in de delegerende regeling zo concreet en nauwkeurig mogelijk begrensd.

 

Toelichting

 

Voor de begrenzing van gedelegeerde regelgevende bevoegdheid kan worden gedacht aan het concretiseren van de omstandigheden waarin van de gedelegeerde bevoegdheid gebruik mag worden gemaakt, van de te regelen onderwerpen en van de doeleinden waartoe zij mag worden gebruikt.

 

Aanwijzing 2.17. Toelaatbaarheid delegatie aan Gedeputeerde Staten

Delegatie van regelgevende bevoegdheid aan Gedeputeerde Staten wordt beperkt tot voorschriften van administratieve aard, uitwerking van de details van een regeling, voorschriften die dikwijls wijziging behoeven en voorschriften waarvan te voorzien is dat zij mogelijk met grote spoed moeten worden vastgesteld.

 

Toelichting

 

Bij delegatie van regelgevende bevoegdheid aan Gedeputeerde Staten wordt artikel 152 van de Provinciewet in acht genomen.

 

Aanwijzing 2.18. Terminologie “regels” en “nadere regels”

Bij delegatie van regelgevende bevoegdheid aan Gedeputeerde Staten wordt over “regels stellen” gesproken, indien in de delegerende regeling over het betrokken onderwerp nog niets is geregeld. In andere gevallen wordt over “nadere regels stellen” gesproken.

 

Toelichting

 

Voorbeelden

  • -

    Gedeputeerde Staten stellen nadere regels in de vorm van subsidieregelingen voor het verstrekken van subsidies op de volgende beleidsterreinen (…).

  • -

    Gedeputeerde Staten kunnen nadere regels vaststellen voor:

    • a.

      het veranderen van de provinciale weg;

    • b.

      het gebruiken van de provinciale weg anders dan voor verkeersdoeleinden.

 

Aanwijzing 2.19. Afwijking bij lagere regelgeving

In een hogere regeling wordt niet toegestaan dat daarvan bij lagere regeling wordt afgeweken.

 

Toelichting

 

Een lagere regelgever heeft niet de bevoegdheid om van een regeling van een hogere regelgever af te wijken, tenzij de hogere regelgever de lagere daartoe bevoegd verklaart. Met de term afwijken wordt gedoeld op de situatie dat de lagere regelgeving bepalingen bevat die niet slechts uitwerking of invulling inhouden van bepalingen in een hogere regeling, maar daarmee als het ware “strijdig” zijn. Ook al is een dergelijke constructie strikt genomen geoorloofd, zij leidt tot onoverzichtelijke regelgeving en dient derhalve in beginsel niet te worden toegepast.

 

Aanwijzing 2.20. Wijziging door lagere regeling

  • 1.

    In een hogere regeling wordt niet toegestaan dat deze bij lagere regeling wordt gewijzigd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      het volgens vaste systematiek aanpassen van bijvoorbeeld bedragen, tarieven en percentages;

    • b.

      regelgevingstechnische aanpassingen van verwijzingen naar bindende EU-rechtshandelingen en verdragen of onderdelen daarvan.

  • 3.

    In een delegatiebepaling waarin wijziging van een hogere regeling door een lagere regeling mogelijk wordt gemaakt, wordt, evenals in de lagere regeling, uitsluitend de term “wijzigen” of “vervangen” gebruikt.

 

Toelichting

 

Eerste en tweede lid. Tegen wijziging van een regeling bij regeling van lagere orde bestaat hetzelfde bezwaar als in aanwijzing 2.19 ten aanzien van afwijking van een regeling bij regeling van lagere orde is geformuleerd, namelijk dat dit onoverzichtelijke regelgeving in de hand werkt. Daarom wordt ook slechts voor twee specifieke gevallen een uitzondering gemaakt, namelijk voor wijziging volgens vaste systematiek van bijvoorbeeld tarieven, bedragen en percentages en voor technische wijziging van verwijzingen naar (onderdelen van) bindende EU-rechtshandelingen of verdragen.

 

Voorbeeld:

Gedeputeerde Staten zijn bevoegd de in deze verordening opgenomen grenzen van een werkingsgebied te wijzigen als één of meer van de volgende gevallen zich voordoet:

(…)

  • e.

    de begrenzing van een gebied is niet langer in overeenstemming met een bestemmingsplan dat overeenkomstig artikel 3.8, derde lid, Wet ruimtelijke ordening is vastgesteld. (artikel 5.3, eerste lid, onder e, van de Interim omgevingsverordening Noord-Brabant)

 

Van regelgevingstechnische aanpassing van verwijzingen is sprake indien onderdelen van een bindende EU-rechtshandeling of verdrag zijn vernummerd of indien een bindende EU-rechtshandeling in het kader van “codificatie” opnieuw is vastgesteld, zonder dat sprake is van inhoudelijke wijziging. De aanpassing van een verwijzing heeft dan een zuiver regelgevingstechnisch karakter en is veelal spoedeisend vanwege het ontbreken van een implementatietermijn.

 

Derde lid. Gebruik van andere termen (zoals herzien, aanpassen, in de plaats treden, indexeren) leidt tot onduidelijke delegatieopdrachten. Om die reden wordt in de delegatiebepaling de term “wijzigen” of “vervangen” gebruikt en wordt de gedelegeerde regeling als een wijzigingsregeling vormgegeven. Ook bepalingen die opdracht geven tot wijziging of vervanging “van rechtswege” worden niet gebruikt. Zie ook aanwijzing 6.1.

 

Aanwijzing 2.21. Tijdstip vaststellen regeling

Een regeling van Gedeputeerde Staten wordt niet eerder vastgesteld dan nadat de verordening waarop deze is gebaseerd, is vastgesteld.

 

Toelichting

 

Een uitvoeringsregeling kan niet eerder in werking treden of verder terugwerken dan de delegerende regeling.

 

§ 2.4. Harmonisatie

 

Aanwijzing 2.22. Harmonisatie van regelgeving

  • 1.

    In gevallen waarin soortgelijke onderwerpen worden geregeld, wordt gestreefd naar harmonisatie van regelgeving.

  • 2.

    Bij wijziging van een regeling wordt nagegaan welke wijzigingen uit een oogpunt van harmonisatie kunnen worden meegenomen.

 

Toelichting

 

Eerste lid. Harmonisatie verdient des te meer aandacht indien het gaat om onderwerpen binnen één beleidsterrein. Indien het gaat om binnen één regeling geregelde onderwerpen, is harmonisatie in ieder geval geboden. Hetzelfde geldt indien een wettelijke regeling op meer dan één plaats voorziet in een provinciale medebewindsverordening. In dat geval worden de vast te stellen bepalingen in één provinciale verordening opgenomen. Overigens mag harmonisatie uiteraard niet aan het doorvoeren van wenselijke vernieuwingen in de weg staan.

 

Tweede lid. Wijziging van een regeling kan soms een goede aanleiding zijn om gelijktijdig de regeling zoveel mogelijk naar vorm en inhoud met vergelijkbare regelingen in overeenstemming te brengen. In dergelijke gevallen zal noodzakelijkerwijs de wens van harmonisatie wel moeten worden afgewogen tegen de regelgevingslasten en het tijdsbeslag die met de harmonisatie gemoeid zijn.

 

Aanwijzing 2.23. Afwijken van algemene regelingen

In een bijzondere regeling wordt alleen afgeweken van een algemene regeling, indien dit noodzakelijk is. Een afwijking wordt in het voorstel tot vaststelling van de bijzondere regeling gemotiveerd.

 

Toelichting

 

Met algemene regelingen worden bedoeld regelingen die algemene regels voor een rechtsgebied geven. Als algemene regeling moet in ieder geval worden beschouwd de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant.

 

Aanwijzing 2.24. Terminologie Algemene wet bestuursrecht

  • 1.

    De termen bestuursorgaan, belanghebbende, besluit, beschikking, aanvraag, beleidsregel, administratieve rechter, bezwaar, administratief beroep, beroep, subsidie, subsidieplafond, dwangbevel, overtreder, toezichthouder, last onder bestuursdwang, last onder dwangsom, bestuurlijke boete, mandaat en delegatie worden in bestuursrechtelijke regelingen gebruikt in de betekenis die daaraan is gegeven in de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    De termen adviseur, overtreding, bestuurlijke sanctie, herstelsanctie, bestraffende sanctie en goedkeuring worden in bestuursrechtelijke regelingen zoveel mogelijk gebruikt in de betekenis die daaraan is gegeven in de Algemene wet bestuursrecht.

 

Toelichting

 

In regelgeving wordt eenheid in terminologie nagestreefd. Dit streven is in het bijzonder van belang bij het gebruik van de centrale begrippen uit het bestuursrecht. De in het eerste lid genoemde begrippen hebben in de Awb een algemeen geldende betekenis gekregen en behoren daarom ook in andere bestuursrechtelijke regelgeving in die betekenis te worden gebruikt. Ook overigens verdient het aanbeveling de begrippen in deze zin te gebruiken. De in het tweede lid genoemde begrippen gelden formeel alleen binnen de Awb zelf. Het is echter van belang in de bijzondere bestuursrechtelijke regelgeving ook bij die begrippen aan te sluiten.

 

Voor reacties in het kader van inspraakprocedures wordt niet de term “bezwaar” gebruikt, maar “zienswijzen” of “bedenkingen”.

 

Aanwijzing 2.25. Bekendmaking en mededeling

  • 1.

    Voor de kennisgeving van een besluit aan de daarbij betrokkenen waardoor het besluit zijn werking als rechtshandeling kan verkrijgen, wordt de term bekendmaking gebruikt.

  • 2.

    In de overige gevallen wordt de term mededeling gebruikt.

 

Toelichting

 

Het onderscheid tussen “bekendmaking” en “mededeling” is van belang met het oog op afdeling 3.6 Awb.

 

Hoofdstuk 3. Aspecten van vormgeving

 

§ 3.1. Algemene terminologische punten

 

Aanwijzing 3.1. Beknoptheid

Bepalingen worden beknopt geformuleerd.

 

Toelichting

 

Indien bij het ontwerpen van een bepaling een sluitende, maar ingewikkelde formulering is gevonden, dient steeds te worden nagegaan of het niet eenvoudiger kan. Ook dient men bedacht te zijn op het weglaten van overbodige woorden. Dus bijvoorbeeld niet “Het bepaalde in het tweede lid van artikel 5 is van toepassing”, maar “Artikel 5, tweede lid, is van toepassing”.

 

Aanwijzing 3.2. Terminologie “moeten” en “dienen”

Voorschriften worden niet met behulp van de werkwoorden “moeten” of “dienen” geformuleerd, tenzij dit onvermijdelijk is.

 

Toelichting

 

Dus bijvoorbeeld niet: “Het verzoekschrift dient te worden gemotiveerd”, maar: “Het verzoekschrift wordt gemotiveerd”. Deze aanwijzing heeft alleen betrekking op de formulering van voorschriften in de regeling zelf. Tegen gebruik van de woorden “moeten” of “dienen” in de toelichting bij een regeling bestaat geen bezwaar.

 

Aanwijzing 3.3. Duidelijkheid

  • 1.

    Het normale spraakgebruik wordt zoveel mogelijk gevolgd.

  • 2.

    Woorden waarvan de betekenis te weinig bepaald of onduidelijk is, worden niet gebruikt.

 

Toelichting

 

Zie ook aanwijzing 5.1.

 

Aanwijzing 3.4. Terminologie medebewinds- en uitvoeringsregelingen

Voor de terminologie van een medebewindsregeling of een uitvoeringsregeling wordt aangesloten bij die van de regeling waarop zij is gebaseerd.

 

Toelichting

 

Dit geldt ook voor de structuur van uitvoeringsregelingen: zie aanwijzing 3.51. Zie tevens aanwijzing 5.3.

 

Aanwijzing 3.5. Woordenlijst Nederlandse Taal

De Woordenlijst Nederlandse Taal wordt gevolgd, tenzij woorden die uit vreemde talen afkomstig zijn of van vreemde talen zijn afgeleid, de bedoeling duidelijker weergeven dan Nederlandse woorden en in het spraakgebruik ingang hebben gevonden.

 

Aanwijzing 3.6. Uniformiteit van begrippen

  • 1.

    Hetzelfde begrip wordt niet met verschillende termen aangeduid.

  • 2.

    Dezelfde term wordt niet voor verschillende begrippen gebruikt.

 

Toelichting

 

Vooral binnen één regeling dient deze aanwijzing in acht te worden genomen. Ook bij verwante regelgeving is zij echter van belang. Zie ook aanwijzing 3.4.

 

Aanwijzing 3.7. Sekseneutrale persoonsaanduidingen

  • 1.

    Indien mogelijk worden persoonsaanduidingen gebruikt die sekseneutraal zijn.

  • 2.

    Combinaties van aanduidingen van mannen en vrouwen worden niet gebruikt.

 

Toelichting

 

Eerste lid. Gebruik bijvoorbeeld “verloskundige” in plaats van “vroedvrouw” en “degene die” in plaats van “hij die”. Zie ook aanwijzing 3.3, eerste lid.

 

Tweede lid. Formuleringen als “werknemer/werkneemster”, “werknemer(-neemster)” of “hij/zij die” worden niet gebruikt.

 

Aanwijzing 3.8. Afkortingen

  • 1.

    Afkortingen worden alleen gebruikt indien dit redelijkerwijs niet te vermijden is. Bij gebruik ervan worden zij in de begripsbepalingen opgenomen.

  • 2.

    Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en commissaris van de Koning worden voluit geschreven.

 

Toelichting

 

Zie voor de aanduiding van valuta en meeteenheden de aanwijzingen 3.18 en 3.19, voor de vermelding van vindplaatsen de aanwijzingen 3.33 tot en met 3.37, voor het gebruik van afkortingen in een citeertitel aanwijzing 4.18, eerste lid, en voor de verkorte aanhaling van regelingen of verdragen in toelichtingen de aanwijzingen 3.27, 3.31, derde lid, 4.17, derde lid, en 4.31. Ook in opschriften van artikelen (zie aanwijzing 3.45) mogen afkortingen worden gebruikt, indien dat nodig is om het opschrift beknopt te houden.

 

Aanwijzing 3.9. Ficties

Formulering van een regel in de vorm van een fictie wordt vermeden.

 

Toelichting

 

Een fictie in een wettelijk voorschrift (“wordt geacht”) levert een onweerlegbaar rechtsvermoeden op. Vaak is het mogelijk in plaats van een fictie de vorm te kiezen van een gelijkstelling of het van overeenkomstige toepassing verklaren van andere regels. Zie ook aanwijzing 5.1, tweede lid.

 

Aanwijzing 3.10. Uitdrukking “voor zover”

  • 1.

    In plaats van “indien en voor zover” wordt de uitdrukking “voor zover” gebruikt.

  • 2.

    De uitdrukking “voor zover” wordt in een wettelijk voorschrift slechts gebruikt in de betekenis van “in de mate dat “.

 

Toelichting

 

Een aanspraak op vergoeding van schade “indien” deze een bepaald bedrag te boven gaat, geeft aanspraak op vergoeding van de volledige schade, wanneer aan de voorwaarde is voldaan dat deze hoger is dan het drempelbedrag. Een aanspraak op vergoeding van schade “voor zover” deze meer bedraagt dan een bepaald bedrag, geeft daarentegen slechts aanspraak op vergoeding voor het deel van de schade dat dat bedrag te boven gaat.

 

Aanwijzing 3.11. Uitdrukking “en/of”

Het gebruik van de uitdrukking “en/of” blijft achterwege.

 

Toelichting

 

Indien in een opsomming van gevallen “of” wordt gebruikt, is daaronder mede begrepen de situatie dat meer dan een van de genoemde gevallen zich tegelijk voordoen. Zie ook aanwijzing 3.48. Om tot uitdrukking te brengen dat twee of meer genoemde gevallen zich niet gelijktijdig kunnen voordoen kan gebruikgemaakt worden van woorden als “hetzij” of “dan wel”.

 

Aanwijzing 3.12. Gebruik van haakjes

Zinnen of zinsneden worden niet tussen haakjes geplaatst.

 

Toelichting

 

Plaatsing van zinnen of zinsneden tussen haakjes leidt tot onduidelijkheden in de regelgeving. Wel kan dit aanvaardbaar zijn, als het een enkel woord betreft. Zie bijvoorbeeld artikel 70 van de Grondwet. Zie ook aanwijzing 3.23 voor het in een wijzigingsregeling aanhalen van zinsneden met gebruikmaking van haakjes.

 

Aanwijzing 3.13. Uitdrukking “tot en met”

Het einde van een periode of reeks wordt aangeduid met de uitdrukking “tot en met”.

 

Toelichting

 

Het gebruik van een streepje of het woord “tot” kan tot misverstand aanleiding geven. Zie ook aanwijzing 5.31, tweede lid.

 

Voorbeelden

  • -

    Het eerste tot en met vierde lid zijn niet van toepassing

  • -

    Aanvragen kunnen worden ingediend in de periode van 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017.

 

Aanwijzing 3.14. Uitdrukkingen “onderscheidenlijk” en “c.q.”

  • 1.

    De uitdrukking “onderscheidenlijk” wordt gebruikt overeenkomstig het volgende voorbeeld:

    Indien het betreft de verkiezing van de leden van provinciale staten of de gemeenteraad, geschiedt de kennisgeving op de in de provincie, onderscheidenlijk de gemeente, gebruikelijke wijze.

  • 2.

    Het gebruik van de uitdrukking “c.q.” blijft achterwege.

 

Toelichting

 

In plaats van “onderscheidenlijk” kan ook “respectievelijk” worden gebruikt.

 

Aanwijzing 3.15. Overeenstemming en overleg

  • 1.

    De uitdrukking dat een bevoegdheid wordt uitgeoefend “in overeenstemming met” wordt gebruikt indien vereist is dat het overleg tot overeenstemming leidt.

  • 2.

    In de overige gevallen wordt “na overleg met” gebruikt.

 

Toelichting

 

De uitdrukking “in overleg met” wordt vermeden.

 

Aanwijzing 3.16. Aanduiding “ontwerpbesluit”

Een ontwerp voor een verordening wordt vanaf het voorleggen aan Gedeputeerde Staten in officiële stukken aangeduid als “ontwerpbesluit”.

 

Aanwijzing 3.17. Ambtelijke organisatie

Het geheel van provinciale onderdelen wordt aangeduid als "ambtelijke organisatie".

 

Toelichting

 

Deze benaming is ontleend aan artikel 158, eerste lid, onder c, van de Provinciewet.

 

Aanwijzing 3.18. Aanduiding bedragen

Voor de aanduiding van bedragen in euro's wordt het euroteken “€” gebruikt.

 

Toelichting

 

Tussen de valuta-aanduiding en het bedrag wordt, ook bij gebruik van het euroteken, een spatie geplaatst. Duizendtallen worden steeds met een punt gescheiden.

Voorbeelden

  • -

    € 12,75

  • -

    € 14

  • -

    € 25.000

 

Aanwijzing 3.19. Aanduiding meeteenheden

Voor meeteenheden worden de wettelijk vastgestelde aanduidingen gebruikt.

 

Toelichting

 

Zie voor deze aanduidingen het Meeteenhedenbesluit 2006. Hierin wordt uitvoering gegeven aan de desbetreffende EU-richtlijnen.

 

§ 3.2. Aanhaling en verwijzing

 

Aanwijzing 3.20. Verwijzingen

  • 1.

    Verwijzing naar andere bepalingen wordt vermeden indien de toegankelijkheid van de regeling daardoor onnodig wordt geschaad.

  • 2.

    Verwijzing naar bepalingen die zelf een verwijzing inhouden en verwijzing naar latere bepalingen van de regeling worden bij voorkeur vermeden.

  • 3.

    In een regeling wordt niet verwezen naar een met name genoemde lagere regeling.

  • 4.

    Verwijzing binnen een artikel wordt zoveel mogelijk vermeden.

 

Toelichting

 

Eerste lid. Verwijzing kan wenselijk zijn indien anders meermalen in een regeling dezelfde bepaling zou moeten worden uitgeschreven.

 

Tweede lid. Met name bij begripsbepalingen zal verwijzing naar latere bepalingen onvermijdelijk kunnen zijn.

 

Derde lid. Door een lagere regeling niet met name te noemen maar te verwijzen naar de grondslag waarop die regeling berust, blijft een verwijzing ook geldig bij wijziging of vervanging van de lagere regeling waarnaar inhoudelijk verwezen wordt.

 

Vierde lid. Het komt de leesbaarheid ten goede om binnen een artikel geen onnodige verwijzingen tussen de verschillende leden of onderdelen van dat artikel op te nemen. Indien bijvoorbeeld uit het eerste lid van een artikel duidelijk blijkt dat het artikel slechts betrekking heeft op aanvragen van een bepaald type vergunning, kan in de verdere leden van het artikel worden volstaan met “de aanvraag”. Het is dan niet nodig om in die verdere leden van “een aanvraag als bedoeld in het eerste lid” te spreken. Nadere precisering is uiteraard wel nodig, indien het eerste lid op verschillende soorten aanvragen ziet, en de in een verder lid vervatte uitwerking slechts op één daarvan betrekking heeft.

 

Voorbeeld bij het derde lid

Het is verboden om nicotinehoudende vloeistof, tabaksproducten en aanverwante producten in de handel te brengen, indien die producten niet aan de krachtens artikel 2, eerste, tweede, en vijfde lid, gestelde eisen voldoen. (Artikel 3, eerste lid, van de Tabaks- en rookwarenwet)

 

Voorbeeld bij het vierde lid

  • 1.

    Een ieder kan het bureau schriftelijk verzoeken een advies uit te brengen omtrent de toepasselijkheid van de in artikel 75, eerste lid, genoemde nietigheidsgronden op een krachtens deze rijkswet verleend octrooi.

  • 2.

    Het verzoek bevat een gemotiveerde aanduiding van de aan artikel 75, eerste lid, ontleende bezwaren tegen het verleende octrooi waaromtrent een advies wordt verlangd.

  • 3.

    Bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur worden regels gesteld met betrekking tot de voor het advies verschuldigde vergoeding. (Artikel 84 van de Rijksoctrooiwet 1995)

 

Aanwijzing 3.21. Verbijzondering verwijzing

  • 1.

    De verwijzing naar een regeling wordt zo mogelijk verbijzonderd tot een verwijzing naar artikelen.

  • 2.

    Indien dit de duidelijkheid van de verwijzing vergroot, wordt de verwijzing naar een artikel verbijzonderd tot een verwijzing naar een onderdeel van het artikel.

 

Aanwijzing 3.22. Terminologie verwijzing

  • 1.

    Verwijzing naar een lid van een artikel geschiedt overeenkomstig het volgende voorbeeld: Artikel 5, tweede lid, is van toepassing.

  • 2.

    Naar het voorafgaande artikel of lid van een artikel wordt verwezen door vermelding van het nummer van dat artikel of lid.

  • 3.

    Verwijzing naar een onderdeel van een opsomming geschiedt met behulp van de aanduidingen “onder” of “onderdeel”. Verwijzing naar een verdere onderverdeling geschiedt met een combinatie van deze aanduidingen of met behulp van de aanduiding “subonderdeel”.

  • 4.

    Indien de aard van een verwijzing dit noodzakelijk maakt, wordt bij verwijzing naar een onderdeel van een opsomming mede verwezen naar de aanhef van de opsomming.

 

Toelichting

 

Vermeldingen als “lid 2”, “sub a” of “letter b” worden dus vermeden. Bij verwijzing naar een onderdeel van een opsomming wordt na de letter- of cijferaanduiding geen punt geplaatst. Alleen in opsommingen zelf wordt na de letter- of cijferaanduiding een punt geplaatst: zie aanwijzing 3.47, eerste lid, onderdeel a.

 

Voorbeelden bij het derde lid

  • -

    de personen, genoemd in artikel 5, onder b

  • -

    artikel 8, onderdeel c, vervalt

  • -

    de gevallen, bedoeld in artikel 10, onderdeel a, onder 2°

  • -

    in artikel 2, derde lid, onderdeel c, vervallen de subonderdelen 2° en 5°, onder vernummering van de subonderdelen 6° en 7° tot 2° en 3°.

