22 112 Nieuwe Commissievoorstellen en initiatieven van de lidstaten van de Europese Unie

Nr. 3570 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 2 december 2022

Overeenkomstig de bestaande afspraken ontvangt u hierbij 3 fiches die werden opgesteld door de werkgroep Beoordeling Nieuwe Commissie voorstellen (BNC).

Fiche: Wijziging verordeningen betreffende instant payments in euro (Kamerstuk 22 112, nr. 3569)

Fiche: Herziening Richtlijn stedelijk afvalwater

Fiche: Herziening verordening im-, export en doorvoer vuurwapens (Kamerstuk 22 112, nr. 3571)

De Minister van Buitenlandse Zaken, W.B. Hoekstra

Fiche: Herziening Richtlijn stedelijk afvalwater

1. Algemene gegevens

  • a) Titel voorstel

    Proposal for a Directive of the European Parliament and of the Council on urban waste water treatment (recast)

  • b) Datum ontvangst Commissiedocument

    26 oktober 2022

  • c) Nr. Commissiedocument

    COM(2022) 541

  • d) EUR-Lex

    https://eur-lex.europa.eu/legal-content/EN/TXT/?uri=COM%3A2022%3A541%3AFIN&qid=1666880732789

  • e) Nr. impact assessment Commissie en Opinie Raad voor Regelgevingstoetsing SWD

    (2022) 541

    SEC(2022) 541

  • f) Behandelingstraject Raad

    Milieuraad

  • g) Eerstverantwoordelijk ministerie

    Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

  • h) Rechtsbasis

    Artikel 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU)

  • i) Besluitvormingsprocedure Raad

    Gekwalificeerde meerderheid

  • j) Rol Europees Parlement

    Medebeslissing

2. Essentie voorstel

a) Inhoud voorstel

De herziening van de Richtlijn Stedelijk Afvalwater is onderdeel van een breder pakket voorstellen1 dat 26 oktober jl. is gepubliceerd als onderdeel van de nulverontreinigingsambitie (Zero Pollution Ambition, hierna: ZPA2). Met de herziening wil de Europese Commissie (hierna: Commissie) de Richtlijn Stedelijk Afvalwater moderniseren om diverse uitdagingen aan te pakken en wordt de richtlijn in lijn gebracht met de ambitie van de Green Deal en de ZPA.

De herziening draagt bij aan het aanpakken van resterende vervuiling vanuit stedelijke bronnen: door het succes van centrale rioolwaterzuiveringsinstallaties (rwzi’s) is de vervuiling uit andere bronnen als kleine agglomeraties, decentrale zuiveringen en afstromend hemelwater (regen en sneeuw) relatief belangrijker geworden. De huidige emissie-standaarden voor het effluent (gezuiverd afvalwater) van rwzi’s voor stikstof en fosfaat zijn niet altijd voldoende om de doelen van de Kaderrichtlijn Water3 (KRW) en Kaderrichtlijn Mariene Strategie4 (KRM) te bereiken. Daarnaast bevat stedelijk afvalwater andere verontreinigende stoffen waaronder microverontreinigingen, bijvoorbeeld resten van geneesmiddelen die in lage concentraties een risico kunnen vormen voor het milieu en de volksgezondheid. Om deze reden doet de Commissie ook een voorstel om een aantal geneesmiddelen met een milieukwaliteitsnorm op de lijst prioritaire stoffen onder de KRW te plaatsen.5 Daarnaast stelt de Commissie dat de herziening een efficiënt en gelijk speelveld van bestuur binnen de Europese Unie bevordert. De Commissie ziet namelijk dat onder andere het beginsel «de vervuiler betaalt» in de praktijk niet voldoende wordt toegepast. Ook de methoden van monitoring en rapportage kunnen volgens de Commissie worden verbeterd door verdergaande digitalisering.

De Commissie stelt in haar voorstel de volgende maatregelen voor, die stapsgewijs tot 2040 worden ingevoerd. Als eerste stelt de Commissie voor om de toepassing van de richtlijn uit te breiden van bebouwde gebieden van 2.000 naar 1.000 p.e. (population equivalent, gemakshalve: inwoners). Met deze uitbreiding dienen als gevolg zoveel mogelijk huishoudens op centrale zuiveringssystemen te worden aangesloten. Verder wil de Commissie de eisen voor het gebruik van Individuele Behandeling Afvalwater (IBA) aanscherpen. In delen van de EU wordt momenteel veel gebruik gemaakt van IBA’s en met deze aanscherping, inclusief die van de eisen met betrekking tot inspectie, wil de Commissie het gebruik hiervan beperken. De Commissie stelt ook voor om integrale (gemeentelijke) afvalwaterbeheerplannen op te stellen om zo verontreiniging als gevolg van hemelwater en overstorten te verminderen.

Om stikstof en fosfor uit het afvalwater te verwijderen worden de verplichtingen voor zuivering van stikstof (N) en fosfor (P) (3e zuiveringstrap6) voor grote rwzi’s (>= 100.000 p.e.) aangescherpt. Door middel van aanwijzing van gebieden die gevoelig zijn voor eutrofiëring (overmaat aan nutriënten in oppervlaktewater) gelden deze verplichtingen ook voor middelgrote installaties (>= 10.000 p.e. – < 100.000 p.e.).

Nieuw is dat de Commissie eisen voorstelt voor aanvullende zuivering van microverontreinigingen, zoals medicijnresten (4e zuiveringstrap). Om een deel van de kosten van de aanvullende zuivering te bekostigen wil de Commissie een verplicht systeem voor Uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) voor twee productgroepen: humane geneesmiddelen en cosmeticaproducten. Producenten dragen, afhankelijk van de schadelijkheid van hun producten en de hoeveelheid die ze op de markt brengen, bij aan het probleem.

De Commissie stelt tevens aanvullende eisen voor indirecte lozingen (lozingen van bedrijven via het riool op de rwzi). Influent (afvalwater) en effluent (gezuiverd afvalwater) van de rwzi’s moet uitgebreid gemonitord worden om daarmee ook bronnen van verontreiniging op te sporen. Onder andere in dit geval moeten lidstaten gerichte maatregelen nemen, waaronder een herziening van de vergunning of desnoods intrekking van de vergunning, om de bronnen van verontreiniging in niet-huishoudelijk afvalwater zoveel mogelijk te identificeren, te voorkomen en te verminderen. Volgens de Commissie kunnen op deze manier de mogelijkheden van hergebruik van effluent en slib verbeterd worden.

