2023D01434 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 14 juli 2022 inzake het Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap (Kamerstuk 31 288, nr. 969).

De voorzitter van de commissie,

Michon-Derkzen

De adjunct-griffier van de commissie,

Huls

Inhoud

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

• Inbreng van de leden van de VVD-fractie

• Inbreng van de leden van de D66-fractie

• Inbreng van de leden van de CDA-fractie

• Inbreng van de leden van de SP-fractie

• Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

• Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

• Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap. De leden hebben nog enkele vragen.

De leden lezen dat de Minister in het bestuursakkoord bij de toekomstverkenning verschillende vragen stelt over de toepasbaarheid en de ondersteuning van de huidige bekostigingssystematiek aan de opgaven van de hoger onderwijsinstellingen. Is de Minister intussen in aanloop naar de toekomstverkenning onderzoek aan het doen naar verbeteringen in het huidige bekostigingssysteem, dat te zwaar leunt op studentenaantallen, en is dat expliciet onderdeel van de afspraken met de instellingen? In verschillende eerdere onderzoeken, onder meer het onderzoek uitgevoerd door Strategy&, onderdeel van Pricewaterhouse Coopers1, en het onderzoek uitgevoerd door Van Rijn2, werd de noodzaak van verder onderzoek met bijvoorbeeld een kostenonderzoek van het huidige bekostigingssysteem benadrukt. Is de Minister parallel aan het onderzoek naar de vragen uit het bestuursakkoord ook een kostenonderzoek aan het doen om mogelijke beleidswijzigingen bedrijfseconomisch te kunnen verantwoorden, zo vragen zij.

Daarnaast lezen de leden als voornoemd: «Ook is bij al deze vragen een gezamenlijke feitenbasis onmisbaar via een beter inzicht in de besteding van tijd en geld binnen de instellingen; partijen zullen hiervoor onderzoek uitzetten.» Welke partijen zetten hier onderzoek voor uit? Wordt er op dit moment al onderzoek gedaan? Is de Minister het ermee eens dat om tot een gezamenlijke feitenbasis, ook wel nulmeting, te komen er een gecoördineerd onderzoek over alle (soorten) instellingen moet worden gedaan, zo vragen zij.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister inmiddels heeft ingezien dat de in het bestuursakkoord neergelegde afspraken over starters- en stimuleringsbeurzen te onduidelijk zijn en ruimte geven aan de perverse prikkel om deze middelen voornamelijk in te zetten op faculteiten met de meeste studentenaantallen, die niet per se de faculteiten zijn die aansluiten op de toekomstige arbeidsvraag en benodigde wetenschappelijke kennis voor de toekomst. Is de Minister bereid expliciet aan de commissie, die zich hierover buigt, mee te geven dit bij te sturen? Welke aanvullende afspraken maakt de Minister het komend jaar met universiteiten, zo vragen zij.

De leden als voornoemd hebben nog enkele vragen over kennisveiligheid. In hoeverre zijn de afspraken uit het bestuursakkoord inmiddels geïmplementeerd door universiteiten? Kan de Minister per afspraak een statusupdate geven? In hoeverre zijn de maatregelen uit de nationale leidraad kennisveiligheid geïmplementeerd door universiteiten? Zijn de afspraken die de Minister beschrijft in het bestuursakkoord de uitputtende lijst van afspraken of zijn er specifiekere afspraken gemaakt om de werking in de praktijk ook effectief te laten zijn, zo vragen zij.

Voornoemde leden vragen hoe universiteitsbesturen met het kennisveiligheidsloket omgaan. Doen zij dat op eenduidige wijze, op een manier die de Minister inzicht geeft in de effectiviteit van het loket en op een manier die inzichtelijk maakt welke restrisico’s door instellingen aanvaard zijn, welke gemitigeerd en welke zijn vermeden, en wie daarvoor verantwoordelijk is? Deze leden vragen of duidelijk is waar de verantwoordelijkheid voor het aanvaarden van een mogelijk risico voor de nationale veiligheid door een universiteit ligt. En is dat bij het universiteitsbestuur, bij de Minister, bij beiden of geen van beiden? Hebben alle universiteitsbesturen inzicht in alle adviezen die vanuit hun eigen instelling zijn gedaan bij het loket en delen zij dat inzicht met de Minister? Heeft de Minister inzicht in hoe dat is afgehandeld? Kunnen universiteitsbesturen, indien zij een risico aanvaarden, niet alleen desgevraagd beargumenteren waarom zij dit risico aanvaarden, en indien zij risico’s denken te kunnen mitigeren, hoe zij dat denken te gaan doen? Indien dit alles niet het geval is, is de Minister dan bereid hier met universiteiten duidelijke afspraken over te maken, zo vragen zij.