 

Voorbeeld bij het vierde lid

  • -

    artikel 9, eerste lid, aanhef en onderdeel b.

 

Aanwijzing 3.23. Aanduidingen “zin” en “zinsnede”

  • 1.

    Een volledige zin wordt aangeduid als “zin”, een deel van een zin als “zinsnede”.

  • 2.

    Indien een zinsnede wordt aangehaald door vermelding van de volledige tekst of van het begin en einde daarvan, kan de aanduiding “zinsnede” worden weggelaten.

 

Toelichting

 

Tweede lid. Het aanhalen van lange zinsneden kan ook geschieden met gebruik van dubbele haakjes: zie het tweede voorbeeld. Zie ook aanwijzing 6.8.

 

Voorbeelden bij het tweede lid

  • -

    In het tweede lid vervalt “wanneer hij daarin heeft toegestemd”

  • -

    In artikel 4 vervalt “indien (...) geëindigd”.

 

Aanwijzing 3.24. Terminologie “genoemd”, “bedoeld” en “als bedoeld”

  • 1.

    Met de uitdrukking “genoemd” wordt verwezen naar personen, zaken of onderwerpen die met name worden aangeduid.

  • 2.

    Met de aanduiding “bedoeld” wordt verwezen naar personen, zaken of onderwerpen die in algemene of omschrijvende zin worden aangeduid.

  • 3.

    De aanduiding “als bedoeld” wordt gebruikt indien het voorafgaande begrip een onbepaald lidwoord of geen lidwoord heeft.

 

Toelichting

 

Voorbeelden

  • -

    de organen, genoemd in artikel 5, (met komma's)

  • -

    de omstandigheden, bedoeld in artikel 8, (met komma's)

  • -

    een aantekening als bedoeld in artikel 15 (zonder komma's).

 

Aanwijzing 3.25. Terminologie “van (overeenkomstige) toepassing”

  • 1.

    De uitdrukking “is van toepassing” wordt gebruikt indien de bepaling waarnaar wordt verwezen, letterlijk kan worden toegepast.

  • 2.

    De uitdrukking “is van overeenkomstige toepassing” wordt gebruikt indien de bepaling waarnaar wordt verwezen, niet geheel letterlijk kan worden toegepast, maar misverstand over de toe te passen tekst uitgesloten is.

  • 3.

    De uitdrukking “is van [overeenkomstige] toepassing, met dien verstande dat ...” wordt gebruikt indien de bepaling waarnaar wordt verwezen, gedeeltelijk of met wijziging van bepaalde onderdelen moet worden toegepast.

 

Aanwijzing 3.26. Aanduiding “deze verordening” of “deze regeling”

De aanduiding “deze verordening” dan wel “deze regeling” wordt uitsluitend gehanteerd bij verwijzing naar een ander onderdeel van de verordening dan wel regeling zelf waarin de verwijzing is opgenomen.

 

Toelichting

 

Gebruik van de aanduiding “deze verordening” dan wel “deze regeling” bij verwijzing naar een andere verordening dan wel regeling van Gedeputeerde Staten leidt tot verwarring en dient daarom achterwege te blijven. Bij verwijzing naar een andere verordening of regeling wordt die andere verordening of regeling aangeduid als “die verordening” respectievelijk “die regeling”.

 

Aanwijzing 3.27. Verwijzing naar het BW

Verwijzing naar een artikel uit het Burgerlijk Wetboek geschiedt overeenkomstig het volgende voorbeeld: artikel 162 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek.

 

Toelichting

 

In toelichtingen e.d. kan ook een kortere aanduiding worden gebruikt: artikel 6:162 BW.

 

Aanwijzing 3.28. Terminologie “onverminderd” en “in afwijking van”

De uitdrukkingen “onverminderd artikel ...” en “in afwijking van artikel ...” worden alleen gebruikt, indien dit noodzakelijk is om de onderlinge verhouding tussen de ene en de andere bepaling duidelijk te maken.

 

Toelichting

 

De term “onverminderd” houdt in dat het genoemde artikel in het omschreven geval onverkort van toepassing is. Daarbij kan het zowel gaan om de onderlinge verhouding van bepalingen binnen één regeling als om die van bepalingen in verschillende regelingen. Dit geldt ook voor de term “in afwijking van”, die onder andere moet worden gebruikt als in een bijzondere regeling wordt afgeweken van een algemene regeling (overigens slechts bij hoge uitzondering: zie aanwijzing 2.23), tenzij de algemene regeling uitdrukkelijk de mogelijkheid tot afwijken opent door middel van een zinsnede als “tenzij door Gedeputeerde Staten bij regeling anders is bepaald”.

 

Aanwijzing 3.29. Niet vermelden vindplaats regeling met citeertitel

Bij aanhaling van een regeling met de citeertitel wordt het Staatsblad, de Staatscourant of het Provinciaal Blad waarin zij is geplaatst, niet vermeld.

 

Toelichting

 

Een regeling die een citeertitel heeft, wordt daardoor afdoende geïdentificeerd.

 

Aanwijzing 3.30. Aanhalen regelingen zonder citeertitel

Een regeling zonder citeertitel wordt aangehaald overeenkomstig het volgende model:

  • a.

    bij een verordening van Provinciale Staten:

    Verordening van Provinciale Staten van de provincie Noord-Brabant van [datum] tot/, houdende [aanduiding inhoud] (Pb. [jaartal, volgnummer]);

  • b.

    bij een regeling van Gedeputeerde Staten:

    Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant van [datum] tot/, houdende [aanduiding inhoud] (Pb. [jaartal, volgnummer]);

  • c.

    bij een beleidsregel van Gedeputeerde Staten:

    Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant van [datum] tot/, houdende [aanduiding inhoud] (Pb. [jaartal, volgnummer]);

  • d.

    bij een (rijks)wet:

    Rijkswet/Wet van [datum] tot /, houdende [aanduiding inhoud] (Stb. [jaartal, volgnummer]);

  • e.

    bij een algemene maatregel van (rijks)bestuur:

    Besluit van [datum] tot /, houdende [aanduiding inhoud] (Stb. [jaartal, volgnummer]);

  • f.

    bij een ministeriële regeling:

    Regeling van de [Minister van/voor .../ Staatssecretaris van ...] van [datum] tot /, over [aanduiding inhoud] ( Stcrt . [jaartal, volgnummer]);

  • g.

    bij een beleidsregel vanuit het Rijk:

    Beleidsregel van de [Minister van/voor .../ Staatssecretaris van ...] van [datum] tot /, houdende [aanduiding inhoud] ( Stcrt . [jaartal, volgnummer]).

 

Aanwijzing 3.31. (Verkort) aanhalen verdragen

  • 1.

    Een verdrag wordt aangehaald overeenkomstig het volgende voorbeeld:

    het op 20 juni 1956 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake verhaal in het buitenland van uitkeringen tot onderhoud (Trb. 1957, 121).

  • 2.

    Bij verdragen met een citeertitel of daarmee vergelijkbare aanduiding kunnen datum en plaats van totstandkoming en het nummer van het Tractatenblad worden weggelaten.

  • 3.

    Verkorte verwijzing in de toelichting bij een regeling naar artikelen van het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten geschiedt respectievelijk overeenkomstig de volgende voorbeelden:

    • a.

      artikel 6 VEU;

    • b.

      artikel 18 VWEU;

    • c.

      artikel 150 VEGA;

    • d.

      artikel 6 EVRM;

    • e.

      artikel 17 IVBPR.

 

Toelichting

 

Eerste lid. Het aangehaalde Tractatenblad dient de authentieke tekst van het verdrag te bevatten en niet slechts de vertaling.

 

Tweede lid. Voorbeelden

  • -

    Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

  • -

    Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie.

 

Derde lid. In verband met de leesbaarheid kan, nadat de titel van het verdrag de eerste keer volledig is uitgeschreven, een verkorte verwijzing naar artikelen van de Europese verdragen aangewezen zijn. In de toelichting bij een regeling kunnen voor een verkorte aanduiding van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ook “EU-verdrag” en “Werkingsverdrag” worden gebruikt.

 

Aanwijzing 3.32. Aanhalen Europese instellingen e.d.

In regelingen worden de instellingen, verdragen, regelgeving en de lidstaten van de Europese Unie, alsmede hun grondgebied als volgt aangeduid:

  • a.

    het Europees Parlement;

  • b.

    de Europese Raad;

  • c.

    de Raad van de Europese Unie;

  • d.

    de Europese Commissie;

  • e.

    het Hof van Justitie van de Europese Unie;

  • f.

    de Europese Centrale Bank;

  • g.

    de Europese Rekenkamer;

  • h.

    het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

  • i.

    het Verdrag betreffende de Europese Unie;

  • j.

    EU-verordeningen, EU-richtlijnen, EU-besluiten;

  • k.

    bindende EU-rechtshandelingen, EU-rechtshandelingen, EU-regelgeving;

  • l.

    lidstaten van de Europese Unie;

  • m.

    gebieden waarop het Verdrag betreffende de Europese Unie van toepassing is.

 

Toelichting

 

Deze terminologie vloeit voort uit artikel 13 VEU en artikel 288 VWEU. Bij een aantal begrippen is ten opzichte van de Europese terminologie “van de Europese Unie”, “Europese” of “EU” toegevoegd om verwarring met Nederlandse equivalenten te voorkomen.

 

Tenzij anders bepaald omvat een verwijzing naar een EU-instelling e.d. mede de instelling e.d. zoals die krachtens de voorgaande EU-verdragen getiteld was. Een algemene verwijzing naar bindende EU-rechtshandelingen met betrekking tot een bepaald onderwerp omvat derhalve tevens bindende rechtshandelingen die tot stand zijn gebracht in het kader van de EEG of de EG.

 

Aanwijzing 3.33. Aanhalen bindende EU-rechtshandelingen

  • 1.

    Bij het aanhalen van bindende EU-rechtshandelingen wordt de titel gebruikt die daaraan in het Publicatieblad van de Europese Unie is gegeven.

  • 2.

    Vermelding van de vindplaats in het Publicatieblad van de Europese Unie geschiedt door toevoeging tussen haakjes van de aanduiding overeenkomstig het volgende voorbeeld: PbEU 2010, L 180.

 

Toelichting

 

Eerste lid. Deze aanwijzing heeft ook betrekking op het hoofdlettergebruik in de woorden “Richtlijn” en “Verordening” (zie ook het hieronder opgenomen voorbeeld).

 

Vermeldingen tussen haakjes dat het om een “herschikking” of “codificatie” gaat worden bij het aanhalen van een bindende EU-rechtshandeling niet overgenomen, evenals de vermelding “voor de EER relevante tekst”. Tussen haakjes geplaatste verkorte aanduidingen van de rechtshandeling (bijvoorbeeld “algemene verordening gegevensbescherming”) worden wel overgenomen.

 

Tweede lid. Zie ook aanwijzing 3.37.

Voorbeelden

  • -

    Verordening (EU) 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187)

  • -

    Verordening (EU) 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 193)

  • -

    Verordening (EU) 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352).

 

Aanwijzing 3.34. Verwijzing naar parlementaire stukken

  • 1.

    Verwijzing naar parlementaire stukken geschiedt overeenkomstig de volgende voorbeelden:

    • a.

      Kamerstukken II 2009/10, 27858, nr. 88, p. 3;

    • b.

      Kamerstukken I 2008/09, 31700 VI, D, p. 4;

    • c.

      Handelingen II 2007/08, nr. 108, p. 7909–7943 (tot en met 31 december 2010);

    • d.

      Handelingen II 2010/11, nr. 108, item 5, p. 25–36 (vanaf 1 januari 2011);

    • e.

      Aanhangsel Handelingen I 2014/15, nr. 12.

  • 2.

    Verwijzing naar een wetsvoorstel geschiedt overeenkomstig de volgende voorbeelden:

    • a.

      het bij koninklijke boodschap van 8 mei 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Meststoffenwet (differentiatie fosfaatgebruiksnorm) (Kamerstukken );

    • b.

      het bij geleidende brief van 13 september 2016 aanhangig gemaakte voorstel van wet van de leden Siderius en Van Meenen tot wijziging van de Wet op het primair onderwijs ter bevordering van kleinere klassen in het basisonderwijs (Kamerstukken ).

 

Toelichting

 

Eerste lid. Stukken afkomstig van de Tweede Kamer worden genummerd met behulp van het vijfcijferige Kamerstuknummer (het “vetnummer”), gevolgd door een ondernummer: “Kamerstukken II 2009/10, 32217, nr. 2”. Bij stukken afkomstig van de Eerste Kamer wordt in plaats van een ondernummer een letter gebruikt: “Kamerstukken I 2009/10, 32217, A”.

 

Bij verwijzing naar de Handelingen wordt het vergadernummer apart vermeld (in het gegeven voorbeeld nr. 108) en niet als onderdeel van het paginanummer zoals in de Handelingen zelf. Voor 1 januari 2011 werd voor de Handelingen een gedurende het vergaderjaar doorlopende paginanummering gebruikt. Sinds 2011 wordt per behandeld item een afzonderlijke publicatie opgemaakt en begint de paginanummering elke vergadering telkens met 1. De gegeven voorbeelden zien op de oude en de nieuwe situatie.

 

Tweede lid. Indien naar een wetsvoorstel wordt verwezen, kan het onwenselijk zijn de in het eerste lid genoemde formulering te gebruiken, bijvoorbeeld omdat de verwijzing betrekking heeft op een artikel dat bij amendement of nota van wijziging in het wetsvoorstel is opgenomen. Door alleen gebruik te maken van het vijfcijferige Kamerstuknummer wordt de verwijzing dynamisch gemaakt en heeft de verwijzing betrekking op de meest actuele versie van het wetsvoorstel.

 

Aanwijzing 3.35. Verwijzing naar jurisprudentie

Verwijzing naar gepubliceerde jurisprudentie geschiedt door het gebruik van de European Case Law Identifier (ECLI) overeenkomstig het volgende voorbeeld:

HR 7 maart 1979, ECLI:NL:HR:1979:AB7440.

 

Toelichting

 

Verwijzingen naar vindplaatsen in bijvoorbeeld NJ of AB worden ook voor oudere jurisprudentie niet meer gebruikt. Via www.rechtspraak.nl is voor dergelijke uitspraken een ECLI te vinden. In incidentele gevallen waarin (nog) geen ECLI beschikbaar is, kan een andere manier van verwijzing worden gebruikt.

 

Aanwijzing 3.36. Vermelding vindplaats

Vermelding van vindplaatsen in het Staatsblad, de Staatscourant en het Provinciaal Blad geschiedt door toevoeging tussen haakjes van aanduidingen overeenkomstig de volgende voorbeelden:

  • a.

    Stb. 2011, 35;

  • b.

    Stcrt . 2015, 10247;

  • c.

    Pb. 2020, 269.

 

Aanwijzing 3.37. Vermelding vindplaats PbEU

Voor het Publicatieblad van de Europese Unie wordt de afkorting “PbEU” gebruikt. Bij aanduiding van een nummer van het Publicatieblad gaat aan het nummer vooraf de aanduiding “L” (Legislatio) of “C” (Communicatio).

 

Toelichting

 

Tot 1 februari 2003 werd het Publicatieblad aangeduid als “Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen”. Indien naar nummers van vóór 1 februari 2003 wordt verwezen, wordt de afkorting “PbEG” gebruikt.

 

Voorbeelden

  • -

    PbEU 2008, L 54

  • -

    PbEU 2010, C 195.

 

Aanwijzing 3.38. Dynamische en statische verwijzing

  • 1.

    Indien een regeling verwijst naar normen die zijn vervat in een andere Nederlandse publiekrechtelijke regeling of een bindende EU-rechtshandeling, omvat die verwijzing mede nadien in werking getreden wijzigingen van die regeling of EU-rechtshandeling, tenzij uitdrukkelijk anders is vermeld.

  • 2.

    Indien een regeling verwijst naar normen die niet publiekrechtelijk van aard zijn, geschiedt de verwijzing in beginsel naar die normen zoals zij op een gegeven tijdstip luidden.

 

Toelichting

 

Eerste lid. Met verwijzing naar een andere regeling kan bedoeld zijn een verwijzing naar de tekst zoals die met inbegrip van sinds de totstandkoming vastgestelde wijzigingen luidt of zal luiden (dynamische verwijzing), of een verwijzing naar de tekst zoals die op een bepaald tijdstip luidde (statische verwijzing). Bij verwijzing naar Nederlandse regelingen of naar bindende EU-rechtshandelingen is dynamische verwijzing het normale geval. Uitzonderingen zijn echter denkbaar, bijvoorbeeld in het overgangsrecht.

 

Tweede lid. Bij normen die niet van publiekrechtelijke aard zijn, kan worden gedacht aan normalisatienormen en aan bepalingen die in het kader van zelfregulering tot stand zijn gebracht. Bij verwijzing naar dergelijke normen is een met de maatstaven van de Bekendmakingswet vergelijkbaar niveau van bekendmaking niet gegarandeerd. Daarom dient naar deze normen in het algemeen altijd statisch te worden verwezen. In het hieronder opgenomen voorbeeld blijkt het statische karakter van de verwijzing uit de vermelding van het jaartal “2006” in de aanduiding van de norm. Dit jaartal verwijst naar het jaar waarin de norm is gepubliceerd.

 

Voorbeeld bij het tweede lid

Papier voldoet aan NEN 2728:2006. (Artikel 4 van de Archiefregeling).

 

Aanwijzing 3.39. Verwijzingen naar informatie op internet

  • 1.

    In een regeling wordt terughoudendheid betracht bij verwijzing naar informatie op internet door middel van een internetadres als onderdeel van de normstelling.

  • 2.

    Een verwijzing naar informatie op internet voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de verwijzing heeft betrekking op informatie die is neergelegd in een welomlijnd en zelfstandig benoemd informatieobject;

    • b.

      het informatieobject wordt rechtstreeks en in de vorm van een volledig uitgeschreven internetadres aangewezen door de verwijzing;

    • c.

      het informatieobject is tijdig en permanent beschikbaar op de met de verwijzing aangeduide locatie;

    • d.

      het informatieobject is leesbaar zonder dat bijzondere beperkingen gelden voortvloeiend uit het formaat waarin de informatie wordt aangeboden;

    • e.

      de authenticiteit van het aangeboden informatieobject is voldoende geborgd.

 

Toelichting

 

Eerste lid. Deze aanwijzing is van toepassing in situaties waarin via internet aangeboden informatie tot onderdeel van de normstelling wordt gemaakt doordat daarnaar wordt verwezen met gebruikmaking van een internetadres. Aan dergelijke verwijzingen kleven specifieke risico's vanuit het oogpunt van rechtszekerheid. Op internet aangeboden informatie heeft vaak een vluchtiger karakter dan traditionele papieren informatiebronnen. Verder is de toeleiding via een internetadres naar een beoogde webpagina afhankelijk van diverse factoren die niet altijd in de macht van de regelgever liggen. Hierdoor is niet automatisch gegarandeerd dat de informatie ook in de toekomst beschikbaar zal blijven en dat de getoonde informatie door de tijd heen identiek is aan die welke de regelgever in eerste instantie heeft aangewezen. Daarbij is tevens van belang te bedenken dat, wanneer een internetadres wordt gebruikt als onderdeel van de verwijzing, de onjuistheid of de niet-beschikbaarheid van de informatie op die exacte locatie juridische consequenties kan hebben bij de toepassing van de regeling. Tegen verwijzing naar een internetadres in een toelichting bestaat geen bezwaar, voor zover niet langs die weg de via het internet aangeboden informatie tot onderdeel van de normstelling wordt gemaakt (zie ook aanwijzing 4.28).

 

Tweede lid. Door het gebruik van een verwijzing neemt de regelgever verantwoordelijkheid voor de informatie waarnaar verwezen wordt. In dit lid wordt geëxpliciteerd welke eisen uit het oogpunt van rechtszekerheid gesteld moeten worden aan verwijzingen naar bronnen op internet. Bij verwijzingen naar officiële bekendmakingen die via www.officielebekendmakingen.nl zijn aangeboden, wordt voldaan aan deze eisen vanwege de juridische kaders en technische voorzieningen die voor deze website zijn gecreëerd. Voor andere bronnen dient een overeenkomstige mate van zekerheid te bestaan dat aan die eisen wordt voldaan, bijvoorbeeld door expliciete regels te stellen ten aanzien van het beheer van deze informatie waarvan de naleving tot de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan behoort.

 

Onderdeel a. Onder informatieobject wordt verstaan: een op zichzelf staand geheel van gegevens met een eigen identiteit, zoals een lijst, een register of een database. Zo’n object wordt niet uitsluitend geïdentificeerd door middel van het internetadres waarop het aangeboden wordt, maar heeft een identificerende titel, in voorkomend geval tevens voorzien van een versieaanduiding of een datum. De aanduiding van het object mag geen ruimte voor twijfel laten over wat wel en wat niet tot de door de regelgever beoogde informatie behoort. Dat betekent bijvoorbeeld dat verwijzingen vanuit een aangewezen webpagina naar andere pagina's geen vrijblijvende toelichtingen of nadere informatie mogen betreffen, maar slechts gebruikt worden indien nadrukkelijk gewenst wordt dat die andere pagina's zelf ook onderdeel van het object vormen.

 

Bovendien impliceert deze eis dat het voor het juiste begrip van de informatie die in een object besloten ligt niet noodzakelijk mag zijn dat informatie vereist is die elders dan in dat object zelf gevonden moet worden. Wanneer bijvoorbeeld kaartmateriaal technisch gesproken bestaat uit verschillende lagen die over elkaar heen gelegd worden bij het tonen daarvan aan de gebruiker, dient de aanduiding van het object elk van de bedoelde lagen te omvatten.

 

Onderdeel b. De verwijzing hoort naar een unieke locatie te leiden waar het beoogde informatieobject is te vinden zonder dat van de gebruiker aanvullende zoekacties vereist worden, omdat daardoor het risico bestaat dat niet de informatie wordt gevonden die de regelgever bedoelde. De verwijzing wordt in klare taal gegeven door het webadres voluit uitgeschreven in de tekst op te nemen. Het is dus niet toelaatbaar om de verwijzing in de metadata van een elektronisch bestand te coderen door bijvoorbeeld een hyperlink aan te brengen onder een woord in de tekst.

 

Tenzij anders bepaald omvat een verwijzing naar een webpagina tevens de op die pagina opgenomen verwijzingen naar subpagina's onder het opgegeven adres binnen het domein waarop dit zich bevindt. Een doorverwijzing vanaf de aangewezen webpagina naar een onder een andere domeinnaam aangeboden webpagina vereist daarentegen een zelfstandige aanwijzing in de verwijzende regelgeving. Daarmee wordt duidelijk gemaakt dat de regelgever ook de informatie op het domein waarnaar doorverwezen wordt voor zijn verantwoordelijkheid neemt.

 

Onderdeel c. Wanneer een informatieobject (mede) wordt geïdentificeerd door de locatie daarvan op te geven in de tekst van de regeling zelf, maakt deze locatie deel uit van de identificerende kenmerken van dat object. In het geval dat een object met soortgelijke titel en inhoud als het aangewezen object op een andere locatie wordt aangeboden, kan dus niet worden gezegd dat dat het door de regelgever bedoelde object is. Houd er rekening mee dat de eis van beschikbaarheid ook nog geldt na het vervallen van de verwijzende regeling, omdat die regeling onverminderd relevant kan blijven voor de afwikkeling van juridische geschillen. Verder valt te wijzen op artikel 19 van de Bekendmakingswet, dat bepaalt dat de teksten van de daar bedoelde regelingen ook na wijziging of intrekking in geconsolideerde vorm beschikbaar blijven, welke verplichting ondergraven zou worden indien niet ook de normen die door verwijzing onderdeel vormen van de regeling beschikbaar zouden blijven. In voorkomend geval kan dit dus ook aanleiding vormen om de regeling nadien aan te passen om een locatiewijziging te verwerken (bijvoorbeeld omdat een website een andere naam of een ander adres krijgt).