Tijdens de COVID-19 pandemie heeft rioolwatermonitoring een bijdrage geleverd om verspreiding van het SARS-CoV-2 virus te kunnen volgen. De Commissie verplicht lidstaten om een permanente coördinatiestructuur tussen gezondheidsautoriteiten en afvalwaterzuiveraars op te zetten en een aantal gezondheidskundige parameters zoals polio en het griepvirus te meten. De noodzaak voor het monitoren van SARS-CoV-2 virus wordt bepaald door de nationale bevoegde autoriteit op het gebied van gezondheid.

Om hergebruik van slib te stimuleren wordt voorgesteld dat de Commissie in gedelegeerde handelingen kan vaststellen voor minimumvereisten voor hergebruik en recyclepercentages.

Ook rwzi’s moeten een bijdrage leveren om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. De Commissie verplicht tot energieneutraliteit op nationaal niveau in 2040 met een verplichting tot een gedetailleerd overzicht van alle energiestromen (energie-audits).

De toegang tot sanitatie moet bevorderd worden voor kwetsbare en gemarginaliseerde groepen en algemeen het aanmoedigen van gratis openbare toiletten voor vrouwen in agglomeraties van 10.000 inwoners of meer.

De Commissie stelt uitgebreide monitoring voor. Rapportage over de monitoring en de stand van zaken met betrekking tot de implementatie kan worden verbeterd door de mogelijkheden van digitale instrumenten beter te benutten. De Commissie en het Europees Milieuagentschap moeten permanent toegang hebben tot bepaalde informatie (oogsten van informatie).

Daarnaast bevat het voorstel een aantal bepalingen rond grensoverschrijdende samenwerking, risicobeoordelingen, management en minimalisatie van resterende risico’s. Voorts bevat het voorstel bepalingen over toegang tot de rechter, compensatie en sancties. De toegankelijkheid van de rechtsgang moet worden geborgd en er moet worden voorzien in doeltreffende verhaalmechanismen. Voorts staat in het voorstel dat individuen het recht hebben compensatie te eisen en te verkrijgen bij gezondheidsschade als gevolg van schending van de nationale regelgeving. Als een causaal verband tussen gezondheidsschade en schending aannemelijk is gemaakt of kan worden vermoed, ligt de bewijslast vervolgens bij het bedrijf/de overheid verantwoordelijk voor de schending om aan te tonen dat de schending niet de schade heeft veroorzaakt of daaraan heeft bijgedragen. Tot slot regelt het voorstel dat de lidstaten sancties moeten regelen voor schendingen van nationale regelgeving ter implementatie van de richtlijn. De sancties, waaronder financiële sancties, moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. Verder stelt het voorstel vast waar bij het vaststellen van de sancties rekening mee moet worden gehouden. Deze laatste drie bepalingen zijn in vergelijkbare vorm te vinden in de voorstellen van de Commissie voor de herziening van de Richtlijn Industriële Emissies (RIE)7 en de Luchtkwaliteitsrichtlijn8.

b) Impact assessment Commissie

In het impact assessment zijn drie scenario’s berekend. Twee referentie scenario’s: een baseline scenario (volledige implementatie van de huidige richtlijn) en een maximaal haalbaar scenario in 2040. Voor het derde scenario zijn voor een optimale keuze voor elk probleem diverse criteria toegepast: kostenefficiëntie en -effectiviteit, mate van bijdrage aan de doelen van de European Green Deal en aan de reductie van waterverontreiniging, handhaving en administratieve lasten.

Het optimale scenario levert ten opzichte van de baseline voor de EU een belangrijke extra stap in de verbetering van de waterkwaliteit, zowel voor de ecologie als een positieve bijdrage aan de kwaliteit van de drinkwaterbronnen. Door de uitvoering van het optimale scenario zullen de kosten volgens de Commissie naar schatting met bijna 4% toenemen ten opzichte van de huidige EU-brede kosten voor drink- en afvalwater (watervoorziening en sanitatie). De Commissie geeft aan dat in 2040 de (financiële) baten groter zijn dan de kosten.

3. Nederlandse positie ten aanzien van het voorstel

a) Essentie Nederlands beleid op dit terrein

Nederland voldoet aan de vastgestelde normen uit huidige Richtlijn Stedelijk Afvalwater. De «stand van de techniek» voor de toegepaste zuiveringsprocessen op rwzi’s zijn in de tijd doorontwikkeld en verbeterd. Om de doelen van de KRW voor stikstof en fosfaat te halen is en wordt ook op verdere reductie ingezet.

Onder de Ketenaanpak «Medicijnresten uit water»9 worden in de gehele keten maatregelen genomen om te voorkomen dat medicijnresten in het watermilieu belanden. Een belangrijke route is echter medicijngebruik door patiënten. Na gebruik komen ze na uitscheiding door de patiënt via het rioolwater in de rwzi terecht. De mate van verwijdering van medicijnresten is afhankelijk van de stofeigenschappen. In Nederland wordt binnen een Innovatie- en Versnellingsprogramma gewerkt aan doorontwikkeling en implementatie van een extra zuiveringsstap op zogenaamde «hotspot» rwzi’s in kwetsbare regionale wateren om medicijnresten en een breed scala aan andere microverontreinigingen te verwijderen.

Het is onwenselijk dat extra zuivering bij rwzi’s leidt tot extra lozingen in het riool, met de gedachte dat het (gedeeltelijk) uitgezuiverd wordt. Aanpak aan de bron blijft het uitgangspunt voor het kabinet.10 Wat er niet in terecht komt, hoeft er ook niet uitgehaald te worden. Bovendien gaat zuivering gepaard met hogere kosten en CO2-uitstoot afhankelijk van de toegepaste zuiveringstechniek. Het voorstel om uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV) te ontwikkelen past bij het uitgangspunt van Nederlands beleid van «de vervuiler betaalt».

b) Beoordeling + inzet ten aanzien van dit voorstel

De Commissie stelt een ambitieuze herziening voor die in grote lijnen goed aansluit bij de Nederlandse praktijk en ambitie. Bovendien sluit het voorstel goed aan bij de Europese Green Deal en de Nederlandse ambitieuze inzet t.a.v. de Green Deal11. Wel blijkt uit nationale analyse waterkwaliteit12 dat er ook bij rwzi’s nog een opgave is om de doelen van de KRW te halen. Een hoge ambitie in Europa is ook voor Nederland van belang, omdat hierdoor ook de waterkwaliteit in de Rijn, Maas en andere grensoverschrijdende stromen verbetert en er in Nederland minder ongezuiverd afvalwater terecht komt. Het kabinet verwelkomt in z’n algemeenheid het herzieningsvoorstel, maar heeft wel een aantal aandachtspunten.

