Wijziging Omgevingsverordening Gelderland

Bekendmaking van het besluit van 1maart 2017– zaaknummer 2016-002242, PS2017-71 tot wijziging van een regeling

 

WIJZIGING OMGEVINGSVERORDENING GELDERLAND

 

Vergadering d.d. 1 maart 2017

Besluit nr. PS2017-71

 

PROVINCIALE STATEN VAN GELDERLAND

 

Gezien de Statenbrief PS2017-71 over het Actualisatieplan Omgevingsvisie en Omgevingsverordening;

 

Gelet op de artikelen 4.4 en 4.8 van de Waterwet, artikelen 3.4, tweede lid; 4.10, onderdeel a en b; 4.11, eerste lid, onderdelen a en b, en 4.12, eerste en tweede lid van het Waterbesluit en artikel 4.1 van de Waterregeling, artikelen 4.1 en 2.2, eerste lid, van de Wet op de ruimtelijke ordening, artikel 1.2, tweede lid, onder a, van de Wet milieubeheer en de artikelen 105 eerste lid en 143, tweede lid van de Provinciewet;

 

BESLUITEN

 

  • A.

    Het Actualisatieplan tot wijziging van de Omgevingsvisie met planidentificatienummer NL.IMRO.9925.SVOVa3-vst1 vast te stellen.

  • B.

    Het Actualisatieplan tot wijziging van de Omgevingsverordening met planidentificatienummer NL.IMRO.9925.PVOVa2-vst1 vast te stellen.

  • C.

    Het Actualisatieplan tot wijziging van de Omgevingsvisie met planidentificatienummer NL.IMRO.9925.SVOVa3A-vst1 vast te stellen.

  • D.

    Het Actualisatieplan tot wijziging van de Omgevingsverordening met planidentificatienummer NL.IMRO.9925.PVOVa2A-vst1 vast te stellen.

  • E.

    De Omgevingsverordening Gelderland als volgt te wijzigen.

Artikel I  

Artikel 2.1.1 wordt gewijzigd:

  • 1.

    In artikel 2.1.1 wordt in de begripsbepaling van Gelders Natuurnetwerk (GNN) de tekst “NL.IMRO.9925.PVOVa1Divers-vst1” vervangen door “NL.IMRO.9925.PVOVa2-vst1”.

  • 2.

    In artikel 2.1.1 wordt de begripsbepaling van Groene Ontwikkelingszone (GO) gewijzigd en komt te luiden: “ De Groene Ontwikkelingszone bestaat uit gebieden met andere bestemmingen dan natuur binnen de begrenzing van de EHS uit 2009 alsmede weidevogelgebieden en rustgebieden voor winterganzen. De Groene Ontwikkelingszone is ruimtelijk verweven met het GNN en hangt daar functioneel mee samen. In de Groene Ontwikkelingszone wordt ingezet op versterking van de samenhang tussen inliggende en aangrenzende natuurgebieden.

    De geometrische plaatsbepaling van de Groene Ontwikkelingszone is vervat in het GML- bestand NL.IMRO.9925.PVOVa2-vst1 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Regels Natuur.”

  • 3.

    In artikel 2.1.1 wordt in de begripsbepaling van Permanente bewoning de tekst “Wet gemeentelijke basisadministratie“ vervangen door “Basisregistratie Personen (BRP)”.

  • 4.

    In artikel 2.1.1 wordt in de begripsbepaling van Waardevol open gebied de tekst “NL.IMRO.9925.PVOmgverordeningvst1” vervangen door “NL.IMRO.9925.PVOVa2-vst1”.

  • 5.

    In artikel 2.1.1. wordt na Zoekzone regionaal cluster glastuinbouw toegevoegd:

    “37 Natuurkampeerterrein

 

Een natuurkampeerterrein is een vorm van kleinschalige recreatie indien het een terrein betreft met de hoofdbestemming natuur en een nevenbestemming verblijfsrecreatie, waarbij:

  • a.

    Het maximum aantal staanplaatsen beperkt is tot 25 per hectare;

  • b.

    De inrichting van het terrein zodanig is dat de kampeermiddelen van elkaar visueel zijn afgescheiden door natuurlijke begroeiing;

  • c.

    Staanplaatsen op een natuurkampeerplaats voor een aaneengesloten periode van ten hoogste 27 nachten beschikbaar zijn voor een kampeermiddel.

 

38 Natuurbegraafplaats

 

Een natuurbegraafplaats is een terrein met een hoofdbestemming natuur en een nevenbestemming begraafplaats waarin mag worden begraven, waarbij:

  • a.

    de grafrust is gegarandeerd voor onbepaalde tijd;

  • b.

    geen bijzettingen plaats vinden;

  • c.

    geen grafmonumenten worden opgericht;

  • d.

    uitsluitend vergankelijke, niet verduurzaamde materialen worden begraven.

 

39 Kleinschalige recreatie

 

Kleinschalige recreatie in het GNN bestaat uit vormen van recreatie waarbij het natuurlijk karakter van het gebied niet wezenlijk wordt aangetast.”

 

Artikel II  

Artikel 2.3.3.1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    Het eerste lid van artikel 2.3.3.1 vervalt.

  • 2.

    Het tweede lid wordt vernummerd naar eerste lid.

  • 3.

    Het derde lid wordt vernummerd naar tweede lid.

  • 4.

    In het tweede lid vervalt de zinsnede “het bepaalde in het eerste lid en” wordt na het woord ” detailhandel“ toegevoegd: als bedoeld in het eerste lid.

 

Artikel III  

  • 1.

    In artikel 2.4.7.1, tweede lid wordt “NL.IMRO.9925.PVOmgverordeningvst1” vervangen door “NL.IMRO.9925.PVOVa2-vst1”.

  • 2.

    In artikel 2.4.8.1, tweede lid wordt “NL.IMRO.9925.PVOmgverordeningvst1” vervangen door “NL.IMRO.9925.PVOVa2-vst1”.