 

Onderdeel d. Het vereiste van kenbaarheid van regelgeving brengt met zich dat de gebruiker van de verwijzingen in de regelgeving kennis moet kunnen nemen zonder met ongebruikelijke drempels te worden geconfronteerd, zoals bijvoorbeeld het geval zou zijn indien niet-vrijelijk beschikbare software vereist is om de informatie te kunnen lezen.

 

Onderdeel e. Er moeten voldoende waarborgen bestaan om te kunnen garanderen dat het aangeboden object overeenstemt met het object dat de regelgever beoogde aan te wijzen op het moment van de inwerkingtreding van de regeling. Bij informatie die enkel in digitale vorm wordt aangeboden bestaan geen fysieke documenten waarop teruggegrepen kan worden om de authenticiteit van de aangeboden tekst vast te stellen. Daarom dient langs andere weg voldoende zekerheid gegeven te kunnen worden dat de informatie niet onbevoegd gewijzigd is, bijvoorbeeld door expliciete regels te stellen over het beheer van de informatie en de registratie van wijzigingen.

 

Voorbeeld bij het tweede lid

GML-bestand bij dit besluit: elektronisch geografisch databestand dat is opgemaakt in Geography Markup Language en is gepubliceerd via www.ruimtelijkeplannen.nl, met kenmerk:

  • a.

    NL.IMRO.9930.vr2014.va04, of

  • b.

    NL.IMRO.9930.IOVHB1721Schaapslo-va01, of

  • c.

    (...).

(Artikel 1.1, eerste lid, van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening)

 

Aanwijzing 3.40. Gebruik van hoofdletters

  • 1.

    Het gebruik van hoofdletters wordt zoveel mogelijk beperkt.

  • 2.

    Het gebruik van hoofdletters in de Grondwet en in basisregelingen wordt zoveel mogelijk gevolgd of als uitgangspunt genomen bij de schrijfwijze van daarin gebezigde uitdrukkingen of vastgestelde benamingen.

  • 3.

    Bij nieuwe benamingen wordt in beginsel alleen het eerste woord met een hoofdletter geschreven.

  • 4.

    Aanduidingen van afzonderlijke ministers en ministeries, als eigennaam gebruikt, worden met een hoofdletter geschreven.

 

Toelichting

 

Vierde lid. Indien “minister” of “staatssecretaris” wordt gevolgd door de naam van het ministerie (of – bij een minister zonder portefeuille – door een aanduiding van diens taakveld), dan wordt deze aanduiding beschouwd als een eigennaam, en wordt een hoofdletter gebruikt. Dit geldt ook voor de aanduiding “Onze Minister”, die beschouwd kan worden als een verkorte aanduiding van een (niet vermelde) eigennaam.

 

Voorbeelden bij het tweede lid

Met hoofdletter: Algemene Rekenkamer, Eerste (Tweede) Kamer, Gedeputeerde Staten (van Noord-Brabant), Hoge Raad (der Nederlanden), Staten (indien wordt gerefereerd aan de Provinciale Staten of Gedeputeerde Staten), Statenlid, Kamerstukken, Minister van Buitenlandse Zaken, Ministerie van Buitenlandse Zaken, Provinciale Staten (van Noord-Brabant), Afdeling advisering van de Raad van State, Rijk, Staten-Generaal.

 

Met kleine letter: algemene maatregel van bestuur, burgemeester, commissaris van de Koning, commissie, gemeente, kabinet, koninklijk besluit, lidstaat, memorie van toelichting, ministerraad, nota van wijziging, parlement, presidium, regering, rijksoverheid, rijkswet, staat, voorstel van wet.

 

Voorbeelden bij het derde lid

  • -

    Onderzoeksraad voor veiligheid

  • -

    Nationale ombudsman.

 

§ 3.3. Indeling van regelingen

 

Aanwijzing 3.41. Opbouw regeling

Een regeling is opgebouwd uit de volgende elementen:

  • a.

    opschrift;

  • b.

    aanhef;

  • c.

    lichaam;

  • d.

    slotformulier;

  • e.

    ondertekening;

  • f.

    eventuele bijlagen.

 

Toelichting

 

Tot de aanhef van een regeling behoort mede de considerans. Zie de aanwijzingen 4.5 en 4.6.

 

Aanwijzing 3.42. Artikelen en wijze van nummering

  • 1.

    Het lichaam van een regeling wordt vervat in een of meer artikelen.

  • 2.

    De artikelen worden doorlopend genummerd met Arabische cijfers. In een omvangrijke (aanbouw)regeling kunnen de artikelen per hoofdstuk worden genummerd, onder vermelding van het hoofdstuknummer voor het artikelnummer.

  • 3.

    Bestaat een regeling uit één artikel, dan wordt daarboven de aanduiding “Enig artikel” geplaatst.

 

Toelichting

 

Er worden geen artikelnummers opgenomen zonder tekst of met de aanduiding “gereserveerd”. Zie voor de nummering van artikelen van een wijzigings- of intrekkingsregeling aanwijzing 6.5.

 

Aanwijzing 3.43. Slotartikelen

De hierna genoemde bepalingen van een regeling worden in voorkomende gevallen in afzonderlijke artikelen en in de aangegeven volgorde aan het slot van een regeling opgenomen:

  • a.

    bepaling inzake evaluatie;

  • b.

    bepaling inzake overgangsrecht;

  • c.

    bepaling over intrekking van een regeling;

  • d.

    bepaling inzake publicatie van de integrale tekst van een regeling;

  • e.

    bepaling inzake inwerkingtreding;

  • f.

    bepaling tot vaststelling van een citeertitel.

 

Toelichting

 

Onderdeel b. Zie ook aanwijzing 5.28.

 

Onderdeel d. Zie aanwijzing 6.21, tweede lid.

 

Aanwijzing 3.44. Onderverdeling in hoofdstukken e.d.

  • 1.

    Indien dit voor de toegankelijkheid van een regeling van belang is, wordt deze systematisch in Arabisch genummerde onderdelen verdeeld.

  • 2.

    Bij een verdeling op één niveau worden de onderdelen “hoofdstuk” of “paragraaf” genoemd.

  • 3.

    Bij een verdeling op twee niveaus worden de onderdelen van het eerste niveau “hoofdstuk” en de onderdelen van het tweede niveau “paragraaf” genoemd.

  • 4.

    Bij een verdeling op meer dan twee niveaus worden de onderdelen in volgorde van omvang “deel”, “hoofdstuk”, “titel”, “afdeling” en “paragraaf” genoemd, met dien verstande dat in ieder geval de aanduidingen “hoofdstuk” en “paragraaf” worden gebruikt.

 

Toelichting

 

De benaming “boek” wordt alleen voor een deel van een wetboek gebruikt.

 

Aanwijzing 3.45. Opschriften van hoofdstukken e.d.

  • 1.

    De in aanwijzing 3.44 bedoelde onderdelen van een regeling worden voorzien van een opschrift, waarin de inhoud van het onderdeel beknopt wordt aangeduid.

  • 2.

    Artikelen kunnen van een opschrift worden voorzien.

 

Toelichting

 

Opschriften worden niet gebruikt om de inhoud van de daaropvolgende tekst te preciseren.

 

Aanwijzing 3.46. Verdeling artikel in leden

  • 1.

    Artikelen kunnen worden verdeeld in leden die worden aangeduid met Arabische cijfers.

  • 2.

    Een lid wordt niet verdeeld in alinea's.

  • 3.

    Indien de inhoud van een artikel zou leiden tot een groot aantal leden, wordt het artikel zo mogelijk gesplitst in meer artikelen.

 

Aanwijzing 3.47. Opsommingen

  • 1.

    Indien het bij een opsomming in een artikel omwille van de duidelijkheid wenselijk is elk onderdeel daarvan op een nieuwe regel te laten beginnen, wordt de volgende werkwijze gevolgd:

    • a.

      de onderdelen worden aangegeven met de letters a, b, c enzovoort, een eventuele verdere onderverdeling met 1°, 2°, 3° enzovoort, waarbij achter deze letters en cijfers een punt wordt geplaatst;

    • b.

      binnen de onderdelen wordt niet met een nieuwe zin begonnen;

    • c.

      de onderdelen worden, met uitzondering van het laatste onderdeel, afgesloten met een puntkomma.

  • 2.

    Na het laatste onderdeel van een opsomming wordt geen tekst opgenomen die betrekking heeft op alle onderdelen, tenzij dit onvermijdelijk is.

  • 3.

    In een opsomming van begripsbepalingen wordt bij voorkeur een alfabetische volgorde zonder nummering of lettering gehanteerd.

 

Toelichting

 

Eerste lid, onderdeel b. Is bij een onderdeel van een opsomming een in een afzonderlijke zin vervatte nadere bepaling nodig, dan wordt deze in een afzonderlijk artikellid opgenomen.

 

Tweede lid. Bij het opnemen van tekst die betrekking heeft op alle onderdelen, na het laatste onderdeel van een opsomming, is bij lezing vaak onduidelijk of die tekst betrekking heeft op alle onderdelen, dan wel deel uitmaakt van het laatste onderdeel. Het is vrijwel altijd mogelijk deze tekst op te nemen in de aanhef van de opsomming of in een apart lid.

 

Derde lid. Bij deze werkwijze is het mogelijk om later begrippen toe te voegen in alfabetische volgorde zonder dat daardoor vernummering of verlettering van de opsommingstekens nodig is.

 

Aanwijzing 3.48. Karakter opsomming

  • 1.

    Indien dit voor de duidelijkheid nodig is, wordt door gebruik van het woord “of” dan wel “en” aan het slot van het voorlaatste onderdeel van een opsomming het alternatieve, onderscheidenlijk cumulatieve karakter van de opsomming tot uitdrukking gebracht. In zo’n geval wordt in afwijking van aanwijzing 3.47, eerste lid, onderdeel c, het voorlaatste onderdeel afgesloten met “; of” dan wel “; en”.

  • 2.

    Uit de formulering van het artikel blijkt of een opsomming een limitatief of een enuntiatief karakter heeft.

 

Toelichting

 

Het enuntiatieve karakter van een opsomming kan worden uitgedrukt door de woorden “in ieder geval” of “ten minste”, het limitatieve karakter door de woorden “slechts”, “uitsluitend”, “alleen”. Zie ook aanwijzing 3.11.

 

Aanwijzing 3.49. Bijlagen

Bij een regeling wordt geen bijlage opgenomen, tenzij het gaat om de vaststelling van een tabel, formulier, model, kaart of lijst van regelingen of bepalingen dan wel dit anderszins onvermijdelijk is.

 

Toelichting

 

De inhoud van een bijlage is in gelijke mate bindend als de regeling waarbij zij behoort. Bijlagen waarin louter toelichtende informatie wordt verschaft, behoren niet bij een regeling te worden opgenomen. Eventueel kunnen dergelijke bijlagen worden opgenomen bij de toelichting op de regeling.

 

Het gebruik van bijlagen kan aangewezen zijn bij een regeling die vanwege de omvang daarvan in meerdere bestanden gescheiden moet kunnen worden. Zie ook aanwijzing 4.21.

 

Aanwijzing 3.50. Opschrift van bijlagen

  • 1.

    Een bijlage bij een regeling wordt voorzien van een opschrift waarin is vermeld bij welk artikel van de regeling de bijlage hoort, tenzij dit door het grote aantal artikelen niet doelmatig is.

  • 2.

    Indien dit voor de toegankelijkheid van een bijlage van belang is, wordt in het opschrift de inhoud van de bijlage beknopt aangeduid.

 

Toelichting

 

Eerste lid. Indien een bijlage aan een bestaande regeling wordt toegevoegd of een bestaande bijlage bij een regeling wordt vervangen, wordt de nieuwe bijlage vaak als bijlage bij een wijzigingsregeling opgenomen. In dat geval krijgt die bijlage bij de wijzigingsregeling ingevolge deze aanwijzing een “dubbel” opschrift: eerst wordt aangegeven bij welk artikel (en onderdeel) van de wijzigingsregeling de bijlage hoort, vervolgens wordt de integrale tekst van de nieuwe bijlage opgenomen, inclusief het opschrift waarin is vermeld bij welk artikel van de te wijzigen regeling de nieuwe bijlage gaat horen.

 

Zie voor bijlagen die door terinzagelegging bekend worden gemaakt ook aanwijzing 4.21.

Voorbeelden bij het tweede lid

  • -

    Waterwet:

    Bijlage I. Dijkringen en primaire waterkeringen als bedoeld in artikel 1.3, eerste lid

  • -

    Regeling veiligheid zeeschepen:

    Bijlage 5. Medische uitrusting

    (bijlage als bedoeld in de artikelen 25 en 49 van de Regeling veiligheid zeeschepen)

 

Aanwijzing 3.51 Indeling medebewinds- en uitvoeringsregelingen

In een medebewinds- of uitvoeringsregeling worden zo mogelijk de indeling en volgorde van de onderdelen, de opschriften van die onderdelen, de wijze van nummering van de artikelen en de volgorde van de artikelen van de hogere regeling in acht genomen.

 

Toelichting

 

Zie ook aanwijzingen 3.4.

 

Aanwijzing 3.52. Herhaling bepalingen uit andere regelingen

In een regeling worden, tenzij dit onvermijdelijk is, bepalingen uit een andere regeling, die hetzelfde onderwerp regelen, niet herhaald.

 

Toelichting

 

Het gaat hierbij met name om het vermijden van herhaling in een uitvoeringsregeling van bepalingen uit de delegerende regeling, zoals de Algemene subsidieverordening Noord-Brabant, en herhaling in een bijzondere regeling van bepalingen uit algemene regelingen, zoals de Algemene wet bestuursrecht en de Provinciewet.

 

Hoofdstuk 4. Algemene bestanddelen van regelingen

 

§ 4.1. Opschrift

 

Aanwijzing 4.1. Opschrift

Regelingen worden voorzien van een opschrift.

 

Aanwijzing 4.2. Model opschrift

Voor het opschrift van een regeling wordt een van de volgende modellen gebruikt:

  • a.

    bij een verordening van Provinciale Staten:

    Verordening van Provinciale Staten van de provincie Noord-Brabant van [datum vaststelling Provinciale Staten] tot/, houdende [aanduiding inhoud];

  • b.

    bij een regeling van Gedeputeerde Staten:

    Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant van [datum vaststelling Gedeputeerde Staten] tot/, houdende [aanduiding inhoud];

  • c.

    bij een beleidsregel van Gedeputeerde Staten:

    Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant van [datum vaststelling Gedeputeerde Staten] tot/, houdende [aanduiding inhoud].

 

Toelichting

 

Na het opschrift wordt geen punt geplaatst.

 

Voorbeelden

  • -

    Verordening van Provinciale Staten van de provincie Noord-Brabant van 22 april 2020, houdende regels voor het horen en adviseren inzake de behandeling van bezwaarschriften, administratieve beroepschriften en klaagschriften (Verordening hoor- en adviescommissie voor bezwaarschriften en klachten Noord-Brabant)

  • -

    Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant van 7 april 2020 tot wijziging van de Subsidieregeling cultureel erfgoed Noord-Brabant 2016 in verband met de openstelling van nieuwe aanvraagtijdvakken voor de paragrafen 1 tot en met 4 van die regeling (Zevende wijziging Subsidieregeling cultureel erfgoed Noord-Brabant 2016)

  • -

    Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant van 31 maart 2020, houdende de instelling van de Adviescommissie businessplannen natuurinclusieve landbouw en de vaststelling van haar werkwijze (Reglement Adviescommissie businessplannen natuurinclusieve landbouw Noord-Brabant)

  • -

    Beleidsregel van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant van 4 februari 2020, houdende regels omtrent de aankoop, het in erfpacht geven en de verkoop van landbouwgrond buiten het Natuur Netwerk Brabant ten behoeve van natuurinclusieve landbouw (Beleidsregel grond voor natuurinclusieve landbouw Noord-Brabant)

 

Aanwijzing 4.3. Inhoud opschrift

  • 1.

    Het opschrift bevat zo mogelijk enige materiële aanduiding van het onderwerp van de regeling.

  • 2.

    Het opschrift wordt beknopt gehouden.

 

Toelichting

 

Opschriften die slechts een verwijzing inhouden naar artikelen, data en nummers van verdragen, wetten, verordeningen etc., zijn in het algemeen onwenselijk, omdat ze geen informatie geven over het onderwerp van de regeling.

 

Bij wijzigingsregelingen kan de materiële aanduiding van het onderwerp van de wijzigingsregeling ook aan het slot van het opschrift tussen haakjes worden opgenomen (zie het tweede voorbeeld). Dit is alleen mogelijk als de wijzigingsregeling geen citeertitel heeft. Om te voorkomen dat een tussen haakjes geplaatste materiële aanduiding voor citeertitel wordt aangezien worden daarin geen woorden als “verordening” of “regeling” gebruikt.

 

In het opschrift van een wijzigingsregeling wordt vermeld tot wijziging van welke regeling(en) de wijzigingsregeling strekt. Indien de regeling tot wijziging van een groot aantal regelingen strekt, kan in het opschrift worden volstaan met een vermelding van de belangrijkste regeling(en), gevolgd door “en enige andere regelingen”.

 

Voorbeelden

  • -

    Wet van 28 juni 2006 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de invoering van een bromfietsrijbewijs

  • -

    Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant van 20 januari 2020 tot wijziging van de Subsidieregeling energie Noord-Brabant in verband met het met terugwerkende kracht ophogen van het subsidieplafond van paragraaf 3 van die regeling (Vijfde wijziging Subsidieregeling energie Noord-Brabant)

  • -

    Wet van 10 februari 2017 tot wijziging van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen en enige andere wetten in verband met modernisering en vereenvoudiging van de registratie en het toezicht

 

Aanwijzing 4.4. Vermelding citeertitel in opschrift

Indien aan een regeling een citeertitel wordt gegeven, wordt deze aan het slot van het opschrift tussen haakjes vermeld.

 

Toelichting

 

Toekenning van een citeertitel aan een regeling geschiedt door een bepaling daartoe in de regeling zelf op te nemen (zie de aanwijzingen 4.17 en 4.18). De vermelding van de citeertitel in het opschrift heeft slechts een informatief karakter.

 

Voorbeeld

Verordening van Provinciale Staten van de provincie Noord-Brabant van 31 januari 2020, houdende regels omtrent de verstrekking van financiële middelen aan uitsluitend publiekrechtelijke rechtspersonen (Algemene bijdrageverordening Noord-Brabant)

 

§ 4.2. Aanhef

 

Aanwijzing 4.5. Aanhef van een regeling van Provinciale Staten

Voor de aanhef van een door Provinciale Staten vast te stellen regeling wordt het volgende model gebruikt:

Provinciale Staten van Noord-Brabant;

Gelezen het voorstel van Gedeputeerde Staten van [datum], [nummer statenvoorstel];

Gelet op artikel […] van [aanduiding wet];

Overwegende dat [considerans];

Besluiten vast te stellen de volgende verordening:

 

Toelichting

 

Voor autonome regelingen wordt hier artikel 145 van de Provinciewet genoemd als zijnde de bepaling waarop de autonome verordenende bevoegdheid berust.

 

Aanwijzing 4.6. Aanhef van een regeling of beleidsregel van Gedeputeerde Staten, de commissaris van de Koning of een bestuurscommissie

Voor de aanhef van een door Gedeputeerde Staten, de commissaris van de Koning of een commissie als bedoeld in artikel 81 van de Provinciewet vast te stellen regeling of beleidsregel wordt het volgende model gebruikt:

Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant/De commissaris van de Koning in de provincie Noord-Brabant/De Commissie [..................];

Gelet op artikel […] van [aanduiding regeling];

Overwegende dat [considerans];

Besluiten/Besluit vast te stellen de volgende regeling/beleidsregel:

 

Toelichting

 

Zie voor “gelet op” aanwijzing 4.7.

 

Aanwijzing 4.7. “Gelet op”

  • 1.

    De uitdrukking “Gelet op” verwijst naar de hogere regeling waarop de regelgevende bevoegdheid berust.

  • 2.

    Verwezen wordt naar de afzonderlijke artikelen van de hogere regeling, tenzij dit door het grote aantal artikelen niet doelmatig is.

 

Toelichting

 

Bij uitvoering van een bepaling van een algemene maatregel van bestuur wordt bij “gelet op” alleen naar deze bepaling verwezen en niet tevens naar de wetsbepaling waarop de algemene maatregel van bestuur steunt.

 

Beleidsregels. Bij “gelet op” wordt vermeld krachtens welk wettelijk voorschrift de beleidsregel is vastgesteld. Indien dit niet expliciet is bepaald zal de grondslag veelal gelegen zijn in artikel 4:81 Awb en wordt in zo’n geval dat artikel genoemd. Verder wordt bij “gelet op” tevens het artikel van de regeling vermeld waarop de beleidsregel inhoudelijk betrekking heeft. Is er geen wettelijke grondslag (dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een beleidsregel omtrent het verrichten van privaatrechtelijke handelingen), dan wordt “gelet op” weggelaten en wordt de reden hiervan in de toelichting vermeld.

 

Wijzigingsregelingen. In een wijzigingsregeling wordt bij “gelet op” niet verwezen naar de te wijzigen regeling. Indien een wijzigingsregeling er (mede) toe strekt om in een uitvoeringsregeling bepalingen te laten vervallen waaraan door intrekking of wijziging van de delegerende regeling de rechtsgrondslag is ontvallen, kan bij “gelet op” de bepaling worden vermeld waarbij de delegerende regeling indertijd is ingetrokken of gewijzigd (zie ook de toelichting bij aanwijzing 6.23, tweede lid).

 

Wijziging van bijlagen. Bij wijziging van een bijlage bij een uitvoeringsregeling wordt verwezen naar de bepaling waar de uitvoeringsregeling op is gebaseerd en niet (tevens) naar de bepaling in de uitvoeringsregeling waar de bijlage bij hoort.

 

Overeenkomstige toepassing regelgevende bevoegdheid. Indien een bepaling die regelgevende bevoegdheid verleent, in een andere bepaling van overeenkomstige toepassing is verklaard op een ander gebied, wordt, ingeval ten aanzien van dat gebied regels worden gesteld, verwezen naar laatstbedoelde bepaling. Indien dat voor de duidelijkheid wenselijk is, kan daaraan een verwijzing naar de van overeenkomstige toepassing verklaarde bepaling worden toegevoegd. Voorbeeld: artikel 35 in samenhang met artikel 8.

 

Verwijzing naar artikelleden. Bij langere artikelen of artikelen die meerdere grondslagen bevatten wordt ook verwezen naar het specifieke artikellid of onderdeel, tenzij dit niet doelmatig is.

 

Aanwijzing 4.8 “Gezien”

  • 1.

    De uitdrukking "Gezien" wordt gebruikt bij verwijzing naar schriftelijke externe rapporten en adviezen.

  • 2.

    Wettelijk voorgeschreven adviezen worden in de aanhef van een regeling vermeld. Andere adviezen kunnen vermeld worden, indien daartoe een bijzondere reden bestaat.

 

Toelichting

 

Er wordt niet verwezen naar adviezen en rapporten van de directies. Ook indien in de wet gesproken wordt van het "horen" van adviesinstanties, wordt bij schriftelijke advisering de term "gezien" gebruikt.

 

§ 4.3. Considerans

 

Aanwijzing 4.9. Considerans

  • 1.

    In de aanhef van een regeling kan een considerans worden opgenomen.

  • 2.

    In een considerans worden de strekking van en, indien daartoe aanleiding is, het motief tot de vaststelling van de regeling in hoofdzaak kort weergegeven.

  • 3.

    In de considerans worden geen elementen opgenomen die niet in het lichaam van de regeling zelf voorkomen.

