2022D46519 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs d.d. 12 oktober 2022 inzake de OCW-agenda tegen discriminatie en racisme (Kamerstuk 30 950, nr. 318).

De voorzitter van de commissie, Michon-Derkzen

De adjunct-griffier van de commissie, Arends

Inhoud

blz.

       

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

2

 

Inbreng van de leden van de D66-fractie

3

 

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

5

 

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

7

 

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

8

 

Inbreng van de leden van de SGP-fractie

10

 

Inbreng van de leden van de DENK-fractie

12

 

Inbreng van het lid van de BIJ1-fractie

12

       

II

Reactie van de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs

17

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de «OCW-agenda tegen discriminatie en racisme». De leden keuren alle vormen van discriminatie af. Wanneer er sprake is van discriminatie vinden zij dat hiertegen opgetreden moet worden. Zij zijn daarom verheugd met de stappen die dit kabinet zet, waarbij een stevig gesprek wordt aangegaan over discriminatie. De leden hebben nog enkele vragen.

De leden van de VVD-fractie vragen waarom vooruit wordt gelopen op het recent gepubliceerde Nationaal Programma van de Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme op de OCW-beleidsterreinen, terwijl dit nog niet besproken is met de Kamer. Wat zijn de ambities op de beleidsterreinen van OCW met betrekking tot discriminatie? Op welke ambities uit het Nationaal programma wordt er doorgebouwd? De leden lezen dat een van de randvoorwaarden van de agenda «intersectionaliteit» is. Hoe is de Minister tot het besluit gekomen om de sociologische theorie van «intersectionaliteit» als basis voor beleid te nemen? Wat is het doel van het ontwikkelen van een methode om beleidsambtenaren van OCW «intersectioneel» te laten werken en denken, wat gaan zij daardoor anders doen? Is de Minister ervan op de hoogte dat uit onderzoek blijkt dat afgedwongen diversiteits- of bias-trainingen de bias en spanningen vergroten, zo vragen de voornoemde leden.

De leden constateren dat «elke Nederlander zich moet kunnen herkennen in les- en studiemateriaal, tentoonstellingen, media en archieven». Zij vragen hoe de bewindslieden van plan zijn uitvoering te geven aan deze ambitie.

De leden lezen in de beleidsagenda dat een «inclusief aanbod» als belangrijk wordt bestempeld. Wie wordt er betrokken bij het ontwerpen en toetsen van een «inclusief curriculum» of een «inclusief aanbod»? Hoe wordt er gemonitord dat discriminatie en racisme, het koloniaal verleden en migratiegeschiedenis voldoende verankerd zijn in het curriculum, en door wie? Ook vragen zij of een «inclusief aanbod» een vast thema is tijdens het ontwerpproces van de kerndoelen en eindtermen.

Door de agenda heen wordt gesproken over «experts», «betrokkenen» en «experts uit verschillende gemeenschappen». Wie zijn deze «experts», «betrokkenen» en «experts uit verschillende gemeenschappen»? Tevens vragen zij welke partijen betrokken zijn geweest bij het opstellen van de agenda.

Op pagina 12 van de OCW-agenda lezen de leden dat er in het herdenkingsjaar aandacht is voor «de doorwerking van deze (lees: slavernij) geschiedenis in het heden.» Op welke wijze werkt het slavernijverleden volgens de Minister door in het heden? Hoe beïnvloedt dit de wijze waarop wij in Nederland met elkaar samenleven? Ook vragen zij op welk onderzoek of welke onderzoeken deze doorwerking van het slavernijverleden wordt gebaseerd. Kijkt de Minister daarbij ook naar internationale vergelijkingen, zo ja: welk lessen zijn daaruit te destilleren en op wat voor manier wil het ministerie aandacht schenken aan deze doorwerking gedurende het herdenkingsjaar? De leden lezen dat leidinggevenden en leraren een belangrijke rol hebben in het creëren van een veilige en inclusieve leer- en werkomgeving. Wat betekent «inclusief leiderschap»? Deze leden zijn het eens met dat door leidinggevenden de uitwisseling van verschillende ideeën en perspectieven gestimuleerd moet worden. Zij vragen daarom of er bij het opstellen van de agenda rekening is gehouden met de passages in het bestuursakkoord1 over ruimte geven aan diversiteit van perspectieven. Welke passages in het bestuursakkoord gaan over ruimte geven aan diversiteit van perspectieven? Wat zijn de afspraken die met UNL2 en VH3in het bestuursakkoord zijn gemaakt over ruimte geven aan diversiteit van perspectieven? De leden vragen hoe dit plan tegen discriminatie zicht verhoudt tot het lopende onderzoek naar sociale veiligheid onder studenten en de bevinding dat slechts 70% zich vrij voelt een afwijkende mening te uiten en de helft denkt dat docenten maatschappelijk gevoelige thema’s niet durven te bespreken. Wat is de stand van zaken met de gesprekken tussen de Minister en UNL op dit onderwerp? Zij vragen of de Minister de onderzoeksopzet van het onderzoek naar deze bevinding van de Inspectie van het Onderwijs(hierna: inspectie) met de Kamer kan delen.