  • 3.

    In artikel 2.4.8.2, vierde lid wordt “NL.IMRO.9925.PVOmgverordeningvst1” vervangen door “NL.IMRO.9925.PVOVa2-vst1”.

  • 4.

    In artikel 2.4.8.3, tweede lid wordt “ NL.IMRO.9925.PVOmgverordeningvst1” vervangen door “NL.IMRO.9925.PVOVa2-vst1”.

 

Artikel IV  

Artikel 2.5.1.1 wordt gewijzigd als volgt:

  • 1.

    In de begripsbepaling Agrarisch bouwperceel vervalt het zinsdeel “met inbegrip van een bedrijfswoning“.

  • 2.

    Onderdeel 3 Extensiveringsbeleid vervalt en onderdeel 3 wordt vervangen door:

    “ 3 Ammoniakbuffergebied

    Een gebied waarbinnen geen nieuw- en hervestiging mogelijk is.De geometrische plaatsbepaling van het Ammoniakbuffergebied is vervat in het GML- bestand NL.IMRO.9925.PVOVa2-vst1 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Regels Landbouw.”

  • 3.

    Onderdeel 8 Landbouwontwikkelingsgebied vervalt.

  • 4.

    Onderdeel 9 Nevenactiviteit wordt vernummerd naar 8.

  • 5.

    Onderdeel 10 Niet-grondgebonden veehouderijbedrijf wordt vernummerd naar 9 en komt te luiden:

    “ 9 Niet-grondgebonden veehouderijbedrijf

    Agrarisch bedrijf dat hoofdzakelijk is gericht op veehouderij waarvan het voer voor de landbouwhuisdieren voor het grootste gedeelte niet geteeld wordt op de gronden die in de nabijheid van het agrarisch bouwperceel zijn gelegen, en waarop de veehouderij rechten heeft.”

  • 6.

    Onderdeel 11 Niet-Grondgebonden veehouderij wordt vernummerd naar 10 en komt te luiden:

    “ 10 Niet-grondgebonden veehouderijtak

    Onderdeel van een agrarisch bedrijf dat is gericht op niet-grondgebonden veehouderij.”

  • 7.

    Onderdeel 12 Nieuwvestiging wordt vernummerd naar 11.

  • 8.

    Onderdeel 13 Omschakeling wordt vernummerd naar 12.

  • 9.

    Onderdeel 13 wordt vervangen en komt te luiden:

    “13 Plussenbeleid

    Beleid dat kwaliteitsvoorwaarden geeft voor het ruimtelijk beleid van gemeenten die een uitbreiding van de niet-grondgebonden veehouderijtak mogelijk willen maken.

     

    De geometrische plaatsbepaling van het Plussenbeleid-gebied is vervat in het GML- bestand NL.IMRO.9925.PVOVa2-vst1 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Regels Landbouw.”

  • 10.

    Onderdeel 15 Verwevingsgebied vervalt en wordt vervangen door:

    “15 Investeringsbijdrage

    De bijdrage die een agrarische ondernemer van niet-grondgebonden veehouderij dient te leveren om uitbreiding van die onderneming uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening toelaatbaar te achten.

     

    16 Veehouderij

    Een inrichting, geheel of gedeeltelijk bestemd voor het fokken, mesten en houden van landbouwhuisdieren, met uitzondering van melkvee als bedoeld in artikel 1, onder kk van de Meststoffenwet.”

 

Artikel V  

“Artikel 2.5.2.2 vervalt”

 

Artikel VI  

Paragraaf 2.5.3 Niet-grondgebonden (melk)rundveebedrijf en (melk)rundveetak: het Agrarisch gebied vervalt.

 

Artikel VII  

  • 1.

    Het opschrift van paragraaf 2.5.3 wordt gewijzigd en komt te luiden:

    “2.5.3 Niet-grondgebonden veehouderij”.

  • 2.

    Artikel 2.5.3.1 wordt gewijzigd en komt te luiden:

    “2.5.3.1 Nieuwvestiging niet-grondgebonden veehouderijbedrijf

    In bestemmingsplannen wordt nieuwvestiging van een niet-grondgebonden veehouderijbedrijf niet toegestaan.”

 

Artikel VIII  

  • 1.

    De titel van artikel 2.5.3.2 wordt gewijzigd en komt te luiden: “Uitbreiding niet- grondgebonden veehouderijtak: Plussenbeleid”.

  • 2.

    Artikel 2.5.3.2 wordt gewijzigd en komt te luiden:

    • 1.

      Bestemmingsplannen maken de uitbreiding van de oppervlakte van een agrarisch bouwperceel van een niet-grondgebonden veehouderijtak die gelegen is in het gebied dat is aangewezen als “Plussenbeleid” (link naar begrip) slechts mogelijk indien zij voldoen aan beleidsregels die door de gemeenteraad zijn vastgesteld in overeenstemming met paragraaf 3.9.10 van de Omgevingsvisie Gelderland.

    • 2.

      In afwijking van het eerste lid kan per niet-grondgebonden veehouderijtak elke vijf jaar eenmaal een uitbreiding van de oppervlakte van het agrarische bouwperceel van 500 m2 of minder worden mogelijk gemaakt zonder dat toepassing wordt gegeven aan de beleidsregels die door de gemeenteraad zijn vastgesteld in overeenstemming met paragraaf 3.9.10 van de Omgevingsvisie Gelderland.

    • 3.

      Bestemmingsplannen dienen in elk geval in overeenstemming met dit artikel te zijn gebracht op 1 januari 2027.

    • 4.

      In afwijking van het derde lid dienen bestemmingsplannen die voor 1 januari 2007 zijn vastgesteld, in overeenstemming met dit artikel te zijn gebracht op 1 april 2019.

    • 5.