 

Toelichting

 

Tweede lid. Vaak is het voldoende te vermelden dat het wenselijk is ten aanzien van een bepaald onderwerp een regeling te treffen, bijvoorbeeld “dat het wenselijk is de bepalingen met betrekking tot de vermelding van de kandidaten op de lijsten voor de verkiezing van de leden van de vertegenwoordigende lichamen te wijzigen”. Niet kan echter worden volstaan met bijvoorbeeld de overweging “dat het wenselijk is enige wijzigingen aan te brengen in de Kieswet”. Het is van belang de overwegingen beknopt te houden. Zij hebben niet de functie van een toelichting.

 

Derde lid. Elementen als de reikwijdte van de regeling moeten in de regeling zelf worden geregeld. Zie ook de toelichting bij aanwijzing 3.45 (opschriften) en aanwijzing 4.28 (nadere regels in toelichting).

 

§ 4.4. Inwerkingtreding

 

Aanwijzing 4.10. Inwerkingtredingsbepaling

Een regeling voorziet in haar inwerkingtreding.

 

Toelichting

 

Een regeling dient altijd een inwerkingtredingsbepaling te bevatten. Artikel 10, tweede lid, van de Bekendmakingswet is slechts bedoeld als vangnet voor het geval een bepaling omtrent de inwerkingtreding achterwege is gelaten: de regeling treedt in dat geval in werking met ingang van de achtste dag na de datum van bekendmaking. Zie voor de formulering van inwerkingtredingsbepalingen de aanwijzingen 4.15 en 4.16.

 

Aanwijzing 4.11. Kenbaarheid tijdstip van inwerkingtreding

Het tijdstip van inwerkingtreding van een regeling wordt zodanig geregeld dat dit blijkt uit het Provinciaal Blad waarin de regeling is geplaatst of af te leiden is uit een ander Provinciaal Blad.

 

Aanwijzing 4.12. Inwerkingtreding na bekendmaking

Het tijdstip van inwerkingtreding van een regeling ligt in ieder geval na het tijdstip van haar bekendmaking.

 

Toelichting

 

Het tijdstip van inwerkingtreding moet (zo mogelijk) zodanig worden vastgesteld, dat de betrokkenen de gelegenheid hebben om tijdig kennis te nemen van de nieuwe regeling. Artikel 8 van de Bekendmakingswet bepaalt dat van het provinciebestuur afkomstige algemeen verbindende voorschriften niet verbinden dan wanneer zij zijn bekendgemaakt. Voor een beleidsregel volgt uit artikel 3:40 Awb dat deze pas na bekendmaking in werking kan treden.

 

Het tijdstip van bekendmaking van een regeling die in het Provinciaal Blad wordt geplaatst, is het tijdstip waarop de regeling elektronisch wordt gepubliceerd op de website www.officielebekendmakingen.nl.

 

Zie voor het eventueel toekennen van terugwerkende kracht de aanwijzingen 5.30 en 5.31.

 

Aanwijzing 4.13. Invoeringstermijn

 

Bij het bepalen van de termijn tussen de bekendmaking en de inwerkingtreding van een regeling wordt rekening gehouden met de mogelijkheid voor uitvoeringsorganen en andere bij de regeling betrokkenen om zich tijdig op de regeling in te stellen.

 

Toelichting

 

Welke invoeringstermijn redelijk is, hangt in de eerste plaats af van de inhoud van de regeling. Ook indien de invoering spoedeisend is, zal toch verzekerd moeten zijn dat enerzijds de daarbij betrokken burgers, bedrijven en instellingen en anderzijds de uitvoeringsorganen redelijkerwijs in staat zijn de gestelde bepalingen na te komen en uit te voeren. Een goede voorlichting kan daarbij een belangrijk hulpmiddel zijn.

 

Aanwijzing 4.14. Inwerkingtreding inwerkingtredingsbesluit

Een besluit van Gedeputeerde Staten tot vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van een regeling voorziet niet in zijn eigen inwerkingtreding.

 

Toelichting

 

Een dergelijk besluit geldt zodra het is bekendgemaakt.

 

Aanwijzing 4.15. Model inwerkingtredingsbepaling

  • 1.

    Voor de inwerkingtredingsbepaling van een verordening wordt zoveel mogelijk een van de volgende modellen gebruikt:

    • a.

      Deze verordening treedt in werking met ingang van ...

    • b.

      Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

    • c.

      Deze verordening treedt in werking op een door Gedeputeerde Staten te bepalen tijdstip.

  • 2.

    Voor de inwerkingtredingsbepaling van een regeling van Gedeputeerde Staten wordt een van de volgende modellen gebruikt:

    • a.

      Deze regeling treedt in werking met ingang van ...

    • b.

      Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

  • 3.

    Voor de inwerkingtredingsbepaling van een beleidsregel wordt een van de volgende modellen gebruikt:

    • a.

      Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van ...

    • b.

      Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst.

 

Aanwijzing 4.16. Bijzondere inwerkingtredingsbepalingen

Zo nodig kan voor de inwerkingtredingsbepaling van een regeling ook een van de volgende modellen worden gebruikt:

  • A.

    Deze verordening / Deze regeling / Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van ..., met uitzondering van de artikelen ..., die in werking treden met ingang van ... .

  • B.

    Deze verordening / Deze regeling treedt in werking op een door Gedeputeerde Staten te bepalen tijdstip. Bij besluit van Gedeputeerde Staten kan een ander tijdstip worden vastgesteld waarop de artikelen ... in werking treden.

  • C.

    Deze verordening / Deze regeling treedt in werking op een door Gedeputeerde Staten te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • D.

    Deze verordening / Deze regeling / Deze beleidsregel treedt in werking op het tijdstip waarop [artikel ... van] [citeertitel of aanduiding andere regeling] in werking treedt.

  • E.

    Deze verordening / Deze regeling / Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de eerste dag van de ... kalendermaand na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij/hij wordt geplaatst.

  • F.

    Deze verordening / Deze regeling treedt in werking met ingang van [beoogde datum van inwerkingtreding]. Indien het Provinciaal Blad waarin deze verordening / deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na [de dag voor de beoogde datum van inwerkingtreding], treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met [beoogde datum van inwerkingtreding].

 

Toelichting

 

Model D. Indien de “andere regeling” waarnaar in model D wordt verwezen, voorziet in (de mogelijkheid van) gefaseerde inwerkingtreding (zie de modellen A, B en C) kan het nodig zijn om te verwijzen naar een of meer specifieke artikelen uit die andere regeling: “het tijdstip waarop artikel X van regeling Y in werking treedt”. Dat is in ieder geval nodig, indien beoogd is om aan te sluiten bij artikelen ten aanzien waarvan in de andere regeling is voorzien in eerdere of latere inwerkingtreding dan de rest van die regeling. In dat geval kan niet worden volstaan met een verwijzing naar “het tijdstip waarop regeling X in werking treedt”.

 

Model F. Dit model biedt een voorziening voor het geval onzeker is of een regeling tijdig, dat wil zeggen uiterlijk een dag voor de beoogde datum van inwerkingtreding van de regeling, bekend kan worden gemaakt. Als de regeling niet tijdig bekend kon worden gemaakt, voorziet de tweede zin van deze inwerkingtredingsbepaling erin dat de regeling alsnog met ingang van de eerste dag na haar bekendmaking in werking treedt en terugwerkt tot en met de dag van haar aanvankelijk beoogde inwerkingtreding. Bij gebruik van dit model wordt aanwijzing 5.30 in acht genomen.

 

§ 4.5. Citeertitel

 

Aanwijzing 4.17. Noodzaak citeertitel

  • 1.

    Een regeling heeft een citeertitel, tenzij aan aanhaling van de regeling in de praktijk geen behoefte zal bestaan.

  • 2.

    Een wijzigingsregeling heeft slechts een citeertitel indien daaraan behoefte bestaat.

  • 3.

    Indien naar verwachting de behoefte zal bestaan een regeling veelvuldig met een afkorting aan te halen, wordt in de toelichting bij de regeling een aanbeveling gegeven voor de te gebruiken afkorting.

 

Toelichting

 

Tweede lid. Bij zeer uitgebreide of belangrijke wijzigingsregelingen of bij wijzigingsregelingen die naast wijzigingen ook veel zelfstandige bepalingen bevatten, kan het wenselijk zijn dat die regelingen een citeertitel hebben. Bijvoorbeeld: Aanpassingswet Awb III, Leemtewet Awb, Wet beursgang KPN, Wet afschaffing adviesverplichtingen.

 

Ook met het oog op het aanhalen van een wijzigingsregeling in overgangsrecht of een andere regeling kan het handig zijn om de wijzigingsregeling een citeertitel te geven. In dat geval behoeven niet – zoals aanwijzing 3.30 voor regelingen zonder citeertitel voorschrijft – de datum van vaststelling van de regeling en de vindplaats in het Provinciaal Blad te worden vermeld.

 

Als alternatief voor een citeertitel bij een wijzigingsregeling kan ervoor gekozen worden de materiële aanduiding van het onderwerp van de wijzigingsregeling aan het slot van het opschrift tussen haakjes op te nemen. Zie aanwijzing 4.3 en het daar gegeven voorbeeld.

 

Derde lid. Verwijzing naar een regeling door middel van een standaardafkorting kan alleen geschieden in toelichtingen e.d. Verwijzingen in regelingen naar een andere regeling vinden steeds plaats door aanhaling van de (citeer)titel van die regeling. Zie ook aanwijzing 4.31.

 

Aanwijzing 4.18. Formulering citeertitel

  • 1.

    Een citeertitel wordt kernachtig geformuleerd, heeft voldoende onderscheidend vermogen en bevat geen afkortingen tenzij dit onvermijdelijk is.

  • 2.

    Voor de bepaling tot vaststelling van de citeertitel wordt het volgende model gebruikt:

    Deze verordening / Deze regeling / Deze beleidsregel wordt aangehaald als: ...

  • 3.

    In beginsel wordt slechts het eerste woord van een citeertitel met een hoofdletter geschreven.

  • 4.

    In een citeertitel wordt alleen een jaartal opgenomen indien daartoe behoefte bestaat ter onderscheiding van de betrokken regeling van een andere regeling.

  • 5.

    In de citeertitel van een regeling waarbij een beleidsregel wordt vastgesteld, wordt het woord “beleidsregel” uitdrukkelijk gebruikt.

  • 6.

    Het woord “Noord-Brabant” wordt in de citeertitel opgenomen.

 

Toelichting

 

Eerste lid. Als afkortingen worden gebruikt, moeten zij voldoende algemeen bekend zijn.

 

Tweede lid. Deze citeertitel moet aan het slot van het opschrift van de regeling tussen haakjes worden vermeld. Zie aanwijzing 4.4.

 

Derde lid. Een citeertitel kan uiteraard ook woorden bevatten die altijd met een hoofdletter worden geschreven, bijvoorbeeld: Wet Nationale ombudsman.

 

§ 4.6. Bekendmaking

 

Aanwijzing 4.19. Bepalingen over plaatsing in Provinciaal Blad

  • 1.

    In een regeling worden geen bepalingen opgenomen over de plaatsing in het Provinciaal Blad van de regeling zelf of daarop berustende algemeen verbindende voorschriften.

  • 2.

    Een regeling schrijft, behoudens in uitzonderlijke gevallen, niet voor dat op grond van de regeling genomen besluiten in het Provinciaal Blad worden geplaatst.

 

Toelichting

 

De plaatsing van algemeen verbindende voorschriften en beleidsregels in het Provinciaal Blad en de terinzagelegging is reeds geregeld in de Bekendmakingswet.

 

Aanwijzing 4.20. Spoedige bekendmaking

Regelingen worden na hun vaststelling zo spoedig mogelijk bekendgemaakt.

 

Aanwijzing 4.21. Terinzagelegging bijlagen

  • 1.

    Een regeling kan bepalen dat een daarbij behorende bijlage wordt bekendgemaakt door terinzagelegging, indien:

    • a.

      de bijlage niet geschikt is voor publicatie in het Provinciaal Blad; en

    • b.

      de kenbaarheid voor de direct bij de regeling betrokken personen daarmee voldoende verzekerd is.

  • 2.

    Indien een bij een regeling behorende bijlage door terinzagelegging wordt bekendgemaakt, wordt aan het besluit tot vaststelling van de regeling de volgende bepaling toegevoegd: “Deze regeling zal in het Provinciaal Blad worden geplaatst met uitzondering van de bijlage (…), die ter inzage wordt gelegd. Van deze terinzagelegging zal mededeling worden gedaan in het Provinciaal Blad.”

  • 3.

    Een bij een regeling behorende bijlage die bekend wordt gemaakt door terinzagelegging wordt gewaarmerkt door daarop te vermelden: “Deze bijlage behoort bij …… [naam regeling].”

  • 4.

    De bijlage wordt voorzien van ondertekening door het vaststellende orgaan.

 

Toelichting

 

Deze aanwijzing bevat criteria voor gebruikmaking van de uitzonderingsmogelijkheid die wordt geboden door artikel 12, eerste lid, van de Bekendmakingswet. Blijkens de wetsgeschiedenis is deze uitzondering met name bedoeld voor stukken die niet in een elektronisch bestand zijn weer te geven of alleen in een dermate groot bestand dat het niet geschikt is voor de gedigitaliseerde plaatsing in het Provinciaal Blad (zie Kamerstukken II 2018/19, 35218, nr. 3, p. 6 en Kamerstukken II 2006/07, 31084, nr. 3, p. 23). In het geval van elektronische bestanden die niet geschikt zijn voor gedigitaliseerde plaatsing in het Provinciaal Blad kan de terinzagelegging ook in elektronische vorm plaatsvinden.

 

Tweede lid. Het bepalen dat een bijlage wordt bekendgemaakt door terinzagelegging geschiedt door middel van het in dit lid opgenomen slotformulier. Van bekendmaking door terinzagelegging dient mededeling te worden gedaan in het Provinciaal Blad (zie artikel 12, eerste lid, van de Bekendmakingswet).

 

Derde lid. Een bijlage die samen met de regeling wordt gepubliceerd, behoeft niet te worden ondertekend.

 

Vierde lid. Bij terinzagelegging in elektronische vorm dient, indien het niet mogelijk is om het ter inzage gelegde bestand overeenkomstig deze aanwijzing te waarmerken, de authenticiteit van het elektronische bestand op andere wijze te worden gewaarborgd.

 

Duur van de terinzagelegging. Een ter inzage gelegde bijlage dient te kunnen worden geraadpleegd zolang de regeling waarbij zij hoort van kracht blijft. Pas wanneer de regeling is uitgewerkt (en de bijlage ook niet meer op grond van overgangsrecht van toepassing is) kan de terinzagelegging worden beëindigd, waarna de bijlage met inachtneming van de Archiefwet 1995 kan worden gearchiveerd.

 

Aanwijzing 4.22. Normen van niet-publiekrechtelijke aard

Indien in een regeling normen van niet-publiekrechtelijke aard van toepassing worden verklaard, wordt, tenzij de kenbaarheid van deze normen voor alle betrokkenen voldoende verzekerd is, bekendmaking van de normen in de Staatscourant voorgeschreven. Aanwijzing 4.21 is van overeenkomstige toepassing.

 

Toelichting

 

Bij dwingende verwijzing naar normen van niet-publiekrechtelijke aard dienen die normen kosteloos ter beschikking te worden gesteld (brief van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 30 juni 2011, Kamerstukken II 2010/11, 27406, nr. 193). Kosteloze terbeschikkingstelling is niet vereist indien de overheid zelf de enige normadressaat is.

 

Aanwijzing 4.23. Inhoudsopgave

Indien het wenselijk is aan een regeling een inhoudsopgave toe te voegen, wordt deze bij de bekendmaking van de regeling achter de regeling opgenomen.

 

Toelichting

 

De inhoudsopgave is geen onderdeel van de regeling en wordt daarom achter de regeling (d.w.z. na de ondertekening van de regeling) opgenomen.

 

Bij de publicatie van de integrale tekst van een gewijzigde regeling wordt tevens een herziene inhoudsopgave opgenomen.

 

§ 4.7. Toelichting

 

Aanwijzing 4.24. Noodzaak toelichting

  • 1.

    Een regeling wordt voorzien van een toelichting, tenzij dit gelet op de inhoud van de regeling niet nodig is.

  • 2.

    Wordt de regeling vastgesteld door Provinciale Staten, dan wordt de toelichting opgenomen in het voorstel tot vaststelling van de regeling.

 

Toelichting

 

De toelichting bij een regeling wordt vastgesteld door Gedeputeerde Staten indien vaststelling van de regeling een bevoegdheid is van Provinciale Staten. In andere gevallen maakt de toelichting deel uit van het besluit en wordt deze door het besluitnemende bestuursorgaan vastgesteld.

Om te borgen dat de (artikelsgewijze) toelichting bij een door Provinciale Staten vast te stellen regeling in samenhang/combinatie met de regeling zelf raadpleegbaar is, kunnen zij deze toelichting als bijlage opnemen bij hun voorstel tot vaststelling van de regeling en kan deze na publicatie van de regeling als externe bijlage worden toegevoegd aan de regeling zoals die in elektronische vorm op grond van artikel 19 van de Bekendmakingswet beschikbaar wordt gesteld.

 

Aanwijzing 4.25. Inhoud toelichting

De toelichting bevat een verantwoording van de regeling. Daarbij komen, voor zover van toepassing, in ieder geval de volgende punten aan de orde:

  • a.

    de doelen die met de regeling worden nagestreefd;

  • b.

    de noodzaak tot overheidsinterventie, mede bezien in relatie tot het zelfregulerende vermogen in de betrokken sector of sectoren, alsmede de overwogen varianten en de te verwachten neveneffecten van de regeling;

  • c.

    de uitvoerings- en handhavingsaspecten van de regeling, zoals de keuze van het handhavingsstelsel en de mate waarin te verwachten is dat de toepassing van de regeling aanleiding geeft tot conflicten;

  • d.

    de gevolgen voor de verwerking van persoonsgegevens;

  • e.

    de lasten voor burgers, bedrijven en instellingen en de lasten voor de overheid, waaronder de lasten verbonden aan rechtsbescherming;

  • f.

    de verenigbaarheid met hoger recht en de verhouding tot andere regelingen;

  • g.

    de wijze waarop recht is gedaan aan het primaat van de wetgever, alsmede een motivering van de keuze van de overheidslaag waaraan bevoegdheden zijn toegedeeld;

  • h.

    het overgangsrecht en de inwerkingtreding van de regeling;

  • i.

    de voorgenomen evaluatie van de regeling.

 

Toelichting

 

Onderdelen a en b. In de toelichting bij een regeling die uitvoering geeft aan provinciaal beleid wordt, na een korte inleiding waarin de inhoud en de aanleiding van de regeling worden beschreven, ingegaan op de doelen die met de regeling worden nagestreefd en de noodzaak om daartoe nieuwe regelgeving tot stand te brengen of bestaande regelgeving te wijzigen. Zie in dit verband ook de aanwijzingen 2.2 (noodzaak van regelgeving), 2.3 (voorafgaand onderzoek), 2.5 (zelfregulering) en 2.9 (neveneffecten).

 

Onderdelen c en d. Bij de uitvoerings- en handhavingsaspecten van de regeling dient onder meer aandacht te worden besteed aan het bestuursorgaan of overheidsonderdeel dat met de uitvoering of de handhaving van de regeling zal zijn belast. Zie met betrekking tot de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van de regeling ook de aanwijzingen 2.7 en 2.8.

 

In de toelichting dient in voorkomend geval ook te worden ingegaan op de gevolgen die de regeling heeft voor de verwerking van persoonsgegevens: zie aanwijzing 5.15. Gelet op het belang van de bescherming van persoonsgegevens ligt het in de rede om dat onderwerp in een aparte paragraaf te behandelen.

 

Verder dient in de toelichting aandacht te worden besteed aan de eventuele instelling van een adviescollege (aanwijzing 5.4) of het opnemen van een hardheidsclausule in de regeling (aanwijzing 5.10).

 

Onderdeel e. Dit onderdeel houdt verband met aanwijzing 2.10, dat moet worden gestreefd naar zo beperkt mogelijke lasten voor de maatschappij en voor de overheid.

 

Ook moet worden aangegeven of en in hoeverre de belasting van de met rechtspraak belaste instanties in verband met de handhaving van de regeling en de rechtsbescherming ter zake van de toepassing wordt beïnvloed.

 

Onderdeel f. Zie voor de verenigbaarheid met hoger recht in algemene zin aanwijzing 2.13. Zie voorts aanwijzingen 5.12 (motivering toepassing conflictregel uit de Dienstenrichtlijn).

 

Bij het tot stand brengen van een nieuwe regeling of het wijzigen of intrekken van een bestaande regeling dient ook aandacht te worden besteed aan de gevolgen die dat heeft voor andere regelingen. Zie in dat verband ook de aanwijzingen 6.7 en 6.23 met betrekking tot de gevolgen voor lagere regelingen.

 

Bij de verenigbaarheid met hoger recht en de verhouding tot andere regeling moet niet alleen rekening worden gehouden met bestaand recht, maar ook met eventuele in voorbereiding zijnde regelingen.

 

Onderdeel g. Zie voor het primaat van Provinciale Staten en de delegatie van regelgevende bevoegdheid de aanwijzingen 2.15 en 2.17.

 

Onderdeel h. Zie voor overgangsrecht in algemene zin paragraaf 5.9 en voor inwerkingtreding paragraaf 4.4. Het gebruik van een bijzondere inwerkingtredingsbepaling (aanwijzing 4.16en het verlenen van terugwerkende kracht (aanwijzing 5.31) dient steeds te worden gemotiveerd.

 

Onderdeel i. Indien de regeling een evaluatiebepaling bevat, wordt in de toelichting ook aandacht besteed aan de voorgenomen evaluatie van de regeling.

 

Zie voor overige aspecten die in de toelichting aan de orde kunnen zijn ook de aanwijzingen 4.17 (suggestie voor afkorting van citeertitel), 5.27 (in een invoeringswet opgenomen overgangsrecht) en 6.20 (vergelijkend overzicht van oude en nieuwe bepalingen bij een complexe wijzigingsregeling). Indien een regeling financiële gevolgen heeft, wordt in een afzonderlijk onderdeel van de toelichting aangegeven in welke omvang daaraan hogere of lagere uitgaven of ontvangsten verbonden zullen zijn.

 

Aanwijzing 4.26. Vermelding voorgeschreven procedures, adviezen en inspraak

  • 1.

    Indien voor de totstandkoming van een regeling een bijzondere procedure wettelijk is voorgeschreven, wordt aan het volgen daarvan in het voorstel aandacht geschonken.

  • 2.

    In het voorstel wordt vermeld welke adviescolleges en organisaties van belanghebbenden ten aanzien van de regeling zijn gehoord.

  • 3.

    Indien het voorstel op hoofdpunten afwijkt van een krachtens wettelijk voorschrift uitgebracht advies, wordt dit in het voorstel uitdrukkelijk gemotiveerd.

  • 4.

    Indien de voorgestelde regeling voorwerp van inspraak is geweest, wordt in het voorstel vermeld hoe de inspraakresultaten in het ontwerp van de regeling zijn verwerkt.

 

Aanwijzing 4.27. Financiële gevolgen voor de provincie

  • 1.

    Indien een regeling financiële gevolgen voor de provincie heeft, wordt in een afzonderlijk onderdeel van het voorstel aangegeven in welke omvang daaraan hogere of lagere uitgaven of ontvangsten zullen zijn verbonden.

  • 2.

    In het in het eerste lid bedoelde overzicht wordt een onderscheid gemaakt tussen uitvoeringskosten en kosten verbonden aan beleidsontwikkeling.

  • 3.

    Indien op grond van compenserende maatregelen per saldo geen budgettair effect te verwachten valt van een regeling, worden ook de bruto financiële gevolgen in het voorstel vermeld.

  • 4.

    Indien een regeling geen financiële gevolgen heeft, blijkt dit uitdrukkelijk uit het voorstel.

  • 5.

    In het voorstel wordt tevens aangegeven in hoeverre in de begroting is voorzien in de financiële gevolgen.

 

Aanwijzing 4.28. Geen nadere regels in toelichting

Een toelichting wordt niet gebruikt voor het stellen van nadere regels.

