2023D01516 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat hebben verschillende fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over het fiche Herziening Richtlijn stedelijk afvalwater (Kamerstuk 22 112, nr. 3570).

De voorzitter van de commissie,

Tjeerd de Groot

De adjunct-griffier van de commissie,

Wiendels

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Inhoudsopgave

Inleiding

D66-fractie

GroenLinks-fractie

PvdD-fractie

ChristenUnie-fractie

Inleiding

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van onderhavige stukken. Zij hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het fiche: Herziening Richtlijn stedelijk afvalwater (hierna: het fiche) en hebben enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de Herziening Richtlijn stedelijk afvalwater. Zij lezen interessante punten in het voorstel van de Europese Commissie (EC) en de reactie hierop van de Minister.

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennisgenomen van het fiche en hebben enkele vragen over de huidige prevalentie van indirecte lozingen van bedrijven via het riool op rioolwaterzuiveringsinstallaties (rwzi’s).

D66-fractie

De leden van de D66-fractie lezen dat het terugdringen van vervuiling bij de bron prioriteit is voor de Minister. In juli 2021 bracht het Planbureau van de Leefomgeving (PBL) een rapport uit met daarin casestudies naar uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) voor batterijen, autowrakken en medicijnen.1 In dit rapport schrijft het PBL het volgende: «door het huidige vrijblijvende beleid rondom ongebruikte medicijnen, komt bijna een kwart van de voorgeschreven medicijnen in het oppervlaktewater terecht (509 van de voorgeschreven 2.272 ton per jaar). Een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) kan helpen door de producenten en importeurs van medicijnen verantwoordelijk te maken voor inzameling en correcte verwerking van ongebruikte medicijn». Hoe draagt de huidige ketenaanpak bij aan het terugbrengen van de milieu-impact van medicijnen vanaf de productie ervan en dus aan de aanpak bij de bron? Deelt de Minister de mening dat een ketenaanpak weliswaar nodig is voor de uitvoering, maar voorbijgaat aan het principe «de vervuiler betaalt»? Klopt het dat in de huidige aanpak waterschappen de zuivering moeten bekostigen, de inzameling gedaan wordt via apotheken en dat de gemeenten de ingezamelde medicijnen ophalen en verwerken en dus financieren? Deelt de Minister de mening dat alleen het instellen van een UPV voor medicijnen zorgt voor de verschuiving van de verantwoordelijkheid en kosten naar producenten en importeurs, zoals geadviseerd door het PBL?

De leden van de D66-fractie merken op dat in het fiche staat dat de Minister enkele aandachtspunten ten aanzien van de implementatie van de UPV ziet. Hoe verschilt de huidige ketenaanpak met een UPV en in welke aspecten van de UPV voorziet de Minister de extra complexiteit? In hoeverre bemerkt de Minister een welwillende houding bij de medicijn- en cosmeticaproducenten als het gaat om een gedeelde (financiële) verantwoordelijkheid voor het voorkomen van vervuiling? De Minister merkt op dat de UPV niet mag leiden tot onbetaalbare medicijnen voor patiënten.

De leden van de D66-fractie delen deze mening uiteraard, maar zien ook dat watervervuiling tot gezondheidsschade en daarmee tot hogere zorgkosten kan leiden. Kan de Minister reflecteren op deze relatie, waarbij ook uitspraken worden gedaan over het algemeen belang en totale zorgkosten als gevolg van vervuiling tegenover kostenstijgingen voor specifiek die geneesmiddelen die de grootste milieubelasting veroorzaken?

De leden van de D66-fractie hechten, naast de UPV, ook groot belang aan het zoveel mogelijk weren van vervuilende stoffen, zoals medicijnresten, uit het milieu. Voorkomen is beter dan genezen. In plaats van het water te zuiveren door de bestaande rwzi’s, nadat de vervuiling al in het water is gekomen, zou het volgens het PBL ook helpen om waterzuiveringsinstallaties te plaatsen bij ziekenhuizen, apotheken en andere mogelijke bronnen van medicijn(rest)en. Hoe kijkt de Minister aan tegen het verplichten van zulke installaties? Wat zijn de voor- en nadelen? Wat is de milieuwinst? Hoe kan dit, bijvoorbeeld qua kostenverdeling, gecombineerd worden met de UPV?