      Het bepaalde in artikel 8.2.2, eerste en tweede lid, aanhef en onder a is op dit artikel van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat onder bestaande rechten niet wordt verstaan een ontwerp van een bestemmingsplan dat voor de inwerkingtreding van dit artikel ter inzage is gelegd en dat leidt tot een uitbreiding van de totale oppervlakte van een agrarisch bouwperceel van meer dan 1,5 hectare.

    • 6.

      Onder bestaande rechten als bedoeld in artikel 8.2.2, tweede lid aanhef en onder a wordt ook verstaan een ontwerp-bestemmingsplan dat dient ter vervanging van een bestemmingsplan dat voor de inwerkingtreding van deze bepaling door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is vernietigd en na die datum nog niet ter inzage is gelegd, voor zover dit ontwerp-bestemmingsplan voorziet in agrarische bouwpercelen kleiner dan 1,5 hectare.

  • 3.

    Na artikel 2.5.3.2 wordt een artikel ingevoegd luidende:

    “ artikel 2.5.3.3 Uitbreiding niet-grondgebonden veehouderijtak: Ammoniakbuffergebied

    • 1.

      In het als Ammoniakbuffergebied (nieuw) aangewezen gebied is uitbreiding van niet- grondgebonden veehouderijtak uitsluitend toegestaan indien de ondernemer aantoont dat de emissie van ammoniak op de locatie niet toeneemt.

    • 2.

      In dit gebied zijn nieuw- en hervestiging van niet-grondgebonden veehouderij niet toegestaan.

    • 3.

      Artikel 2.5.3.2 is van overeenkomstige toepassing.”

 

Artikel IX  

  • 1.

    Paragraaf 2.5.5 vervalt.

  • 2.

    Artikel 2.5.5.1 vervalt.

  • 3.

    Artikel 2.5.5.2 vervalt.

  • 4.

    Paragraaf 2.5.6 vervalt.

  • 5.

    Artikel 2.5.6.1 vervalt.

  • 6.

    Artikel 2.5.6.2 vervalt.

  • 7.

    Artikel 2.5.6.3 vervalt.

 

Artikel X  

Artikel 2.5.2.3 wordt vernummerd naar 2.5.7 Nevenactiviteiten van agrarische bedrijven in agrarisch gebied en komt te luiden:

“2.5.7 Nevenactiviteiten van agrarische bedrijven in agrarisch gebied

  • 1.

    In bestemmingsplannen die betrekking hebben op het Agrarisch gebied worden nevenactiviteiten toegestaan, mits:

    • a.

      sprake is van verkoop van zelf geteelde of geproduceerde agrarische producten en op beperkte schaal aanverwante artikelen, eventueel aangevuld met agrarische producten afkomstig van bedrijven uit de omgeving en deze nevenactiviteiten geen belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven; of

    • b.

      de nevenactiviteiten geen belemmering vormen voor de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.

  • 2.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid dient de nevenactiviteit ruimtelijk aanvaardbaar te zijn en moet voorzien zijn in een goede landschappelijke inpassing.

 

Artikel XI  

Artikel 2.7.1.2 wordt gewijzigd en kom te luiden:

“artikel 2.7.1.2 Uitbreiding

  • 1.

    In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op gronden geheel omsloten door het GNN kan uitbreiding van bestaande functies mogelijk worden gemaakt indien in de toelichting bij het plan wordt aangetoond dat:

    • a.

      verplaatsing naar een locatie buiten het GNN redelijkerwijs niet mogelijk is, en

    • b.

      de kernkwaliteiten van het gebied, in hun onderlinge samenhang bezien, per saldo worden versterkt en deze versterking planologisch is verankerd in hetzelfde dan wel een ander, gelijktijdig vast te stellen bestemmingsplan.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op de uitbreiding van de recreatiebedrijven genoemd in de tabel Groei locaties (zie Toelichting paragraaf 2.7 Natuur en Landschap(link), onder het kopje Groei en Krimp van recreatiebedrijven op de Veluwe), onder de voorwaarde dat:

    • a.

      de uitbreiding plaatsvindt op de uitbreidingslocaties zoals weergegeven in de bijlage Groeilocaties recreatiebedrijven Groei en krimp (link);

    • b.

      de uitbreiding de gereserveerde oppervlakte uit de tabel Groei locaties niet overschrijdt;

    • c.

      de uitbreiding uiterlijk 1 januari 2027 is opgenomen in een onherroepelijk bestemmingsplan.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten sluiten ter uitvoering van de uitbreiding genoemd in het tweede lid, een overeenkomst met het recreatiebedrijf waarin in ieder geval de hoogte van het door het recreatiebedrijf te betalen compensatiebedrag wordt vastgelegd.

 

Artikel XII  

Artikel 2.7.1.3 wordt als volgt gewijzigd.

  • 1.

    Aan het opschrift van artikel 2.7.1.3 wordt toegevoegd: of natuurversterkingsplan

  • 2.

    In artikel 2.7.1.3 vijfde lid worden de woorden “dan wel door het sluiten van” vervangen door “en desgewenst gecombineerd met”.

 

Artikel XIII  

Artikel 2.7.1.4 wordt vernummerd naar artikel 2.7.1.8

 

Artikel XIV  

Na artikel 2.7.1.3 worden artikelen ingevoegd luidende:

“artikel 2.7.1.4 Natuurbegraven en kleinschalige recreatie onder voorwaarden mogelijk

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2.7.1.1, eerste lid, kunnen in bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden die zijn gelegen binnen het GNN natuurbegraafplaatsen en kleinschalige recreatie mogelijk worden gemaakt indien het gronden betreft met natuur die voor natuurbegraafplaatsen en kleinschalige recreatie het minst kwetsbaar is.

  • 2.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid kunnen in bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden binnen het GNN natuurbegraafplaatsen slechts mogelijk worden gemaakt indien:

    • a.

      geen nieuwe gebouwen of bouwwerken worden opgericht en geen (half-) verhardingen worden aangebracht;

    • b.

      alleen menselijke overblijfselen en urnen worden begraven;

    • c.

      de kernkwaliteiten van het GNN per saldo substantieel worden versterkt overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.7.1.7;

    • d.

      geen grondverzet plaatsvindt anders dan voor het delven van een graf of het begraven van een urn nodig is.