 

Toelichting

 

De toelichting geeft een motivering en uitleg van de regeling maar mag geen aanvullende normen bevatten. De te stellen normen worden in de regeling zelf vastgelegd. Evenmin mag een toelichting gebruikt worden voor een nadere omlijning van in de regeling voorkomende termen of begrippen. Dit neemt niet weg dat het in bepaalde gevallen wenselijk kan zijn een nadere verklaring te geven van in de regeling voorkomende termen of begrippen.

 

Aanwijzing 4.29. Opbouw toelichting

  • 1.

    Een toelichting wordt verdeeld in een algemeen en een artikelsgewijs gedeelte, indien dit de toegankelijkheid bevordert.

  • 2.

    Onderdelen van een toelichting worden genummerd, indien dit met het oog op verwijzing wenselijk is.

 

Toelichting

 

Bij omvangrijke regelingen kan het praktisch zijn een paragraaf Hoofdlijnen op te nemen. Deze paragraaf kan een korte schets bevatten van de strekking van de regeling, het probleem, de (politieke) doelstelling, de gekozen oplossing en de systematiek van de regeling. Uitgebreide historische beschouwingen blijven, tenzij onontbeerlijk, achterwege. Een artikelsgewijze toelichting is met name nuttig bij uitgebreide of (technisch) complexe regelingen. Bij eenvoudige regelingen kan worden volstaan met een verwijzing naar de artikelen in het algemeen deel van de toelichting. Het is overbodig in de toelichting artikelen te parafraseren of te vermelden dat een artikel geen toelichting behoeft.

 

Aanwijzing 4.30. Formulering en indeling

  • 1.

    In een toelichting wordt heldere en bondige taal gebruikt en een logische indeling gevolgd.

  • 2.

    Bij het formuleren van een toelichting wordt ervan uitgegaan dat de betrokken regeling al is vastgesteld.

  • 3.

    De paragrafen 3.1 en 3.2 van deze aanwijzingen zijn voor de formulering van een toelichting van overeenkomstige toepassing, voor zover zij verenigbaar zijn met de aard van een toelichting.

 

Toelichting

 

Eerste lid. Enige aandachtspunten voor helder en bondig taalgebruik zijn, in aanvulling op hetgeen hierover in de paragrafen 3.1 en 3.2 is opgemerkt:

  • -

    vermijden van onnodige woorden in een zin

  • -

    zinnen zoveel mogelijk in de bedrijvende vorm redigeren

  • -

    vermijden van de aanvoegende wijs

  • -

    consistentie in woordkeus en spelling

  • -

    vermijden van jargon en zeer technische termen

  • -

    formuleren in korte zinnen, vermijden van lange bijzinnen.

 

Aanwijzing 4.31. Verkorte aanduiding regelingen

  • 1.

    Verwijzing naar artikelen of onderdelen van regelingen die in de toelichting met een afkorting of andere verkorte aanduiding worden aangehaald, geschiedt overeenkomstig de volgende voorbeelden:

    • a.

      artikel 10, tweede lid, Wob;

    • b.

      artikel 7, tweede lid, Sr;

    • c.

      titel 5.2 Awb;

    • d.

      artikel 21 Arbowet.

  • 2.

    Indien in de toelichting gebruik wordt gemaakt van een afkorting of verkorte aanduiding voor het aanhalen van een regeling, wordt daarbij bij voorkeur het hoofdlettergebruik in de citeertitel van de aangehaalde regeling gevolgd.

 

Toelichting

 

Eerste lid. Indien in een toelichting andere regelingen verkort worden aangehaald (bijvoorbeeld “Awb” ter aanduiding van de Algemene wet bestuursrecht) is het niet nodig om bij verwijzing naar specifieke artikelen uit die regelingen de woorden “van de” of “van het” te gebruiken. In plaats van “artikel 10 van de Wob” kan worden volstaan met “artikel 10 Wob”. Dit geldt niet voor regelingen die met hun volledige citeertitel worden aangehaald. In dat geval wordt de citeertitel, ook als die slechts één woord telt, steeds door “van de” of “van het” voorafgegaan (“artikel 5 van de Bekendmakingswet”).

 

Afkortingen en verkorte aanduidingen die algemeen bekend zijn (zoals Awb en BW) hoeven in de toelichting niet te worden verklaard. Andere afkortingen en aanduidingen dienen de eerste keer dat zij in een toelichting worden gebruikt, te worden verklaard.

 

Zie ook de aanwijzingen 3.27 (verwijzingen naar het BW) en 3.31, derde lid (verkorte aanhaling verdragen).

 

Tweede lid. In een afkorting of andere verkorte aanduiding van een regeling worden in beginsel alleen hoofdletters gebruikt indien die hoofdletters ook in de citeertitel van de regeling voorkomen. In bijzondere gevallen kan van dit beginsel worden afgeweken, bijvoorbeeld bij verkorte aanduidingen waarin het woord “wet” wordt gevolgd door een afkorting (vgl. “Wet IB 2001” voor “Wet inkomstenbelasting 2001”).

Voorbeelden bij het tweede lid

  • -

    Wet Nationale ombudsman: WNo

  • -

    Arbeidsomstandighedenwet: Arbowet

  • -

    Wet op het financieel toezicht: Wft.

 

Aanwijzing 4.32. Vermelding vindplaatsen

Verwijzing in een toelichting naar andere stukken geschiedt door een nauwkeurige aanduiding van de vindplaats.

 

Toelichting

 

Zie ook de aanwijzingen 3.30 tot en met 3.37 en 3.39.

 

Aanwijzing 4.33. Ondertekening toelichting

Een toelichting op een verordening, regeling of beleidsregel wordt ondertekend.

 

Toelichting

 

In de aanhef van een regeling wordt het besluitnemende orgaan voluit genoemd: Provinciale Staten van Noord-Brabant, Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, commissaris van de Koning in de provincie Noord-Brabant. Daarom kan bij de ondertekening worden volstaan met de vermelding: Provinciale Staten voornoemd, Gedeputeerde Staten voornoemd of commissaris van de Koning voornoemd. Aangezien in een toelichting een dergelijke aanhef ontbreekt en dus niet naar een eerder genoemd orgaan kan worden verwezen, dient de toelichting te worden ondertekend met een volledige aanduiding van het besluitnemende orgaan.

 

Hoofdstuk 5. Bijzondere bestanddelen van regelingen

 

§ 5.1. Begripsbepalingen

 

Aanwijzing 5.1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Termen die een te weinig bepaalde of een van het spraakgebruik afwijkende betekenis hebben, worden gedefinieerd.

  • 2.

    In een begripsbepaling wordt aan een term geen sterk van het normale spraakgebruik afwijkende betekenis gegeven.

 

Toelichting

 

Eerste lid. Soms zullen op zichzelf duidelijke termen uit een juridisch oogpunt nadere definiëring behoeven, bijvoorbeeld “ambtenaar” en “bouwen”.

 

Tweede lid. In een begripsbepaling onder “landbouw” mede verstaan “tuinbouw” is aanvaardbaar. Onder “landbouw” mede verstaan “visserij” is daarentegen onjuist. Het tweede lid is te beschouwen als een specificering van aanwijzing 3.9 ten aanzien van begripsbepalingen. Zie ook aanwijzing 3.3.

 

Aanwijzing 5.2. Verkorte aanduidingen

Herhaling in een regeling van omvangrijke omschrijvingen wordt vermeden door in de begripsbepalingen een verkorte aanduiding op te nemen.

 

Toelichting

 

Begrippen die slechts één keer voorkomen in een regeling worden niet in de begripsbepalingen gedefinieerd.

 

Aanwijzing 5.3. Formulering begripsbepalingen

  • 1.

    Voor begripsbepalingen wordt de volgende formulering gebruikt:

    In [deze verordening / deze regeling / deze beleidsregel / deze paragraaf] [en de daarop berustende bepalingen] wordt [, tenzij anders bepaald,] verstaan onder:

  • 2.

    De term “verstaan” wordt gebruikt, indien een begrip in algemene zin wordt gedefinieerd.

  • 3.

    De term “mede verstaan” wordt gebruikt, indien aan de, al dan niet gedefinieerde, betekenis van een begrip uitbreiding wordt gegeven.

  • 4.

    In een begripsbepaling worden geen aanhalingstekens gebruikt.

 

Toelichting

 

Zie aanwijzing 3.47, derde lid, voor de wijze van opsomming van begripsbepalingen.

 

Door toevoeging van de zinsnede “en de daarop berustende bepalingen” gelden de begripsbepalingen uit een regeling ook in de op die regeling gebaseerde uitvoeringsregelingen. Hiermee wordt bewerkstelligd dat de terminologie van de uitvoeringsregeling aansluit bij die van de delegerende regeling (zie ook aanwijzing 3.4). Soms zal het echter nodig zijn om in een uitvoeringsregeling toch een afwijkende begripsbepaling te gebruiken, bijvoorbeeld omdat een bepaald begrip in de uitvoeringsregeling een beperktere reikwijdte dient te hebben dan in de delegerende regeling. De zinsnede “tenzij anders bepaald” kan in dat geval uitkomst bieden.

 

In begripsbepalingen kan ook worden verwezen naar de definiëring van een begrip in een andere regeling. Bijvoorbeeld: “In deze wet wordt verstaan onder accountant: accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek”.

 

Uitgangspunt is dat een begripsbepaling niet aanvangt met een lidwoord, aangezien de begripsbepaling letterlijk in de tekst van de regeling ingelezen moet kunnen worden.

 

Daarnaast geldt dat begripsbepalingen in principe direct worden uitgeschreven en niet wordt doorverwezen naar begrippen in andere regelingen. Dit vanwege het risico dat bij doorverwijzen onvoldoende inzichtelijk is wanneer het begrip in de andere regeling, waarnaar verwezen wordt, een gewijzigde inhoud krijgt. Een uitzondering hierop vormt de situatie dat men een begrip bewust wil hanteren zoals dat in hogere (provinciale) regelgeving is gedefinieerd. In dat geval wordt in de begripsomschrijving verwezen naar het begrip uit de hogere regeling.

 

Tweede en derde lid. Zie ook de toelichting bij aanwijzing 5.1, tweede lid.

 

§ 5.2. Adviescolleges

 

Aanwijzing 5.4. Motivering instelling adviescollege

  • 1.

    In de toelichting bij een regeling waarbij een adviescollege wordt ingesteld of een adviestaak wordt opgedragen, wordt gemotiveerd waarom onafhankelijke advisering op het desbetreffende terrein noodzakelijk wordt geacht.

  • 2.

    In de toelichting bij een regeling waarbij een adviescollege wordt ingesteld, wordt gemotiveerd waarom de adviestaak niet aan een bestaand adviescollege wordt opgedragen.

 

Toelichting

 

Deze aanwijzing ziet op alle adviescolleges, ongeacht of het gaat om een vast of tijdelijk college of een college voor de eenmalige advisering over een bepaald vraagstuk en ongeacht of het gaat over regelgeving of te voeren beleid dan wel over uitvoeringsaangelegenheden.

 

§ 5.3. Toekenning en terminologie van bestuursbevoegdheden

 

Aanwijzing 5.5. Vrijstelling, ontheffing, vergunning en erkenning

  • 1.

    Voor een besluit waarbij een uitzondering op een wettelijk verbod of gebod wordt gemaakt voor een categorie van gevallen, wordt de term “vrijstelling” gebruikt.

  • 2.

    Voor een beschikking waarbij in een individueel geval een uitzondering op een wettelijk verbod of gebod wordt gemaakt, wordt de term “ontheffing” gebruikt.

  • 3.

    Voor een beschikking waarbij een bepaalde handeling wordt toegestaan, wordt de term “vergunning” gebruikt.

  • 4.

    Voor een beschikking waarbij wordt vastgesteld dat een persoon of instelling aan bepaalde eisen voldoet, wordt de term “erkenning” gebruikt.

 

Toelichting

 

Het gebruik van andere termen voor deze figuren zoals toestemming, instemming of verlof wordt vermeden. Zie aanwijzing 5.12 voor vergunningen in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Dienstenwet.

 

Aanwijzing 5.6. Goedkeuring en verklaring van geen bezwaar

  • 1.

    Voor de voor de inwerkingtreding van een besluit van een bestuursorgaan vereiste toestemming van een ander bestuursorgaan wordt de term “goedkeuring” gebruikt.

  • 2.

    Voor de voor het nemen van een besluit door een bestuursorgaan vereiste toestemming van een ander bestuursorgaan wordt de term “verklaring van geen bezwaar” gebruikt.

 

Toelichting

 

Zowel bij goedkeuring als bij een verklaring van geen bezwaar is sprake van voorafgaand toezicht op bestuursorganen. Het verschil is dat een besluit omtrent goedkeuring wordt genomen ten aanzien van een al bestaand maar nog niet werkend besluit, terwijl een verklaring van geen bezwaar een belemmering opheft voor het onder toezicht gestelde orgaan om een bepaald besluit te nemen.

 

Aanwijzing 5.7. Terminologie “beperking”

Indien de bevoegdheid wordt toegekend om bij het verlenen van een vrijstelling, ontheffing of vergunning een begrenzing naar tijd of plaats dan wel anderszins aan te brengen, wordt de term “beperking” gebruikt.

 

Toelichting

 

Naast begrenzingen naar tijd of plaats kan worden gedacht aan een begrenzing ten aanzien van het aantal te verrichten handelingen of een begrenzing in de aard van de te verrichten handelingen.

 

Aanwijzing 5.8. Handhaving beschikkingsvoorschriften

  • 1.

    Indien wordt beoogd de verplichtingen van een belanghebbende die hem bij het geven van een beschikking zijn opgelegd, door middel van straffen te handhaven, wordt deze strafbaarstelling uitdrukkelijk geregeld.

  • 2.

    Voor dergelijke en andere bij het geven van een beschikking op te leggen verplichtingen wordt de term “voorschriften” gebruikt.

 

Toelichting

 

Het is niet juist het handelen in strijd met de voorschriften bij een vergunning als handelen zonder vergunning en op die grond strafbaar te beschouwen. Een voorbeeld van een juiste wijze van strafbaarstelling biedt artikel 6 juncto artikel 54 van de Wet wapens en munitie. De term “voorwaarden” wordt niet gebruikt voor verplichtingen als bedoeld in deze aanwijzing.

 

Tweede lid. In titel 4.2 Awb (Subsidies) wordt ook voor de aan een subsidiebeschikking te verbinden voorschriften de overkoepelende term “verplichtingen” gebruikt.

 

Aanwijzing 5.9. Intrekking of wijziging van een beschikking

  • 1.

    Indien het nodig is een op een regeling berustende beschikking te kunnen intrekken of wijzigen, wordt de bevoegdheid daartoe uitdrukkelijk geregeld, tenzij een andere wettelijke regeling daarin voorziet.

  • 2.

    De gronden voor het intrekken of wijzigen van een beschikking worden in de regeling gespecificeerd, tenzij een andere wettelijke regeling daarin voorziet.

 

Toelichting

 

Eerste lid. In het algemeen verdient het de voorkeur de intrekkings- of wijzigingsbevoegdheid als discretionaire bevoegdheid te verlenen. Dit stelt het bestuursorgaan in de gelegenheid te beoordelen of intrekking of wijziging in een bepaald geval, mede gelet op het evenredigheidsbeginsel, de juiste maatregel is. Ten aanzien van de intrekking of wijziging van subsidies bevat afdeling 4.2.6 Awb een uitgebreide regeling, die mede voorziet in de grondslag voor intrekking of wijziging van subsidies.

 

Tweede lid. Gronden voor intrekking of wijziging van een beschikking kunnen bijvoorbeeld zijn:

  • -

    de verstrekte gegevens blijken zodanig onjuist of onvolledig dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, indien bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens bekend waren geweest

  • -

    de beschikking is in strijd met wettelijke voorschriften gegeven

  • -

    van de beschikking is gedurende een bepaalde ononderbroken periode geen gebruik gemaakt

  • -

    in verband met verandering van wetgeving, gewijzigde omstandigheden of gewijzigde inzichten moet de bescherming van de belangen met het oog waarop het vereiste van de beschikking is gesteld, zwaarder wegen dan het belang van de betrokkene bij een ongewijzigde beschikking.

 

Aanwijzing 5.10. Hardheidsclausule

  • 1.

    In een regeling wordt geen hardheidsclausule opgenomen, tenzij er aanleiding is om te verwachten dat, gelet op het doel en de strekking van de regeling, de toepassing van de regeling kan leiden tot onbillijkheden van overwegende aard in niet precies te voorziene gevallen of groepen van gevallen.

  • 2.

    In een regeling wordt geen hardheidsclausule opgenomen voor situaties waarin het buiten toepassing laten of het afwijken van de regeling nadelige effecten heeft of in het algemeen kan hebben voor derden-belanghebbenden.

  • 3.

    Indien de toepassing van een hardheidsclausule voor bepaalde gevallen voldoende is uitgekristalliseerd en daardoor een bestendig karakter heeft gekregen, wordt dit bestendige beleid in een algemeen verbindend voorschrift neergelegd.

 

Toelichting

 

Eerste lid. Het opnemen van een hardheidsclausule in een regeling opent de mogelijkheid voor een bestuursorgaan om, in gevallen waarin toepassing van de regeling – gegeven de doelstelling en de strekking van die regeling – een onbillijkheid van overwegende aard zou opleveren, een onderdeel van die regeling buiten toepassing te laten of daarvan af te wijken. Er kleven praktische bezwaren aan het opnemen van hardheidsclausules in een regeling. Niet zelden blijken dergelijke clausules conflictopwekkend te zijn. In de praktijk kan het opnemen van een hardheidsclausule leiden tot grote aantallen aanvragen om toepassing van de hardheidsclausule, terwijl inwilliging daarvan slechts in zeer beperkte mate aangewezen is. Daarbij dient te worden bedacht dat tegen de afwijzing van de aanvraag om toepassing van een hardheidsclausule beroep openstaat bij de administratieve rechter. Mede gelet op aanwijzing 2.8 leiden deze factoren tot de noodzaak grote terughoudendheid te betrachten met het opnemen van hardheidsclausules. Indien toch een hardheidsclausule wordt opgenomen, dient hiervoor in de toelichting een toereikende motivering opgenomen te worden.

 

Een hardheidsclausule onderscheidt zich van ontheffings- en vrijstellingsbepalingen, doordat vooraf niet (precies) te voorzien is of afwijking nodig zal zijn en zo ja, om welke gevallen of groepen gevallen het bij de toepassing zal gaan. Voorts beperkt de toepassing van een hardheidsclausule zich tot (eventuele) onbillijkheden van overwegende aard. Bij ontheffingen is het juist van meet af aan de uitdrukkelijke bedoeling om in bepaalde, individuele, voorzienbare gevallen een uitzondering te maken op de regel. Alleen wanneer een ontheffings- of vrijstellingssysteem zeer gebonden bevoegdheden bevat, kan voor het daarnaast opnemen van een hardheidsclausule nog ruimte zijn.

 

In het algemeen zal de toepassing van een hardheidsclausule beperkt blijven tot individuele gevallen. Onder omstandigheden kan een hardheidsclausule evenwel ook op een concreet te traceren groep van gevallen worden toegepast. Dan zal er overigens al gauw sprake zijn van bestendig beleid dat uiteindelijk in een algemeen verbindend voorschrift moet worden neergelegd (zie het derde lid).

 

Tweede lid. Vermeden moet worden dat het in bijzondere omstandigheden buiten toepassing laten of afwijken van een regeling nadelige effecten heeft of in het algemeen kan hebben voor derden-belanghebbenden wier belang door de desbetreffende algemeen verbindende voorschriften wordt beschermd. De behoefte aan een hardheidsclausule doet zich in de praktijk soms gevoelen bij de toepassing van (meer) gebonden bestuursbevoegdheden. Dit geeft een verdere beperking van het gebruik van hardheidsclausules. In de praktijk betekent dit dat hardheidsclausules in bijzondere omstandigheden wel worden opgenomen in regelingen op het terrein van de belastingen, de sociale zekerheid, de rechtspositie en in bepaalde subsidieregelingen.

 

Derde lid. Voor de realisering van het primaat van de regelgever en uit het oogpunt van duidelijkheid en rechtszekerheid verdient het de voorkeur om bestendig beleid dat in eerste instantie zal zijn neergelegd in een beleidsregel, uiteindelijk in regelgeving neer te leggen. Het is daarom van belang om de toepassing van hardheidsclausules periodiek te evalueren.

 

Aanwijzing 5.11. Model hardheidsclausule

  • 1.

    Indien in een regeling een hardheidsclausule wordt opgenomen, wordt zo concreet en nauwkeurig mogelijk aangegeven op welke onderdelen van de regeling de clausule van toepassing is.

  • 2.

    Voor een hardheidsclausule wordt het volgende model als uitgangspunt genomen:

    [aanduiding bestuursorgaan] kan artikel ... buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang van [aanduiding doel of strekking van de regeling] zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

 

Toelichting

 

Eerste lid. Gelet op de bij aanwijzing 5.10 genoemde mogelijke bezwaren van het opnemen van hardheidsclausules in regelingen, is in deze aanwijzing vastgelegd dat zo concreet en nauwkeurig mogelijk wordt aangegeven op welke onderdelen van de regeling deze clausule van toepassing is.

 

Tweede lid. In de zinsnede “gelet op het belang van ...” moet zo concreet mogelijk het doel of de strekking van de regeling worden omschreven. Als dit niet goed mogelijk is, kan de volgende formulering worden gebruikt: “gelet op het belang dat dit artikel / deze regeling beoogt te beschermen”. Een hardheidsclausule impliceert geen delegatie van regelgevende bevoegdheid: hij geeft slechts een beschikkingsbevoegdheid.

 

§ 5.4. Regels betreffende goederen, keuringen en diensten

 

Aanwijzing 5.12. Vergunningstelsel in de zin van de Dienstenwet

  • 1.

    Een vergunningstelsel in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Dienstenwet:

    • a.

      wordt slechts opgenomen indien dit geen discriminerende werking heeft ten opzichte van de betrokken dienstverrichter, dit noodzakelijk is wegens een dwingende reden van algemeen belang, en het nagestreefde doel niet door een minder beperkende maatregel kan worden bereikt, met name omdat een controle achteraf te laat zou komen om werkelijk doeltreffend te zijn;

    • b.

      wordt uitsluitend van de werking van paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht uitgezonderd wegens dwingende redenen van algemeen belang, met inbegrip van de belangen van derden.

  • 2.

    Indien de conflictregel van artikel 3 van de Dienstenrichtlijn en artikel 2, derde lid, onder a, sub 3, van de Dienstenwet op een vergunningstelsel als bedoeld in het eerste lid van toepassing is, wordt dit toegelicht.

  • 3.

    Indien bij een vergunningstelsel als bedoeld in het eerste lid het aantal beschikbare vergunningen beperkt is, wordt een selectieprocedure ingesteld die alle waarborgen voor transparantie en onpartijdigheid biedt voor gegadigden, met inbegrip van met name een toereikende bekendmaking van de opening, uitvoering en afsluiting van de procedure.

 

Toelichting

 

Richtlijn 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (PbEU 2006, L 376), de Dienstenrichtlijn, definieert het begrip “vergunningstelsel” in artikel 4, zesde lid, als “elke procedure die voor een dienstverrichter de verplichting inhoudt om bij een bevoegde instantie stappen te ondernemen ter uitdrukkelijke of stilzwijgende toestemming voor de toegang tot of de uitoefening van een dienstenactiviteit”. De toepasselijkheid van de Dienstenrichtlijn brengt een aantal verplichtingen en beperkingen met zich. Tevens bevatten de artikelen 28 e.v. van de Dienstenwet specifieke bepalingen voor vergunningstelsels die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn vallen.

 

Eerste lid, onderdeel a. Deze verplichting volgt uit artikel 9 van de Dienstenrichtlijn. Als dwingende redenen van algemeen belang gelden in ieder geval de redenen die door het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn erkend.