In de beantwoording van de schriftelijke vragen van het lid van der Woude over het artikel «Academische tirades tegen conservatieven; studenten Erasmus komen in het geweer: «We willen dat de universiteit een neutrale instelling is»»4, geeft u aan dat docenten en leerlingen niet op gelijke voet staan. Deelt de Minister de mening dat wanneer maatschappelijke kwesties eenzijdig door een docent worden besproken, het moeilijk wordt voor studenten deze te weerleggen omdat studenten en docenten niet op gelijke voet staan? Tot slot vragen zij of de Minister de mening deelt dat wanneer een docent zich beklaagt over ideologische opvattingen, die binnen de universitaire gemeenschap bestaan, hiermee andere opvattingen vanuit de studenten lastiger bespreekbaar worden gemaakt en de diversiteit van perspectieven verloren gaat.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de OCW-agenda tegen discriminatie en racisme. De leden hebben enkele opmerkingen en vragen die zij willen voorleggen aan de Minister.

Inclusief les- en studiemateriaal in het funderend onderwijs

De leden van de D66-fractie signaleren dat de agenda pleit voor een inclusief aanbod van les- en studiemateriaal. Deze leden ondersteunen deze inzet en zijn positief dat het kabinet maatregelen neemt zodat iedereen zich veilig en welkom voelt binnen het onderwijs. Kan de Minister toelichten wie betrokken worden bij het ontwerpen en toetsen van inclusief les- en studiemateriaal? De leden lezen onder andere dat wordt gesproken over burgerschapsonderwijs en dat dit wordt geïntensiveerd. Kan de Minister dit nader toelichten? Wat wordt bedoeld met schoolcultuur? Hoe wordt in de inspectiekaders omgegaan met «discriminerende elementen»? Tevens vragen zij of de Minister kan uiteenzetten hoe hij een inclusieve en veilige school definieert en hoe scholen worden aangemoedigd om veiligheid en inclusie te vergroten.

Kansrijk adviseren in het funderend onderwijs

De leden van de D66-fractie lezen dat vanaf schooljaar 2023–2024 scholen worden verplicht ouders op de hoogte te stellen van de procedure rond het schooladvies. Zij zijn van mening dat kinderen niet al op twaalfjarige leeftijd in een hokje gestopt dienen te worden en zijn daarom voorstander van onder andere brede brugklassen, latere selectie en het maatwerkdiploma. Kan de Minister toelichten wat hij tot nu toe heeft gedaan om latere selectie en brede brugklassen te stimuleren? Wat gaat hij nader ondernemen om brede brugklassen en latere selectie te bewerkstelligen? Hoe gaat de Minister het maatwerkdiploma stimuleren? Wat doet de Minister om kansrijk adviseren te stimuleren? Ook vragen zij wat de lessen zijn die getrokken kunnen worden uit de coronacrisis in het kader van kansrijk adviseren.

Inclusief funderend onderwijs

De leden van de D66-fractie zijn van mening dat we de weg in moeten slaan van inclusief onderwijs, zodat elke school toegankelijk is voor alle kinderen en kinderen niet langer gescheiden van elkaar opgroeien en leren. Dat is goed voor de ontwikkeling van kinderen en goed voor onze samenleving in het geheel. Zij vragen of in de agenda ook aandacht wordt besteed aan de weg naar inclusief onderwijs.