De bepaling om een lagere ondergrens (1.000 p.e.) te hanteren om huishoudens zo veel mogelijk op centrale zuiveringssystemen aan te sluiten is voor Nederland niet van belang. Ook de bepaling voor individuele behandeling afvalwater (IBA) is minder van belang. In Nederland zijn afgerond een kleine 30.000 IBA’s, die in eigendom en beheer zijn bij gemeenten, waterschappen en particulieren. Het betreft op het totaal van het aantal huishoudens in Nederland gezien nog geen half procent. Het kabinet zal wel pleiten voor andere, realistische(re) lozingseisen voor IBA’s, vooral voor de verwijdering van nutriënten, omdat het niet reëel is voor IBA’s dezelfde eisen te stellen als aan centrale rwzi’s

De Commissie stelt het opstellen van integrale (stedelijke) afvalwaterbeheerplannen voor die aan diverse eisen moeten voldoen. Naast het voldoen aan vereisten van een aantal andere richtlijnen, waaronder de KRW, zijn er ook andere elementen die in deze plannen aan de orde moeten komen waar het kabinet een aantal vragen bij heeft, met name over de hoeveelheid monitoring- en modelgegevens die wordt verlangd. Met het Systeemoverzicht Stedelijk Water (SSW, voorheen basisrioleringsplan (BRP)) hebben de Nederlandse gemeenten al wel een goede basis om invulling te geven aan de gevraagde plannen.

Nagenoeg alle rwzi’s in Nederland hebben een zogenaamde derde trap om stikstof en fosfaat te verwijderen uit afvalwater. De Commissie behoudt de aanpak van eutrofiëringsgevoelige gebieden waarvoor strengere eisen gelden. In Nederland hebben beleid en maatregelen voor strenge zuivering (huidig reductievereiste: 75%) de waterkwaliteit lokaal verbeterd. Ook om de doelen van de KRW te halen worden inmiddels veel hogere reductiepercentages gehaald (voor stikstof en fosfor: 84,7% resp. 87,6%).

Voor de grote rwzi’s gaan individuele, aangescherpte lozingseisen gelden voor 2035. Voor een beperkt aantal rwzi’s in Nederland vormt ruimtegebrek in stedelijk gebied een probleem als aan de voorgestelde lozingseis moet worden voldaan. Voor middelgrote rwzi’s kan worden gekozen voor een gebiedsdekkend, scherpe reductiedoelstelling waar al bijna aan wordt voldaan. Het kabinet kan zich in grote lijnen in het voorstel vinden, maar ziet voor de grote rwzi’s bovengenoemde knelpunten, waarvoor het aandacht zal vragen in de onderhandelingen.

De Commissie erkent dat via stedelijk afvalwater vervuiling door microverontreinigingen waaronder medicijnresten plaatsvindt en stelt in het voorstel eisen voor de verwijdering hiervan voor. Nederland heeft via de Ketenaanpak «Medicijnresten uit water» hierin al de eerste stappen gezet.

Eind 2030 resp. 2035 moet 50% resp. 100% van de grotere rwzi’s zijn uitgerust met een zogenaamde aanvullende vierde zuiveringsstap. Voor de middelgrote rwzi’s moet een analyse worden gemaakt die lijkt op de «hotspot»-analyse die Nederland in 2017 heeft uitgevoerd en moeten de betreffende rwzi’s uiterlijk in 2040 voorzien zijn van aanvullende zuivering. De criteria in het voorstel zijn echter uitgebreider dan die Nederland heeft toegepast in de «hot-spot»-analyse, wat het kabinet op grote lijnen kan ondersteunen. Ook de berekeningswijze waarmee het voorgestelde verwijderingsrendement van 80% voor enkele (gids)stoffen wordt vastgesteld, wijkt af van de Nederlandse aanpak en is strenger. et kabinet zal aandacht vragen voor de Nederlandse werkwijze waarbij een verwijderingsrendement van 70% wordt gehanteerd. De gemoeide kosten bij een verwijderingsrendement van 80%, als ook de voorgestelde deadlines, zijn immers volgens het kabinet optimistisch ingeschat. De waterschappen schatten de aanvullende kosten voor deze extra zuiveringstrap hoger in dan de Commissie. Bij bepaalde rwzi’s, waar bijvoorbeeld geen ruimte is om uit te breiden en/of verplaatsing geen haalbare optie is, kunnen de specifieke kosten nog veel hoger zijn. De deadlines zijn te kort, omdat er zeker momenteel door gebrek aan uitvoeringscapaciteit en beschikbaarheid van onderdelen onvoldoende realisatiecapaciteit is. Tenslotte kan worden geconstateerd dat de voorhanden technologie nog volop in ontwikkeling is en een iets meer gefaseerde invoering kan bijdragen aan implementatie van meer duurzame technieken (minder energie- en grondstoffengebruik). Dit ook in relatie tot de verplichting voor energieneutraliteit oplopend tot 100% in 2040. Om die redenen zal het kabinet in grote lijnen de voorstellen ondersteunen, maar zijn de voorgestelde termijnen en eerdergenoemde punten voor deze aanvullende zuiveringsstap aandachtspunten.