 

Eerste lid, onderdeel b. Ingevolge artikel 28 van de Dienstenwet is paragraaf 4.1.3.3 Awb van toepassing op de aanvraag van een vergunning die onder de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn valt, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Paragraaf 4.1.3.3 bevat een regeling voor de totstandkoming van een positieve beschikking op een aanvraag bij het uitblijven van een beslissing binnen de termijn, meestal aangeduid als de lex silencio positivo. De Dienstenrichtlijn verplicht tot invoering van de lex silencio positivo, maar biedt de mogelijkheid om een uitzondering te maken indien dit gerechtvaardigd is wegens dwingende redenen van algemeen belang, met inbegrip van een rechtmatig belang van een derde partij. Daarnaast kan de lex silencio positivo naar zijn aard niet toepasbaar zijn op een vergunning in de zin van de Dienstenrichtlijn, omdat door het desbetreffende bestuursorgaan geen beslissing op een aanvraag in de zin van de Awb wordt genomen, of omdat de beoogde gevolgen van de vergunningverlening niet stilzwijgend tot stand kunnen worden gebracht, maar feitelijk handelen vergen van het bestuursorgaan. Hierbij valt te denken aan meld- en registratieplichten.

 

Tweede lid. De conflictregel, ook wel voorrangsregel, is ingesteld om de verhouding tussen verplichtingen op grond van de Dienstenrichtlijn en verplichtingen op grond van andere bindende EU-rechtshandelingen te regelen. Indien toepassing van de Dienstenrichtlijn op een vergunningstelsel strijd oplevert met verplichtingen uit andere bindende EU-rechtshandelingen, gaan de desbetreffende andere verplichtingen voor. Om te voorkomen dat er onduidelijkheid ontstaat over de vraag of de Dienstenrichtlijn geheel of ten dele van toepassing is, is vermelding van de toepassing van de conflictregel in de toelichting aangewezen.

 

Derde lid. Deze verplichting volgt uit artikel 12 van de Dienstenrichtlijn en ziet op de situatie dat het aantal beschikbare vergunningen voor een activiteit beperkt is door schaarste van de beschikbare natuurlijke hulpbronnen of de bruikbare technische mogelijkheden.

 

Aanwijzing 5.13. Eisen aan dienstverrichting

  • 1.

    In een regeling die onder de reikwijdte van artikel 16 van de Dienstenrichtlijn valt, worden geen eisen gesteld aan de verrichting van diensten door dienstverrichters die in een andere lidstaat van de Europese Unie gevestigd zijn, die niet voldoen aan de beginselen van non-discriminatie, noodzakelijkheid wegens redenen van openbare orde, openbare veiligheid, de volksgezondheid of de bescherming van het milieu en evenredigheid.

  • 2.

    In een regeling die onder de reikwijdte van artikel 15, tweede lid, van de Dienstenrichtlijn valt, worden geen eisen opgenomen die niet voldoen aan de beginselen van non-discriminatie, noodzakelijkheid wegens een dwingende reden van algemeen belang en evenredigheid.

 

Toelichting

 

De Dienstenrichtlijn beperkt de mogelijkheden om eisen te kunnen stellen betreffende diensten. Zie artikel 1 van de Dienstenwet voor de definiëring van het begrip “eis” in de zin van de Dienstenrichtlijn.

 

Eerste lid. Onder artikel 16 van de Dienstenrichtlijn kunnen eisen aan de verrichting van diensten door dienstverrichters die niet in het Europese deel van Nederland gevestigd zijn, alleen nog op basis van een of meer van de vier genoemde gronden worden gesteld. Daarnaast mogen deze geen direct of indirect onderscheid maken naar nationaliteit of, voor rechtspersonen, naar lidstaat van vestiging, en zijn ze evenredig in verhouding tot het te beschermen belang. Indien er eisen worden gesteld, worden deze aan de Europese Commissie genotificeerd.

 

Tweede lid. Onder artikel 15, tweede en derde lid, van de Dienstenrichtlijn kunnen bepaalde eisen aan dienstverrichters die in het Europese deel van Nederland gevestigd zijn alleen onder voorwaarden worden gesteld. Het gaat om:

  • a.

    kwantitatieve of territoriale beperkingen, met name in de vorm van beperkingen op basis van de bevolkingsomvang of een geografische minimumafstand tussen de dienstverrichters

  • b.

    eisen die van de dienstverrichter verlangen dat hij een bepaalde rechtsvorm heeft

  • c.

    eisen aangaande het aandeelhouderschap van een onderneming

  • d.

    eisen, niet zijnde eisen die betrekking hebben op aangelegenheden die vallen onder richtlijn 2005/36/EG of die in andere communautaire instrumenten zijn behandeld, die de toegang tot de betrokken dienstenactiviteit wegens de specifieke aard ervan voorbehouden aan bepaalde dienstverrichters

  • e.

    een verbod om op het grondgebied van dezelfde staat meer dan één vestiging te hebben

  • f.

    eisen die een minimum aantal werknemers vaststellen

  • g.

    vaste minimum- of maximumtarieven waaraan de dienstverrichter zich moet houden

  • h.

    een verplichting voor de dienstverrichter om in combinatie met zijn dienst andere specifieke diensten te verrichten.

 

Deze eisen mogen alleen worden gesteld indien zij non-discriminatoir, evenredig en noodzakelijk zijn wegens een dwingende reden van algemeen belang. Dergelijke eisen worden aan de Europese Commissie genotificeerd.

 

§ 5.5. Informatievoorziening en gegevensverwerking

 

Aanwijzing 5.14. Aansluiten bij definities basisregistraties

Indien voor de uitvoering van een regeling gegevens van burgers, bedrijven of instellingen nodig zijn, wordt voor de omschrijving van de daaraan ten grondslag liggende begrippen zoveel mogelijk verwezen naar of aangesloten bij de definities uit de wetten inzake de basisregistraties.

 

Toelichting

 

Een belangrijk uitgangspunt bij het inrichten van (e-)overheidsdienstverlening is dat van “eenmalig aanleveren, meervoudig gebruik” van gegevens. De overheid vraagt van burgers, bedrijven en instellingen geen gegevens waarover zij al beschikt. Spiegelbeeld hiervan is dat burgers, bedrijven en instellingen bij bijvoorbeeld het doen van belastingaangifte of aanvraag van een vergunning, geen gegevens behoeven te verstrekken die al bij de overheid bekend zijn.

 

Om dit uitgangspunt in de praktijk te realiseren, is een stelsel van basisregistraties ingericht, waarin basisgegevens zijn opgenomen die nodig zijn voor het uitvoeren van verschillende (beslis)processen van overheidsorganisaties. Een deel van de gegevens in die basisregistraties is aangemerkt als “authentiek”, dat wil zeggen dat een overheidsorganisatie in beginsel kan uitgaan van de juistheid van het gegeven en in beginsel verplicht is dit te gebruiken bij de uitvoering van zijn taken.

 

De genoemde verplichting van overheidsorganisaties en het recht van burgers, bedrijven en instellingen is ten aanzien van deze authentieke gegevens expliciet vastgelegd in de verschillende wetten inzake basisregistraties. Zie bijvoorbeeld de Wet basisregistratie personen en de Wet basisregistraties adressen en gebouwen. Er zijn in totaal 11 basisregistraties. Zie voor meer informatie www.digitaleoverheid.nl.

 

Om het uitgangspunt van eenmalig aanleveren, meervoudig gebruik zo breed mogelijk ingang te doen vinden, is nodig dat in regelgeving waarin gegevensuitwisseling met de overheid aan de orde is, zoveel mogelijk wordt verwezen naar of aangesloten bij begrippen uit de basisregistraties.

 

Een overzicht van de basisregistraties en de daarin opgenomen begrippen en authentieke gegevens is opgenomen in de Stelselcatalogus. Zie www.stelselcatalogus.nl.

 

Aanwijzing 5.15. Verwerking van persoonsgegevens

Bij het opnemen in een regeling van bepalingen over de verwerking van persoonsgegevens bevat de regeling een welbepaalde en uitdrukkelijke omschrijving van de doeleinden van de gegevensverwerking en bevat de toelichting een expliciete afweging van de belangen van verantwoordelijken en betrokkenen in relatie tot die doeleinden.

 

Toelichting

 

Een regeling waarin de verwerking van persoonsgegevens een belangrijke plaats inneemt, bevat ter uitvoering van de artikelen 7 en 8 van de Wet bescherming persoonsgegevens een welbepaalde en uitdrukkelijke omschrijving van de doeleinden van de gegevensverwerking. Die doeleinden dienen ook gerechtvaardigd te zijn. Bij het ontwerpen van een dergelijke regeling wordt daarom ook altijd een afweging gemaakt tussen de belangen, gemoeid met de verwerking van persoonsgegevens en het belang van de bescherming van die gegevens. Zie in dit verband ook aanwijzing 4.25, onderdeel d. Het internationaalrechtelijke en Europeesrechtelijke kader en de Grondwet worden bij de belangenafweging in acht genomen.

 

Vanaf 25 mei 2018 is Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119) van toepassing. De bepalingen van deze verordening inzake onder meer de beginselen voor de verwerking van persoonsgegevens, de rechtsgrondslagen voor verwerking en verdere verwerking, en de verwerking van bijzondere persoonsgegevens zijn in de plaats getreden van de Wet bescherming persoonsgegevens en gelden rechtstreeks. De algemene beginselen voor rechtmatige gegevensverwerking volgen uit artikel 5 van de verordening. Van belang is bij het opstellen van nieuwe regelingen geen bepalingen op te nemen die een juiste toepassing en verwezenlijking van de werking van de verordening en, voor zover van toepassing, Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PbEU 2016, L 119) in gevaar kunnen brengen.

 

§ 5.6. Toezicht op de naleving en opsporing

 

Aanwijzing 5.16 Gebruik modelbepalingen toezicht en opsporing

De in deze paragraaf opgenomen modelbepalingen worden uitsluitend in een regeling opgenomen indien noch de wettelijke regeling waarop de regeling berust, noch een andere wettelijke regeling daarin voorziet.

 

Toelichting

 

Titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht bevat een regeling van de verplichtingen en bevoegdheden van toezichthouders. Deze wet biedt echter geen grondslag voor het houden van toezicht. Is op een bepaald terrein behoefte aan toezichthouders, dan zullen deze in of krachtens een bijzondere rijks- of provinciale regeling moeten worden aangewezen. Bij toezicht op medebewindsregels moet eerst worden bezien of de medebewindswet de grondslag voor toezicht verschaft. Zo niet, dan moet worden bekeken of de provincie over dit onderwerp nog de bevoegdheid heeft aanvullende regels te stellen en derhalve of de hogere regeling uitputtend is bedoeld. Bij negatieve beantwoording van de laatste vraag kunnen in of krachtens een provinciale regeling toezichthouders worden aangewezen. Ten aanzien van autonome regelingen kunnen Provinciale Staten altijd toezichthouders aanwijzen. Voor de aanwijzing van toezichthouders wordt de in aanwijzing 5.18 opgenomen modelbepaling gebruikt.

 

Aanwijzing 5.17. Terminologie “toezicht” en “opsporing”

  • 1.

    De werkzaamheden die door of namens een bestuursorgaan worden verricht om na te gaan of voorschriften worden nageleefd, worden aangeduid als “toezicht op de naleving” van die voorschriften.

  • 2.

    De werkzaamheden ter vaststelling in concrete gevallen of een strafbaar feit is gepleegd op basis van een redelijk vermoeden dat dit het geval is, worden aangeduid als “opsporing” van die feiten.

 

Toelichting

 

Het is van belang nalevingstoezicht in de zin van titel 5.2 Awb te onderscheiden van opsporing. Weliswaar hebben toezichthouders soms ook opsporingsbevoegdheid, maar met het oog zowel op de rechten van de belanghebbende, respectievelijk verdachte, als op de verhouding tot het openbaar ministerie moet zoveel mogelijk duidelijk zijn wanneer sprake is van nalevingstoezicht en wanneer van opsporing. Zie over de verhouding tussen nalevingstoezicht en opsporing de parlementaire stukken inzake de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (met name Kamerstukken II 1994/95, 23700, nr. 5, p. 47–50, en Kamerstukken I 1995/96, 23700, nr. 185b).

 

In de gevallen waarin hetzij nalevingstoezicht, hetzij opsporing wordt bedoeld, worden voor deze activiteiten termen als “controle”, “inspectie” of “handhaving” vermeden. Deze termen geven onvoldoende weer of het gaat om toezicht of om opsporing. Wel kan in toelichtende stukken de term “handhaving” worden gehanteerd voor het geheel van handhavingsmechanismen.

 

Aanwijzing 5.18. Aanwijzing toezichthouders

Voor de regeling van de aanwijzing van toezichthouders worden de volgende modellen gebruikt:

  • a.

    bij aanwijzing van toezichthouders bij regeling:

    Met het toezicht op de naleving van [aanduiding desbetreffende voorschriften] zijn belast [aanduiding ambtenaren of andere personen].

  • b.

    bij aanwijzing van toezichthouders krachtens regeling:

    • 1.

      Met het toezicht op de naleving van [aanduiding desbetreffende voorschriften] zijn belast de bij besluit van [aanduiding bestuursorgaan] aangewezen [ambtenaren / personen].

    • 2.

      Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in het Provinciaal Blad.

 

Toelichting

 

De bevoegdheden die toezichthouders hebben bij de uitoefening van hun taak zijn ten algemene geregeld in titel 5.2 Awb. Krachtens artikel 5:14 van die wet kunnen de bevoegdheden onder andere bij wettelijk voorschrift worden beperkt. Zie hiervoor het model in aanwijzing 5.19.

 

Aanwijzing 5.19 Uitsluiten toezichtsbevoegdheden

Voor het uitsluiten van toezichtsbevoegdheden wordt het volgende model gebruikt:

De toezichthouder beschikt niet over de [bevoegdheid / bevoegdheden], genoemd in [artikel / de artikelen ...] van de Algemene wet bestuursrecht.

 

Toelichting

 

Als regel worden, gelet op de samenhang tussen beide bevoegdheden, de bevoegdheden met betrekking tot onderzoek van zaken (artikel 5:18 Awb) en de bevoegdheden met betrekking tot onderzoek van vervoermiddelen (artikel 5:19 Awb) steeds gezamenlijk uitgesloten. De bevoegdheden tot het vorderen van inlichtingen (artikel 5:16 Awb) en het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs (artikel 5:16a Awb) worden, gelet op het basale karakter van deze bevoegdheden, nimmer uitgesloten. Zie overigens deel 2, paragraaf 5.7, van de memorie van toelichting bij de Aanpassingswet derde tranche Awb I (Kamerstukken II 1996/97, 25280, nr. 3).

 

Aanwijzing 5.20. Geen aanwijzing van buitengewone opsporingsambtenaren

In een regeling worden geen bepalingen opgenomen die strekken tot aanwijzing van buitengewone opsporingsambtenaren.

 

Toelichting

 

In artikel 142, eerste lid, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering is onder meer bepaald dat met de opsporing van strafbare feiten als buitengewoon opsporingsambtenaar zijn belast de personen die bij verordening zijn belast met het toezicht op de naleving daarvan, voor zover het die feiten betreft en de personen zijn beëdigd. Voor aanwijzing van buitengewone opsporingsambtenaren is dus geen nadere regeling noodzakelijk naast de aanwijzing als toezichthouder. De buitengewone opsporingsambtenaren moeten op grond van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar aan eisen van vakbekwaamheid en betrouwbaarheid voldoen en zijn beëdigd door de Minister van Justitie en Veiligheid.

Voor de opsporing van economische delicten, waaronder bijvoorbeeld milieudelicten vallen, bevat artikel 17 Wet op de economische delicten een bijzondere regeling die aangeeft welke ambtenaren met de opsporing van economische delicten zijn belast.

 

§ 5.7 Sancties

 

Aanwijzing 5.21. Bestuurlijke sancties

  • 1.

    Als bestuurlijke sancties worden met name de volgende mogelijkheden overwogen: intrekken, wijzigen of schorsen van een begunstigende beschikking.

  • 2.

    Bepalingen over het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een last onder dwangsom worden niet in een regeling opgenomen.

 

Toelichting

 

Er is een aantal bestuursrechtelijke sancties dat vanwege hun algemene karakter in een groot aantal gevallen en voor regelingen van uiteenlopende aard in aanmerking komt als handhavingsmiddel. De bevoegdheid van Gedeputeerde Staten (en de commissaris van de Koning) tot het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een last onder dwangsom is reeds geregeld in artikel 122 van de Provinciewet en artikel 5:32 Awb. Titel 5.3 Awb (herstelsancties) bevat algemene regels over het opleggen van een last onder bestuursdwang (afdeling 5.3.1) en het opleggen van een last onder dwangsom (afdeling 5.3.2). Een bevoegdheid tot toepassing van een last onder bestuursdwang impliceert automatisch een bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom (zie artikel 5:32, eerste lid, Awb). Het betreden van woningen ter uitoefening van bestuursdwang is geregeld in artikel 5:27 Awb.

 

In het kader van subsidieverlening kan ook gedacht worden aan het opschorten van het verstrekken van voorschotten op een toegekende subsidie of het terugvorderen van een uitbetaalde subsidie.

 

Aanwijzing 5.22. Strafsanctie in medebewindswet

  • 1.

    Voor zover in een medebewindswet is geregeld dat de overtreding van een op die wet gebaseerde regeling strafbaar is, worden in de regeling geen strafbepalingen opgenomen.

  • 2.

    Indien overwogen wordt een strafsanctie in de regeling op te nemen, wordt vooraf overleg gepleegd met het openbaar ministerie over de vraag of aan de handhaving van de regeling voldoende prioriteit zal worden toegekend. Ook de formulering van de strafbepalingen komt daarbij ter sprake. Bij onvoldoende prioriteit wordt overwogen te volstaan met bestuursrechtelijke sanctiebevoegdheden die voortvloeien uit de Provinciewet (bestuursdwang en last onder dwangsom) of met administratieve sancties als intrekking, wijziging of schorsing van de begunstigende beschikking. Deze laatste bevoegdheden worden in de regeling opgenomen.

 

Toelichting

 

Het opleggen van een bestuurlijke boete (bestraffende sanctie) is geregeld in titel 5.4 Awb. Bij het verlenen van de bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete worden de artikelen 6 en 7 EVRM en de artikelen 14 en 15 IVBPR in acht genomen (zie hiervoor met name de memorie van toelichting bij de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht, Kamerstukken II 2003/04, 29702, nr. 3, p. 117 e.v.).

 

Aanwijzing 5.23. Strafsanctie

  • 1.

    Indien bepaalde handelingen strafbaar worden gesteld in een regeling, wordt in die regeling duidelijk aangegeven welke straf ten hoogste kan worden opgelegd bij overtreding van de bepalingen van die regeling.

  • 2.

    Indien bij een medebewindsregeling in de medebewindswet de strafsanctie is opgenomen, wordt in de regeling aangegeven op welke bepalingen van de regeling de strafsanctie uit de medebewindswet van toepassing is.

 

Toelichting

 

Eerste lid. De bevoegdheid tot het stellen van straf op bepaalde gedragingen is Provinciale Staten toegekend in artikel 150 van de Provinciewet. Wanneer men de bepalingen van een provinciale verordening niet naleeft, begaat men een overtreding. Deze kan maximaal met drie maanden hechtenis bestraft worden of met de oplegging van een geldboete van de tweede categorie, al dan niet met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak. Er is een tweetal methoden denkbaar waarmee de strafbaarheid van bepaalde gedragingen wordt aangeduid:

  • -

    bij iedere omschrijving van een verboden gedraging wordt aangegeven welke straf opgelegd kan worden bij het vervullen van de delictsomschrijving

  • -

    in een algemene strafbepaling wordt verwezen naar alle verbodsbepalingen waar eenzelfde strafmaat op rust. Hierbij wordt het volgende model gebuikt:

    Overtreding van (het bepaalde bij of krachtens) de artikelen … (limitatieve opsomming) wordt gestraft met [gevangenisstraf/hechtenis] van ten hoogste [aantal maanden] of geldboete van de … categorie.

 

Tweede lid. Een strafsanctie uit de medebewindswet wordt zelf niet in de regeling opgenomen. Zie ook aanwijzing 5.22.

 

Aanwijzing 5.24. Intrekking of schorsing beschikking

  • 1.

    Indien intrekking of schorsing van een beschikking bij wijze van sanctie mogelijk moet zijn, wordt de bevoegdheid daartoe uitdrukkelijk geregeld, tenzij daarin door een (andere) wettelijke regeling wordt voorzien.

  • 2.

    De gronden die kunnen of moeten leiden tot het intrekken of schorsen van een beschikking bij wijze van sanctie, worden in de regeling gespecificeerd, tenzij daarin door een (andere) wettelijke regeling wordt voorzien.

 

Toelichting

 

Onder omstandigheden kan het ook aangewezen zijn wijziging van een beschikking bij wijze van sanctie mogelijk te maken.

Zie ook aanwijzing 5.9, tweede lid. Dit komt voor bij subsidiebeschikkingen. Ook is opschorting van bevoorschotting of terugvordering van een uitbetaalde subsidie bij wijze van sanctie denkbaar. Hiervoor geldt eveneens dat de bevoegdheid daartoe en de gronden die daartoe kunnen of moeten leiden uitdrukkelijk in de regeling moeten worden opgenomen, tenzij daarin door een (andere) wettelijke regeling wordt voorzien.

 

Aanwijzing 5.25. Omschrijving met sancties bedreigde feiten

Door sancties te handhaven bepalingen worden zo nauwkeurig mogelijk geformuleerd.

 

Toelichting

 

In het bijzonder bij bepalingen die door strafsancties of bestuurlijke sancties worden gehandhaafd is de rechtszekerheid van groot belang. De burger moet uit de bepalingen precies kunnen afleiden in welke gevallen een gedraging tot toepassing van een sanctie kan leiden. Als daarover door verwijzing naar andere bepalingen onduidelijkheid kan ontstaan betekent dat dus dat die verwijzing achterwege moet blijven (zie aanwijzing 3.20). Zie ook artikel 5:4, tweede lid, Awb.

 

§ 5.8. Evaluatiebepaling

 

Aanwijzing 5.26. Evaluatiebepaling

Indien het wenselijk is te bepalen dat een regeling wordt geëvalueerd, of dat over de uitvoering daarvan verslag wordt gedaan, wordt het volgende model als uitgangspunt genomen:

Gedeputeerde Staten zenden in … (, en vervolgens telkens na … jaar,) aan Provinciale Staten een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze regeling in de praktijk (of nadere omlijning van aspecten of onderdelen van de regeling).

 

Toelichting

 

Voor onderzoek komen in aanmerking zowel de mate van verwerkelijking van de doelstellingen en de neveneffecten als de evenredigheid, subsidiariteit, uitvoerbaarheid, handhaafbaarheid, afstemming op andere regelingen, eenvoud, duidelijkheid en toegankelijkheid. Welke vorm van evaluatie moet worden gekozen, zal afhangen van onder meer het gewicht van de betrokken regeling, de maatschappelijke betekenis ervan en de aan evaluatie verbonden lasten. De vorm en inhoud van een evaluatieverslag zijn vrij. Mogelijkheden zijn:

  • -

    een apart verslag

  • -

    een beleidsnota

  • -

    een rapportage in de begrotingstoelichting

  • -

    een onderdeel van de toelichting bij een wijzigingsregeling.

Wat de inhoud betreft geldt als algemene eis dat een adequaat inzicht wordt gegeven in de doeltreffendheid en de effecten van de regeling in de praktijk. Er moet niet in de eerste plaats gedacht worden aan een uitvoerig en kostbaar wetenschappelijk onderzoek. Een overzicht met kengetallen waaruit de doeltreffendheid en effecten blijken kan ook volstaan.

 

In het algemeen ligt een evaluatietermijn van twee jaar in de rede. Onder omstandigheden kan een andere termijn de voorkeur verdienen. In sommige gevallen kan er behoefte bestaan aan een periodieke evaluatie van een regeling. In de evaluatiebepaling kan dan worden bepaald dat de evaluatie “in …, en vervolgens telkens na … jaar,” zal plaatsvinden.

