2023D23958

In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond bij enkele fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over zijn reactie op het verzoek van de commissie over het advies van de Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur, houdende vaststelling van regels met betrekking tot de veiligheid van attractie- en speeltoestellen.1

De voorzitter van de commissie,

Smals

De adjunct-griffier van de commissie,

Heller

Inhoudsopgave

  • I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

    Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

    Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

  • II. Reactie van de Minister

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op het verzoek van de commissie over het advies Raad van State inzake het ontwerp van een algemene maatregel van bestuur (AMvB), houdende vaststelling van regels met betrekking tot de veiligheid van attractie en speeltoestellen en hebben daarover nog enkele vragen.

De Minister zet in zijn brief uiteen wat het proces van de totstandkoming van de AMvB houdende vaststelling van regels met betrekking tot de veiligheid van attractie- en speeltoestellen is geweest. De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de Kamer tijdens dit proces onvoldoende is betrokken. Kan de Minister in detail toelichten hoe de Kamer na de schriftelijke ronde in 2021 betrokken is geweest bij de invulling van het ontwerp van het Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen 2023 (WAS) en in hoeverre de zorgen van de Kamer, die onder andere door de leden van de VVD zijn geuit, zijn meegenomen in het uiteindelijke besluit? Wat is de reden dat er ongeveer twee jaar tijd heeft gezeten tussen de schriftelijke ronde en de publicatie van het WAS in april 2023?

In zijn Kamerbrief benoemt de Minister als motivatie voor de wijziging het «veilig kunnen spelen door kinderen en het veilig recreëren door volwassenen.» De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister zich hierbij richt op de poging tot het garanderen van maximale veiligheid, of het streven naar optimale veiligheid. Is de Minister het met hen eens dat een risicoloze samenleving niet bestaat en dat de overheid een rol heeft in optimaliseren in plaats van maximaliseren? Hoe is en wordt de proportionaliteit en toepasselijkheid van de maatregelen in beide tranches van het besluit WAS geborgd en gewogen ten aanzien van sectoren die (mogelijk) onder het WAS-besluit vallen? Zo ja, hoe vindt die weging en borging plaats? De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat het volledig wegnemen van risico’s bij sport- en speeltoestellen onhaalbaar en onrealistisch is. Deelt de Minister deze mening?

Diverse sectoren die onder het WAS zullen gaan vallen, hebben de afgelopen jaren zelfregulering toegepast om de veiligheid van de toestellen, installaties en materialen te toetsen en te waarborgen. De Minister heeft deze regulering hoog geacht, gewaardeerd en was zeer tevreden over deze kwalitatief hoogwaardige zelfregulering. Heeft de Minister dit feit betrokken bij de besluitvorming? Waarom is er niet gekozen voor het verder stimuleren van zelfregulering in plaats van de verregaande interventie uit het huidige ontwerp?

De leden van de VVD-fractie vragen de Minister ook of hij voldoende op de hoogte is van de gevolgen van het ontwerp op sportvoorzieningen. Kan de Minister hen informeren over alle locaties die geraakt zullen worden door het WAS en daarbij specificeren wat de lastendruk zal zijn, welke kosten hieraan verbonden zijn en waarom het nodig is het WAS toe te passen op deze locaties? Kan de Minister tevens aangeven wat de praktische effecten zijn voor zowel ondernemer als gebruiker? En kan de Minister heel specifiek ingaan op de effecten voor het onderwijs en bewegingsonderwijs in het speciaal?

Voorts hebben de leden van de VVD-fractie eerder schriftelijke vragen gesteld aan de Minister over het WAS. De Minister heeft in deze vragen aangegeven op dit moment te verkennen hoe het onderscheid tussen een sport- en een speeltoestel verduidelijkt kan worden in situaties waarin een toestel zowel voor sportbeoefening als voor vermaak of ontspanning wordt gebruikt, en welke veiligheidseisen er aan deze toestellen gesteld zouden moeten worden. De uitkomst van deze verkenning heeft mogelijk grote gevolgen voor bijvoorbeeld klim- en boulderhallen. Kan de Minister toezeggen de Kamer op de hoogte te houden van de voortgang van deze verkenning, middels tussentijdse rapportages?

Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie of de Minister ook overwogen heeft om de AMvB in te trekken en de Kamer beter te betrekken bij een nieuwe, beter passende versie?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66 fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister over het advies Raad van State inzake het ontwerp van een AMvB, houdende vaststelling van regels met betrekking tot de veiligheid van attractie- en speeltoestellen. Zij hebben geen verdere vragen.

II. Reactie van de Minister


X Noot
1

Kamerstuk 36 200 XVI, nr. 222.

Naar boven