Sociale veiligheid in het vervolgonderwijs

De leden van de D66-fractie lezen dat sociale veiligheid in het bestuursakkoord hbo5 en wo6 als cruciale randvoorwaarde is gesteld voor al het onderwijs en onderzoek. De leden ondersteunen dat sociale veiligheid een harde randvoorwaarde is voor ontwikkeling. In dit kader is er onder andere afgesproken dat instellingen de ervaren sociale veiligheid monitoren en de resultaten van de monitor aan de Minister aanbieden. Daarnaast stellen instellingen gedragsregels op. Deze afspraken verschillen met de activiteiten in het mbo7. Is de Minister voornemens om dezelfde inzet af te spreken met de mbo-sector?

De leden vinden het belangrijk dat er goede en onafhankelijke meldstructuren zijn voor incidenten op het gebied van sociale veiligheid. Op dit moment zijn er in instellingen verschillende meldpunten en vertrouwenspersonen. De leden zijn er niet van overtuigd dat een meldpunt in de instelling voor alle melders en casus voldoende is. Zij vragen hoe de Minister staat tegenover het instellen van een onafhankelijk landelijk meldpunt voor meldingen op het gebied van sociale veiligheid in het vervolgonderwijs.

Discriminerende software voor toetsing in het vervolgonderwijs

Recent bleek dat op de VU8 discriminerende software is gebruikt. In de beantwoording van de vragen van het lid Van der Laan riep de Minister onderwijsinstellingen op kritisch te kijken naar de door hen gebruikte software.9 Kan de Minister toelichten tot welke ontwikkelingen deze oproep heeft geleid? Ook vragen zij of de Minister een mogelijke rol ziet voor SURF om ervoor te zorgen dat onderwijsinstellingen zich voor de inkoop of gebruik ervan te vergewissen dat software of technologie in de brede zin geen discriminerende werking heeft.

BES-eilanden

De leden van de D66-fractie zijn benieuwd of bij het opstellen van de beleidsagenda ook aandacht is geweest voor de BES-eilanden. Zijn vertegenwoordigers van de BES-eilanden betrokken bij het opstellen van deze agenda? Zo nee, waarom niet, zo vragen de leden

Doelen stellen en monitoren van de voortgang

In de agenda zijn drie hoofdambities met deelambities geformuleerd. De Minister geeft aan komende tijd in te zetten op een monitorings- en evaluatiestrategie om zicht te houden op de effectiviteit van de ingezette acties en waar nodig bij te sturen. Het is voor de leden van de D66-fractie echter onduidelijk of deze ambities ook echt beleidsdoelen zijn. Is de Minister bereid om de monitoring- en evaluatiestrategie te koppelen aan de departementale beleidsdoelstellingen en deze strategie voor het zomerreces 2023 naar de Kamer te sturen?

In het algemeen is beleid op het gebied van discriminatie en racisme relatief nieuw terrein. De leden van de D66-fractie zijn van mening dat het goed zou zijn als er meer inzicht komt in bewezen effectieve interventies om discriminatie en racisme tegen te gaan. Wat zijn volgens de Minister effectieve interventies op het gebied van discriminatie en inclusie in het onderwijs? Tot slot vragen de leden welke mogelijkheden de Minister ziet om hierover kennis op te bouwen.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de OCW-agenda tegen discriminatie en racisme. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie vragen of de bewindspersonen kunnen toelichten hoe ver ze de verantwoordelijkheden van de overheid vinden gaan. Hoe wensen ze bijvoorbeeld om te gaan met gegeven dat slechts 13% van de moeders in kinderboeken een betaalde baan heeft en mannen in tv-reclames twee keer vaker dan vrouwen werkend in beeld worden gebracht? Overwegen zij een verbod met betrekking tot dit soort constateringen?

De voornoemde leden vragen op welke wijze in de Archiefwet is vastgelegd, dat «elke Nederlander zich moet kunnen herkennen in archieven» en wat dit betekent voor de taakuitoefening van archiefdiensten. Ook vragen de leden op welke wijze de BES-eilanden betrokken zijn bij de totstandkoming van de agenda.

Zij vragen tevens wat moeten worden verstaan onder «ondervertegenwoordigde kunststromen». Tevens willen voorgenoemde leden graag weten wie de doelstellingen op het gebied van diversiteit voor geprioriteerde (sub)genres voor de NPO10 opstelt en wat er gebeurt als de NPO deze doelstellingen niet haalt.

