28 286 Dierenwelzijn

Nr. 1292 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 maart 2023

Bureau Berenschot evalueerde het functioneren van de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) over de periode 2015 – 2021. Hierbij stuur ik u dit evaluatierapport toe. In mijn reactie op het evaluatierapport betrek ik ook de reactie van de RDA op dit rapport. Voor mijn reactie neem ik de conclusies en aanbevelingen uit het rapport als uitgangspunt, in het bijzonder waar die de relatie tussen de RDA en het ministerie betreffen.

De algehele conclusie van Bureau Berenschot is dat de RDA zijn rol op een goede manier vervult. De evaluator concludeert dat, op grond van de antwoorden die hij vond op twee vragen: 1. Hoe wordt de taakopvatting en werkwijze van de RDA door zijn omgeving ervaren? en 2. In hoeverre slaagt de RDA erin zijn formele opdracht adequaat te vervullen en zijn eigen ambities te realiseren met inachtneming van de conclusies en aanbevelingen uit eerdere evaluaties?

Het antwoord op deze vragen is dat de RDA zijn taak op een goede manier heeft kunnen vervullen, dat er een robuuste organisatie staat, dat de raad breed is samengesteld en op die manier verschillende invalshoeken representeert, dat de zienswijzen van goede kwaliteit zijn en dat de communicatie verbeterd is. Ik ben er blij mee dat de RDA als orgaan dat de beleidsontwikkeling op mijn ministerie ondersteunt met zijn zienswijzen deze positieve beoordeling krijgt. Tegelijkertijd benoemt de evaluator een aantal aandachtspunten, die ik hier wil benoemen.

Eén van de conclusies is dat de taak van de RDA wettelijk niet scherp omschreven is en dat de RDA die taak in zijn huishoudelijk reglement (2021) zelf wat breder heeft geïnterpreteerd. Dat betekent vooral dat de RDA ook andere partijen met zienswijzen wil bedienen. De RDA geeft in zijn reactie op het evaluatierapport tevens aan zijn rol in het publieke debat te willen versterken. Graag wil ik in reactie op deze conclusie van de evaluator en de reactie van de RDA benadrukken dat de primaire taak van de RDA voor het kabinet is om de maatschappelijke en wetenschappelijke opvattingen en inzichten te verzamelen. De hierop gebaseerde zienswijzen dienen vooral een ondersteunende rol te vervullen in de beleidsontwikkeling die bij LNV (en ook bij VWS) plaatsvindt als het gaat om dieren in de natuur, dierenwelzijn en -gezondheid en ethische vraagstukken. In die opvatting is het zeker goed dat de RDA zich vergewist van wat er in de samenleving aan gedachten leeft, maar is hij niet een willekeurige denktank op het gebied van dierenwelzijn.

Dat ik wat vragen heb bij de bredere interpretatie van de taak van de RDA door de RDA zelf en de positieve beoordeling daarvan door de evaluator, betekent voor mij niet dat de RDA geen zienswijze zou mogen opstellen over onderwerpen die andere partijen dan leden van het kabinet aandragen. Graag bespreek ik dergelijke voorstellen bij de vaststelling van het werkprogramma.

Dat de RDA zijn rol per zienswijze scherper wil benoemen, in navolging van een advies van de evaluator, vind ik een goede gedachte. De rollen van de RDA, die Berenschot onderscheidt: adviseur, verbinder en ook verkenner zijn voor mij als bewindspersoon van grote ondersteunende betekenis. Als het gaat om de rol van verlegger, zeker bij maatschappelijk schurende kwesties, kan het spannender worden in de relatie met het bestaande beleid. Voor een adequate advisering is het dan ook nodig dat (bij gevraagde zienswijzen) de RDA in samenspraak met het beleid komt tot een heldere vraagstelling en beide partijen zich ook vergewissen van het doel van de zienswijze en de rol van de RDA die daarbij past. De RDA geeft in zijn reactie op het evaluatierapport aan hier ook op te willen inzetten.

De evaluator concludeert dat de RDA nog meer invloed zou kunnen hebben. Dat zou in het bijzonder het geval kunnen zijn als de RDA meer scherpte aanbrengt bij de rapportage over zogeheten schurende kwesties. Om die scherpte aan te brengen zou de RDA, zo suggereert het evaluatierapport, minder naar consensus moeten streven, maar ook minderheidsstandpunten zichtbaar moeten maken. Dat laatste zou kunnen, maar dit streven kan ook haaks staan op de unieke rol die de RDA vervult in het verbinden van partijen. Dit sluit niet uit dat verschillende perspectieven op een vraagstuk goed uiteengezet worden in een zienswijze. Voor de beleidsontwikkeling is het uitermate nuttig, dat een helder beeld ontstaat van het maatschappelijk krachtenveld.

De evaluator beveelt ook aan om in de toekomst meer schurende kwesties te behandelen. Het is aan de RDA zelf om te bepalen welke ongevraagde adviezen hij uitbrengt. Zoals al gezegd, hecht ik ook hierbij aan de verbindende rol die de RDA kan spelen bij gevoelige kwesties die gemakkelijk tot scherpe tegenstellingen kunnen leiden.

