Provinciaal blad van Groningen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Groningen | Provinciaal blad 2019, 2874 | Overige besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Groningen | Provinciaal blad 2019, 2874 | Overige besluiten van algemene strekking |
Besluit van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen houdende regels omtrent innovaties POP3 Openstellingsbesluit Samenwerking voor innovaties provincie Groningen 2019
Gedeputeerde Staten van Groningen maken bekend dat zij op 9 april 2019, nr. A.8, afdeling ECP, dossiernummer K11715 het volgende besluit hebben genomen:
Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen:
Gelet op artikel 1.3 en paragraaf 7 van de Regeling POP 3 subsidies provincie Groningen;
Subsidie op grond van deze openstelling kan worden aangevraagd door een samenwerkingsverband. In aanvulling op artikel 1.6 en artikel 2.7.2 van de regeling bevat een samenwerkingsverband tenminste één landbouwer en geen van de partijen neemt meer dan 70% van de subsidiabele kosten voor haar rekening.
Artikel 3 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor het uitvoeren van een innovatieproject dat zich bevindt op TRL-niveau 4, 5, 6 of 7 en gericht is op een of meerdere van onderstaande speerpunten of subthema's daarvan uit het Programma duurzame landbouw provincie Groningen 2017-2020:
Onverminderd het eerste lid, is het project, indien het project geen betrekking heeft op handel in en voortbrenging van landbouwproducten, om voor subsidie in aanmerking te komen gericht op experimentele ontwikkeling als bedoeld in artikel 25, tweede lid van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.
In afwijking van artikel 2.7.8 van de regeling geldt voor de hoogte van de subsidie:
Artikel 9 Selectiecriteria, weging en selectie
In het geval het subsidieplafond zal worden overschreden door een aanvraag waarbij het gevraagde subsidiebedrag hoger is dan het resterende bedrag van het subsidieplafond of indien het subsidiebedrag wordt overschreden door meerdere aanvragen en de onderlinge rangschikking tussen de aanvragen is gelijk, dan kunnen Gedeputeerde Staten besluiten dat het subsidieplafond wordt verhoogd met het bedrag dat nodig is om de projecten die zorgen voor de overschrijding van het subsidieplafond te subsidiëren.
Artikel 10 Bevoorschotting op basis van realisatie (tussentijdse betaling)
In aanvulling op artikel 1.23 van de regeling kan één keer per kalenderjaar een aanvraag om een voorschot (deelbetaling) worden ingediend.
Groningen, 9 april 2019.
Gedeputeerde Staten voornoemd:
F.J. Paas, voorzitter.
H. Schrikkema, locosecretaris.
In onderstaande tabel staan de vier criteria voor beoordeling uitgewerkt. Voor elk criterium geldt dat er maximaal 5 punten worden toegekend:
0 punten: zeer geringe bijdrage
Bijlage 2 Technology Readiness Levels (TRL); de negen fases van innovatie en ontwikkeling
Europese subsidies, maar ook steeds meer Nederlandse subsidieregelingen, spreken over het gewenste Technology Readiness Level van een innovatieproject. Een TRL geeft een indicatie van de fase waarin een ontwikkelingsproject zich bevindt. In totaal zijn er negen fases gedefinieerd die samen het totale ontwikkelingsproces weergeven.
Level 1: Het innovatieve idee en de basisprincipes worden onderzocht. Denk hierbij aan fundamenteel onderzoek en deskresearch.
Level 2: Wanneer de basisprincipes zijn onderzocht, kunnen het technologisch concept en de praktische toepassingen worden geformuleerd. In deze fase vindt experimentele en/of analytische studie plaats.
Level 3: De toepasbaarheid van het concept wordt op experimentele basis onderzocht (experimenteel proof of concept). Hypotheses over verschillende componenten van het concept worden getoetst en gevalideerd.
Level 4: Proof of concept wordt op labschaal getest: design, ontwikkeling en het testen van technologische componenten vinden plaats in een lab omgeving. Technische basiscomponenten worden geïntegreerd met elkaar om de werking te garanderen. Een prototype dat in deze fase wordt ontwikkeld kost relatief weinig geld en tijd om te ontwikkelen en is daarmee nog ver verwijderd van een definitief product, proces of dienst.