De leden van de CDA-fractie vragen wanneer opnieuw rijksmonumenten zullen worden aangewezen en op welke wijze het criterium «groepen van wie de geschiedenis nog onderbelicht is gebleven» zal worden geoperationaliseerd. Worden de maatschappelijke organisaties die zich inzetten voor beheer en behoud van monumenten hierbij betrokken?

De leden vragen een nadere toelichting op de stelling dat de archiefcollecties op dit moment onvoldoende toegankelijk zijn. Gaat de inzet op dit punt ten koste van de middelen voor archiefbeheer? Met het oog op haar bredere verantwoordelijkheid voor het archiefbestel vragen deze leden de Staatssecretaris in dit verband ook in te gaan op de taken van regionale en lokale archiefdiensten.

Wat zouden volgens de bewindspersonen redenen kunnen zijn waarom het niet wenselijk is dat de thuissituatie meegenomen wordt in het schooladvies?

Hoe gaat de bewindspersonen zich inzetten voor stagediscriminatie voor jongeren die een niveau 1 en 2 opleiding volgen en geen stage kunnen vinden vanwege het opleidingsniveau willen de leden weten. Wat houdt het manifest in het hoger onderwijs in om stagediscriminatie tegen te gaan? Welke concrete maatregelen worden hier genomen? Ook willen voorgenoemde leden graag weten of in het onderzoek naar stagediscriminatie van studenten met een beperking in het mbo en ho11 ook mantelzorgende studenten meegenomen worden? Vallen eerste generatiestudenten ook onder studenten uit ondervertegenwoordigde groepen? De leden vernemen graag wat de stand van zaken is met betrekking tot de uitvoering van de motie van de leden Rog en Van der Molen over bij de inschrijving van studenten vragen naar het opleidingsniveau van de ouders12.

Zijn de bewindspersonen het met de leden eens dat er al veel gevraagd wordt van de lerarenopleidingen en studenten aan de lerarenopleidingen? Wat is de overweging om dan toch te kijken hoe zij meer kunnen doen met het dit thema? Zou dit niet meer iets zijn voor professionalisering van zittende leerkrachten?

De leden van de CDA-fractie lezen dat OCW drie ambities heeft geformuleerd. Deze leden concluderen dat het Ministerie van OCW op dit ogenblik geen veilige, toegankelijke en inclusieve werkomgeving is; dat OCW tot dusverre geen eerlijke kansen bevordert en geen extra aandacht heeft voor ondervertegenwoordigde groepen; en dat OCW geen objectieve en eerlijke processen heeft. Deze leden vragen een nadere onderbouwing van deze sober gepresenteerde, maar schokkende constateringen.

Tevens willen voorgenoemde leden graag weten welke ondervertegenwoordigde groepen van de bewindspersonen extra aandacht binnen de OCW-organisatie gaan krijgen? Hoe hebben de bewindspersonen hier zicht op. Welke gegevens noteren zij hiervoor van de medewerkers? Deze leden ontvangen graag ook een reflectie op het dilemma wat uiteindelijk doorslaggevend is bij personeel: dat er in voldoende mate personeel vanuit verschillende ondervertegenwoordigde groepen in dienst zijn óf dat er mensen met een verschillend perspectief bij OCW in dienst zijn? Kunnen de bewindspersonen tenslotte aangeven wat de sociale norm voor omgang op de werkvloer is en hoe er adequaat wordt gehandeld indien die norm wordt overtreden, zo vragen de voornoemde leden.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de OCW-agenda tegen discriminatie en racisme. Zij danken de drie bewindspersonen voor dit overzicht en onderschrijven het enorme belang van het met wortels en al verwijderen van racisme en discriminatie uit onze samenleving. Gelijke kansen en gelijkwaardigheid van alle mensen in Nederland is van onmetelijk belang wat deze leden betreft.

Ontwikkelen zonder obstakels

De leden van de PvdA-fractie onderschrijven het belang van het bieden van eerlijke kansen. Kan worden toegelicht waarom stagediscriminatie enkel in relatie tot het mbo en hbo wordt genoemd? Is het de opvatting dat studenten in het ho niet tegen stagediscriminatie aanlopen? Zij vragen of hieromtrent enige context en cijfers ter onderbouwing kan worden geboden.

Een inclusief aanbod

De leden van de PvdA-fractie lezen over de intentie om met uitgeverijen en onderzoekers in gesprek te gaan om stereotypering te voorkomen. Deze leden vragen echter welk effect dit zal hebben gezien het feit dat hier al jaren over gesproken wordt, vooralsnog zonder effect. Kunnen de bewindslieden expliciteren binnen welke termijn zij verbetering verwachten en welke stappen zij voornemens zijn wanneer de beoogde verbetering niet binnen die termijn wordt behaald?