Voor wat betreft de kosten voor zuivering wil de Commissie de kosten verdelen door het ontwikkelen van een uitgebreide producentenverantwoordelijkheid (UPV). Zij geeft hiermee invulling aan het beginsel «de vervuiler betaalt» dat ook in het Nederlandse beleid uitgangspunt is. Producenten van geneesmiddelen en cosmetica moeten een bijdrage leveren aan de benodigde kosten voor aanvullende zuivering (4e trap) en monitoring om dit soort microverontreinigingen te verwijderen. De aanpak is hierbij vergelijkbaar met de Richtlijn Single Use Plastics13. Het kabinet ondersteunt het principe van UPV. Het kabinet heeft wel belangrijke vragen over de toepassing ervan onder specifiek deze richtlijn voor geneesmiddelen en cosmetica. Zo ziet het kabinet wel enkele aandachtspunten ten aanzien van de implementatie en de impact ervan. De uitwerking kan complex zijn en vraagt de nodige inzet van betrokken partijen. Voor de producenten, maar ook voor de waterschappen voor benodigde monitoring en handhaving. Niet alle te leveren data zijn op dit moment beschikbaar, waaronder data over milieurisico’s van vooral oudere geneesmiddelen, wat implementatie lastig maakt. Voor een gelijk speelveld vindt het kabinet het niet wenselijk dat lidstaten afzonderlijk een volledig eigen UPV-systeem moeten uitwerken en zet hier in op meer uitwerking op EU niveau. Om een Europees gelijk speelveld te waarborgen is het daarom van belang dat de Commissie de beoordeling van schadelijkheid van producten voor het watermilieu doet. Het voorstel sluit aan op de voor dit geval relevante minimumvereisten uit de artikelen 8 en 8bis Kaderrichtlijn afvalstoffen en concretiseert deze voor de UPV voor het stedelijk afvalwater.

De UPV leidt mogelijk tot extra kosten voor de medicijnproducenten en zullen dat mogelijk doorrekenen naar de patiënten. Het kabinet hanteert het uitgangspunt dat beschikbaarheid en betaalbaarheid van medicijnen voor patiënten niet in geding mag komen. Het kabinet zal kritisch kijken hoe de extra administratieve lasten voor lidstaten en producenten tot een minimum beperkt kunnen worden.

De Commissie wil de aanpak van indirecte lozingen verbeteren. Het kabinet kan dit uitgangspunt ondersteunen. Onder de Richtlijn Industriële Emissies (RIE)14 stelt de Commissie ook voor indirecte lozingen verbeteringen voor. Het kabinet zal er wel voor waken dat de bepalingen tussen de RIE en voorliggend voorstel zoveel mogelijk in lijn zijn met elkaar.

Ook wordt monitoring van influent (afvalwater) en effluent (gezuiverd afvalwater) van de rwzi voorgesteld om bronnen van verontreiniging op te sporen en gericht maatregelen te nemen. Het herzien en desnoods intrekken van de vergunning kan daarbij horen. Daarnaast geldt er een verplichting vergunningen iedere 6 jaar te bezien en zo nodig te herzien. Deze vergunningplicht voor indirecte lozingen is niet in overeenstemming met de Omgevingswet waar het uitgangspunt is om zo veel mogelijk activiteiten onder de algemene regels te laten vallen. Het kabinet is zeer kritisch op deze verplichtingen die leiden tot een uitbreiding van administratieve lasten en zal ervoor pleiten dat ook algemene regels blijven bestaan.

Naar aanleiding van de aanbeveling15 van de Commissie tijdens de COVID-19 pandemie en de ervaringen die op Europees niveau zijn opgedaan met rioolwatermonitoring is in dit voorstel een verplichting opgenomen om dit uiterlijk 1 januari 2025 in heel Europa gestructureerd op te zetten. Het kabinet acht het nog onduidelijk of de diverse verplichtingen die voorgesteld worden passend zijn bij het mandaat op het gebied van volksgezondheid en zal de Commissie om nadere toelichting vragen. In Nederland heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), samen met het RIVM en de waterschappen in 2020 de Nationale Rioolwatersurveillance (NRS) opgezet om SARS-CoV-2 te meten in rioolwater16. Met de Nederlandse aanpak zou Nederland direct voldoen aan de voorgestelde verplichting, maar ook verplicht worden deze op dezelfde manier voort te zetten. De voorgestelde verplichtingen rondom AMR in de richtlijn gaan verder dan wat momenteel in Nederland wordt gedaan, maar zijn voor Nederland eenvoudig haalbaar en ook passend bij de nationale beleidsvoornemens. Desalniettemin zal het kabinet in de onderhandelingen vragen of dergelijke aspecten en dwingende voorschriften niet beter of ook via gezondheidswetgeving geregeld dienen te worden.

De Commissie wil het terugwinnen van grondstoffen als fosfor en stikstof uit zuiveringsslib stimuleren. Er zijn nog geen concrete doelstellingen opgenomen, maar deze kunnen later uitgewerkt worden in de vorm van gedelegeerde handelingen. Het stedelijk afvalwater wordt in Nederland steeds meer gezien als een bron van grondstoffen. Voorzieningen voor het terugwinnen van grondstoffen wordt op verschillende rwzi’s toegepast. Het kabinet streeft naar een circulaire economie en ondersteunt het terugwinnen van grondstoffen uit afvalwater, zuiveringsslib en verbrandingsas, mits het niet leidt tot onaanvaardbare risico’s voor volksgezondheid en milieu (bodem en (grond-)water). Het kabinet ondersteunt de inzet dat bij de gedelegeerde handelingen experts van de lidstaten worden betrokken (zie ook 6b).

De Commissie stelt voor dat rwzi’s op termijn energie-neutraal worden en geen externe energie meer verbruiken. De waterschappen zijn reeds vrij ver gevorderd met plannen in die richting. De aanvullende zuiveringseisen die gesteld worden zullen echter wel leiden tot aanvullend energieverbruik. Het is fysiek niet altijd mogelijk deze extra opgave binnen de terreingrenzen van de bestaande rwzi’s op te lossen. Het kabinet zal daarom voorstellen de criteria te verruimen, zodat ook duurzame energie die buiten de terreingrenzen van de rwzi wordt opgewekt, kan worden meegeteld. Ook wordt de Commissie gevraagd de energie voor terugwinnen grondstoffen uit te sluiten van de balans.

Het kabinet steunt het bevorderen van toegang tot sanitatie. In beginsel heeft elke inwoner in Nederland toegang tot sanitaire voorzieningen. De bepaling voor het stimuleren van gratis openbare toiletten voor vrouwen in agglomeraties van 10.000 inwoners of meer is specifieker dan de Nederlandse huidige situatie maar wordt door het kabinet onderschreven.