Deze leden lezen dat universiteiten zich in het bestuursakkoord gecommitteerd hebben tot grote terughoudendheid met betrekking tot het werven van internationale studenten. In hoeverre wordt deze afspraak nageleefd? Hoe controleert de Minister de naleving van deze afspraak? De leden lezen ook dat de universiteiten zeer terughoudend met het wijzigen van de onderwijstaal naar het Engels moeten omgaan. In hoeverre wordt deze afspraak nageleefd? Hoe controleert de Minister de naleving van deze afspraak, zo vragen zij.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie wensen de Minister en zijn ambtenaren een goed nieuw jaar en wensen iedereen op het ministerie het komende jaar alle geluk en succes. De leden hebben enkele vragen over het Bestuursakkoord hoger onderwijs 2022.

Studentenwelzijn

Deze leden constateren dat een belangrijk onderdeel van het bestuursakkoord is het opstellen een integrale aanpak studentenwelzijn. Voor de leden staat voorop dat er in de aanpak moet worden ingezet op goede begeleiding van studenten, actief preventiebeleid van instellingen op het gebied van welzijn en het vergroten van de «sense of belonging» op de instelling. Het ISO3 geeft aan dat instellingen op dit moment nog steeds een criterium van een (medische) diagnose als uitgangspunt nemen voor het bieden van ondersteuning. De leden vinden dit getuigen van een te beperkte rolopvatting van instellingen. Hoe kijkt de Minister naar de verantwoordelijkheid van instellingen met betrekking tot studentenwelzijn? Wat is hierin de rol van een (medische) diagnose? Kan hij een doorkijk geven naar de hoofdlijnen van de integrale aanpak studentenwelzijn, zo vragen zij.

Sociale veiligheid

De leden als voornoemd vinden sociale veiligheid op de instellingen van groot belang: een veilige omgeving is een cruciale randvoorwaarde voor studenten en onderzoekers om te kunnen studeren, les te geven of onderzoek te doen. De afgelopen tijd is volgens deze leden gebleken dat dit geen gegeven is, zo bleek uit een recent onderzoek van de Inspectie van het Onderwijs4, uit onderzoek in opdracht van Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren5 en uit intern onderzoek van de instellingsbladen van dertien universiteiten en acht hogescholen6. De recente motie van de leden Van der Molen en Van der Laan7 vraagt aan de Minister om in gesprek te gaan met de Vereniging Hogescholen, instellingen en studentenorganisaties te kijken hoe meer hogescholen kunnen worden aangezet om ombudsfunctionarissen aan te stellen. Kan de Minister aangeven hoe het staat met de uitvoering van de motie, zo vragen zij.

Starters en stimuleringsbeurzen

Voornoemde leden constateren dat in deze kabinetsperiode het kabinet € 156 miljoen investeert in startersbeurzen en € 144 miljoen in stimuleringsbeurzen. Deze leden vinden dit een belangrijke investering, die de werk-, competitie- en aanvraagdruk kan verlagen. Kan de Minister een update over de toekenning van deze beurzen in 2022 geven? Kan de Minister toelichten hoeveel beurzen er zijn uitgekeerd bij welke instellingen en op vakgebieden, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie lezen dat na twee jaar een eerste kwalitatieve evaluatie van de beurzen door een onafhankelijke commissie zal plaatsvinden. Na vijf jaar volgt een volledige evaluatie van deze instrumenten. Deze leden vragen of de Minister kan toelichten wat het verschil is tussen deze twee evaluaties. Kan de Minister verzekeren dat de evaluatie na twee jaar voldoende inzicht geeft voor mogelijke bijsturing, zo vragen zij.