Ik ondersteun de conclusie dat de RDA moet blijven streven naar een diverse samenstelling van de Raad, ook waar het de man-vrouw-verhouding tussen de leden betreft. Op het punt van de samenstelling beveelt de evaluator verder vooral aan om oog te hebben voor de inbreng van kennis vanuit de praktijk. Ik vind dat een belangrijke aanbeveling, te meer daar de voorstellen voor de omgang met dieren gevolgen hebben voor het dagelijks leven van mensen. In de evaluatie wordt een mogelijke aanpassing van de samenstelling van de Raad mede gekoppeld aan de bredere taakopvatting van de Raad. Het is wel een vraag of dan specifiek voor elke doelgroep de meest passende samenstelling gerealiseerd kan worden. De Raad zou kunnen overwegen, nog meer dan nu het geval is, per zienswijze externen te betrekken bij de totstandkoming van die zienswijze.

De evaluator is positief over het proces dat het ministerie in gang heeft gezet om te komen tot een nieuwe positionering van de RDA ten opzichte van het ministerie. Deze vernieuwingen behelzen een scheiding van de eigenaars- en opdrachtgeversrol van het ministerie voor de RDA. De onafhankelijkheid van de RDA, die overigens nooit een punt van discussie is geweest voor het ministerie, wordt door de scheiding van de eigenaars- en opdrachtgeversrol organisatorisch sterker zichtbaar gemaakt. Andere vernieuwingen zijn het werken met een vaste personeelsformatie voor het secretariaat, het jaarlijks bespreken van een werkprogramma met de Minister(s) en het indienen van een begroting van de zijde van de RDA. Inmiddels zijn deze veranderingen geëffectueerd. De evaluator beveelt aan tot het instellen van een jaarlijks evaluatiegesprek tussen RDA en het ministerie over de gemaakte afspraken. Ik stel voor dat deze evaluatie onderdeel zal gaan worden van het jaarlijkse gesprek dat de RDA met het ministerie in zijn eigenaarsrol heeft.

Het evaluatierapport geeft voor een tweetal zaken aan dat het ministerie afspraken niet nakomt. Dat geldt voor het indienen van drie tot vier verzoeken per jaar voor een zienswijze. En dat geldt verder voor het tijdig verzenden van een kabinetsreactie op zienswijzen. Wat het eerste punt betreft, heeft het ministerie het proces van vraagarticulatie al verbeterd door met de RDA samen systematisch te verkennen welke onderwerpen een volgend jaar een plaats verdienen in het werkprogramma. Evenwel is de werkdruk op het terrein van dierenwelzijn zo groot dat het ministerie het huidige aanbod van zienswijzen te groot vindt. Ik wil het aantal te publiceren zienswijzen beperken tot vijf, waarvan er minimaal twee door het Ministerie van LNV worden gevraagd. Mede op grond van de vragen voor zienswijzen stelt de RDA jaarlijks een werkplan op.

Wat het punt van samenstelling van het werkplan betreft, beveelt Bureau Berenschot voor de toekomst aan om bij de professionalisering van de totstandkoming van het werkprogramma ook gebruik te maken van bredere input van diverse stakeholders. Ik reken het tot de verantwoordelijkheid van de RDA zelf om daarin keuzen te maken. Ik wil als Minister zorgdragen voor een goede inbreng vanuit het Ministerie van LNV.

Het tweede punt waar het ministerie in gebreke blijft is het niet tijdig versturen van zienswijzen naar de Tweede Kamer en het schrijven van een reactie daarop. Ik zal de aan de Kamer gedane toezegging nakomen om drie maanden na publicatie van een zienswijze, deze zienswijze met een kabinetsreactie aan de Kamer toe te zenden. De aanbeveling die de evaluator voor de toekomst doet is, dat het ministerie alle zienswijzen aanbiedt aan het parlement en dat deze afspraak geformaliseerd dient te worden. Ik heb er geen bezwaar tegen om die afspraak, naast de toezegging die mijn voorganger aan de Tweede Kamer gedaan heeft, vast te leggen in het Besluit Handhaving. Ik heb er ook geen bezwaar tegen als de RDA zelf zijn zienswijzen onder de aandacht brengt van het parlement.

De evaluator constateert ten slotte dat de communicatie verbeterd is, waarmee een aanbeveling uit een eerdere evaluatie is opgevolgd. De RDA geeft in zijn reactie aan zijn contacten met stakeholders en parlement te willen versterken, maar ook in het bijzonder aandacht te willen schenken aan de internationale component. Ik juich deze voornemens toe, en ook in het bijzonder aandacht voor ontwikkelingen buiten onze grenzen. Inzet van de RDA in het Europese, maar ook het mondiale speelveld kan leiden tot meer begrip voor de relatief hoge dierenwelzijnsstandaarden in Nederland, en in mondiaal verband, voor de Europese standaarden.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema

Naar boven