Verbeterde monitoring en rapportage, informatieverschaffing etc. komen op diverse plekken in het voorstel van de Commissie aan de orde. De Commissie wil meer monitoring gaan voorschrijven. Niet alleen diverse parameters (inclusief bijvoorbeeld microplastics) in het effluent, maar ook in het influent, als ook concentraties en vrachten van vervuiling uit overstorten. Niet alleen het aantal te meten parameters is hoog, ook de frequentie ligt hoog. Het kabinet zal pleiten voor vermindering van de monitoringslast; het kan in Nederland leiden tot knelpunten in de uitvoerbaarheid en tot zeer hoge monitoringskosten.

Met het voorstel over risicobeoordeling en management wordt de link gelegd met andere EU-waterregelgeving zoals de drinkwaterrichtlijn, zwemwaterrichtlijn en de KRW. Het kabinet waakt hier voor een dubbeling van de verschillende soorten wetgeving. Het is wenselijk dat in het voorstel wordt opgenomen dat voor bepaalde stofgroepen niet alleen, of helemaal niet, naar verdergaande zuivering wordt gekeken, maar dat ook restricties aan toelating van stoffen als maatregel worden opgenomen. Anders bestaat het risico dat de zuiveringsbeheerder volledig verantwoordelijk wordt voor alle stoffen die in het milieu vrijkomen.

De bepalingen met betrekking tot toegang tot de rechter, compensaties en sancties zijn ook in grotendeels vergelijkbare vorm te vinden in de voorstellen voor de herziening van de Richtlijn Industriële Emissies en de herziening luchtkwaliteitsrichtlijn. Het kabinet heeft de voorkeur voor het harmoniseren van deze bepalingen. Het kabinet zet daarbij in op zoveel mogelijk gelijkluidende bepalingen, tenzij afwijkingen nodig zijn vanwege de aard, de reikwijdte of inhoud van de richtlijn en dit door de Commissie wordt toegelicht.

Bij de voorgestelde bepalingen over toegang tot de rechter zal het kabinet in de onderhandelingen om uitleg vragen in hoeverre deze bepaling zich verhoudt tot toegang tot de rechter die al Europeesrechtelijk is geregeld. Voor zover mogelijk moet vermeden worden dat er per sectorregelgeving telkens andere wet- en regelgeving gaat gelden wat zorgt voor een ingewikkeld en minder transparant systeem.

Daarbij lijkt het erop dat het voorstel voor het recht op compensatie bij gezondheidsschade aansluit bij bestaande nationale regelgeving. Wel moet onderzocht worden of de omkering van de bewijslast wijzigingen van het nationale bestuursprocesrecht noodzakelijk maakt. Het kabinet vindt het in het algemeen van belang dat er aandacht is voor bepalingen die zien op het geval van niet-naleven van de richtlijn en is het eens dat in dit voorstel de keuze voor de strafrechtelijke of de bestuursrechtelijke weg aan de lidstaten wordt gelaten

Implicaties voor brede welvaart

Het voorstel sluit aan op de Motie Van Raan17 om bij voorstellen voortkomend uit de Green Deal rekening te houden met welvaart in brede zin. Het kabinet kijkt hierbij naar vier aspecten en de effecten op alle vier als positief. Het eerste aspect betreft kwaliteit van leven voor huidige generaties. Deze richtlijn heeft dit als doelstelling en draagt hier direct aan bij door vermindering van vervuiling, maar ook via de maatregelen zoals het verbeteren van toegang tot sanitatie. Het tweede aspect is het behoud van kapitaalvoorraden voor latere generaties. De Commissie toont in het impact assessment aan dat de financiële baten van waterkwaliteitsbeleid in termen van gezondheidswinst, de kosten voor het nemen van maatregelen ver overtreffen. Bovendien wordt met een verbeterde kwaliteit van het gezuiverde afvalwater dit water beter geschikt voor hergebruik wat in droge tijden waar het water schaars is positief is voor de ecologie en schonere bronnen voor drinkwater. Het derde aspect betreft grensoverschrijdende effecten. Stedelijk afvalwater heeft per definitie een grensoverschrijdend karakter en maatregelen in het ene land werken ook positief door in andere landen. Het vierde aspect betreft de kosten- en batenverdeling. Het meest doeltreffend zijn maatregelen die die vervuiling aan de bron beperken. Uitgangspunt is dat het principe dat vervuiler betaalt, hierop van toepassing is. Kosten die verband houden met maatregelen op het gebied van ruimtelijke ordening worden door de maatschappij als geheel opgebracht. De baten van succesvol stedelijk afvalwaterbeleid komen ten goede aan de gehele bevolking met schoner water voor recreatie.

c) Eerste inschatting van krachtenveld

Het algemene krachtenveld van de lidstaten ten aanzien van de herziening van de richtlijn is nog onduidelijk. De lidstaten hebben eerder de nulverontreinigingsambitie positief verwelkomd. Naar verwachting zullen lidstaten die relatief recent tot de EU zijn toegetreden, kritisch zijn over een te ambitieuze richtlijn. Met deze lidstaten zijn aparte afspraken gemaakt over het voldoen van de huidige richtlijn, en zijn daarom nog maar net klaar met het implementeren van de oude richtlijn. Een groep andere lidstaten zal hiertegenover staan en positief staan ten opzichte van het voorstel. Dit is in lijn met de doelstelling om microverontreinigingen, waaronder die uit stedelijk afvalwater, met 30% te verminderen. Deze doelstelling heeft Nederland afgesproken in de Internationale Commissie ter Bescherming van de Rijn.

Bij de onderhandelingen over de RIE is gebleken dat een meerderheid van de lidstaten een gedetailleerde uitwerking van sancties in die richtlijn niet steunt, maar vindt dat dit nationaal moet worden bepaald. Ook steunt een aantal lidstaten niet de bepalingen over compensatie in de RIE.

Het Europees Parlement (EP) kan zich naar verwachting goed vinden in het voorstel. Een meerderheid van het EP heeft bij resolutie opgeroepen tot meer actie op het gebied van medicijnresten in het milieu, waaronder uitgebreide producentenverantwoordelijkheid.18 Ook hecht het Europees Parlement aan bescherming van drinkwaterbronnen waar zuivering bij rwzi’s en aanpak indirecte lozingen ook een bijdrage aan levert. Binnen het EP zal het wetsvoorstel naar verwachting behandeld worden door de Milieu Commissie. Op moment van schrijven is de rapporteur van het EP nog onbekend.