Sectorplannen

Voornoemde leden lezen dat dit kabinet € 200 miljoen beschikbaar stelt voor sectorplannen. Deze leden vinden het belangrijk dat de investeringen zorgen voor een afname van de werkdruk en een toename van vaste contracten. De leden lezen dat een commissie bezig is met de ontwikkeling van landelijke en sectorbrede kritieke prestatie-indicatoren en de koppeling van onderzoek en onderwijs. Kan de Minister toelichten wanneer de toets van de commissie gereed zal zijn? Kan de Minister toezeggen deze toets aan de Kamer te zenden en hierbij een appreciatie te geven van de specifieke resultaten die hij wil zien? Voor de leden is het belangrijk dat het perspectief van de docenten en onderzoekers goed naar voren komt in de monitoring van de sectorplannen. Kan de Minister de commissie oproepen om dit mee te nemen in hun toets, zo vragen zij.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap. Zij zijn verheugd met de middelen voor hogescholen in krimpregio’s en maken zich zorgen over de rol van studenten bij het uitvoeren van het bestuursakkoord. Zij hebben tevens nog enkele vragen.

De leden als voornoemd vragen hoe de studentenbonden betrokken zijn geweest bij het opstellen van het bestuursakkoord, aangezien bij enkele voornemens beschreven staat dat zij aan de slag gaan met de uitwerking. Hebben de studentenbonden ruimte gehad om inhoudelijk mee te kijken naar de teksten die voor hen belangrijk zijn, zoals studentenwelzijn? Hoe ziet het proces van het uitwerken van de voornemens uit het bestuursakkoord eruit en hoeveel ruimte is er voor de studentenbonden om dan nog punten gerealiseerd te krijgen die voor hen belangrijk zijn, zo vragen zij.

Voornoemde leden vragen hoe de onderwerpen zijn vastgesteld waar het bestuursakkoord over gaat. Wat is de reden dat in het gedeelte over de hogescholen wel een hele paragraaf besteed wordt aan de onderwijsarbeidsmarkt en de tekortsectoren en in het gedeelte van de universiteiten hier totaal niet over gesproken wordt, zo vragen zij.

Bestuurlijke afspraken hogescholen en universiteiten

De leden van de CDA-fractie vragen voorts wat een onderwijsaanbod dat landelijk doelmatig, dekkend en divers moet zijn, inhoudt. In hoeverre is dit een ander uitgangspunt dan de afgelopen jaren? Wat betekent een landelijk doelmatig onderwijsaanbod in relatie tot regio’s in Nederland, die in toenemende mate te maken krijgen met krimp, zo vragen zij.

Voornoemde leden constateren dat hogescholen voor het inzichtelijk maken van hoe er gestuurd wordt op macrodoelmatigheid van het onderwijsaanbod, gebruik kunnen maken van sectorale verkenningen. Hoe gaan universiteiten dit proces inrichten? Voor welke sectoren in het hbo worden al sectorale verkenningen uitgevoerd? Hoeveel budget krijgen zij hiervoor, zo vragen zij.

Daarnaast vragen de leden als voornoemd welk onderzoek volgens de Minister niet leidt tot maatschappelijke impact. Wanneer is er volgens hem sprake van «betere kennisoverdracht», zo vragen zij.

De leden vragen of zowel hogescholen als universiteiten een portefeuillehouder op bestuursniveau en een adviesteam kennisveiligheid aanstellen. Wie doet de externe audit bij de instellingen met betrekking tot kennisveiligheid? Wanneer worden de resultaten daarvan verwacht? Is de Minister bereid om deze resultaten naar de Kamer te sturen, zo vragen zij.

Voorts vragen de leden of het klopt dat de instellingen na het rapport «Wissels om» van de Adviescommissie Bekostiging Hoger Onderwijs en Onderzoek onder leiding van Martin van Rijn8 niet al aan de slag gaan met het inzichtelijk maken hoeveel onderwijs kost. Hoe verhoudt deze opdracht zich ten opzichte van het onderzoek dat uitgezet gaat worden om een gezamenlijke feitenbasis te creëren met een beter inzicht in de besteding van tijd en geld binnen de instellingen, zo vragen zij.

Bestuurlijke afspraken hogescholen

De leden van de CDA-fractie lezen dat een van de doelen om de instroom in tekortsectoren bij hogescholen te laten groeien, is het mogelijk maken van meer opleidingen die werken met leeruitkomsten. Deze leden vragen hoe dit voornemen zich verhoudt ten opzichte van het wetsvoorstel Wet leeruitkomsten onderwijs9, waarin voltijdopleidingen worden uitgesloten. Waarom staat dit voornemen niet uitgewerkt in een indicator in bijlage 2a van het bestuursakkoord? Wat is de reden dat universiteiten in het bestuursakkoord geen afspraken gemaakt hebben over tekortsectoren, behalve dat ze internationale studenten willen blijven werven, zo vragen zij.

Daarnaast vragen de leden of de Minister bereid is het «plan voor vitalisering opleidingen krimpregio’s» ook naar de Kamer te sturen.