Voorgenoemde leden lezen ook dat gekeken zal worden naar hoe leraren goed ondersteund kunnen worden bij de implementatie van de nieuwe kerndoelen. Kunnen zij hier ook bij betrekken de noodzaak van het aanleren van de vaardigheden aan leraren die zij nodig hebben om ingewikkelde kwesties in de klas bespreekbaar te maken, zoals verzocht in de motie van de leden De Hoop en Segers?13 Kan tevens worden verduidelijkt op welke wijze de ondersteuning voor burgerschap wordt geïntensiveerd, zoals staat genoteerd? Ook vragen deze leden om een toelichting op het feit dat er kan worden ingegrepen wanneer er discriminerende elementen in de schoolcultuur of het onderwijsaanbod zitten. Heeft dit ook betrekking op actie die ondernomen zal worden wanneer blijkt dat LHBTIQ+-leerlingen onjuist worden bejegend vanwege wie zij zijn? Hoe zal de ondernomen actie eruitzien en bij welke signalen wordt er geïntervenieerd?

De leden van de PvdA-fractie hechten grote waarde aan het verbeteren van het burgerschapsonderwijs op het mbo. Hoe kijkt de Minister naar de wens van studenten zelf om het burgerschapsonderwijs concreter en tastbaarder te maken voor mbo-studenten, bijvoorbeeld door bij het onderwerp discriminatie ook te bespreken wat stagediscriminatie is en welke mogelijkheden een student heeft wanneer diegene hiermee te maken krijgt? Hoe worden mbo docenten geëquipeerd om deze gesprekken op een betekenisvolle en sensitieve manier te voeren?

De leden van de PvdA- fractie vragen of de Staatssecretaris kan toelichten wat haar visie is op het teruggavebeleid gezien haar rol als eindverantwoordelijke in de teruggave van koloniale cultuurgoederen. Wat zijn hierin haar overwegingen en waaraan geeft zij het meest prioriteit, de rechten van hen die het cultuurgoed terugvragen of de eenheid van de rijkscollectie?

Deze leden vragen of kan worden toegelicht uit welke personen/organisaties het netwerk diversiteit en inclusie bestaat? Voorgenoemde leden lezen dat de Vereniging Hogescholen werkt aan inclusief lesmateriaal. Zij vragen of dit tevens het geval is voor het mbo en wo14.

Ontwikkelen zonder obstakels

De leden van de PvdA-fractie juichen uiteraard elke ontwikkeling met als doel het bieden van gelijke kansen aan alle kinderen toe. De realiteit blijkt echter weerbarstig. Hebben de bewindslieden een streefgetal waar zij naartoe werken wat betreft het percentage onder advisering?

Voorgenoemde leden hebben kennisgenomen van de stappen die worden gezet om stagediscriminatie uit te bannen. Deze leden roepen gezamenlijk met de leden van de GroenLinks-fractie al jaren op tot het oprichten van een onafhankelijk meldpunt voor stagediscriminatie. Echter het enige meldpunt blijft belegd bij SBB15, die per definitie geen onafhankelijke speler is in dit veld? Waarom wordt er nu nog steeds geen onafhankelijk meldpunt opgericht dat ook werkelijk de kennis, kunde en mogelijkheid heeft om meldingen op te pakken en vooruitgang te bewerkstelligen? Ook vragen zij wanneer het verdere onderzoek naar stagediscriminatie naar verwachting zal zijn afgerond. Tevens vragen de leden binnen welke termijn de bewindslieden voornemens zijn het werkprogramma tegen stagediscriminatie in het ho geheel in werking te zien treden.

Een veilige, toegankelijke en inclusieve leer- en werkomgeving

De leden van de PvdA-fractie lezen dat het VN-verdrag en de EU-Toegankelijkheidsrichtlijn zullen worden nageleefd. Wanneer zal dit een feit zijn? Tot slot vragen zij wanneer wet- en regelgeving dienen te worden aangepast en wanneer de Kamer hierover verder wordt geïnformeerd.