Level 5: De werking van het technologisch concept wordt onderzocht in een relevante omgeving (validatie in pilot). Dit is de eerste stap in demonstratie van de technologie. Een prototype dat in deze fase wordt ontwikkeld kost relatief veel tijd en geld om te ontwikkelen en is niet ver verwijderd van het uiteindelijke product of systeem. Functionaliteiten en de eerste look & feel van een product, proces of dienst zijn hier veelal aanwezig.
Level 6: De demonstratie van het concept in een relevante omgeving is actueel. Het vindt plaats na de technische validatie in een relevante (pilot) omgeving. Een prototype wordt uitgebreid getest en gedemonstreerd in een testopstelling, die lijkt op een operationele omgeving (pilot plant bijvoorbeeld). Het concept geeft inzicht in de werking van alle componenten tezamen in deze relevante pilot omgeving.
Level 7: De demonstratie van het concept vindt plaats in een gebruikersomgeving; bewijzen van de werking in een operationele omgeving. Demonstratie van het concept in een praktijkomgeving levert nieuwe inzichten op voor de definitieve markttoepassing van een product, proces of dienst.
Level 8: In deze fase vindt het concept zijn definitieve vorm. De technologische werking is getest en bewezen en voldoet aan gestelde verwachtingen, kwalificaties en normen (certificering). Daarnaast zijn ook de financiële kaders voor (massa)productie en lancering bepaald.
Level 9: Het concept is technisch en commercieel gereed; productierijp en klaar voor lancering in de gewenste marktomgeving. Nu het totale ontwikkelingsproces is afgerond is de volgende stap het commercieel wegzetten van een product bij de gewenste doelgroep in de juiste markt.
Bijlage 3 Structurele bodemverbetering
De bodem is de duurzame basis onder de grondgebonden agrarische sector en dus ook onder de individuele bedrijven. Op veel bedrijven vormt grond ook een belangrijke financiële basis onder het bedrijf. Een goed bodemgebruik is van groot belang voor een duurzame agrarische productie én een duurzame agrarische bedrijfsvoering. Een duurzaam gebruik van de bodem is ook van belang voor de maatschappij; de bodem kan in hoge mate bijdragen aan maatschappelijke vraagstukken, zoals bijvoorbeeld:
Verschillende percepties rond bodem
De bodem kent meerdere percepties. De verschillende percepties werken sterk door in het gebruik en beheer van de bodem en hebben daarmee effect op de bodem als groeiplaats voor landbouwproducten en als biotoop voor (bodem)leven. De percepties veranderen in de loop van de tijd afhankelijk van inzichten in de wetenschap en maatschappelijke wensen en eisen. Kort toegelicht kunnen de volgende percepties worden onderscheiden:
De “scheikundige bril”: Door deze bril kijkt men met name naar cijfers en (chemische) processen zoals mineralen, NPK en micro-elementen etc. In de afgelopen eeuw is hier veel kennis op ontwikkeld, en op gestuurd door ondernemers, mede door de sterk toegenomen mogelijkheden rond bemesting, analysemethoden etc.
De “natuurkundige bril”: De bodem als “huis/ medium” voor de wortels en ander leven. Hierbij wordt gekeken naar textuur, storende lagen, capillaire mogelijkheden, vochtindringend en -vasthoudend vermogen, pF-curves etc. Ook op dit punt is veel kennis ontwikkeld, mede door de toegenomen mogelijkheden van mechanisatie (woelen, draineren, mengen etc).
De “biologie/ biodiverse bril”. Door deze bril is het mogelijk te kijken naar de relaties tussen organismen (inclusief planten) en het milieu in de bodem. De levende bodem dus. In een handje grond zitten duizenden organismen, bacteriën, schimmels etc. Hoe werken ze samen, welke indicatoren zijn er en hoe zijn ze te beïnvloeden? En hoe interfereren ze met bril 1 en 2? Bril 1 en 2 zijn makkelijker bij te sturen. Bril 3 vraagt een andere benadering, houding en wellicht nieuwe kennis en/of kunde voor agrariërs.
Rond het gebruik van de bodem zijn op dit moment vele ontwikkelingen. Door bijvoorbeeld wijzigingen in de regelgeving rond het gebruik van mineralen en hulpstoffen, door nieuwe maatschappelijke inzichten en door zaken als klimaatverandering zal de transitie gemaakt moeten worden naar een meer duurzaam (zowel ecologisch als economisch) bodemgebruik. Op de huidige route zal de bodemvruchtbaarheid verder afnemen en in het kielzog zullen gewasopbrengsten teruglopen alsmede de kwaliteit van de producten. Bovendien wordt de bodem en de omgeving met het huidige gebruik (te) zwaarbelast, met alle gevolgen voor bijvoorbeeld het watersysteem en de (strategische) drinkwatervoorraden.