De leden van de D66-fractie onderschrijven het belang van het alom beschikbaar maken van openbaar sanitair met gratis toegang. Zij vragen hoe de Minister hier invulling aan gaat geven, met welke doelen, en op welke termijn dit gerealiseerd kan worden.

GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie lezen: «de huidige emissiestandaarden voor gezuiverd afvalwater van rwzi’s voor stikstof en fosfaat zijn niet altijd voldoende om de doelen van de Kaderrichtlijn Water2 (KRW) en Kaderrichtlijn Mariene Strategie3 (KRM) te bereiken.» Met minder dan 1% van onze wateren die wél aan de KRW-waarden voldoen, met name door stikstof, fosfaat en andere chemische vervuiling, is dit wel heel zwak uitgedrukt. De bijdrage van vervuiling uit stedelijk afvalwater is eveneens een belangrijke bijdrage, en moet net zo goed worden aangepakt. Dat wil zeggen dat de emissiestandaarden dus niet voldoen, dat we fors strengere emissiestandaarden nodig hebben, regels moeten aanpassen en middelen moeten inzetten om die emissievermindering te bereiken, staat voor deze leden als een paal boven water. «Nederland voldoet aan de stand van de techniek,» maar we voldoen bij lange na niet aan de normen voor schoon water. Deze leden vragen daarom nadrukkelijk om een grotere inzet.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen in het stuk dat Nederland op zoek gaat naar onderhandelingsruimte voor de eisen. Daar is ons water niet mee geholpen. Deze leden vragen de Minister om in te zetten op betere zuivering en een snellere en effectievere aanpak van medicijnresten. Pogingen om het verwijderingsrendement van 70%, waar we nu al aan voldoen, tot norm te maken, haalt alle ambitie om te verbeteren eruit. Als het langetermijnstreven zero pollution is, dan moeten we ons en elkaar permanent scherpere doelen stellen. Deze leden vragen de Minister om niet in te zetten op 70%, maar de voorgestelde ambitie van minimaal 80% te handhaven en niet te rommelen aan de deadlines. Kan de Minister aangeven wat de lagere ambitie voor gevolgen heeft voor het behalen van de KRW-doelen?

Ten slotte merken de leden van de GroenLinks-fractie op dat producentenverantwoordelijkheid en «de vervuiler betaalt» ook moeten worden doorgevoerd bij de productie en verwerking van medicijnen. Er ligt een grote verantwoordelijkheid bij medicijnproducenten om medicijnen te ontwikkelen die niet alleen patiënten genezen, maar ook ons milieu en drinkwater niet vergiftigen en ziek maken. Gezien de zeer geringe hoeveelheden, maar grote toxiciteit waar het om gaat, is voorkomen hier zeer veel eenvoudiger dan achteraf zuiveren. Door producenten een grotere verantwoordelijkheid te geven en een monetaire incentive, bevorderen we de ontwikkelingen van alternatieven die vervuiling voorkomen. Dat is in de ogen van deze leden uiteindelijk voor ons allen voordeliger.