Bestuurlijke afspraken universiteiten

Voornoemde leden vragen hoe de toekomstverkenning, die pas tegen de zomer van 2023 afgerond zal worden, zich verhoudt ten opzichte van de brief over internationalisering die in februari 2023 naar de Kamer komt, terwijl in het bestuursakkoord staat dat dat op basis van die toekomstverkenning de Minister in 2023 wettelijke sturingsinstrumenten zal voorstellen aan de Kamer die de universiteiten in staat stellen de internationale aantallen studenten gericht te beheersen, zonder dat de voordelen van internationalisering in het gedrang komen.

Deze leden vragen wat de Minister verstaat onder «het maximale doen en zich actief inzetten voor een beheerste en verantwoorde internationale studentenstroom». Hoe beoordeelt hij of universiteiten hieraan hebben voldaan, zo vragen zij.

De leden als voornoemd vragen hoe ver volgens de Minister een «tekortsector» reikt, aangezien momenteel overal behoefte lijkt aan meer personeel.

Deze leden vragen waar en op welk moment universiteiten proactief voorlichting geven aan internationale studenten over wat hen wel/niet geboden kan worden, bijvoorbeeld als het gaat om huisvestiging. Gaan de universiteiten hiervoor naar beurzen in het buitenland of is dit bijvoorbeeld pas nadat studenten zich aanmelden voor een opleiding, zo vragen zij.

De leden vragen daarnaast welke jaarlijkse rapportage over onderwijstaal per opleiding wordt gecontinueerd. Wat wordt er in deze rapportage bijgehouden? Welke opleidingen heeft de Minister in gedachten, die relevant zijn om het Nederlands als academische taal te behouden? Is de Minister het ermee eens dat het niet alleen om behoud zou moeten gaan maar ook een toename, zo vragen zij.

Voornoemde leden vragen wat de reden is dat bij de verdeling van de middelen met betrekking tot de starters- en stimuleringsbeurzen de Minister rekening houdt met het aantal studenten van een universiteit en het onderzoeksdeel in de bekostiging van universiteiten, terwijl het volgens deze leden juist belangrijk is om van de prikkel af te komen dat instellingen bezig zijn met laten groeien van het aantal studenten.

Tot slot vragen de leden als voornoemd of al bekend is hoe de resterende € 140 miljoen voor sectorplannen verdeeld gaat worden over de verschillende sectoren. Zo ja, waar is dit op gebaseerd? Zo nee, hoe komt dat proces eruit te zien, zo vragen zij.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

Deze leden juichen toe dat er afspraken zijn gemaakt om kansengelijkheid en studentenwelzijn te bevorderen. De leden zijn van mening dat hier nog een wereld te winnen is. Teleurstellend vinden zij wel dat de afspraken niet concreet zijn. Kan de Minister per afspraak concrete doelen stellen, zo vragen zij.

De leden als voornoemd lezen in het bestuursakkoord dat instellingen zelf zorg gaan dragen voor een structurele monitor over sociale veiligheid. Deze leden vinden het goed dat sociale veiligheid gemonitord gaat worden, maar hebben nog wel zorgen over de onafhankelijkheid hiervan. De leden vragen waarom deze monitor niet uitgevoerd kan worden door een onafhankelijke partij. De Inspectie van het Onderwijs heeft duidelijke wettelijke eisen opgesteld waar monitoringsinstrumenten voor scholen aan moeten voldoen en de Inspectie van het Onderwijs houdt toezicht op de naleving hiervan. De leden stellen net als het ISO voor dat er voor het hoger onderwijs een soortgelijke onafhankelijke monitor komt met duidelijke wettelijke eisen waar deze monitor aan moet voldoen.

De leden van de SP-fractie hebben tot slot begrepen dat studenten en docenten niet zijn betrokken bij de totstandkoming van dit akkoord en zij vragen waarom hiervoor is gekozen. Deze leden willen de Minister vragen om voortaan de studentenbonden en docenten wel te betrekken bij de totstandkoming van toekomstige bestuursakkoorden.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met enige zorg kennisgenomen van het onderhavige bestuursakkoord. Deze leden kunnen zich voorstellen dat scholieren in het basisonderwijs niet per se een goede overlegpartner zijn bij het sectorakkoord po10, maar zij menen dat studenten in het hoger onderwijs wel een goed overlegpartner kunnen zijn. Klopt het dat studentenorganisaties, zoals het ISO en de LSVb11 noch formeel, noch informeel werden betrokken bij de totstandkoming van dit bestuursakkoord? Welke overwegingen liggen daaraan ten grondslag, zo vragen zij.