4. Beoordeling bevoegdheid, subsidiariteit en proportionaliteit

a) Bevoegdheid

Het kabinet oordeelt positief over de bevoegdheid van de EU. Het voorstel is gebaseerd op artikel 192, eerste lid, VWEU. Artikel 192, eerste lid, VWEU geeft de EU bevoegdheid om activiteiten vast te stellen ter behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu, ter bescherming van de gezondheid van de mens, voor een behoedzaam en rationeel gebruik van de natuurlijke hulpbronnen en ter bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en in het bijzonder de bestrijding van klimaatverandering. Het kabinet acht dit de juiste rechtsgrondslag. Op het terrein van milieu heeft de EU een met de lidstaten gedeelde bevoegdheid (zie artikel 4, tweede lid, onderdeel e, VWEU).

b) Subsidiariteit

De subsidiariteit wordt als positief beoordeeld. Het voorstel heeft tot doel de negatieve effecten van lozingen van stedelijk afvalwater te verminderen door het vaststellen van Europees brede standaarden en het terugdringen van broeikasgasemissies. Ter realisatie van deze doestelling is optreden op EU-niveau wel gerechtvaardigd. Met name omdat 60% van de Europese wateren grensoverschrijdend zijn. Daarbij heeft de afvalwaterbewaking die naar aanleiding van de COVID-19 pandemie is opgezet, bewezen dat het volgen van pathogenen (ziekteverwekkers) nuttig kan zijn om op Europees breed niveau paraat te zijn in licht van mogelijke nieuwe pandemieën. Verder kunnen vereisten voor microverontreinigingen en energiegebruik op EU-niveau bijdragen aan het bevorderen van verdere innovatie van de Europese waterindustrie. Bovendien kan een wijziging van bestaande EU-regelgeving slechts op EU-niveau plaatsvinden.

c) Proportionaliteit

Het oordeel van het kabinet is positief. Het betreft de herziening van een bestaande richtlijn die wordt aangepast om beter gesteld te staan voor uitdagingen zoals de aanpak van microverontreinigingen uit stedelijk afvalwater en zo een bijdrage te leveren aan de nul vervuiling ambitie van de Commissie in combinatie met het terugdringen van energiegebruik en broeikasgassen. Door de introductie van een op risico’s gebaseerde aanpak kunnen maatregelen genomen worden daar waar ze het meeste effect op de waterkwaliteit hebben. Hierdoor is het optreden geschikt om de hiervoor genoemde doelstelling te bereiken. Bovendien gaat het optreden niet verder dan noodzakelijk, omdat de richtlijn ruimte laat om eigen nationale bestaande structuren op het gebied van organisatie, financiering en planning in te zetten.

5. Financiële consequenties, gevolgen voor regeldruk, concurrentiekracht en geopolitieke aspecten

a) Consequenties EU-begroting

Er is vanaf 2024 1 fte extra capaciteit voorzien bij het Europese Milieuagentschap voor het ondersteunen van de Europese Commissie en de lidstaten rond IT-zaken rond de nieuwe rapportagevereisten (totaal 0,413 miljoen euro voorzien in de periode 2024–2027).

Het kabinet is van mening dat de benodigde EU-middelen gevonden dienen te worden binnen de in de Raad afgesproken financiële kaders van de EU-begroting 2021–2027 en dat deze moeten passen bij een prudente ontwikkeling van de jaarbegroting. Daarnaast moet de ontwikkeling van de administratieve uitgaven in lijn zijn met de ER-conclusies van juli 2020 over het MFK-akkoord. Het kabinet is kritisch over de stijging van het aantal werknemers.

b) Financiële consequenties (incl. personele) voor rijksoverheid en/ of medeoverheden

De uitvoering van de richtlijn heeft vooral gevolgen voor de waterschappen en de gemeenten. Voor de waterschappen betreft dit investeringen in 3e trap en 4e trap zuivering die bekostigd worden met de zuiveringsheffing van burgers en met een bijdrage via de UPV voor geneesmiddelen- en cosmeticaproducenten. Ook zijn er kosten bij de winning van grondstoffen en energie.

Mochten indirecte lozingen vergunningplichtig worden, betekent dit een uitbreiding van benodigde vergunningverleners. Provincies en gemeenten zijn hiervoor bevoegd gezag en hebben dat veelal bij omgevingsdiensten belegd. Omgevingsdiensten vragen nu al om versterking van uitvoeringskracht. Voor waterschappen en gemeenten brengt het voorstel extra monitoringkosten, bijvoorbeeld aan overstorten.

Voor de rijksoverheid zitten de gevolgen voor het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat vooral in de uitwerking van de UPV. Voor het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voor de rioolwatermonitoring voor de gezondheidskundige parameters. Volgens het wetsvoorstel kunnen de lidstaten de extra kosten die zij maken voor de uitvoering van de UPV doorberekenen aan de producenten. Deze zullen de extra kosten mogelijk verrekenen in de productprijs. Deze komen dan (deels) voor rekening van nationale gezondheidssystemen (en de burger). Eventuele budgettaire gevolgen worden ingepast op de begroting van het/de beleidsverantwoordelijk(e)) departement(en), conform de regels van de budgetdiscipline.

c) Financiële consequenties en gevolgen voor regeldruk voor bedrijfsleven en burger

Het voorstel schrijft de invoering van een UPV voor. Deze brengt extra financiële en administratieve lasten met zich mee voor het bedrijfsleven. Producenten van geneesmiddelen en cosmetica moeten meebetalen aan de kosten voor aanvullende (4e trap) zuivering. Daarnaast moeten ze jaarlijks data aanleveren over de schadelijkheid van hun producten en de hoeveelheden waarmee ze deze op de EU markt plaatsen. Daar waar mogelijk zullen producenten de extra kosten verrekenen in de productprijs. Deze komen dan (deels) voor rekening van de burger (en nationale gezondheidssystemen). Daarbij geldt ook dat er vanwege de juridische vormgeving van sommige nationale prijs- en vergoedingsinstrumenten in het geneesmiddelendomein het lastig of soms onmogelijk is om de prijzen te laten stijgen. Voor kwetsbare geneesmiddelen kan dit ertoe leiden dat, als verwerking in de prijs niet mogelijk is, de producten van de markt af worden gehaald.