  • 3.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid kunnen in bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden binnen het GNN natuurbegraven en kleinschalige recreatie slechts mogelijk worden gemaakt indien geen nieuwe gebouwen of bouwwerken worden opgericht en geen (half-) verhardingen, worden aangebracht.

     

    De geometrische plaatsbepaling van het gebied waar natuurbegraven en kleinschalige recreatie onder voorwaarden mogelijk is, is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVOVa2-vst1, en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Regels Natuur.

 

artikel 2.7.1.5 Natuurbegraven en kleinschalige recreatie onder bijzondere voorwaarden mogelijk

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 2.7.1.1, eerste lid, kunnen in bestemmingsplannen op gronden die gelegen zijn binnen het GNN natuurbegraafplaatsen en kleinschalige recreatie mogelijk worden gemaakt indien:

    • in de “zoekgebieden uitbreiding habitat “die doelstelling lokaal is gerealiseerd; of

    • uit nader onderzoek blijkt dat de natuurlijke bodemprofielen van oude bosbodems over een diepte van meer dan een meter aantoonbaar verstoord zijn door ploegen, spitten of anderszins.

  • 2.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid kunnen in bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden binnen het GNN natuurbegraafplaatsen slechts mogelijk worden gemaakt indien:

    • a.

      geen nieuwe gebouwen of bouwwerken worden opgericht en geen (half-) verhardingen worden aangebracht;

    • b.

      alleen menselijke overblijfselen en urnen worden begraven;

    • c.

      de kernkwaliteiten van het GNN per saldo substantieel worden versterkt overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.7.1.7;

    • b.

      geen grondverzet plaatsvindt anders dan voor het delven van een graf of het begraven van een urn nodig is;

    • c.

      het aantal graven maximaal 50 per hectare bedraagt.

  • 3.

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid kunnen in bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden binnen het GNN natuurbegraven en kleinschalige recreatie slechts mogelijk worden gemaakt indien geen nieuwe gebouwen of bouwwerken worden opgericht en geen (half-) verhardingen, worden aangebracht.

    De geometrische plaatsbepaling van het gebiedwaar natuurbegraven en kleinschalige recreatie onder bijzondere voorwaarden mogelijk is, is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVOVa2-vst1, en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Regels Natuur.

 

artikel 2.7.1.6 GNN windturbines onder voorwaarden mogelijk

In afwijking van het bepaalde in artikel 2.7.1.1, eerste lid, kunnen in bestemmingsplannen die betrekking hebben op gronden die zijn gelegen binnen het GNN windturbines mogelijk worden gemaakt indien:

  • 1.

    het gronden betreft met natuur die het minst kwetsbaar is voor windturbines

  • 2.

    de kernkwaliteiten van het GNN per saldo substantieel worden versterkt overeenkomstig het bepaalde in artikel 2.7.1.7.

    De geometrische plaatsbepaling van het gebied waar windturbines onder voorwaarden mogelijk is, is vervat in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVOVa2-vst1, en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Regels Natuur.

 

artikel 2.7.1.7 Substantiële versterking bij nieuwvestiging in het GNN

  • 1.

    Substantiële versterking van de kernkwaliteiten van het GNN als bedoeld in artikel 2.7.1.4(link) en 2.7.1.5(link) bestaat:

    • a.

      voor zover het natuurbegraven betreft, per 150 graven uit:

      • de realisering van 1 hectare nieuwe natuur of

      • omvorming van 5 hectare bestaande natuur naar een provinciaal doeltype zoals beschreven in het natuurbeheerplan en de beheerplannen Natura2000.

    • b.

      voor zover het kleinschalige recreatie betreft, per hectare uit:

      • de realisering van 1 hectare nieuwe natuur, of

      • de omvorming van 5 hectare bestaande natuur naar een provinciaal doeltype zoals beschreven in het natuurbeheerplan en de beheerplannen Natura2000.

    • c.

      voor zover het windturbines betreft, uit maatregelen die noodzakelijk zijn om per saldo aantasting van de kernkwaliteiten te voorkomen, waarbij de oppervlakte die verloren gaat met 200 % wordt gecompenseerd.

  • 2.

    Het bepaalde in artikel 2.7.1.1(link), derde tot en met zesde lid, alsmede het bepaalde in artikel 2.7.1.3(link) is van overeenkomstige toepassing op de maatregelen als bedoeld in het eerste lid, onder b.

  • 3.

    De wijze waarop de versterking van de kernkwaliteiten zal worden gerealiseerd wordt door de initiatiefnemer vastgelegd in een natuurversterkingsplan: een inrichtings- en beheerplan dat onderdeel uitmaakt van het bestemmingsplan.

  • 4.

    De wijze waarop de maatregelen voor natuurversterking worden vastgelegd zijn gelijk aan de voorwaarden die zijn gesteld aan de compensatieverplichtingen van artikel 2.7.1.1(link), derde tot en met zesde lid en artikel 2.7.1.3(link) voor wat betreft het compensatieplan en gelden ook voor het natuurversterkingsplan.”

 

Artikel XV  

In artikel 2.7.4.2, derde lid wordt “NL.IMRO.9925.PVOVa1Diversvst1” vervangen door“NL.IMRO.9925.PVOVa2-vst1”.

 

Artikel XVI  

In artikel 2.7.7.1, eerste lid wordt “NL.IMRO.9925.PVOVa1Diversvst1” vervangen door “NL.IMRO.9925.PVOVa2-vst1”.

 

Artikel XVII  

In artikel 2.8.1.2 wordt “NL.IMRO.9925.PVOVa1Diversvst1” vervangen door “NL.IMRO.9925.PVOVa2-vst1”.

 

Artikel XVIII  

Artikel 2.8.3.1 wordt als volgt gewijzigd:

  • 1.