 

§ 5.9. Overgangsrecht

 

Aanwijzing 5.27. Noodzaak overgangsrecht

Bij een nieuwe regeling of wijziging van een regeling wordt overwogen of overgangsbepalingen noodzakelijk zijn.

 

Toelichting

 

Het is van belang tijdig na te gaan welke elementen van een regeling aanleiding kunnen geven tot een of meer overgangsbepalingen.

 

Aanwijzing 5.28. Plaats overgangsrecht

Indien bij een wijziging van een regeling overgangsbepalingen noodzakelijk zijn, worden deze in de te wijzigen regeling opgenomen, tenzij dit gelet op de doelgroep, de geldigheidsduur of de toegankelijkheid, onwenselijk is.

 

Toelichting

 

Door het overgangsrecht in de te wijzigen regeling op te nemen wordt voorkomen dat verschillende wijzigingsregelingen van belang blijven wegens het daarin opgenomen overgangsrecht. Tevens bevordert deze handelwijze de kenbaarheid van het overgangsrecht, doordat dit in dezelfde regeling is opgenomen als het recht waarop de overgangsbepalingen betrekking hebben. Op deze hoofdregel kan een uitzondering worden gemaakt indien het overgangsrecht een zodanig beperkte doelgroep of geldigheidsduur kent, dat het overgangsrecht de te wijzigen regeling zou “vervuilen”. In een dergelijk geval spelen de genoemde argumenten voor het opnemen van het overgangsrecht in de te wijzigen regeling ook een minder grote rol.

 

Aanwijzing 5.29. Onmiddellijke werking

  • 1.

    Een nieuwe regeling is niet slechts van toepassing op hetgeen na haar inwerkingtreding voorvalt, doch ook op hetgeen bij haar inwerkingtreding bestaat, zoals bestaande rechtsposities en verhoudingen (onmiddellijke werking).

  • 2.

    Indien beoogd wordt af te wijken van het eerste lid, wordt dit uitdrukkelijk bepaald.

 

Toelichting

 

Indien in een regeling geen overgangsrecht wordt opgenomen, heeft deze onmiddellijke (ook wel: exclusieve) werking. Hieraan kunnen bezwaren kleven. In dat geval kan gekozen worden voor terugwerkende kracht (aanwijzingen 5.30 en 5.31) of voor eerbiedigende dan wel uitgestelde werking (aanwijzing 5.32). Afwijkingen van de hoofdregel dienen in beginsel in de regeling zelf te worden neergelegd. Dit is evenwel niet altijd nodig. Er kunnen algemene bepalingen van overgangsrecht bestaan, zoals artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, artikel 16 van de Grondwet, artikel 15 IVBPR en artikel 7 EVRM. Op grond van deze bepalingen kunnen feiten die vóór de inwerkingtreding zijn geschied, niet strafbaar of zwaarder strafbaar worden gesteld.

 

In de jurisprudentie is ook wel eens aanvaard dat uit een regeling een afwijking van de hoofdregel moet worden afgeleid (HR 7 maart 1979, ECLI:NL:HR:1979: AB7440). Het is echter niet wenselijk bij het ontwerpen van een nieuwe regeling van deze mogelijkheid uit te gaan.

 

Voor de beoordeling in hoeverre afwijking van de hoofdregel noodzakelijk is, dient de ontwerper van een regeling zich de maatschappelijke gevolgen daarvan voor te stellen. Punten van overweging zijn daarbij het vertrouwensbeginsel, de redelijkheid en billijkheid, de rechtszekerheid en het verrassingseffect (zie ook aanwijzing 5.30).

 

Het is niet altijd noodzakelijk op de gehele regeling van toepassing zijnde overgangsbepalingen te ontwerpen; per onderdeel van een regeling kunnen verschillende overgangsregelingen gelden.

 

Aanwijzing 5.30. Terugwerkende kracht

  • 1.

    Aan een regeling wordt slechts terugwerkende kracht verleend, indien daarvoor een bijzondere reden bestaat.

  • 2.

    Door het verlenen van terugwerkende kracht aan een regeling worden de in die regeling voorziene rechtsgevolgen gerekend te zijn ingetreden vanaf een nader aangeduid tijdstip voorafgaande aan de inwerkingtreding van die regeling.

  • 3.

    Aan belastende regelingen wordt, behoudens in uitzonderlijke gevallen, geen terugwerkende kracht toegekend.

  • 4.

    Bij een regeling mag een feit dat vóór haar inwerkingtreding is geschied, niet strafbaar of zwaarder strafbaar worden gesteld.

 

Toelichting

 

Het toekennen van terugwerkende kracht brengt op zichzelf geen verandering in de feiten zelf mee, maar in de rechtsgevolgen daarvan. De mogelijkheid tot het verlenen van terugwerkende kracht wordt beperkt door internationale en nationale wettelijke bepalingen (zie de toelichting bij aanwijzing 5.29).

 

Bij belastende regelingen betekent terugwerkende kracht in beginsel een aantasting van de rechtszekerheid van de burger. Een reden voor het toekennen van terugwerkende kracht kan zijn de noodzaak tot het plotseling laten gelden van een nieuwe regeling om te voorkomen dat burgers maatregelen treffen waardoor de regeling haar beoogde effect ontbeert of zelfs een tegenovergesteld effect sorteert. Alsdan kan de grensdatum van de terugwerkende kracht samenvallen met de datum waarop van betrokkenen redelijkerwijs kan worden gevergd dat zij reeds voorafgaande aan de inwerkingtreding met de verandering in de regelgeving rekening hielden. Voorts kan gedacht worden aan gevallen waarin de regelgeving een achterstand heeft opgelopen ten opzichte van in de praktijk noodzakelijk gebleken ontwikkelingen die legalisering achteraf behoeven. Legalisering dient dan wel op zo kort mogelijke termijn te geschieden, opdat de periode waarover de regeling terugwerkt, beperkt blijft.

 

Bij het achteraf legaliseren van praktische ontwikkelingen verdient het de voorkeur gebruik te maken van specifieke constructies als bekrachtiging en conversie in plaats van terugwerkende kracht, vergelijk bijvoorbeeld de artikelen 39 en 79, onderscheidenlijk 50 en 86, van de Overgangswet voor het Nieuw Burgerlijk Wetboek.

 

Aanwijzing 5.31. Modelbepaling terugwerkende kracht

  • 1.

    Het verlenen van terugwerkende kracht geschiedt niet door de regeling in werking te laten treden op een tijdstip dat in het verleden ligt.

  • 2.

    Voor het verlenen van terugwerkende kracht wordt een van de volgende modellen gebruikt:

    • a.

      Deze verordening / Deze regeling / Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van ... en werkt [ten aanzien van artikel ... / de artikelen ...] terug tot en met ...

    • b.

      Deze verordening treedt in werking op een door Gedeputeerde Staten bij besluit te bepalen tijdstip. In dat besluit kan worden bepaald dat deze verordening terugwerkt tot en met een in dat besluit te bepalen tijdstip [, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld].

  • 3.

    Indien dit voor de duidelijkheid van de beoogde rechtsgevolgen van terugwerkende kracht nodig is, worden meer gespecificeerde bepalingen opgenomen.

 

Toelichting

 

Zie ook aanwijzing 4.12.

 

Indien het wenselijk is om uitdrukkelijk aan te geven in hoeverre een regeling toepasselijk is op feiten die in het verleden hebben plaatsgevonden, kan het volgende voorbeeld worden gebruikt: “Artikel 10 vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot feiten als vorenbedoeld die in het jaar 2015 hebben plaatsgevonden.”

Niet toegestaan is het gebruik van de formulering “Deze regeling wordt geacht in werking te zijn getreden met ingang van ...” (zie hiervoor ook de artikelen 88 en 89 van de Grondwet).

 

Aanwijzing 5.32. Eerbiedigende en uitgestelde werking

  • 1.

    Een nieuwe regeling kan een daarvoor geldende regeling blijvend (eerbiedigende werking) of voor een bepaalde periode (uitgestelde werking) van toepassing laten op nader aangeduide feiten of verhoudingen, dan wel blijvend of voor een bepaalde periode gelding toekennen aan door een daarvoor geldende regeling in het leven geroepen rechten of verplichtingen.

  • 2.

    Bij het verlenen van eerbiedigende of uitgestelde werking of het toekennen van gelding aan door een eerdere regeling in het leven geroepen rechten of verplichtingen blijkt uit de regeling duidelijk welke rechtsgevolgen beoogd worden.

 

Toelichting

 

Het toekennen van eerbiedigende werking of uitgestelde werking kan onder meer wenselijk zijn indien het aan de nieuwe regeling voorafgaande rechtsregime heeft geleid tot het ontstaan van verwachtingen omtrent het voortduren van situaties dan wel het al dan niet intreden van aan bepaalde handelingen verbonden rechtsgevolgen of andere effecten, aan welke verwachtingen de nieuwe regeling afbreuk zal doen. In hoeverre deze verwachtingen gehonoreerd moeten worden, hangt in de eerste plaats af van de vraag of de overwegingen die geleid hebben tot het tot stand brengen van de nieuwe regeling, daartoe de ruimte laten. Verder spelen bij het tot stand brengen van een nieuwe regeling vaak allerlei praktische zaken: onder de oude regeling verleende vergunningen of genomen besluiten, waarvan het wenselijk is om die – ter voorkoming van onnodige invoeringslasten voor zowel burgers en bedrijven als voor betrokken overheden en bestuursorganen – onder de nieuwe regeling al dan niet tijdelijk te continueren.

 

De overgangsregeling dient zodanig specifiek te zijn dat duidelijk blijkt wat rechtens de relevante situatie is. Leidt de toepassing van eerbiedigende of uitgestelde werking tot een zeer ingewikkelde regeling, dan verdient het overweging de te handhaven regeling opnieuw vast te stellen als onderdeel van en uitzondering op de nieuwe regeling.

 

Voorbeelden

  • -

    Op subsidieaanvragen als bedoeld in paragraaf 2 van de Subsidieregeling verkeer en vervoer Noord-Brabant 2016, die zijn ingediend voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling en waarop nog niet onherroepelijk is beslist, blijft artikel 2.8, onder a, van de Subsidieregeling verkeer en vervoer Noord-Brabant 2016, zoals dat luidde de dag voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling, van toepassing. (Regeling van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant van 14 april 2020 tot wijziging van de Subsidieregeling verkeer en vervoer Noord-Brabant 2016 in verband met de verlenging van de openstelling van het aanvraagtijdvak van paragraaf 2 inzake snelfietsroutes alsmede enkele kleine wijzigingen (Pb 2020, 2692))

  • -

    Artikel 104, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, van de Wet versterking bestuur pensioenfondsen, blijft van toepassing op de leden, gewezen leden, werknemers die op een kandidatenlijst staan of gestaan hebben voor en de toegevoegd secretaris van een deelnemersraad. (Artikel 220a, tweede lid, van de Pensioenwet)

  • -

    Artikel 20.3 van de Wet milieubeheer, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop deze wet in werking treedt, blijft gedurende zes weken na dat tijdstip van kracht met betrekking tot besluiten: (...). (Artikel 13.Ia van de Wet van 26 april 1995 tot wijziging van de Algemene wet bestuursrecht alsmede nadere aanpassing van een aantal wetten aan de Algemene wet bestuursrecht (Leemtewet Awb))

  • -

    Vergunningen tot uitoefening van het verzekeringsbedrijf, verleend op grond van artikel 9 van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf BES, berusten na de inwerkingtreding van deze wet op artikel 2:1, eerste lid, onderdeel b. (Artikel 10:1, tweede lid, van de Wet financiële markten BES)

  • -

    Besluiten van de raad van bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit, het college voor de post- en telecommunicatiemarkt of de Consumentenautoriteit worden na inwerkingtreding van artikel 2 van deze wet aangemerkt als besluiten van de Autoriteit Consument en Markt. (Artikel 42, eerste lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt)

  • -

    Indien voor de inwerkingtreding van artikel 12n van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt een overtreding is begaan en beëindigd, blijft met betrekking tot de hoogte van de boete die ten hoogste kan worden opgelegd [...] het recht gelden zoals dat luidde onmiddellijk voor het tijdstip van inwerkingtreding van genoemd artikel 12n. (Artikel 44e van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt)

  • -

    De vaststelling door de Autoriteit Consument en Markt van een begroting als bedoeld in artikel 25 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen vindt voor het eerst plaats ten aanzien van het kalenderjaar na dat waarin deze wet in het Staatsblad is geplaatst. (Artikel 43, eerste lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt)

  • -

    Dit artikel is niet van toepassing op overeenkomsten inzake premiepensioenvorderingen die zijn afgesloten vóór 1 januari 2016, met dien verstande dat de niet-toepasselijkheid voor die overeenkomsten op 31 december 2020 eindigt. (Artikel 86c, vijfde lid, van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft)

  • -

    Dit artikel is van toepassing op overeenkomsten inzake schadeverzekeringen die zijn aangegaan op of na 1 januari 2012. (Artikel 86d, derde lid, van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft).

 

§ 5.10. Samenloop van regelingen

 

Aanwijzing 5.33. Volgorde van inwerkingtreding

Indien daaromtrent niets is geregeld en de bedoeling niet uit de regeling of de toelichting kan worden afgeleid, is voor de volgorde van inwerkingtreding van twee of meer regelingen die op hetzelfde tijdstip in werking treden, bepalend:

  • a.

    de datum van vaststelling van de regeling;

  • b.

    indien de datum van vaststelling van beide regelingen dezelfde is: de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad;

  • c.

    indien de datum van vaststelling en de datum van uitgifte van beide regelingen dezelfde zijn: het volgnummer van het Provinciaal Blad.

 

Toelichting

 

De volgorde van inwerkingtreding kan bijvoorbeeld van belang zijn indien twee wijzigingsregelingen dezelfde artikelen wijzigen en de wijzigingsopdrachten uit die regelingen slechts op de door de regelgever beoogde wijze kunnen worden uitgevoerd, wanneer beide regelingen in de juiste volgorde in werking treden.

 

§ 5.11. Tijdelijke regelingen

 

Aanwijzing 5.34. Werkingsduur tijdelijke regeling

Voor het regelen van de werkingsduur van een tijdelijke regeling wordt het volgende model gebuikt:

Deze verordening / Deze regeling / Deze beleidsregel treedt in werking [op / met ingang van...: zie aanwijzing 4.15] en vervalt [met ingang van ... / ... jaar na het tijdstip van inwerkingtreding].

 

Aanwijzing 5.35. Opschrift en citeertitel tijdelijke regeling

De tijdelijkheid van een regeling wordt in het opschrift en de citeertitel tot uitdrukking gebracht.

 

Toelichting

 

Voorbeelden

  • -

    Wet van 4 december 2013 inzake invoering van een tijdelijke heffing voor de bankensector (Tijdelijke wet resolutieheffing 2014)

  • -

    Besluit van 16 februari 2001 tot regeling van de doeluitkering bestrijding van rampen en zware ongevallen voor de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2002 (Interim-besluit doeluitkering bestrijding van rampen en zware ongevallen).

 

Aanwijzing 5.36. Tijdelijke afwijking van bestaande regeling

  • 1.

    Indien het gewenst is tijdelijk van een bestaande regeling af te wijken, geschiedt dit in de vorm van:

    • a.

      een zelfstandige afwijkende regeling met tijdelijke werking; of

    • b.

      een wijzigingsregeling die opeenvolgende wijzigingen aanbrengt in de tijdelijk te wijzigen regeling.

  • 2.

    In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt, indien mogelijk, de opvolgende wijziging opgenomen in de tijdelijk te wijzigen regeling zelf, en wordt daarin ook tot uitdrukking gebracht op welk tijdstip de opvolgende wijziging effect zal krijgen.

 

Toelichting

 

Eerste lid. Niet toelaatbaar is dus een bepaling als: “Voor de duur van drie jaar luidt artikel 10 als volgt”. Evenmin toelaatbaar is een constructie waarin door het laten vervallen van de wijzigingsregeling beoogd wordt de oorspronkelijke tekst te doen herleven (zie in dit verband ook aanwijzing 6.25).

 

Bij de in onderdeel b bedoelde werkwijze, ook wel aangeduid als “dubbelwijziging”, wordt door middel van de eerste wijzigingsopdracht geregeld hoe de regeling komt te luiden gedurende de tijdelijke afwijkingsperiode, en regelt de tweede wijzigingsopdracht hoe deze komt te luiden na afloop van die periode.

 

Tweede lid. Bij tijdelijke wijzigingen geniet het met het oog op de duidelijkheid en de rechtszekerheid de voorkeur om de komende wijziging in de tekst van de tijdelijk gewijzigde regeling zelf op te nemen en daarbij ook het moment aan te geven waarop die tweede wijziging effect zal krijgen. Daarmee wordt voorkomen dat de wijzigingsregeling moet worden geraadpleegd om te kunnen vaststellen hoe en wanneer de tijdelijk gewijzigde regeling opnieuw gewijzigd zal worden.

 

Voorbeeld dubbelwijziging

Regeling A wordt als volgt gewijzigd:

 

A

 

Artikel 6 komt te luiden:

 

Artikel 6

(...)

 

B

 

Na artikel 11 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 12

Met ingang van 1 januari 2022 komt artikel 6 te luiden:

 

Artikel 6

(...)

 

Hoofdstuk 6. Wijziging en intrekking van regelingen

 

§ 6.1. Algemene uitgangspunten

 

Aanwijzing 6.1. Regeling van gelijke orde

  • 1.

    Wijziging of intrekking van een regeling geschiedt door een regeling van gelijke orde.

  • 2.

    Intrekking door een regeling van hogere orde komt alleen in aanmerking in de situatie, bedoeld in aanwijzing 6.23, tweede lid.

 

Aanwijzing 6.2. Wijziging of nieuwe regeling

  • 1.

    Indien het voornemen bestaat in een regeling een omvangrijke wijziging aan te brengen, wordt overwogen de regeling in te trekken en een nieuwe regeling vast te stellen.

  • 2.

    Bij vervanging van een regeling door een nieuwe regeling wordt de oude regeling uitdrukkelijk ingetrokken.

 

Toelichting

 

Eerste lid. Deze werkwijze is mede aangewezen indien de oude regeling gedurende langere tijd moet blijven gelden voor bestaande gevallen.

 

Tweede lid. Het uitdrukkelijk intrekken van een oude regeling mag niet achterwege worden gelaten met een beroep op het beginsel dat een vroegere regeling ter zijde wordt gesteld door een latere regeling. Formuleringen als “wordt opnieuw vastgesteld als volgt” worden vermeden.

 

Aanwijzing 6.3. Aanpassings- en invoeringsregelingen

Indien de vaststelling van een nieuwe regeling een groot aantal wijzigingen in andere regelingen nodig maakt, wordt overwogen deze wijzigingen in een afzonderlijke regeling onder te brengen.

 

Toelichting

 

De afzonderlijke regeling kan een aanpassings- of invoeringsregeling zijn. Een aanpassingsregeling strekt alleen tot aanpassing van andere regelingen aan de nieuwe regeling. Een invoeringsregeling voorziet ook in de inwerkingtreding van de nieuwe regeling en eventueel in overgangsbepalingen.

 

Aanwijzing 6.4. Volgorde bij wijziging van meerdere regelingen

Indien een regeling strekt tot wijziging van meerdere regelingen, kunnen de wijzigingsbepalingen worden geplaatst:

  • a.

    in volgorde naar omvang of aard van de wijziging;

  • b.

    in alfabetische volgorde van de te wijzigen regelingen.

 

Toelichting

 

Variant a wordt vaak toegepast bij wijzigingsregelingen die zowel inhoudelijke wijzigingen als daaruit voortvloeiende technische aanpassingen in andere regelingen bevatten. Een logische opbouw van de regeling is dan om eerst de inhoudelijke wijzigingen van een bepaalde regeling op te nemen en pas daarna de daaruit voortvloeiende technische aanpassingen in andere regelingen. Variant b is vooral geschikt voor wijzigingsregelingen waarbij een groot aantal bestaande regelingen wordt gewijzigd. Daarbij is in variant b de (citeer)titel van de regeling bepalend. Combinaties van de twee varianten zijn ook mogelijk: bijvoorbeeld eerst de meer inhoudelijke wijzigingen van een regeling, waarna voor de daaruit voortvloeiende technische aanpassingen van andere regelingen de alfabetische volgorde wordt aangehouden.

 

Aanwijzing 6.5. Wijze van nummering van artikelen

  • 1.

    Een regeling die slechts betrekking heeft op wijziging of intrekking van een of meer bestaande regelingen, wordt ingedeeld in artikelen met Romeinse cijfers.

  • 2.

    Indien een nieuwe regeling tevens strekt tot wijziging of intrekking van bestaande regelingen, worden ook de wijzigings- of intrekkingsbepalingen genummerd met Arabische cijfers.

 

Toelichting

 

Eerste lid. Indien een wijzigings- of intrekkingsregeling overgangsbepalingen bevat, worden deze ook met Romeinse cijfers genummerd. Zie ook aanwijzing 5.28.

 

Zie voor de verdere indeling van wijzigingsregelingen ook aanwijzing 6.14.

 

§ 6.2. Wijziging van regelingen

 

Aanwijzing 6.6. Wijziging van opschrift en aanhef

Het opschrift en de aanhef van een regeling worden niet gewijzigd.

 

Toelichting

 

Het opschrift en de aanhef van een regeling vormen met het slotformulier het deel van de regeling dat een eenmalige, aan het tijdstip van totstandkoming gebonden, betekenis heeft. Dit deel, en dus ook de considerans van een regeling en de passage “Gelet op ...”, kan bij een latere wijziging van de regeling niet meer worden gewijzigd. Indien de strekking van een regeling wordt gewijzigd, kan dit tot uitdrukking worden gebracht in het opschrift en de considerans van de regeling die in de wijziging voorziet. Wel dient in het oog gehouden te worden dat bij wijziging van een ontwerpbesluit aanpassing van het opschrift en de considerans noodzakelijk kan zijn. Dit kan bij nota van wijziging waarna een herzien ontwerpbesluit zal worden opgesteld. Het opschrift en de considerans zijn ook vatbaar voor amendering.

 

Aanwijzing 6.7. Nieuwe grondslag uitvoeringsregeling

  • 1.

    Indien een gewijzigde dan wel nieuwe regeling een nieuwe grondslag biedt aan bestaande uitvoeringsregelingen kan een bepaling overeenkomstig het volgende model worden opgenomen:

    Na de inwerkingtreding van deze verordening berust [betrokken uitvoeringsregeling] [mede] op artikel [de nieuwe delegatiebepaling] van deze verordening.

  • 2.

    Indien het wenselijk is dat niet in de hogere regeling, maar in de uitvoeringsregeling de nieuwe grondslag wordt vermeld, kan een bepaling overeenkomstig het volgende model worden opgenomen:

    Deze regeling berust [mede] op [artikel / de artikelen ...] van [delegerende verordening].

 

Toelichting

 

De bepalingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn wenselijk in die gevallen waarin bestaande uitvoeringsregelingen een nieuwe wettelijke grondslag krijgen en daarover onduidelijkheid kan bestaan. Het woord “mede” wordt opgenomen indien de uitvoeringsregeling ook uitvoering geeft aan een andere regeling, die niet is gewijzigd. De formulering “berust mede op” kan ook worden gebruikt indien een bestaande uitvoeringsregeling voortaan mede uitvoering geeft aan een nieuwe of gewijzigde regeling.

 

Aanwijzing 6.8. Terminologie “wordt vervangen door” en “komt te luiden”

  • 1.

    Vervanging van een tekst in een regeling wordt vormgegeven met de uitdrukking “wordt vervangen door” of, voor zover dit taalkundig mogelijk is, met de uitdrukking “komt te luiden:”.

  • 2.

    Bij de vervanging van woorden of zinsneden wordt zowel de te vervangen tekst als de nieuwe tekst tussen dubbele aanhalingstekens geplaatst.