Extra eisen aan de zuivering van afvalwater kunnen van invloed zijn op de waterschapslasten (zuiveringslasten van burgers en bedrijven). Dit zou oplopend tot 2040 tussen de 12 tot 30 euro per inwoner per jaar zijn. Hierbij is geen rekening gehouden met de bijdrage van de producenten. Uitbreiding van de vergunningplicht brengt lasten met zich.

d) Gevolgen voor concurrentiekracht en geopolitieke aspecten

De UPV houdt geen rekening met winstmarges op producten, alleen met hoeveelheden en schadelijkheid. Dit betekent dat het Commissievoorstel een ongelijke impact heeft op bedrijven en de concurrentiekracht van bedrijven. Vanwege hogere kosten zullen naar verwachting minder producten met een kleine winstmarge op de markt verschijnen en blijven. Voor geneesmiddelen betreft dit met name oude producten en generische producten. Hierdoor neemt de marktconcurrentie af, wat weer een effect kan hebben op de betaalbaarheid en beschikbaarheid van producten.

Verder beoogt het voorstel een uitwerking op lidstaatniveau. Dit kan leiden tot een ongelijk speelveld tussen lidstaten. Het kabinet pleit er daarom voor zoveel mogelijk elementen op EU niveau uit te werken.

Er zijn geen gevolgen voor geopolitieke aspecten van toepassing.

6. Implicaties juridisch

a) Consequenties voor nationale en decentrale regelgeving en/of sanctionering beleid (inclusief toepassing van de lex silencio positivo)

Voor de implementatie van het voorstel zal wijziging van Nederlandse regelgeving nodig zijn. De implementatie zal vooral in de Omgevingswet en onderliggende regelgeving plaatsvinden. Ook kan het voorstel gevolgen hebben voor de Waterschapswet.

Bekeken moet worden of en welke regelgeving aangepast moet worden aan artikel 26 (in RIE artikel 79a) (omkering bewijslast bij gezondheidsschade).

Voor de sancties zal nog nader worden uitgezocht hoe dit moet worden vormgegeven in de Nederlandse wet- en regelgeving en of dit wordt geregeld via de strafrechtelijke of de bestuursrechtelijke weg. Dat is mede afhankelijk van de antwoorden van de Commissie op de vragen die Nederland zal stellen over de reikwijdte en de precieze verplichting van deze bepaling.

b) Gedelegeerde en/of uitvoeringshandelingen, incl. NL-beoordeling daarvan

Het voorstel bevat een aantal bepalingen voor gedelegeerde en uitvoeringshandelingen. In de oorspronkelijke richtlijnen zitten bevoegdheidstoekenningen waarop de Regelgevingsprocedure met Toetsing van toepassing is. Met dit voorstel wordt deze procedure aangepast aan het Verdrag van Lissabon. Over die omzetting is een Raadspositie ingenomen. In die Raadspositie staat per type onderwerp of de Raad omzetting naar uitvoeringshandeling of gedelegeerde handeling wil, of het schrappen van de bevoegdheid. Met het aanpassen van de comitologieprocedure aan het Verdrag van Lissabon, zijn de oude bevoegdheden voor de Commissie bij deze richtlijn komen te vervallen19. De bevoegdheidstoekenningen waarop de Regelgevingsprocedure met Toetsing van toepassing was, worden op grond van het voorstel van de Commissie conform de Raadspositie omgezet.

Er worden diverse uitvoeringbevoegdheden voorgesteld, allen met de onderzoeksprocedure conform artikel 28.2 tenzij anders aangegeven. Er wordt een uitvoeringbevoegdheid met onderzoeksprocedure voorgesteld voor methodes conform bijlage 5 en formats voor de geïntegreerde stedelijk afvalwaterplannen (art 5.6) en voor het vaststellen van een format om het gebruik van individuele systemen te rechtvaardigen (art.4.5). Er kan een uitvoeringshandeling voor het format van de risicobeoordeling voor 4e trap zuivering bij rwzi’s, daar waar risico’s voor humane gezondheid en milieu zijn vanwege de aanwezigheid van microverontreinigingen (art. 8.3). Er wordt een uitvoeringsbevoegdheid voorgesteld voor de monitoring en bemonsteringsmethode voor de indicatoren uit deel B van bijlage 1 (art. 8.6).

Wat betreft de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid stelt de Commissie alleen een uitvoeringsbevoegdheid voor voorwaarden voor producenten die gevrijwaard kunnen worden van de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid.

De Commissie stelt een uitvoeringsbevoegdheid voor een geharmoniseerde methode om antimicrobiële resistentie te meten in afvalwater (art 17.4) en microplastic te meten in afvalwater en zuiveringsslib (art. 21.3). In tegenstelling tot alle andere genoemde uitvoeringshandelingen wordt in deze artikelen zelf niet de onderzoeksprocedure voorgeschreven, maar wordt alleen verwezen naar artikel 28 en niet specifiek naar artikel 28.2. Hierdoor is onduidelijk welke procedure precies geldt. Het kabinet zal hier opheldering over vragen. Voor de informatie en data die conform artikel 22 ontsloten moet worden kan de Commissie uitvoeringsbesluiten vaststellen (art 24.4). Ook kan de Commissie met een uitvoeringsbesluit komen voor het format en methode om informatie aan het publiek te presenteren (art. 22.4). Het kabinet kan zich vinden in het toekennen van deze bevoegdheden aan de Commissie alsook de daarbij voorgestelde procedure. Het kabinet acht toekenning van deze bevoegdheid mogelijk, omdat het niet de vaststelling van essentiële onderdelen betreft. Het kabinet kan zich vinden in het toekennen van deze bevoegdheden aan de Commissie, omdat de verdere opzet en uitwerking nog om nadere uitwerking vraagt die aan de Commissie overgelaten kan worden. De keuze voor uitvoering ligt volgens het kabinet voor de hand, omdat met deze handelingen wordt gewaarborgd dat de lidstaten op een eenduidige manier de monitoring kunnen uitvoeren. Het kabinet maakt echter een voorbehoud bij artikel 17, gegeven ook de vragen die het kabinet nog heeft bij of de huidige richtlijn het passende vehikel is voor monitoring van Covid-19 rioolwatermonitoring (zie ook paragraaf 3b).