    In artikel 2.8.3.1. eerste lid wordt na de woorden “worden toegestaan op” ingevoegd: “of aansluitend op”.

  • 2.

    In artikel 2.8.3.1. tweede lid onder b, wordt na het woord “op" ingevoegd: “of aansluitend op”.

 

Artikel XIX  

In artikel 3.3.1.1 wordt de begripsbepaling van potentieel voor het grondwater schadelijke stof (nummer 7) vervangen door:

“7. Potentieel voor het grondwater schadelijke stof

 

Een schadelijke stof als bedoeld in de Verordening (EG) nr 1272/2008 van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/584/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr 1907/2006 (PbEU L 353).”

 

Artikel XX  

In artikel 3.3.1.2, tweede lid, wordt na het woord “grondwaterbeschermingsgebied” ingevoegd: “, een koude-warmteopslagvrije zone”.

 

Artikel XXI  

In artikel 3.3.2.5, eerste lid, onder b wordt na de zinsnede “als daarmee schadelijke stoffen in de bodem worden” toegevoegd: “of kunnen worden”.

 

Artikel XXII  

In artikel 3.3.3.8, derde lid, onderdeel b vervallen de woorden: “of NPR 3221 (Buitenriolering onder over- en onderdruk” en in onderdeel e vervallen de woorden “en NPR 3221 (Buitenriolering over- en onderdruk)”.

 

Artikel XXIII  

Artikel 3.3.3.9 wordt gewijzigd en komt te luiden:

“artikel 3.3.3.9 Afstromend hemelwater van gebouwen, (spoor)wegen en andere verhardingen

  • 1.

    Het is in een Grondwaterbeschermingsgebied verboden om afstromend water van gebouwen, (spoor)wegen, parkeerplaatsen en andere verhardingen en terreinen voor gemotoriseerd verkeer op of in de bodem te lozen.

  • 2.

    Het is in een Grondwaterbeschermingsgebied verboden op eigen terrein te parkeren of parkeergelegenheid voor motorvoertuigen aan te bieden indien het terrein niet is voorzien van een aaneengesloten verharding. Het verbod geldt niet indien het een parkeergelegenheid betreft met maximaal vier parkeerplaatsen.

  • 3.

    Het bepaalde in het eerste lid geldt niet ten aanzien van gebouwen:

    • a.

      indien geen bouwmaterialen worden gebruikt die tot gevolg hebben dat potentieel voor het grondwater schadelijke stoffen door afspoelen of uitloging in het afstromend hemelwater kunnen komen, of

    • b.

      indien afstromend water uitsluitend infiltreert via een doelmatig werkend zuiverings- systeem.

  • 4.

    Het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt evenmin ten aanzien van (spoor)wegen, parkeerplaatsen en andere verhardingen en terreinen voor gemotoriseerd verkeer: indien voldaan wordt aan de algemene voorschriften uit bijlage 4 Grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning, onderdeel E.

  • 5.

    Van het voornemen tot het lozen van afstromend hemelwater op of in de bodem , het parkeren of aanbieden van parkeergelegenheid als bedoeld in het tweede, derde en vierde lid doet degene die de activiteit onderneemt, een melding.

  • 6.

    Ten aanzien van deze melding is artikel 3.3.6.4(link) Meldingen van toepassing.

  • 7.

    Het is in een grondwaterbeschermingsgebied verboden afstromend water via diepinfiltratie in het grondwater te lozen.”

 

Artikel XXIV  

Paragraaf 3.3.4 Boringsvrije zone wordt vervangen door twee nieuwe paragrafen 3.3.4 Boringsvrije zone en 3.3.5 Koude-warmteopslagvrije zone en komt te luiden: “3.3.4 Boringsvrije zones.

 

artikel 3.3.4.1 Reikwijdte

Deze paragraaf is van toepassing op activiteiten binnen boringsvrije zones.

 

artikel 3.3.4.2 Boorputten en graafwerkzaamheden binnen inrichtingen

  • 1.

    Het is verboden in een inrichting:

    • a.

      boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben;

    • b.

      grond- en funderingswerkzaamheden uit te voeren op een diepte van meer dan twee meter onder het maaiveld.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a.

      indien de activiteiten zodanig worden uitgevoerd dat daarbij de beschermende kleilaag boven het grondwateronttrekkingspunt in de ondergrond, niet wordt doorboord; of,

    • b.

      voor zover de activiteiten worden uitgevoerd:

      • i.

        binnen een inrichting waarvoor geen omgevingsvergunning vereist is, en de voorschriften bedoeld in Bijlage 4 Grondwaterbescherming met oog op de waterwinning, onderdeel D(link), in acht worden genomen; of,

      • ii.

        binnen inrichting waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, en het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de voorschriften heeft verboden bedoeld in Bijlage 4 Grondwaterbescherming met oog op de waterwinning, onderdeel D(link).

  • 3.

    Het bevoegd gezag verbindt aan een omgevingsvergunning voor een inrichting de voorschriften bedoeld in Bijlage 4 Grondwaterbescherming met oog op de waterwinning, onderdeel D. Het bevoegd gezag kan in de omgevingsvergunning afwijken van de voorschriften dan wel nadere eisen stellen, voor zover het bevoegd gezag de bevoegdheid daartoe is toegekend in Bijlage 4 Grondwaterbescherming met oog op de waterwinning, onderdeel D.

  • 4.

    Het is verboden binnen een inrichting werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten waardoor direct of indirect warmte aan de bodem of het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd. Onder een handeling wordt in ieder geval verstaan het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van een bodemenergiesysteem.

  • 5.

    Het bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen met betrekking tot de activiteiten, genoemd in het eerste en tweede lid, binnen inrichtingen waarvoor geen omgevingsvergunning vereist is, voor zover het bevoegd gezag de bevoegdheid daartoe is toegekend in Bijlage 4 Grondwaterbescherming met oog op de waterwinning, onderdeel D(link).