Deze leden signaleren dat de afspraken over studentenwelzijn onvoldoende duidelijkheid verschaffen over de verantwoordelijkheid van instellingen, doordat deze afspraken nog altijd niet concreet genoeg zijn. Er gaat jaarlijks € 15 miljoen naar de instellingen voor de integrale aanpak studentenwelzijn, maar dit kan volgens de leden ook betekenen dat instellingen middelen, die ze tot nog toe besteed hebben aan studentenwelzijn, voortaan gaan aanwenden voor eigen hobby’s. Wat gaat de Minister ondernemen om dit te voorkómen? Wat gaat de Minister doen om de vrijblijvendheid weg te nemen bij de verantwoordelijkheid van instellingen voor studentenwelzijn? Is de Minister bereid om in plaats van (medische) diagnoses de ondersteuningsvraag van studenten te laten hanteren als criterium voor ondersteuning? Wil de Minister zich bij de (tussen)evaluatie van het bestuursakkoord op dit punt niet alleen baseren op de inspanningen van de instellingen, maar tevens op de beleving van het welzijn van studenten, zo vragen zij.

De leden als voornoemd lezen in het bestuursakkoord dat er geen afspraken meer worden gemaakt over toekenning en besteding van de € 625 miljoen die in het kader van de kwaliteitsafspraken worden toegevoegd aan de lumpsum. Evenmin zal sprake zijn van toetsing vooraf van de gemaakte afspraken door de NVAO12. Wat betekent dit voor afspraken over individuele begeleiding op lokaal niveau, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie zijn geen voorstander van de overgang naar een instellingsaccreditatie. Het bestuursakkoord suggereert volgens deze leden dat dit zou bijdragen aan een sterker gevoel van eigenaarschap bij studenten en docenten. Kan de Minister toelichten of met de instellingsaccreditatie elke onafhankelijke controle komt te vervallen? Zo nee, op welke wijze blijft dan nog wel onafhankelijke controle bestaan, zo vragen zij.

Voornoemde leden lezen in het bestuursakkoord dat het onderwijsaanbod in het hoger onderwijs kwalitatief en kwantitatief moet aansluiten op de behoeften in de arbeidsmarkt, maatschappij en wetenschap. Welke consequenties verbindt de Minister hieraan voor opleidingen voor de essentiële sectoren zorg en onderwijs, waar personeelstekorten een ernstig probleem vormen? Zijn daar wellicht in side letters nog nadere afspraken over gemaakt met de Vereniging Universiteiten van Nederland, zo vragen zij.

Deze leden constateren dat inzake sociale veiligheid en inclusie veel verantwoordelijkheid wordt gelegd bij de instellingen voor een eenduidige en structurele monitor van gedragsregels. Universiteiten volgen de ambities uit het nationale actieplan voor meer diversiteit en inclusie in onderwijs en onderzoek, maar de hogescholen volgen de ambities uit de position paper van de Vereniging Hogescholen. De leden vragen welke verschillen tussen het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs deze verschillende ambities rechtvaardigen. Zou het niet de voorkeur verdienen om één lijst ambities te hanteren? Zou er inzake de sociale veiligheid niet een onafhankelijke landelijke monitor moeten komen voor het hoger onderwijs? Zouden instellingen niet moeten gaan rapporteren over kwalitatieve data over de aard van incidenten, zo vragen zij.

Volgens de leden als voornoemd benoemt het bestuursakkoord bij kennisbenutting de ambitie dat kennisoverdracht en maatschappelijke impact van kennis verder wordt versterkt. Valt in dat geval onder de maatschappelijke impact tevens culturele verrijking via culturele vormingsactiviteiten? Of mogen deze onderdelen, wat het bestuursakkoord betreft, best in de verdrukking komen, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie vinden het verstandig dat er voor de kennisveiligheid per instelling op bestuursniveau een portefeuillehouder komt en een adviesteam kennisveiligheid. Welke waarborgen worden er ingebouwd om hun deskundigheid te waarborgen en cybercharlatans te weren uit die functies, zo vragen zij.