Structuurbederf leidt tot minder draagkrachtige gronden, waardoor de bewerkbaarheid en de sponswerking van gronden slechter wordt en de wateroverlast zal toenemen. Daarnaast speelt verdichting van de ondergrond door te zware belasting door te zware machines.
De bodem staat ook centraal als het gaat om het verder sluiten van de mineralenkringlopen en vraagt om een integrale benadering van de bodem. Die transitie moet door boeren zelf ingezet worden. De ondernemer heeft relaties met toeleveranciers, bedrijfsadviseurs, afnemers van de producten, financiële instellingen en met de omgeving van zijn bedrijf. De boer zal binnen dat netwerk zijn eigen verantwoordelijkheid moeten tonen door bewuster met de bodem om te gaan.
POP3 kent de mogelijkheid om projecten financieel te ondersteunen. Binnen deze projecten zal daarbij gewerkt moeten worden aan innovatie, bewustwording en kennisverhoging. De cultuur in de sector zal moeten veranderen en zal moeten leiden tot nieuwe verdienmodellen. Ondernemers en ondernemersgroepen zullen gevoed en geïnspireerd moeten worden met kennis die aansluit bij hun behoefte. Middels demonstraties kunnen vraagstukken en oplossingen tastbaar gemaakt worden. Het is nadrukkelijk de bedoeling dat de transitie niet alleen bij de koplopers plaats zal vinden maar ook bij de grote groep daarachter; het peloton. Om de transitie te bereiken en om te kunnen innoveren is een goede samenwerking tussen sector, toeleveranciers, afnemers, adviseurs, onderzoekers, overheden, maatschappelijke organisaties en andere stakeholders noodzakelijk.
Gevraagd wordt om projecten die bijdragen aan de maatschappelijke doelstellingen én de boer ondersteunen in de transitie naar een meer duurzaam gebruik van de bodem. Voorbeelden van thema’s binnen projecten die ondersteund kunnen worden zijn (niet limitatief):
Bijlage 4 Natuurinclusieve landbouw
Natuurinclusieve landbouw is een vorm van landbouw die gebruik maakt van het natuurlijk kapitaal; wat de natuur op, om en onder het bedrijf te bieden heeft, de biodiversiteit op en rond het boerenland versterkt en de natuur zo min mogelijk belast, zoals beschreven in de Kamerbrief Natuurinclusieve landbouw van 10 juli 2017.
Binnen deze openstelling wordt voor natuurinclusieve projecten een bijdrage gevraagd aan structurele bodemverbetering zoals beschreven in bijlage 3 en aan het verbeteren van biodiversiteit zoals hieronder beschreven.
Biodiversiteit bestaat in verschillende vormen: diversiteit in genetisch materiaal (variatie binnen een soort, denk aan verschillende rassen), diversiteit in soorten organismen en diversiteit in landschappen en landschappelijke elementen. In het algemeen geldt hoe meer diversiteit, hoe groter de weerbaarheid van een (landbouw)systeem.
Wat betreft het verbeteren van de biodiversiteit in deze regeling wordt bedoeld: het vergroten van de biodiversiteit in soorten boven de grond (vergroten van biodiversiteit in de grond wordt gerekend onder structurele bodemverbetering) maar ook in landschappen of landschapselementen. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld het aanplanten van struweel, akkerranden, vogelakkers, strokenteelt, verschillende vormen van agroforestry en ecologisch berm- en slootbeheer. Een van de achterliggende gedachtes voor het vergroten van biodiversiteit is dat als resultante minder chemische bestrijdingsmiddelen nodig zullen zijn omdat er weer natuurlijke plaagbestrijding kan plaatsvinden.
Meer specifiek voor natuurinclusieve landbouw speelt biodiversiteit een rol op drie dimensies (naar het rapport Maatregelen Natuurinclusieve Landbouw, WUR & LBI, juni 2017):
Aan de basis van een veerkrachtig landbouw- en voedselsysteem staat de biodiversiteit die essentiële bijdragen levert aan de agrarische bedrijfsvoering, zoals natuurlijke ziekte- en plaagwering, bestuiving, watervoorziening en -zuivering, natuurlijke bodemvruchtbaarheid en een goede bodemstructuur. Dit heet functionele agrobiodiversiteit. Natuurinclusieve landbouw begint met het in stand houden, versterken en gebruikmaken van deze biodiversiteit en de ecosysteemdiensten die deze het bedrijf biedt.