De Commissie krijgt ook de bevoegdheid gedelegeerde handelingen vast te stellen conform artikel 27. De bevoegdheden gelden voor een periode van 5 jaar en kunnen worden verlengd of ingetrokken. De lidstaten worden geconsulteerd door de Commissie bij het opstellen van een gedelegeerde handeling. Er wordt een gedelegeerde handeling voorgesteld voor om minimumvereisten rond ontwerp, werking, onderhoud en eisen voor regelmatige inspecties van IBA’s (art. 4.3). Middels een gedelegeerde handelingen kunnen de vereisten en methoden in tabel 1 voor tertiaire zuivering aangepast worden aan technologisch en wetenschappelijk inzicht (art. 7.4). In artikel 8.5 is een vergelijkbare bepaling opgenomen voor de vereisten uit tabel 1 deel B en D. Voor de vereisten voor vergunningen van indirecte lozingen kan de Commissie gedelegeerde handelingen voorstellen. De Commissie krijgt een bevoegdheid voor gedelegeerde handeling voor de latere nadere uitwerking van voor minimale hergebruik en recyclinggehaltes voor fosfaat en stikstof uit zuiveringsslib (art. 20). Voor informatie aan het publiek krijgt de Commissie bevoegdheid om het soort informatie aan het publiek en de uitgebreide bijlage 6 aan te passen.

Voor wat betreft de keuze tussen gedelegeerde handelingen (artikel 290 VWEU) en uitvoeringshandelingen (artikel 291 VWEU), acht het kabinet de keuze voor delegatie passend omdat deze handelingen leiden tot een wijziging van de (bijlagen van de) basishandeling en in alle gevallen geen essentiële onderdelen van de richtlijn betreft.

Het kabinet kan zich vinden in de gedelegeerde handelingen voor mogelijke aanpassing van de eisen aan zuivering. De huidige richtlijn was op dit punt juist niet flexibel. Innovaties in zuiveringstechnieken kunnen via gedelegeerde handelingen spoediger worden meegenomen dan voorheen het geval was. Het kabinet kan zich daarom vinden in het voorstel, zodat deze bepalingen actueel gehouden worden en kan zich er daarom in vinden om deze bevoegdheid te leggen bij de Commissie met raadpleging van onder meer experts vanuit de lidstaten. Wel vraagt het kabinet om bescherming tegen frequente aanpassingen van de vergunningsvoorwaarden, om een verantwoord en planbare sturing op investeringen met publiek geld te kunnen borgen. De mogelijkheid tot het intrekken van de bevoegdheid van de Commissie door de Raad is wat het kabinet hiervoor een goede stok achter de deur. Alle bevoegdheidsdelegaties zijn goed afgebakend voor wat betreft doelstelling, inhoud en termijn.

c) Voorgestelde implementatietermijn (bij richtlijnen), dan wel voorgestelde datum inwerkingtreding (bij verordeningen en besluiten) met commentaar t.a.v. haalbaarheid

Het voorstel regelt dat de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking doen treden om uiterlijk op de laatste dag van de 23e maand na van kracht worden (entry into force) van de richtlijn aan de richtlijn te voldoen. Omdat het nodig kan zijn om meerdere wetten te wijzigen, is een langere implementatietermijn nodig. Het kabinet zal in de onderhandelingen inzetten op een implementatietermijn van drie jaar.

d) Wenselijkheid evaluatie-/horizonbepaling

De richtlijn bevat twee evaluatiemomenten, nl.31 december 2030 en 31 december 2040, om de voortgang van implementatie van de richtlijn te bepalen. Iedere vijf jaar zullen Europees Parlement en Raad worden geïnformeerd over de implementatie en waar relevant vergezeld gaan van wetgevende voorstellen.

e) Constitutionele toets

N.v.t.

7. Implicaties voor uitvoering en/of handhaving

Beperkingen ten aanzien van de uitvoering kunnen er zijn bij de bemonstering en analyse, monitoring en rapportage. Verder kunnen capaciteitsknelpunten bij het vergunningverleningsproces en handhaving van indirecte lozingen optreden. Bij aanpassingen van rwzi’s kunnen de mogelijk beperkte beschikbaarheid van bouwmaterialen en andere grondstoffen een rol spelen. Daarnaast kan de druk op omgevingsdiensten toenemen en kan het voorstel bij bestaande rwzi’s ruimtelijk bezien uitdagingen met zich meebrengen. De uitvoering van de richtlijn heeft geen gevolgen voor de groei in Nederland (bouwopgave en nationale groei), aangezien de bouwopgave zelf leidt tot een verplichte opgave ten aanzien van riolering en rwzi’s.

8. Implicaties voor ontwikkelingslanden

Geen implicaties voor ontwikkelingslanden


X Noot
1

De Commissie publiceerde ook: COM (2022) 540 – Voorstel herziening stoffenlijsten voor oppervlaktewater en grondwater onder de Kaderrichtlijn water COM(2022) 542 – Voorstel Richtlijn Luchtkwaliteit», waarover uw Kamer separaat BNC-fiches zal ontvangen.

X Noot
2

Route naar een gezonde planeet voor iedereen EU-actieplan: Verontreiniging van lucht, water en bodem naar nul: COM(2021) 400 final

X Noot
3

Kamerstuk 27 625, nr. 555

X Noot
4

Kamerstuk 33 450, nr. 76

X Noot
5

COM(2022) 540 final, zie separaat BNC-fiche

X Noot
6

Zuiveringstrappen: 1e verwijdering grof vuil, 2e verwijdering zuurstofbindende stoffen, 3e trap verwijdering nutriënten, 4e trap verwijdering microverontreingingen.

X Noot
7

COM(2022) 156/2 Herziening Richtlijn Industriële Emissies en de Richtlijn Storten van Afvalstoffen

X Noot
8

COM(2022) 542 final, zie separaat BNC fiche

X Noot
9

Kamerstuk 27 625, nr. 534

X Noot
10

Kamerstuk 21 501-08, nr. 799

X Noot
11

Zie ook het BNC fiche Europese Green Deal (Kamerstuk 35 377, nr. 1).

X Noot
13

Richtlijn (EU) 2019/904 betreffende de vermindering van de effecten van bepaalde kunststofproducten op het milieu

X Noot
14

COM(2022) 156/2

X Noot
15

Commission recommendation (EU) 2021/474 2

X Noot
17

Kamerstuk 35 377, nr. 19

X Noot
19

Kamerstuk 25 295, nr. 1964

Naar boven