2023D19518 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over zijn brief van 28 maart 2023 «Kabinetsreactie op het evaluatierapport van Berenschot over het functioneren van de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) over de periode 2015–2021» (Kamerstuk 28 286, nr. 1292).

De voorzitter van de commissie,

Podt

De adjunct-griffier van de commissie,

Holtjer

Inhoudsopgave

  • I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

    Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

    Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

    Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

    Vragen en opmerkingen van het lid van de BBB-fractie

  • II Antwoord / Reactie van de Minister

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderliggende stukken. Deze leden hebben daarover nog enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) benadrukt dat de primaire taak van de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) voor het kabinet is om maatschappelijke en wetenschappelijke opvattingen en inzichten te verzamelen. Het is niet een willekeurige denktank op het gebied van dierenwelzijn. Welke kaders geeft de Minister de RDA mee om willekeur te voorkomen?

Deze leden lezen ook dat het aan de RDA zelf is om te bepalen welke ongevraagde adviezen het uitbrengt. Hoe zorgt de Minister ervoor dat aan de ene kant de RDA eigen invulling kan geven aan ongevraagde adviezen en tegelijkertijd wordt voorkomen dat willekeur ontstaat en de RDA zijn primaire taak vervult? Is dit dilemma onderwerp van gesprek in de jaarlijkse bespreking van het werkprogramma?

De leden van de VVD-fractie lezen in de brief dat de RDA vanuit zijn verbindende rol streeft naar consensus in de adviezen en dat dit mogelijk haaks staat op het in kaart brengen van het maatschappelijk krachtenveld, vooral bij zogeheten schurende kwesties. Kan de Minister een aantal voorbeelden noemen van zogeheten schurende kwesties waarbij verschillende perspectieven niet goed in beeld zijn gebracht in een zienswijze? Hoe gaat de Minister om met adviezen, die als maatschappelijk compromis zijn opgenomen in de zienswijze?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de taak van de RDA wettelijk niet scherp is omschreven. Is de Minister voornemens de taakomschrijving van de RDA aan te scherpen of te verduidelijken in de wet?

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister van plan is met de RDA te overleggen dat er maximaal vijf zienswijzen per jaar worden ingediend, om te borgen dat de reactietermijn van drie maanden niet wordt overschreden. Is de Minister zich bewust van het feit dat uit het evaluatierapport blijkt dat over de periode 2015–2021 gemiddeld minder dan vier zienswijzen per jaar zijn ingediend? Op welke manier borgt de Minister dat de reactietermijn van drie maanden voor vijf zienswijzen wordt gehaald, ondanks de schaarse capaciteit voor dierenwelzijn op het Ministerie van LNVen het feit dat er meer zienswijzen dan gemiddeld in de afgelopen periode worden verwacht?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de onderliggende stukken. Deze leden hebben nog enkele opmerkingen en vragen. Deze leden lezen dat er op het gebied van zichtbaarheid en impact aan kracht te winnen is. Er wordt benoemd dat verbinding met het parlement, formele vertegenwoordigers en belangenbehartigers en het bereik van de huidige communicatiekanalen nog beperkt is. Welke rol speelt het Ministerie van LNV hierin? Welke stappen zijn er sinds de evaluatie genomen om deze beperkingen te verminderen? Heeft dit geleid tot de gewenste toename in transparantie, intern en extern?

De leden van de D66-fractie lezen dat er meer impact is te realiseren wanneer er minder nadruk ligt op consensus en de RDA zich nadrukkelijker buigt over schurende vraagstukken. Deze leden verwachten dat een scherpere zienswijze en brede uiteenzetting van de vraagstukken de discussie in het parlement ten goede komt door de professionaliteit en diversiteit van de raadsleden. Deze leden zijn derhalve van mening dat de RDA hét orgaan is om schurende vraagstukken uiteen te zetten. Heeft de Minister tot op heden zijn opdrachtverstrekking aangepast om gehoor te geven aan het advies? Zo nee, is de Minister voornemens dit in de toekomst wel te doen? Is de Minister voornemens om, overeenkomstig met het advies, expliciet het beoogde resultaat af te wegen ten behoeve van het zienswijzeproces, de strategische communicatie en de transparantie?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de Partij voor de Dierenfractie hebben kennisgenomen van de onderliggende stukken.

De leden van de PvdD-fractie sluiten zich aan bij de waardering die in het evaluatierapport wordt uitgesproken voor de kennis en expertise bij de (leden van de) RDA.

De leden van de PvdD-fractie herkennen zeker ook de constatering in het rapport dat bij «schurende» kwesties meer scherpte mogelijk en ook noodzakelijk is. Als adviesorgaan dat adviseert over beleidsontwikkeling bij het Ministerie van LNV en het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), op het gebied van onder andere dierenwelzijn en diergezondheid, zou volgens de leden ten principale het perspectief van het dier centraal moeten staan en niet de bestaande praktijk. Als al bij de formulering van een advies of zienswijze wordt gestreefd naar consensus of draagvlak, en als het uitgangspunt de huidige praktijk van veehouderij is, waarbij de focus ligt op haalbaarheid en/of aansluiting op het bestaande beleid, zullen veel bestaande problemen onderbelicht blijven en zullen oplossingen of verbeteringen voor de dieren vaak überhaupt niet in beeld komen. Zo zal de kloof tussen de praktijk en wat er nodig is voor dieren en de kloof tussen de praktijk en het maatschappelijk denken over dieren niet worden verkleind. In de kabinetsreactie lezen deze leden echter dat de Minister meer scherpe advisering over schurende of gevoelige kwesties onwenselijk lijkt te vinden. Hij wijst hierbij naar de verbindende rol die de RDA kan vervullen. Deelt de Minister de mening dat de RDA primair zou moeten adviseren vanuit het belang, het welzijn en de gezondheid van dieren? Gaat de Minister de RDA dan ook de ruimte geven om schurende en gevoelige kwesties scherp neer te zetten? Zo ja, hoe? De belangen van partijen die geld verdienen met het fokken en gebruiken van dieren worden immers al via andere kanalen en al in ruim voldoende mate voor het voetlicht gebracht.

Vragen en opmerkingen van de leden van de BBB-fractie

Het lid van de BBB-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van onderliggende stukken. Dit lid herkent de conclusies in de evaluatie en heeft daar een enkele opmerking over. In het rapport valt op diverse plekken te lezen dat de RDA het belangrijk vindt om voor impact te zorgen. Dit lid wil ervoor waken dat deze inzet gaat leiden tot vermenging met politieke standpunten. Op welke wijze draagt de Minister er zorg voor dat de onafhankelijkheid blijft gewaarborgd? Wanneer heeft een onderwerp precies «impact»?

Het lid van de BBB-fractie vindt het verder van groot belang dat deskundigheid en praktijkervaring voldoende aanwezig zijn en/of blijven. Hoe kan dit worden gewaarborgd?

II Antwoord / Reactie van de Minister

Naar boven