Voornoemde leden lezen dat de doelen voor hogescholen inzake de tekortsectoren gezondheidszorg, bètatechniek en onderwijs, een groeiende instroom en lagere uitval en studieswitch zijn. Nu constateren deze leden dat deze doelen wel eens afbreuk kunnen doen aan elkaar. Wie gaat op welk niveau de afweging maken tussen deze doelen? Hoe gaan deze doelen in verband met eventuele averechtse effecten worden geëvalueerd, zo vragen zij.

De leden als voornoemd geven aan dat huisvesting van Nederlandse en internationale studenten in toenemende mate een probleem vormt. Wat internationalisering betreft, is afgesproken dat universiteiten zeer terughoudend zullen zijn met internationale wervingsactiviteiten. Vanzelfsprekend moet hierbij rekening worden gehouden met regionale verschillen en is het volgens deze leden begrijpelijk als een specialistische opleiding voor waterbouwkunde in Zeeland relatief meer internationale studenten weet te werven. De leden vrezen niettemin dat de bekostigingssystematiek bij internationale werving te vaak een perverse prikkel kan vormen. Wie zal op welk niveau toezicht houden op de afgesproken terughoudendheid, zo vragen zij.

De leden van de PvdA-fractie vragen ten slotte om het evaluatieproces zó gestalte te geven dat niet alleen de inspanningen van instellingen in beeld komen, maar vooral ook de resultaten die hiermee worden bereikt. Is de Minister hiertoe bereid, zo vragen zij.

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met veel belangstelling kennisgenomen van het Bestuursakkoord 2022 hoger onderwijs en wetenschap. Deze leden hebben hierover enkele vragen.

Deze leden hebben allereerst enkele vragen over de betrokkenheid van de studentenorganisaties en vertegenwoordigers van het personeel bij het tot stand komen van het bestuursakkoord. Aangezien een deel van het akkoord ook over zaken gaat zoals studentenwelzijn, vinden de leden het van groot belang dat (vertegenwoordigers van) studenten ook voldoende zijn betrokken geweest in het proces. Dit geldt volgens de leden ook voor de afspraken inzake de werkdruk en de betrokkenheid van (vertegenwoordigers van) het personeel. De betrokkenheid van studenten en docenten bij het tot stand komen van dergelijke akkoorden is eerder ook een aandachtspunt geweest, aldus de leden. De Kamer heeft meermaals aangedrongen om afspraken te maken met de sector, niet alleen met de vertegenwoordigers van het bestuur. Kan de Minister aangeven op welke wijze dit is gedaan en of hij dit voldoende vindt? Is de Minister van mening dat de betrokkenheid voldoende is gewaarborgd? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke wijze kunnen de koepels dit verbeteren, zo vragen zij.

Bestuurlijke afspraken hogescholen en universiteiten

Kansengelijkheid en studentenwelzijn

De leden als voornoemd lezen dat de instellingen zich in het bijzonder zullen blijven inzetten op gelijke kansen bij selectieprocedures. Kan de Minister aangeven op welke wijze de instellingen voornemens zijn dit te doen? Kan de Minister aangeven welke streefcijfers hierbij horen? Hoe wordt vastgesteld dat de selectieprocedures eerlijker zijn geworden, zo vragen zij.

Deze leden begrijpen van het ISO dat zij bezorgd zijn over het feit dat de afspraken inzake studentenwelzijn geen duidelijkheid bieden over de verantwoordelijkheid van instellingen. Het ISO is van mening dat deze afspraken nog niet voldoende concreet zijn om een positieve verandering teweeg te brengen. De leden vragen of de Minister deze constatering deelt. Zo ja, welke aanvullende afspraken en maatregelen zouden de instellingen kunnen nemen, zo vragen zij.

Aanvullend constateren deze leden dat veel van de afspraken inzake studentenwelzijn gaan over gesprekken en plekken waar studenten naartoe kunnen. Hoewel deze leden dit ook belangrijk vinden, denken zij dat er nog veel te behalen is door preventie. Wordt in de integrale aanpak studentenwelzijn ook voldoende aandacht besteed aan het voorkomen van verminderd mentaal welzijn onder studenten, bijvoorbeeld door de prestatiedruk te verminderen? Deze leden constateren dat de enorme problemen in de jeugdzorg en GGZ ook een grote rol spelen als het gaat om het mentaal welzijn van studenten. Ziet de Minister dit ook? Zo ja, is de Minister voornemens om hierover ook afspraken te maken met de Minister voor Langdurige Zorg en Sport? Hoe wordt dit meegenomen bij de integrale aanpak studentenwelzijn, zo vragen zij.