  • 3.

    Indien een artikel of onderdeel daarvan wordt vervangen, begint de nieuwe tekst met de aanduiding van het artikel of het onderdeel.

 

Toelichting

 

Voor het vaststellen van de tekst van een nieuw artikel, lid of onderdeel of een nieuw hoofdstuk of nieuwe paragraaf wordt in beginsel gebruik gemaakt van de formulering “komt te luiden:”. Uit taalkundig oogpunt komt bij vervanging van een of meer woorden alleen de uitdrukking “wordt vervangen door” in aanmerking. Dit is ook het geval als bijvoorbeeld één artikel door twee of meer artikelen wordt vervangen. In dat geval kan gebruik worden gemaakt van de formulering “wordt vervangen door [aantal] artikelen, luidende:” of van de formulering “wordt vervangen door de volgende artikelen:”. Zie ook aanwijzing 6.17.

 

Zie aanwijzing 3.23, tweede lid, voor het aanhalen van een zinsnede met gebruik van haakjes.

 

Tweede lid. Dit lid geldt alleen voor tekstgedeelten die geen zelfstandig regelingselement (bijvoorbeeld een artikel, lid of onderdeel) zijn en die ook geen volledige zin vormen.

 

Zie ook de aanwijzingen 6.10, tweede lid, en 6.11, tweede lid, voor het gebruik van aanhalingstekens bij het in- of toevoegen van tekstgedeelten of het laten vervallen daarvan.

 

Voorbeelden

  • -

    Artikel 7 komt te luiden:

     

    Artikel 7

    Regels over snelheidsbegrenzingen kunnen slechts worden gesteld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.

 

  • -

    Artikel 8 wordt vervangen door twee artikelen, luidende:

     

    Artikel 8

    (...)

     

    Artikel 8a

    (...)

 

  • -

    Artikel 18, derde lid, komt te luiden:

    • 3.

      De deskundigen worden aangewezen door Onze Minister.

  •  

  • -

    In artikel 5, derde lid, wordt “Omroepraad” vervangen door “Mediaraad”.

  •  

  • -

    In artikel 28 wordt “gebeurtenis” vervangen door “ontwikkeling” en wordt “andere gebeurtenissen” vervangen door “andere ontwikkelingen”.

  •  

  • -

    In artikel 14 wordt “Het vonnis bevat (...) of een combinatie daarvan” vervangen door “Het vonnis vermeldt of de taakstraf bestaat uit een werkstraf, een leerstraf of een combinatie van beide”.

  •  

  • -

    In artikel 32 wordt “meldt het voornemen daartoe aan” vervangen door “stelt de Autoriteit Financiële Markten schriftelijk in kennis van haar voornemen daartoe, volgens de procedure uit artikel 34a. Zij zendt een afschrift aan”.

 

Aanwijzing 6.9. Vervanging gehele lees- of begripseenheid

Bij wijziging van een bepaling wordt ten minste een gehele lees- of begripseenheid vervangen door een nieuwe lees- of begripseenheid.

 

Toelichting

 

Dus niet: “Buitenlandse” wordt vervangen door “Algemene”, maar: “Ministerie van Buitenlandse Zaken” wordt vervangen door “Ministerie van Algemene Zaken”.

 

Aanwijzing 6.10. Terminologie “invoegen” en “toevoegen”

  • 1.

    Voor het opnemen van een nieuw artikel of ander onderdeel van een regeling of het aanvullen van de bestaande tekst van een artikel of ander onderdeel van een regeling wordt het werkwoord “invoegen” of “toevoegen” gebruikt.

  • 2.

    In een wijzigingsbepaling worden in of toe te voegen woorden en zinsneden tussen dubbele aanhalingstekens geplaatst.

 

Toelichting

 

Eerste lid. Het werkwoord “toevoegen” wordt gebruikt voor tekst die na bestaande tekst moet worden opgenomen, bijvoorbeeld aan het einde van een hoofdstuk of als het nieuwe laatste lid van een artikel. In overige situaties wordt het werkwoord “invoegen” gebruikt.

 

Bij het invoegen van tekst moet worden aangegeven waar de nieuwe tekst moet worden opgenomen. Als het gaat om een woord of zinsnede, worden uit de bestaande tekst een of meer woorden aangehaald waarna (of waarvoor) de nieuwe tekst moet worden ingevoegd: zie het eerste voorbeeld. Gaat het om het invoegen van een nieuw regelingselement, dan wordt volstaan met een vermelding van het bestaande regelingselement van hetzelfde niveau waarna (of waarvoor) het nieuwe regelingselement moet worden ingevoegd: zie het tweede en derde voorbeeld. Bij het invoegen van een nieuw artikel aan het begin van een hoofdstuk of paragraaf verdient het de voorkeur om ook het hoofdstuk of de paragraaf te noemen waarin het nieuwe artikel moet worden opgenomen en niet te volstaan met “voor artikel ... wordt een artikel ingevoegd”: zie het vierde voorbeeld. Dit om te voorkomen dat onduidelijkheid kan bestaan over de plaats van het nieuwe artikel.

 

Bij het toevoegen van tekst kan worden volstaan met het noemen van het regelingselement waaraan de tekst moet worden toegevoegd. Uit het gebruik van het woord “toevoegen” volgt al dat dit altijd aan het einde van de bestaande tekst van dat regelingselement is. Bij het toevoegen van woorden aan een bestaande zin hoeft niet te worden aangegeven dat die woorden voor de punt aan het slot van die zin moeten worden geplaatst (zie het laatste voorbeeld).

 

Voor het opnemen van nieuwe regelingselementen mag zowel een formulering worden gebruikt waarbij wordt aangegeven hoeveel nieuwe regelingselementen worden in- of toegevoegd (“worden ... artikelen ingevoegd, luidende:”), als een formulering waarin het aantal nieuwe regelingselementen onbenoemd blijft (“worden de volgende artikelen ingevoegd:”). Bij opneming van een groot aantal nieuwe regelingselementen heeft de laatste formulering de voorkeur.

 

Zie voor het in- of toevoegen van artikelleden of -onderdelen in combinatie met vernummering of verlettering binnen een artikel ook aanwijzing 6.17.

 

Tweede lid. Zie de toelichting bij aanwijzing 6.8, tweede lid.

 

Voorbeelden

  • -

    In artikel 18, eerste lid, wordt na “bestuurders van motorvoertuigen” ingevoegd “en fietsers”.

     

  • -

    Na hoofdstuk 3 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

     

    Hoofdstuk 3a

    (...)

  • -

    Na artikel 4 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

     

    Artikel 4a

    (...)

     

    Artikel 4b

    (...)

  • -

    In hoofdstuk 4 wordt voor artikel 15 een artikel ingevoegd, luidende:

     

    Artikel 14a

    (...)

  • -

    Aan hoofdstuk 3 wordt een paragraaf toegevoegd, luidende:

     

    § 5. Voorschriften voor brom- en snorfietsen

    Artikel 23a

    (...)

  • -

    Aan paragraaf 4 worden de volgende artikelen toegevoegd:

     

    Artikel 51a

    (...)

     

    Artikel 51b

    (...)

  • -

    Aan artikel 2 wordt een lid toegevoegd, luidende:

    • 4.

      Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op aanvragen tot verblijf.

  • -

    Aan artikel 2, tweede lid, derde zin, wordt toegevoegd “, voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 500.000”.

 

Aanwijzing 6.11. Terminologie “vervallen” en “intrekken”

  • 1.

    Het schrappen van een artikel of ander onderdeel van een regeling of het schrappen van een woord of zinsnede wordt aangeduid met het werkwoord “vervallen”. Het werkwoord “intrekken” wordt slechts gebruikt voor het beëindigen van de gelding van een gehele regeling.

  • 2.

    In een wijzigingsbepaling worden woorden of zinsneden die vervallen tussen dubbele aanhalingstekens geplaatst.

 

Toelichting

 

Eerste lid. Een uitzondering op deze aanwijzing betreft het geval waarbij de gelding van een gehele regeling van rechtswege eindigt. In dat geval spreekt men wel van het “vervallen” van de regeling (vgl. aanwijzing 5.34).

 

Tweede lid. Zie de toelichting bij aanwijzing 6.8, tweede lid.

 

Voorbeelden

  • -

    De Wet rampenplannen wordt ingetrokken

  • -

    Artikel 25, derde lid, vervalt

  • -

    In artikel 2, onderdeel a, vervalt “het bestuursorgaan of”.

 

Aanwijzing 6.12. Vervallen van uitgewerkte bepalingen

Bij wijziging van een regeling kunnen bestaande bepalingen strekkende tot wijziging van andere regelingen en andere uitgewerkte bepalingen van die regeling vervallen.

 

Toelichting

 

Het doen vervallen verdient in het bijzonder aanbeveling indien bij wijziging van een regeling tevens opdracht wordt gegeven tot plaatsing van de integrale actuele tekst van de regeling (zie aanwijzing 6.21, tweede lid). Bij uitgewerkte bepalingen kan ook gedacht worden aan materieel uitgewerkte overgangsbepalingen.

 

Aanwijzing 6.13. Vervallen van bijlage bij een regeling

Het vervallen van een bijlage bij een regeling wordt uitdrukkelijk geregeld.

 

Toelichting

 

Voor het laten vervallen van een bijlage kan niet worden volstaan met het laten vervallen van het artikel waarbij de bijlage behoort. Dat artikel is niet de grondslag van de bijlage, zoals een delegatiebepaling dat is voor een gedelegeerde regeling. Het schrappen van dat artikel leidt er daarom niet toe dat de bijlage van rechtswege vervalt.

 

Zie voor bijlagen ook de aanwijzingen 3.49 en 3.50.

 

Aanwijzing 6.14. Indeling wijzigingsbepalingen

  • 1.

    In een wijzigingsregeling en in de slotbepalingen van een nieuwe regeling wordt voor iedere te wijzigen regeling een artikel gebruikt.

  • 2.

    Binnen een afzonderlijk artikel worden de verschillende wijzigingen van een regeling aangeduid met hoofdletters.

  • 3.

    In het geval, bedoeld in het tweede lid, worden de verschillende wijzigingen in een artikel van een regeling aangeduid met Arabische cijfers of kleine letters.

 

Toelichting

 

Tweede lid. Worden in een regeling meer wijzigingen aangebracht dan het alfabet letters telt, dan geschiedt de aanduiding van de volgorde verder met een combinatie van hoofdletters (AA, BB, CC ...; AAA, BBB, CCC ... etc.).

 

Voorbeeld

ARTIKEL I

 

Het Besluit Raad voor de Kunst 1977 wordt als volgt gewijzigd:

 

A.

 

In artikel 3, tweede lid, onderdeel b, vervalt “of andere omstandigheden” en wordt “bedoeld in artikel 16 van de wet” vervangen door “bedoeld in artikel 17a van de wet”.

 

B.

 

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In het derde lid wordt “het model” vervangen door “de modellen”.

  • 2.

    Het vijfde lid, tweede zin, vervalt.

  • 3.

    Het zesde lid wordt als volgt gewijzigd:

    • a.

      In onderdeel a wordt “het model, bedoeld in artikel 12,” vervangen door “de modellen, bedoeld in de artikelen 12 en 12a,”.

    • b.

      Onderdeel k komt te luiden:

      • k.

        (...)

 

Aanwijzing 6.15. Nummering van ingevoegde artikelen e.d.

  • 1.

    De nummering van bij wijziging ingevoegde artikelen, boeken, delen, hoofdstukken, titels, afdelingen en paragrafen geschiedt met behulp van letters, die worden toegevoegd aan de bestaande nummers.

  • 2.

    Een eenmaal aangevangen wijze van nummering wordt voortgezet.

 

Toelichting

 

De nummering van ingevoegde artikelen geschiedt dus niet met 1bis, 1ter en dergelijke, tenzij een zodanige nummering al is ingezet.

 

Indien een artikel wordt ingevoegd vóór artikel 1, kan ervoor worden gekozen het bestaande artikel 1 te vernummeren tot “1a” (of “1b” of verder, afhankelijk van het aantal in te voegen artikelen) en een nieuw artikel 1 in te voegen (en eventueel “1a” etc). Het voorgaande is van overeenkomstige toepassing op de nummering van hoofdstukken, paragrafen en dergelijke.

 

Voorbeelden

  • -

    Artikel 14a, 14b, 14c (...)

  • -

    Hoofdstuk 5A. Last onder dwangsom en bestuurlijke boete.

 

Aanwijzing 6.16. Vernummering en verlettering

  • 1.

    Bij wijziging van regelingen worden artikelen, boeken, delen, hoofdstukken, titels, afdelingen en paragrafen niet vernummerd, tenzij dit voor een logische nummering van de regeling wenselijk is.

  • 2.

    De leden, onderdelen en subonderdelen van een artikel worden wel vernummerd of verletterd, tenzij daartegen overwegend bezwaar bestaat.

 

Toelichting

 

Eerste lid. Zie voor een situatie waarin het voor een logische nummering van de regeling wenselijk kan zijn te vernummeren de toelichting bij aanwijzing 6.15.

 

Tweede lid. Zie voor de vernummering of verlettering van artikelleden en (sub)onderdelen van een artikel aanwijzing 6.17.

 

Aanwijzing 6.17. Vernummering en verlettering binnen een artikel

  • 1.

    Het invoegen of vervallen van een artikellid geschiedt overeenkomstig de volgende voorbeelden:

    • A.

      Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

      • 2.

        (...)

    • B.

      Het eerste lid vervalt, onder vernummering van het tweede tot en met vierde lid tot eerste tot en met derde lid.

  • 2.

    Het wijzigen van de aanduiding van een artikelonderdeel of het invoegen of toevoegen van een artikelonderdeel geschiedt overeenkomstig de volgende voorbeelden:

    • A.

      Onder verlettering van de onderdelen c tot en met f tot d tot en met g wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

      • c.

        (...)

    • B.

      Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

      • e.

        (...)

    • C.

      Onder vervanging van “; of” aan het slot van onderdeel c door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door “; of” wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

      • e.

        (...)

  • 3.

    Het toevoegen van een of meer leden aan een artikel dat nog niet uit leden bestaat, geschiedt overeenkomstig het volgende voorbeeld:

    • 1.

      Voor de tekst wordt de aanduiding “1.” geplaatst.

    • 2.

      Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

      • 2.

        (...)

  • 4.

    Het wijzigen van een uit leden bestaand artikel tot een artikel dat niet uit leden bestaat, geschiedt overeenkomstig het volgende voorbeeld:

    Het tweede lid alsmede de aanduiding “1.” voor het eerste lid vervallen.

 

Aanwijzing 6.18. Aanduiding “(nieuw)”

Indien een artikel, lid of onderdeel in één wijzigingsregeling zowel wordt vernummerd of verletterd als gewijzigd, wordt dat artikel, lid of onderdeel ten behoeve van die wijziging aangeduid met de nieuwe nummering of lettering, met toevoeging van de vermelding “(nieuw)”.

 

Toelichting

 

Voorbeeld

Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

    • 4.

      (...)

  • 2.

    In het vijfde lid (nieuw) wordt “tweede en derde lid” vervangen door “tweede tot en met vierde lid”.

 

Aanwijzing 6.19. Verwijzingen in overgangsrecht

In een overgangsbepaling ter zake van een wijziging van een voorschrift wordt verwezen naar het gewijzigde voorschrift en niet naar de wijzigingsbepaling.

 

Toelichting

 

Deze aanwijzing wordt toegelicht aan de hand van een voorbeeld: In artikel I, onderdeel C, van een wijzigingsregeling wordt een artikel 8a ingevoegd, dat een beperking bevat van aanspraken die in artikel 8 aan een bepaalde groep van personen worden gegeven. Die beperking moet tot 1 januari 2004 niet gelden voor personen uit de groep die zijn geboren voor 1 januari 1930. De betrokken overgangsbepaling van de wijzigingsregeling moet dan niet luiden: “Artikel I, onder C, geldt tot 1 januari 2004 niet voor personen die geboren zijn voor 1 januari 1930.”, maar: “Artikel 8a van [aanduiding gewijzigde regeling] geldt tot en met 31 december 2003 niet voor personen die geboren zijn voor 1 januari 1968.”.

 

Aanwijzing 6.20. Vergelijkend overzicht oude en nieuwe bepalingen

Indien ter verduidelijking van de voorgestelde wijzigingen in een regeling een vergelijkend overzicht van de te wijzigen bepalingen en de voorgestelde bepalingen wenselijk is, wordt dit als bijlage bij de toelichting opgenomen.

 

Toelichting

 

Een overzicht als hier bedoeld zal niet vaak nodig zijn. Te denken valt aan omvangrijke regelingen.

 

Aanwijzing 6.21. Integrale tekstpublicatie gewijzigde regeling

  • 1.

    Na wijziging van een regeling wordt geen integrale tekst van die regeling in het Provinciaal Blad geplaatst.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een integrale tekst worden geplaatst, indien een belangrijk of omvangrijk gedeelte van een regeling wordt gewijzigd of het gewenst is tot vernummering van de gehele gewijzigde regeling over te gaan. In dat geval wordt daartoe een bepaling opgenomen in de wijzigingsregeling, overeenkomstig het volgende model:

    De tekst van [aanduiding van de betrokken regeling] wordt in het Provinciaal Blad geplaatst.

  • 3.

    In geval van vernummering wordt aan het model, bedoeld in het tweede lid, toegevoegd:

    Voor de plaatsing in het Provinciaal Blad stellen [Provinciale Staten / Gedeputeerde Staten] de nummering van de artikelen [, hoofdstukken en paragrafen] van [aanduiding van de betrokken regeling] opnieuw vast en brengen zij de in [die verordening / die regeling] voorkomende aanhalingen van de artikelen [, hoofdstukken en paragrafen] met de nieuwe nummering in overeenstemming.

 

Toelichting

 

Integrale (geconsolideerde) teksten van regelingen worden reeds gepubliceerd via het overheidswettenbestand (www.wetten.nl). Bij een integrale tekstplaatsing kunnen geen verbeteringen in de tekst van een regeling worden aangebracht.

 

§ 6.3. Intrekken en vervallen van regelingen

 

Aanwijzing 6.22. Formulering intrekkingsbepaling

Intrekking van een regeling geschiedt overeenkomstig het volgende voorbeeld:

De Subsidieregeling landbouw innovatie Noord-Brabant 2013 wordt ingetrokken.

 

Toelichting

 

Bij intrekking van meer regelingen dienen deze elk afzonderlijk te worden aangeduid. Intrekking door middel van een algemene formule is niet toegestaan.

Intrekking van een regeling met uitzondering van een of meer artikelen is niet mogelijk. In dat geval moet of voor wijziging worden gekozen of voor onderbrenging van de overgebleven artikelen in een nieuwe regeling.

 

Bij intrekking van meerdere regelingen hoeft niet voor elke in te trekken regeling een apart artikel te worden gebruikt. Indien het past in de opbouw van de regeling, is het ook mogelijk om in één artikel een opsomming op te nemen van alle in te trekken regelingen (“De volgende verordeningen / regelingen / beleidsregels worden ingetrokken:”). Zie bijvoorbeeld artikel 7.1 van het Besluit houders van dieren.

 

Zie ook aanwijzing 6.11 (terminologie “vervallen” en “intrekken”).

 

Aanwijzing 6.23. Vervallen uitvoeringsregelingen

  • 1.

    Bij de gehele of gedeeltelijke intrekking van een regeling wordt mede ingetrokken de op deze regeling of het in te trekken gedeelte daarvan gebaseerde uitvoeringsregelgeving, tenzij voor die regelgeving een andere grondslag bestaat of specifiek bij die gelegenheid tot stand wordt gebracht.

  • 2.

    De intrekking kan geschieden in de regeling die strekt tot het geheel of gedeeltelijk intrekken van de delegerende regeling.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op het laten vervallen van bepalingen in een uitvoeringsregeling in verband met het vervallen van de grondslag daarvan.

 

Toelichting

 

Eerste lid. Door het intrekken van een delegerende regeling vervalt de rechtsgrondslag aan uitvoeringsregelingen die daarop gebaseerd zijn en kunnen die regelingen niet langer effect hebben. In het verleden werd daarom in bepaalde gevallen volstaan met de mededeling in de toelichting dat door het vervallen van de delegatiegrondslag de uitvoeringsregelingen van rechtswege zijn vervallen. Deze werkwijze kan echter tot onduidelijkheden leiden omdat de actuele grondslag van een uitvoeringsregeling niet altijd evident is. Ingevolge aanwijzing 6.7, eerste lid, kan deze uitvoeringsregeling bijvoorbeeld een andere grondslag hebben gekregen of krijgen met de intrekkingsregeling, zonder dat dit uit de uitvoeringsregeling als zodanig blijkt. Om onduidelijkheid over de juridische status van uitvoeringsregelingen te voorkomen, is het daarom wenselijk de intrekking expliciet te regelen. Dit betekent overigens niet dat uit het feit dat een regeling niet expliciet is ingetrokken, a contrario kan worden afgeleid dat de regeling nog steeds zou gelden. Bepalend voor de geldigheid van een uitvoeringsregeling is of voor die regeling een rechtsgrondslag in een hogere regeling bestaat.

 

Tweede lid. Vanuit het oogpunt van wetgevingsefficiëntie kan het in de rede liggen de intrekking te regelen in de regeling die strekt tot het geheel of gedeeltelijk intrekken van de regeling waarop de uitvoeringsregeling is gebaseerd. Hiermee maakt de regelgever expliciet de keuze de regeling ofwel te voorzien van een nieuwe grondslag overeenkomstig aanwijzing 6.7, ofwel in te trekken. Indien een uitvoeringsregeling niet op deze wijze wordt ingetrokken, maar nadien alsnog separaat wordt ingetrokken, kan de bepaling waarbij de delegerende regeling indertijd is ingetrokken als grondslag voor de intrekking van de uitvoeringsregeling worden gebruikt.

 

Derde lid. Ook bij het gedeeltelijk vervallen van de grondslag van een uitvoeringregeling geldt dat expliciete vervallenverklaring van de daardoor geraakte bepalingen in die regeling wenselijk is. Dit kan eveneens plaatsvinden door middel van de regeling die strekt tot de gehele of gedeeltelijke intrekking van de delegerende regeling.

 

Aanwijzing 6.24. Uitgewerkte regelingen

  • 1.

    Een regeling met een tijdelijke werkingsduur die door verloop van de werkingsduur is uitgewerkt, wordt niet ingetrokken.

  • 2.

    Evenmin wordt in een dergelijke regeling voorzien in het vervallen van de regeling.

 

Toelichting

 

Eveneens vloeit uit deze aanwijzing voort dat wijzigingsregelingen niet voor intrekking in aanmerking komen, tenzij daarin overgangsbepalingen staan, die niet onmiddellijk zijn uitgewerkt.

 

Op grond van deze aanwijzing komen wel voor intrekking in aanmerking regelingen die bijvoorbeeld betrekking hebben op een financiële aanspraak over een bepaalde periode, zoals de verstrekking van een eenmalige uitkering over een bepaald jaar. In beginsel behoort overigens in regelingen die een tijdelijk karakter hebben een horizonbepaling te worden opgenomen (zie aanwijzing 5.34).

 

Aanwijzing 6.25. Gevolgen intrekken wijzigingsregeling

  • 1.

    Het intrekken van een regeling waarbij wijzigingen in een andere regeling zijn aangebracht, maakt die wijzigingen niet ongedaan.

  • 2.

    Een ingetrokken regeling of een vervallen bepaling herleeft niet door intrekking van de regeling, krachtens welke zij is ingetrokken of vervallen.

 

Toelichting

 

Is een regeling eenmaal vervallen, dan kan zij alleen herleven door hernieuwde vaststelling, eventueel met terugwerkende kracht. Hiervan is te onderscheiden de situatie dat niet een regeling is vervallen maar een bevoegdheid in een overigens van kracht blijvende regeling. In dat geval kan door wijziging van deze regeling met terugwerkende kracht de vervallen bevoegdheid over de achterliggende periode weer in het leven geroepen worden.

 

Naar boven