 

artikel 3.3.4.3 Boorputten en graafwerkzaamheden buiten inrichtingen

  • 1.

    Het is verboden buiten inrichtingen werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten waardoor direct of indirect warmte aan de bodem of het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd. Onder een handeling wordt in ieder geval verstaan het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van een bodemenergiesysteem.

  • 2.

    Artikel 3.3.3.7 Boorputten en grond- of funderingswerken is overeenkomstig van toepassing, met dien verstande dat voor 'grondwaterbeschermingsgebieden' wordt gelezen: boringsvrije zone.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing, voor zover de activiteiten zodanig worden uitgevoerd dat daarbij de beschermende kleilaag boven het grondwateronttrekkingspunt in de ondergrond niet wordt doorboord.

  • 4.

    De initiatiefnemer doet melding van de activiteit aan het bevoegd gezag overeenkomstig artikel 3.3.6.4 Meldingen

 

3.3.5 Koude-warmteopslagvrije zones (KWO-vrije zones)

artikel 3.3.5.1 Reikwijdte

Deze paragraaf is van toepassing op activiteiten binnen koude-warmteopslagvrije zones(link).

 

artikel 3.3.5.2 Bodemenergiesystemen binnen inrichtingen

  • 1.

    Het is verboden binnen een inrichting werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten waardoor direct of indirect warmte aan de bodem of het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd. Onder een handeling wordt in ieder geval verstaan het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van een bodemenergiesysteem.

  • 2.

    Het is verboden in een inrichting:

    • a.

      boorputten op te richten, in exploitatie te nemen of te hebben;

    • b.

      grond- en funderingswerkzaamheden uit te voeren op een diepte van meer dan twee meter onder het maaiveld.

  • 3.

    Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing voor zover de activiteiten worden uitgevoerd:

    • a.

      binnen een inrichting waarvoor geen omgevingsvergunning vereist is, en de voorschriften bedoeld in bijlage 4 Grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning, onderdeel D, in acht worden genomen; of,

    • b.

      binnen een inrichting waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, en het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de voorschriften heeft verboden bedoeld in bijlage 4 Grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning, onderdeel D.

  • 3.

    Het bevoegd gezag verbindt aan een omgevingsvergunning voor een inrichting de voorschriften bedoeld in bijlage 4 Grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning, onderdeel D. Het bevoegd gezag kan in de omgevingsvergunning afwijken van de voorschriften dan wel nadere eisen stellen, voor zover het bevoegd gezag de bevoegdheid daartoe is toegekend in bijlage 4 Grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning, onderdeel D.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen met betrekking tot de activiteiten, genoemd in het eerste en tweede lid, binnen inrichtingen waarvoor geen omgevingsvergunning vereist is, voor zover het bevoegd gezag de bevoegdheid daartoe is toegekend in bijlage 4 Grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning, onderdeel D.

 

artikel 3.3.5.3 Vloeibare stoffen zwaarder dan water binnen inrichtingen

  • 1.

    Het is verboden binnen inrichtingen, die gelegen zijn binnen KWO-vrije zone, vloeibare stoffen zwaarder dan water te hebben, te gebruiken, te vervoeren dan wel direct of indirect op of in de bodem te brengen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing, in het geval van:

    • a.

      een inrichting waarvoor geen omgevingsvergunning vereist is, voor zover de voorschriften bedoeld in bijlage 4 Grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning, onderdeel D, in acht wordt genomen; of,

    • b.

      een inrichting waarvoor een omgevingsvergunning vereist is, voor zover het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning de voorschriften heeft verbonden bedoeld in bijlage 4 Grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning, onderdeel D.

  • 3.

    Het bevoegd gezag verbindt aan een omgevingsvergunning voor een inrichting de voorschriften bedoeld in bijlage 4 Grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning, onderdeel D. Het bevoegd gezag kan in de omgevingsvergunning afwijken van de voorschriften dan wel nadere voorschriften stellen, voor zover het bevoegd gezag de bevoegdheid daartoe is toegekend in bijlage 4 Grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning, onderdeel D.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen met betrekking tot de activiteiten genoemd in het eerste lid, binnen inrichtingen waarvoor geen omgevingsvergunning vereist is, voor zover het bevoegd gezag de bevoegdheid daartoe is toegekend in bijlage 4 Grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning, onderdeel D.

 

artikel 3.3.5.4 Bodemenergiesystemen buiten inrichtingen

  • 1.

    Het is verboden buiten inrichtingen werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten waardoor direct of indirect warmte aan de bodem of het grondwater wordt onttrokken of toegevoegd. Onder een handeling wordt in ieder geval verstaan het oprichten, in exploitatie nemen of hebben van een bodemenergiesysteem.

  • 2.

    Artikel 3.3.3.7 is overeenkomstig van toepassing, met dien verstande dat voor 'grondwaterbeschermingsgebieden' wordt gelezen: koude-warmteopslagvrije zone.

  • 3.

    De initiatiefnemer doet melding van de activiteit aan het bevoegd gezag overeenkomstig artikel 3.3.6.4 (link).

 

artikel 3.3.5.5 Vloeibare stoffen zwaarder dan water buiten inrichtingen

  • 1.

    Het is verboden vloeibare stoffen zwaarder dan water te hebben, te gebruiken, te vervoeren dan wel direct of indirect op of in de bodem te brengen.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing, in het geval van een activiteit voor zover de voorschriften bedoeld in Bijlage 4 Grondwaterbescherming met oog op de waterwinning, onderdeel D(link), in acht wordt genomen.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan afwijken van de voorschriften dan wel nadere voorschriften stellen, voor zover het bevoegd gezag de bevoegdheid daartoe is toegekend in Bijlage 4 Grondwaterbescherming met oog op de waterwinning, onderdeel D(link).

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan maatwerkvoorschriften stellen met betrekking tot de activiteiten genoemd in het eerste lid, voor zover het bevoegd gezag de bevoegdheid daartoe is toegekend in Bijlage 4 Grondwaterbescherming met oog op de waterwinning, onderdeel D(link).