Door gebruik te maken van functionele agrobiodiversiteit en ecosysteemdiensten en het sluiten van kringlopen richting nul-emissie kan er steeds efficiënter gebruik worden gemaakt van grondstoffen en wordt de invloed van de bedrijfsvoering op water, bodem en lucht steeds kleiner. Hierdoor worden de negatieve effecten van de bedrijfsvoering op de (natuurlijke) omgeving geminimaliseerd (zowel lokale, regionale als globale afwentelingseffecten). Hierdoor ontstaat een positieve terugkoppeling naar kansen voor specifieke soorten op het bedrijf en in het omringende landschap.
Ten slotte is er de zorg voor het landschap en specifieke soorten op het bedrijf. Dooraanleg en onderhoud van landschapselementen wordt een groene infrastructuur op landbouwbedrijven in stand gehouden (belangrijk voor flora en fauna). Landschapselementen hebben ook een functie in het versterken van de functionele agrobiodiversiteit op het bedrijf.
Toelichting bij het openstellingsbesluit 'Samenwerken voor innovaties provincie Groningen 2019'
Een samenwerkingsverband, twee organisaties of meer, kan een aanvraag indienen. Het is vereist dat minimaal 1 van de aanvragende organisaties een agrariër is. De deelnemende partijen mogen onderling niet met elkaar verbonden zijn.
Een samenwerkingsverband moet bestaan uit belanghebbende actoren in de landbouw- en voedingssector, zoals landbouwers, onderzoekers, onderwijsinstellingen, adviseurs en bedrijven. Deze actoren zijn de begunstigden van deze maatregel. Het samenwerkingsverband wijst een van de deelnemers als penvoerder aan voor het aanvragen van de subsidie.
Het is belangrijk dat de samenstelling van het samenwerkingsverband maximaal is afgestemd op de innovatieopgave, zowel voor de ontwikkeling als de verspreiding van de innovatie/nieuwe kennis. Voor dat laatste spelen adviseurs een belangrijke rol. Zij moeten tijdens en na de projectperiode de verworven kennis kunnen gebruiken in hun dagelijkse werk. Projectaanvragen worden mede beoordeeld op de mate waarin deskundigen zijn of worden toegevoegd aan het samenwerkingsverband. De deskundigen kunnen professionele adviseurs zijn, maar ook publieke adviseurs, ondernemers uit een niet-agrarische bedrijfstak of onderzoekers.
Artikel 3 Subsidiabele activiteit
Met deze openstelling wordt specifiek invulling gegeven aan de innovatie-ontwikkeling van de landbouw in de provincie Groningen. Projecten dienen daarom in voldoende mate aan te sluiten bij de gekozen speerpunten van het programma duurzame landbouw provincie Groningen 2017-2020: biologische landbouw, natuurinclusieve landbouw en samenwerking in de sector (de thema's uit de Agro-Agenda Noord-Nederland en de Graanacademie Groningen).
In de regeling is genoemd dat subsidies worden geweigerd indien subsidie is verstrekt via het LEADER-programma, indien de kosten betrekking hebben op reguliere bedrijfsvoering, indien de subsidie niet wordt aangevraagd voor een proefproject of de ontwikkeling van nieuwe producten, praktijken, processen of technieken in de landbouw- of voedingssector en als de activiteit niet nieuw is.
Daarnaast is in artikel 4 lid 2 bepaald dat de subsidie wordt geweigerd indien de totale subsidiabele projectkosten meer bedragen dan € 1.000.000. Dit geldt enkel voor de projecten die betrekking hebben op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten. Voor deze activiteiten geldt namelijk dat indien de subsidiabele projectkosten hoger zijn dan € 1.000.000 er rekening moet worden gehouden met de netto-inkomsten na afloop van het project. Deze netto-inkomsten dienen dan van de reeds betaalde subsidie afgehaald te worden. Omdat de provincies geen risico willen lopen dat er subsidie teruggevorderd moet worden, is de grens die door de Europese Commissie op € 1.000.000 is gezet, ook bij deze openstelling gehanteerd.