De leden als voornoemd vragen verder hoe de Minister aankijkt tegen het voorstel van ISO om het criterium van (medische) diagnoses los te laten en de ondersteuningsvraag van de student als uitgangspunt nemen voor het bieden van ondersteuning. Zou deze wijziging ertoe kunnen leiden dat minder studenten buiten de boot vallen als het gaat om hun ondersteuningsvraag? Kan de Minister hierover in gesprek gaan met de instellingen, zo vragen zij.

Sociale veiligheid & inclusie.

De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat instellingen zelf zorg gaan dragen voor een eenduidige en structurele monitoring van ervaren sociale veiligheid, waarbij de monitoringsvragen door de instellingen uniform worden bepaald. Het ISO stelt dat deze wijze, waarbij de monitoringsvragen door de instellingen zelf onderling uniform bepaald zullen worden, kan leiden tot belangenverstrengeling of bevooroordeeldheid. Zo kan een gebrek aan bewustzijn ertoe leiden dat onderwerpen niet worden gemonitord of kunnen instellingen ervoor kiezen om bepaalde vragen niet te stellen omdat de uitkomst zou kunnen leiden tot reputatieschade. Deze leden vragen of de Minister hierop een reactie kan geven. Hoe kijkt de Minister aan tegen deze voorgenomen werkwijze van de instellingen? Is de Minister het ermee eens dat onafhankelijke monitoring belangrijk is om problematiek en trends binnen het gehele hoger onderwijs te detecteren om zo tijdig te kunnen handelen? In het primair- en voortgezet onderwijs vindt jaarlijks een dergelijke onafhankelijke veiligheidsmonitor plaats. De leden vragen hoe de Minister denkt over een soortgelijke onafhankelijke landelijke monitor voor het hoger onderwijs en duidelijke wettelijke eisen waaraan monitoring door instellingen zou moeten voldoen. Hoe kijkt de Minister aan tegen het voorstel om de Inspectie van het Onderwijs toezicht te laten houden op de monitoring door instellingen, zo vragen zij.

Toekomstverkenning

Voornoemde leden constateren dat VSNU13 en VH14 stellen dat de toekomstige vraag naar hoger opgeleiden onverminderd hoog lijkt te zijn onder invloed van maatschappelijke transities. Deze leden zijn benieuwd naar de onderbouwing van deze aanname. Waarop is deze constatering gebaseerd? Is het juist niet zo dat de vraag naar praktisch geschoolden toeneemt in verband met bijvoorbeeld de energietransitie, zo vragen zij.

Via de motie van het lid Westerveld15 hebben deze leden gevraagd naar een langetermijnvisie, waarbij de schreefgroei van de studentenaantallen binnen de gehele onderwijssector wordt geadresseerd Kan de Minister aangeven hoe het staat met de uitvoering van deze motie? In hoeverre worden de MBO16 Raad en JOB MBO17 betrokken bij het tot stand komen van de toekomstvisie van VH en VSNU, zo vragen deze leden.

Bestuurlijke afspraken universiteiten

De leden als voornoemd zijn tot slot verheugd om te lezen dat de universiteiten voornemens zijn om het aantal tijdelijke contracten en de werkdruk te verminderen. Tegelijkertijd constateren deze leden dat ook hier streefcijfers en concrete doelen ontbreken. Hoe wordt beoordeeld of het aantal tijdelijke contracten voldoende is verminderd? Welke stappen worden ondernomen als dat niet het geval blijkt te zijn? Zijn er naast de stimuleringsbeurzen en startersbeurzen aanvullende manieren om instellingen te stimuleren meer vaste contracten aan te bieden? Welke aanvullende afspraken over het verminderen van tijdelijke contracten kunnen worden opgenomen? Waarom is in de afspraken rondom verantwoording, monitoring en evaluatie niets opgenomen over het aantal tijdelijke contracten, zo vragen zij.

Inbreng van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie danken de Minister en de partners voor het sluiten van het bestuursakkoord voor het hoger onderwijs en de wetenschap. Deze leden hebben het bestuursakkoord met instemming gelezen en hebben nog enkele vragen over studentenwelzijn, internationalisering en flexibilisering.