Partij voor de Dieren-fractie

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn te spreken over het feit dat er een verplicht systeem voor UPV voor humane geneesmiddelen en cosmeticaproducten komt. Deze leden vragen of het mogelijk is om geneesmiddelen voor dieren ook mee te nemen, aangezien deze ook in het milieu terechtkomen. Kan de Minister hierop reageren, en aangeven op welke manier dit meegenomen kan worden? Daarnaast willen deze leden weten hoe de Minister erop toe gaat zien dat de UPV niet afgezwakt wordt door bedrijfsbelangen.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie onderschrijven de analyse van de Minister dat uit de nationale analyse Waterkwaliteit blijkt dat er bij rwzi’s nog een opgave is om de KRW-doelen te halen. Daarom vinden deze leden het onbegrijpelijk dat de Minister ervoor kiest om in Europa te pleiten voor een lager verwijderingsrendement van 70% in plaats van de 80% die de EC nu voorstelt, en een latere implementatiedatum van de vierde zuiveringstrap dan 2035. Deze leden willen weten of de Minister bereid is af te zien van dit standpunt, omdat we juist zouden moeten inzetten op een zo hoog mogelijk verwijderingsrendement. Is de Minister bereid om te kijken naar wat maximaal haalbaar is, waarbij bijvoorbeeld gedacht kan worden aan een trapsgewijs systeem met een verwijderingsrendement van 70% in 2030 en 90% in 2035? Hierdoor kan ook zo goed mogelijk aangesloten worden bij de KRW-doelen. Het huidige standpunt van de Minister gaat volgens deze leden uit van uitstel. Welke nadelige effecten voor de waterkwaliteit en de KRW heeft het uitstel dat de Minister beoogt? Waarom kiest de Minister ervoor om niet alles op alles te zetten om de problemen die zullen ontstaan bij het niet voldoen aan de KRW-doelen te voorkomen? Dit zal namelijk grote maatschappelijke effecten hebben.

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen dat de Minister kritisch is op het voorstel van de EC om influent (afvalwater) en effluent (gezuiverd afvalwater) van rwzi’s te monitoren om bronnen van verontreiniging op te sporen en gerichte maatregelen te nemen. Daarnaast lezen ze dat de Minister ook kritisch is op het daarbij horende plan om iedere zes jaar verplichte vergunningen voor indirecte lozingen te bezien, en zo nodig te herzien. Het argument dat de vergunningsplicht voor indirecte lozingen volgens de Minister niet in lijn is met de Omgevingswet en dat dit gepaard gaat met een uitbreiding van de administratieve lasten, is volgens deze leden niet steekhoudend ten opzichte van de milieuproblematiek en waterverontreiniging. Het beleid, en de evaluatie hiervan, rond zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) heeft duidelijk gemaakt dat er geen zicht is op lozingen onder algemene regels en de huidige aanpak veel te wensen overlaat. Berenschot en Arcadis hebben dan ook duidelijk gemaakt dat er «momenteel bijvoorbeeld geen (integraal) monitoringsysteem gericht op verspreiding van ZZS in de leefomgeving» is.4 Een vergunningsplicht voor indirecte lozingen, zoals de EC voorstelt, zou dan ook een oplossing kunnen zijn. Het is dan ook merkwaardig dat de Minister aangeeft de verplichtingen met betrekking tot monitoring en het herzien van vergunningen niet aan te willen gaan, omdat dit voor extra administratieve lasten zou zorgen. Dit terwijl duidelijk is dat er al amper zicht is op alle lozingen. Op welke manier zou de Minister dan wel zicht willen krijgen op lozingen van alle ZZS die onze wateren vervuilen? Kan de Minister dit toelichten? Wat deze leden betreft zou dit hele traject eigenlijk aan de voorkant voorkomen moeten worden. Deze leden begrijpen namelijk niet waarom we het toestaan dat er geloosd mag worden in het milieu. Is het niet logischer om milieuschade te voorkomen door deze lozingen niet langer toe te staan, en zolang dit nog wel toegestaan is, ten minste elke twee jaar alle lozingsvergunningen tegen het licht te houden? Bent u bereid uw visie te wijzigen en te pleiten voor een lozingsverbod, en tot die tijd elke twee jaar de lozingsvergunningen tegen het licht te laten houden?

ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of het mogelijk is extra inzet te plegen op het voorkomen dat medicijnresten in het afvalwater terechtkomen, bijvoorbeeld door het afvangen en separaat vernietigen van ontlasting bij gebruik van zwaar vervuilende medicijnen. Deze leden weten dat dit in voorkomende gevallen al wordt toegepast, en vragen of het mogelijk en wenselijk is dit breder toe te passen. Deze leden vragen of de Minister hierover gesprekken voert met de medische en farmaceutische sector. Deze leden vragen tevens waarom nu enkel op medicijnresten wordt gefocust, terwijl ook andere producten rechtstreeks negatief effect op de waterkwaliteit en de zuiveringslast hebben, zoals rubber, plastics, PFAS et cetera.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de Minister toe te lichten voor welke andere, realistischere lozingseisen voor Individuele Behandeling Afvalwater (IBA’s) hij zal pleiten, op welke fronten deze eisen lichter zullen zijn en hoe dit gewogen wordt. Deze leden vragen of de Minister erkent dat het in het algemeen niet wenselijker is om aangesloten te zijn op de centrale rioolwaterzuivering, of dat ook niet de inzet zou moeten zijn bij de nog bestaande IBA’s, en dat daarom ook niet te licht omgegaan zou moeten worden met het afzwakken van zuiveringseisen van deze IBA’s.

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat de Minister de voorgestelde termijnen rond toepassing van de vierde zuiveringsstap te krap vindt en meent dat de kosten voor verhoging van het verwijderingsrendement te optimistisch zijn ingeschat. Deze leden vragen de Minister welke termijnen en kosten hij realistisch vindt.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke wijze de Minister vormgeeft aan het uitgangspunt dat de betaalbaarheid en beschikbaarheid van medicijnen niet in het geding mogen komen. Zij vragen hoe de Minister prijsstijgingen en beschikbaarheidsvraagstukken inschat. Zij vragen ook wat de verwachte opbrengst kan zijn van de UPV en welke (aandeel van de) resterende kosten naar verwachting op de waterschappen (en haar inwoners) afgewenteld zal worden.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de motivering van de EC om een vergunningsplicht voor indirecte lozingen in te voeren en vragen of het hiermee gediende belang voldoende geborgd is in de Omgevingswet of dat een aanvullende vergunning toch niet gewenst is.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de rioolwatermonitoring op Europees niveau zich verhoudt tot de bescherming van persoonsgegevens en het gewenste ethische kader rond gegevens uit rioolwater (naar aanleiding van de motie-Grinwis/Boswijk (Kamerstuk 35 925 XII, nr. 66)).

De leden van de ChristenUnie-fractie vernemen dat de Minister wil pleiten voor een lager verwijderingsrendement van microverontreinigingen dan de EC nu voorstelt en een latere implementatiedatum van de vierdezuiveringstrap dan 2035. Deze leden vragen of een hoger verwijderingsrendement, zoals de EC voorstelt bij de rwzi’s, en een implementatiedatum van 2035 niet bijdragen om de KRW-doelen te behalen. Welke nadelige effecten voor de waterkwaliteit en de KRW heeft het uitstel dat de Minister beoogt?

De leden van de ChristenUnie-fractie constateren dat evaluatie van het beleid rond ZZS leert dat er geen zicht is op lozingen onder algemene regels en dat de huidige aanpak geen vruchten afwerpt. Deze leden menen dat een vergunningsplicht voor indirecte lozingen, zoals de EC voorstelt, een mogelijke oplossing vormt. Deze leden constateren dat de Minister aangeeft deze verplichting niet aan te willen gaan, omdat dit voor extra administratieve lasten zou zorgen. Deze leden vragen de Minister op welke manier hij zicht zou willen krijgen op lozingen van ZZS die onze wateren vervuilen.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen naar de mate waarin in Nederland reeds fosfor en stikstof uit zuiveringsslib worden gewonnen en, of en hoe de Minister dit stimuleert.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen hoe de Minister het aanmoedigen van gratis openbare toiletten voor vrouwen in agglomeraties van 10.000 inwoners of meer interpreteert en welke vervolgacties hij hiervoor gaat opzetten.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen op welke wijze het verder bestrijden van microplastics een plaats heeft in de herziene richtlijn en of de Minister zich hiervoor inzet.

Naar boven