Voor de subsidiabele kosten worden de daarvoor bedoelde artikelen in de regeling gevolgd, waarbij met een bijdrage in natura wordt bedoeld ‘onbetaalde eigen arbeid’, zoals verwoord in artikel 1.11, lid 7, van de regeling. Met personeelskosten wordt bedoeld personeelskosten, zoals verwoord in artikel 1.9, van de regeling.
Indien een of meerdere projectpartners btw niet kunnen verrekenen danwel compenseren, dan mogen de begrote kosten inclusief btw opgevoerd worden. Er dient wel een btw-verklaring van de Belastingdienst overhandigd te worden zodat getoetst kan worden of een van de samenwerkingspartners de btw daadwerkelijk niet kan verrekenen.
Op grond van de regeling zijn voorbereidingskosten uitgesloten van de mogelijkheid om subsidie voor te ontvangen. Met voorbereidingskosten wordt bedoeld voorbereidingskosten zoals verwoord in artikel 1.12, lid 3 van de regeling. Dit betekent dat kosten waarvoor verplichtingen zijn aangegaan vóór het indienen van de subsidieaanvraag, in geen geval subsidiabel zijn.
Projecten moeten een bepaalde (financiële) omvang hebben om de administratieve kosten (per project) beheersbaar te houden. Vandaar dat een drempelbedrag is vastgesteld. Het doel is om zoveel mogelijk subsidiegeld te laten landen daar waar het behoort te landen. Aan de andere kant is het ook van belang dat voldoende initiatiefnemers kunnen worden beloond, waardoor er ook een maximum omvang van de subsidie is vastgesteld (€ 400.000,00).
Er is onderscheid gemaakt tussen projecten die direct betrekking hebben op de handel in en de voortbrenging van landbouwproducten, en projecten die dat niet hebben. Een project dat gericht is op biomassa maakt gebruik van een afvalproduct uit de landbouw, bijvoorbeeld mest. Mest is echter geen landbouwproduct. Een innovatie in biomassa kan wel goed zijn voor de agrarische sector en sluit aan op de doelen uit de AgroAgenda. Daarom is ervoor gekozen om ook projecten die niet direct betrekking hebben op landbouwproducten toch te kunnen subsidiëren. Daarvoor gelden andere subsidiekaders met andere subsidiepercentages. De verschillen zijn uitgewerkt in lid 3 en lid 4.
Artikel 9 Selectiecriteria, weging en selectie
De selectiecriteria zijn een belangrijk sturingsinstrument waarmee in het POP3-programma accenten kunnen worden aangebracht om in te spelen op de regionale en lokale context. De selectiecriteria zijn meetbaar en verifieerbaar en garanderen een gelijke en transparante behandeling van aanvragen. De criteria dragen bij aan een zo goed mogelijk gebruik en doelbereik van de beschikbare financiële middelen.
De aanvragen worden geselecteerd op basis van een aantal categorieën van criteria. Deze criteria zijn opgenomen in de scoretabel van bijlage 1. Op basis van de gescoorde punten worden projecten gerangschikt. Projecten die scoren beneden de drempel van 33 punten worden niet gehonoreerd (zie artikel 5).
Of alle projecten die 33 punten of meer scoren ook subsidie krijgen, is onder andere afhankelijk van het beschikbare budget. Wanneer het totaal van de aanvragen met 33 punten of meer een groter beslag legt op de beschikbare middelen (subsidieplafond) krijgen de aanvragen met de meeste punten voorrang (ranking).
De beoordeling van projecten aan de hand van de scoretabel wordt gedaan door een onafhankelijke Adviescommissie POP3, ingesteld door Gedeputeerde Staten.
Nadat de adviescommissie de projecten heeft beoordeeld op de bijdrage aan de selectiecriteria volgt een subsidie-technische toets, een financiële toets en een EU-conformiteitstoets.
Voor projecten die betrekking hebben op landbouwproducten gelden de volgende subsidie-percentages:
Operationele kosten direct verbonden aan de uitvoering van het innovatieproject |
|||
Kosten van adviezen over duurzaamheid op milieu- en economisch gebied |
|||
Voor projecten die geen directe betrekking hebben op landbouwproducten, maar waar wel sprake is van experimentele ontwikkeling, gelden onderstaande subsidie¬percentages. Hier is geen onderscheid gemaakt tussen uitvoering van een innovatieproject of investeringen die nodig zijn om het innovatieproject uit te kunnen voeren.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/prb-2019-2874.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.