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met bijzondere belangstellig kennisgenomen van de agenda tegen racisme en discriminatie. Deze leden hebben hierover enkele vragen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben enkele algemene vragen over de agenda. Wat zijn de indicatoren van succes als het gaat om inclusief aanbod, ontwikkelen zonder obstakels en een veilige, toegankelijke en inclusieve leer- en werkomgeving? Wanneer kan vastgesteld worden dat de aanpak en de acties hebben gewerkt? Wanneer zijn er redenen om af te schalen of op te schalen? Heeft het kabinet streefcijfers, bijvoorbeeld voor het aandeel van moeders in kinderboeken dat een betaalde baan heeft of de hoeveelheid aandacht voor genderverschillen in medisch onderzoek? Zo nee, waarom niet? Hoe wordt bijvoorbeeld gemonitord dat discriminatie en racisme, het koloniaal verleden en migratiegeschiedenis voldoende verankerd zijn in het curriculum, en door wie, zo vragen de voornoemde leden.

Deze leden constateren voorts dat er in de agenda meermaals wordt gesproken over «experts», «betrokkenen» en «experts uit verschillende gemeenschappen». Zij vragen of de Minister nader kan toelichten om wat voor experts en betrokkenen dit gaat.

Een inclusief aanbod

In de agenda lezen de leden van GroenLinks-fractie dat het ministerie samen met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW) een pilot start om een methode te ontwikkelen, en te testen, die beleidsambtenaren van OCW ondersteunt om intersectioneel te denken en te werken. Is de Minister van plan, als dit een succesvolle pilot blijkt te zijn, dit ook elders, bijvoorbeeld bij andere ministeries uit te zetten of te delen?

De leden lezen in de agenda dat in het hbo het thema inclusief lesmateriaal en curriculum besproken wordt in het landelijk netwerk diversiteit en inclusie. Kan de Minister aangeven wie er in het landelijk netwerk diversiteit en inclusie zitten? Zijn hierin studenten vertegenwoordigd? Op welke wijze zijn universiteiten bezig met het thema inclusief lesmateriaal en curriculum? Deze leden hebben in andere overleggen met de Minister van SZW ook vaak gewezen op de stereotypen die voorkomen in het lesmateriaal en de examens bij het inburgeringsonderwijs, bijvoorbeeld tijdens de lessen over de Nederlandse samenleving. Is het Ministerie van OCW hierover ook in gesprek met de Minister van SZW?

De Minister stelt dat recent een nieuw bestuursakkoord voor het hbo en het wo is afgesloten, waarbij het thema sociale veiligheid is benoemd als een cruciale randvoorwaarde in onderwijs en onderzoek. Kan de Minister nader toelichten hoe het vertrouwen onder studenten in de klachtenprocedure wordt vergroot? Ook vragen zij hoe instellingen werken aan het bevorderen van inclusie en het tegengaan van discriminatie en racisme.

Deze leden lezen voorts dat er steeds meer aandacht is voor genderverschillen in medisch onderzoek, onder andere door het Kennisprogramma Gender en Gezondheid van ZonMW. Klop het dat het programma inmiddels is afgelopen? Is de Minister van mening dat er nu voldoende aandacht is voor genderverschillen in medisch onderzoek? Hoe wordt op dit moment gewaarborgd dat er voldoende aandacht is hiervoor? Deze leden constateren bijvoorbeeld dat van de personen die het ziekenhuis binnenkomen waar reanimatie voorkomt zo'n 70% man is. Dat er niet met vrouwelijke reanimatiepoppen wordt geoefend bij de reanimaties is hiervan een van de oorzaken.16 Zij vragen of de Minister ook in gesprek is met de Minister van Volksgezondheid Welzijn en Sport hierover.

Ontwikkelen zonder obstakels

De Minister stelt in de agenda dat in uitvoering van de motie van de leden Westerveld en Wassenberg17 verder onderzoek wordt gedaan naar stagediscriminatie van studenten met een beperking in het mbo en ho. Zij vragen of de Minister kan aangeven wanneer de Kamer de resultaten van het onderzoek kan verwachten.

Deze leden lezen in de agenda dat de Regionale Meld- en Coördinatiefunctie (hierna: RMC) wordt uitgebreid naar de leeftijd van 27 jaar. De RMC legt contact met jongeren die stoppen met school of geen werk hebben en gaat samen met de jongere op zoek naar een passende plek in het onderwijs of op de arbeidsmarkt. Klopt het dat de uitbreiding pas 2025 is en waarom is dat? Hoe kan het kabinet in de overbruggingsperiode jongeren tot 27 jaar beter ondersteunen op zoek naar een passende plek in het onderwijs of op de arbeidsmarkt?