  • 5.

    Het eerst lid is niet van toepassing op:

    • a.

      het toepassen van vloeibare stoffen zwaarder dan water ten behoeve van het functioneren van motorvoertuigen, motorwerktuigen of bromfietsen;

    • b.

      het vervoeren van vloeibare stoffen zwaarder dan water, mits bewaard in een afgesloten en vloeistofdichte tank of verpakking en zodanig geladen en beschermd tegen de invloeden van het weer, dat geen gevaar bestaat op verspreiding of verstuiving van de vloeistof;

    • c.

      het hebben of gebruiken van geringe hoeveelheden vloeibare stoffen zwaarder dan water ten behoeve van normaal huishoudelijk gebruik.

 

Artikel XXV  

Paragraaf 3.3.5 Overige bepalingen wordt vernummerd naar 3.3.6. en komt te luiden: “3.3.6 Overige bepalingen

 

artikel 3.3.6.1 Verbod op winning fossiele energie in intrekgebieden

Het is verboden in een Intrekgebied werken tot stand te brengen of handelingen te verrichten ten behoeve van de winning van fossiele energie, zoals aardgas, aardolie, schaliegas en steenkoolgas.

 

artikel 3.3.6.2 Relatienotagebieden

Deze paragraaf is niet van toepassing op de agrarische bedrijfsvoering in gebieden als bedoeld in artikel 1.2, vijfde lid, laatste volzin, van de Wet milieubeheer.

 

artikel 3.3.6.3 Beperkingen instructieverplichting

De verplichtingen van artikel 3.3.3.4, eerste lid, artikel 3.3.4.2 (link) vierde lid , artikel 3.3.4.3 (link), derde lid en artikel 3.3.5.2 (link), vierde lid, tot het verbinden van voorschriften en beperkingen aan de omgevingsvergunning voor een inrichting gelden niet:

  • 1.

    ten aanzien van een inrichting voor zover voor degene die de inrichting drijft, de in deze artikelen bedoelde voorschriften gelden of aan de vergunning dienen te worden verbonden op grond van een algemene maatregel van bestuur of een ministeriële regeling;

  • 2.

    voor een omgevingsvergunning voor een inrichting ten aanzien waarvan de Minister van Infrastructuur en Milieu of de Minister van Economische Zaken het bevoegd gezag is.

 

artikel 3.3.6.4 Meldingen

  • 1.

    Indien in dit hoofdstuk het doen van een melding is voorgeschreven, wordt de melding schriftelijk gedaan en wordt in de melding aangegeven:

    • a.

      de naam en het adres van degene die de melding doet;

    • b.

      de dagtekening;

    • c.

      een beschrijving van de activiteit waarop de melding betrekking heeft;

    • d.

      één of meer kaarten op een zodanige schaal dat een duidelijk beeld wordt verkregen van de plaats waar de activiteit zal plaatsvinden;

    • e.

      op welke wijze aan de bodembeschermende voorschriften wordt voldaan.

  • 2.

    De melding wordt gedaan uiterlijk drie weken voordat tot de handeling waarop de melding betrekking heeft, wordt overgaan.

  • 3.

    Een melding ingevolge een voorschrift dat aan een omgevingsvergunning voor een inrichting is verbonden, wordt gedaan aan het bevoegd gezag. In andere gevallen wordt de melding gedaan aan Gedeputeerde Staten.

  • 4.

    Het bevoegd gezag bevestigt de ontvangst van de melding en stuurt onverwijld een afschrift van de melding aan het drinkwaterbedrijf.

  • 5.

    Indien niet binnen zes maanden na ontvangst van de melding met de handeling waarop die melding betrekking had, is begonnen, dient binnen de termijn met het bevoegd gezag een nieuwe aanvangsdatum te worden overlegd.

 

artikel 3.3.6.5 Ontheffingen

  • 1.

    Indien in een bijzonder geval het algemeen belang de uitvoering van een activiteit waarop een verbod betrekking heeft noodzakelijk maakt, kunnen Gedeputeerde Staten ontheffing verlenen van de artikelen 3.3.2.5, eerste lid, onder e, 3.3.3.7, 3.3.3.8, 3.3.3.9, eerste lid, 3.3.3.13. Aan de ontheffing worden de voorschriften verbonden die de hoogst mogelijke vorm van bescherming voor de kwaliteit van het grondwater bieden

  • 2.

    Ontheffing kan tevens worden verleend van het bepaalde in artikel 3.3.2.5 eerste lid onder b voor zover het een bijzonder geval betreft en het geen begraafplaatsen en terreinen voor uitstrooiing van as betreft. Aan de ontheffing worden de voorschriften verbonden die de hoogst mogelijke vorm van bescherming voor de kwaliteit van het grondwater bieden.

  • 3.

    Ontheffing kan tevens worden verleend van het bepaalde in artikel 3.3.5.2 (link), eerste lid, indien boven het voor de drinkwaterwinning bestemde grondwater een beschermende kleilaag of andere slechtdoorlatende laag is gelegen en die (klei)laag niet wordt doorboord.

  • 4.

    In aanvulling op de gegevens bedoeld in artikel 6.2.1.9 vermeldt de aanvrager in de aanvraag om ontheffing het algemeen belang als bedoeld in het eerste lid dat met de uitvoering van de activiteit is gediend.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten stellen de volgende personen en instanties in de gelegenheid advies uit te brengen naar aanleiding van een aanvraag om ontheffing en over de beschikking die Gedeputeerde Staten voornemens zijn te geven op grond van artikel 6.2.1.4 of 6.2.1.5:

    • a.

      de inspecteur als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer;

    • b.

      burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente;

    • c.

      het dagelijks bestuur van het betrokken waterschap; en

    • d.

      de betrokken grondwateronttrekker.

 

artikel 3.3.6.6 Mogelijkheid tot afwijken van instructies

  • 1.