Over studentenwelzijn lezen de leden van de ChristenUnie-fractie dat de € 15 miljoen, die vanaf 2023 wordt toegevoegd aan de lumpsum van de instellingen, door de instellingen ingezet kan worden voor studentenwelzijn binnen het genoemde landelijk kader. Het kader wordt begin 2023 afgerond. Deze leden vragen wanneer zij het kader kunnen verwachten en hoe de Minister de Kamer hierover gaat informeren. De leden constateren dat instellingen op diverse manieren omgaan met de bevordering van studentenwelzijn. Hoe wordt die (mogelijkheid tot) diversiteit tussen instellingen geborgd in het kader? Wanneer is de Minister van plan om het kader in te voeren? Vindt de Minister een enkele tussenevaluatie in 2025 en eindevaluatie in 2030 voldoende? De leden constateren dat het mentaal welzijn van studenten sterk onder druk staat en door de coronacisis in een relatief korte tijd verder is verslechterd. Zou de Minister bereid zijn om tussen 2025 en 2030 nog een evaluatie plaats te laten vinden of op een andere manier de resultaten en effecten van het kader te monitoren, zo vragen zij.

De leden als voornoemd lezen dat flexibilisering in het hoger onderwijs geen plek heeft in het bestuursakkoord, maar wel een plek krijgt in de toekomstverkenning. De leden lezen dat in de toekomstverkenning stilgestaan wordt bij de vraag hoe we tegemoet kunnen komen aan de vraag naar meer flexibel hoger onderwijs. Tevens lezen de leden dat deze tegemoetkoming om nieuwe of andere wet- en regelgeving vraagt. Zij constateren dat het nog aanhangige wetsvoorstel Wet Leeruitkomsten hoger onderwijs18 raakt aan flexibilisering. Zij vragen de Minister wanneer zij de nota naar aanleiding van het verslag inzake dit wetsvoorstel kunnen verwachten. Zij constateren tevens dat meerdere partijen bij het betreffende wetsvoorstel aandacht hebben gevraagd voor de sociale functie van het onderwijs als gemeenschap. Wil je Minister nader ingaan op de vraag naar flexibel en gepersonaliseerd hoger onderwijs enerzijds en naar de sociale en socialiserende functie van het onderwijs anderzijds, zo vragen zij.

Tot slot staan de leden stil bij internationalisering in het hoger onderwijs. Sinds het verschijnen van het bestuursakkoord zijn er diverse veranderingen geweest in het internationaliseringsbeleid. De leden vragen de Minister welke afspraken in het huidige bestuursakkoord gewijzigd zijn. Is er binnen de huidige afspraken voldoende ruimte voor verschillen tussen onderwijsinstellingen en omgang met de verschillende behoeften aan buitenlandse studenten, zo vragen zij.

II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap


X Noot
1

Kamerstuk 31 288, nr. 903.

X Noot
2

Kamerstuk 31 288, nr. 726.

X Noot
3

ISO: Interstedelijk Studenten Overleg.

X Noot
4

Inspectie van het Onderwijs, 23 februari 2022, «Factsheet sociale veiligheid in het onderwijs».

X Noot
5

Landelijk Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren, 6 mei 2019, «Gebrek aan erkenning en aanpak wangedrag schaadt de wetenschap».

X Noot
6

Dit blijkt onder meer uit NOS, 5 december 2022, Medewerker diversiteit hoger onderwijs geïntimideerd en bedreigd, https://nos.nl/l/2455216, Erasmusmagazine, 5 december 2022, Boegbeelden van diversiteitsbeleid moeten een dikke huid hebben, https://www.erasmusmagazine.nl/2022/12/05/boegbeelden-van-diversiteitsbeleid-moeten-een-dikke-huid-hebben/ en NOS, 5 december 2022, Medewerker diversiteit hoger onderwijs geïntimideerd en bedreigd, https://nos.nl/l/2455216.

X Noot
7

Kamerstuk 31 288, nr. 995.

X Noot
8

Adviescommissie Bekostiging Hoger Onderwijs en Onderzoek, mei 2019, «Wissels om. Naar een transparante en evenwichtige bekostiging en meer samenwerking in hoger onderwijs en onderzoek».

X Noot
9

Kamerstuk 36 136, nr. 2.

X Noot
10

po: primair onderwijs.

X Noot
11

LSVb: Landelijke Studentenvakbond.

X Noot
12

NVAO: Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie.

X Noot
13

VSNU: Vereniging van Samenwerkende Nederlandse Universiteiten.

X Noot
14

VH: Vereniging Hogescholen.

X Noot
15

Kamerstuk 35 830 VIII, nr. 19.

X Noot
16

MBO: middelbaar beroepsonderwijs.

X Noot
17

JOB MBO: Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs MBO.

X Noot
18

Kamerstuk 36 136.

Naar boven