    Indien in een bijzonder geval het algemeen belang de uitvoering van een activiteit noodzakelijk maakt en de verplichting van de artikelen 3.3.3.4, eerste lid, eerste lid, artikel 3.3.4.3 (link) lid 4 en lid 5, of 3.3.5.2 (link) eerste lid, tot het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning voor een inrichting daaraan in de weg staat, kan het bevoegd gezag van deze verplichting afwijken. Alsdan worden aan de vergunning de voorschriften verbonden die de hoogst mogelijke vorm van bescherming voor de kwaliteit van het grondwater bieden.

  • 2.

    Het bevoegd gezag stelt de volgende personen en instanties in de gelegenheid advies uit te brengen naar aanleiding van het voornemen om toepassing te geven aan het eerste lid:

    • a.

      de inspecteur als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer;

    • b.

      burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente;

    • c.

      het dagelijks bestuur van het betrokken waterschap, en

    • d.

      de betrokken grondwateronttrekker.

 

Artikel XXVI  

Artikel 3.5.2 wordt gewijzigd en komt te luiden:

“Artikel 3.5.2 Aanwijzing gebieden

  • 1.

    De gebieden waarvoor regels gelden ter voorkoming of beperking van geluidhinder betreffen het als stiltegebied aangeduide gebied waarvan de geometrische plaatsbepaling en de begrenzing zijn vastgelegd in het GML-bestand NL.IMRO.9925.PVOVa2-vst1 en is verbeeld op de bij deze verordening behorende kaart Regels Water en Milieu.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen de grens van een stiltegebied naderbepalen.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten dragen er zorg voor dat de in het eerste lid aangewezen gebieden als zodanig goed zichtbaar zijn aangeduid door middel van een bord dat door Gedeputeerde Staten wordt vastgesteld.

  • 4.

    Het in het derde lid bedoelde bord wordt geplaatst langs alle openbare wegen en vaarwegen die tot het gebied toegang geven dan wel daaraan grenzen, op of nabij de grens van het gebied.”

 

Artikel XXVII  

In artikel 4.1.1 wordt in de begripsbepaling van 13 waterfuncties “NL.IMRO.9925.PVOVa1Divers- vst1” vervangen door “NL.IMRO.9925.PVOVa2-vst1”.

 

Artikel XXVIII  

Na artikel 6.2.3.1 wordt een paragraaf 6.2.4 Ontheffingsbepaling houtopstanden ingevoegd luidende:

“6.2.4 Ontheffingsbepaling houtopstanden

 

artikel 6.2.4.1 Aanvraag ontheffing

De aanvraag voor ontheffing als bedoeld in de artikelen 3.7.7.4), 3.7.7.5 en 3.7.7.6 wordt ingediend via een daartoe door Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier of op een daartoe door Gedeputeerde Staten vastgestelde elektronische wijze en bevat in ieder geval:

  • a.

    de wettelijke bepaling waarvan ontheffing wordt aangevraagd; en

  • b.

    een onderbouwing waarin gemotiveerd wordt aangegeven met het oog op welk belang ontheffing wordt aangevraagd.”

 

Artikel XXIX  

In artikel 8.3.3.1 wordt het zinsdeel “paragraaf 3.3.2, paragraaf 3.3.3 of paragraaf 3.3.4” vervangen door: “paragraaf 3.3.2, 3.3.3, 3.3.4 en 3.3.5”.

 

Artikel XXX  

In artikel 8.3.3.2, vijfde lid onder a en b het woord “artikel 3.3.4.4” vervangen door: “artikel 3.3.4.3”.

 

Artikel XXI  

In artikel 8.3.3.2, zesde lid wordt het zinsdeel ”artikel 3.3.4.3 eerste lid, en artikel 3.3.4.5” vervangen door: “artikel 3.3.5.3 eerste lid, en artikel 3.3.5.5”.

 

Artikel XXXII  

Na artikel 8.3.3.4 wordt een artikel ingevoegd luidende:

 

“artikel 8.3.3.5 Gelderse onderdelen van de boringsvrije zones Engelse Werk en Deventer

  • 1.

    Het bevoegd gezag geeft voor 1 maart 2020 uitvoering aan artikelen 3.3.4.2 en 3.3.4.3 en bepaalt daarbij dat de vergunninghouder uiterlijk op 1 maart 2026 moet voldoen aan de voorschriften, bedoeld in Bijlage 4 Grondwaterbeschermingmet oog op de waterwinning, onderdeel D.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid bepaalt het bevoegd gezag dat de vergunninghouder uiterlijk op 1 maart 2018 moet voldoen aan de voorschriften in Bijlage 4 Grondwaterbescherming met oog op de waterwinning, onderdeel D, genummerd 1, 6 onder 1, 3, 18, 19 en 20.

  • 3.

    Degene die onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit activiteiten uitvoerde als bedoeld in artikel 3.3.4.2 en 3.3.4.3, voldoet aan deze artikelen op 1 maart 2026.

 

Artikel XXXIII  

De wijzigingen van de bijlagen bij de Omgevingsverordening Gelderland zijn digitaal opgenomen in het Actualisatieplan Omgevingsverordening:NL.IMRO.9925.PVOVa2-vst1 en worden door publicatie van het Actualisatieplan Omgevingsverordening bekendgemaakt.

 

Artikel XXXIV  

De wijzigingen van de Toelichting bij de Omgevingsverordening Gelderland zijn digitaal opgenomen het Actualisatieplan Omgevingsverordening:NL.IMRO.9925.PVOVa2-vst1 en worden door publicatie van het Actualisatieplan Omgevingsverordening bekendgemaakt.

 

Artikel XXXV  

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na de dag waarop dit besluit in het Provinciaal Blad is geplaatst.

 

Provinciale Staten van Gelderland

Gepubliceerd te Arnhem

Namens Gedeputeerde Staten van Gelderland

H.F. van de Wart   

Naar boven