Dat de Minister in de agenda stilstaat bij de rol van het bindend studieadvies (hierna: bsa) in het onderwijs als het gaat om kansengelijkheid vinden de leden goed. In de discussie rondom het bsa hebben deze leden meermaals aangegeven geen voorstander te zijn van het bsa. Ondanks de aangenomen motie om het bsa af te schaffen18, is in het coalitieakkoord opgenomen dat de instelling de mogelijkheid behoudt om een bindend studieadvies af te geven aan het einde van het eerste jaar en de student te begeleiden naar een beter passende opleiding bij evident onvoldoende studievoortgang. Voor deze leden is het verschil met het bsa zoals deze nu geldt niet duidelijk. Kan de Minister dat nader toelichten? Deze leden zijn benieuwd naar de indicatoren voor «de begeleiding» vanuit de onderwijsinstelling. Zoals eerder bleek werd het bsa wel toegepast, terwijl aan de begeleidingskant van het bsa nog veel aan te merken is. Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat instellingen ook daadwerkelijk de studenten beter begeleiden? Ook vragen zij hoe instellingen moeten aantonen dat ze de studenten hebben begeleid naar een betere passende opleiding.

Een veilige, toegankelijke en inclusieve leer- en werkomgeving

De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd naar de stand van zaken inzake de Barometer Culturele Diversiteit. Klopt het dat (enkele) universiteiten op dit moment niet werken met de Barometer? Is de Minister hierover in gesprek met de universiteiten? Wat zijn de voornaamste bezwaren? Ziet de Minister andere mogelijkheden om op deze onderwijsinstellingen te monitoren of de kansengelijkheid in het personeelsbestand wordt verbeterd? Wordt de barometer ingezet op mbo en hbo-instellingen? Zo ja, zijn er mbo/hbo-instellingen die af hebben gezien van het werken met de Barometer? Zo nee, waarom niet?

Tenslotte zijn deze leden benieuwd naar de reactie van het kabinet op de onlangs verschenen eindrapportage van het onderzoek naar de uitval van vrouwen in de wetenschap. Kan de Minister aangeven hoe de resultaten van het onderzoek worden meegenomen in de agenda? Wat wordt gedaan met de conclusie dat het gebrek aan naleving van inclusiebeleid een van de redenen voor vrouwen is om niet meer te werken in de wetenschap? In hoeverre is bij het opstellen van de agenda gekeken naar de rol van tijdelijke arbeidscontracten als het gaat om discriminatie op basis van geslacht? Tot slot vragen zij welke maatregelen de Minister voornemens is te nemen naar aanleiding van het rapport.

Inbreng van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het actieplan. Deze leden steunen de inzet om racisme en discriminatie te bestrijden, maar zij vinden het eveneens belangrijk dat fundamentele rechten en vrijheden niet worden aangetast door een activistische rol van de overheid.

Randvoorwaarden

De leden van de SGP-fractie vragen wat het kabinet precies bedoelt met de randvoorwaarde van inclusief taalgebruik. Hoe ver reikt die inzet en hoe geeft het kabinet zich rekenschap van het feit dat bepaalde vormen van inclusief taalgebruik bij grote delen van de samenleving juist een gevoel van uitsluiting geven, bijvoorbeeld het gebruik van nieuwe voornaamwoorden om tegemoet te komen aan genderidentiteit?

De leden van de SGP-fractie vragen waarom de Nationaal coördinator antisemitismebestrijding niet genoemd wordt als samenwerkingspartner, terwijl deze toch bij uitstek werkzaamheden verricht die onder het bereik van het actieplan vallen. Tevens vragen zij welke contacten er in de voorbereiding zijn geweest en of het kabinet kan toezeggen dat deze coördinator ook gelijkwaardig betrokken wordt bij de uitwerking.

Inclusief aanbod

De leden van de SGP-fractie vragen of en waarom het kabinet stereotypering in zichzelf als een kwaad ziet. Hoe gaat het kabinet om met het probleem dat elke godsdienstige en levensbeschouwelijke positie stereotyperingen met zich brengt en dat bijvoorbeeld ook diversiteit en inclusie stereotypen kunnen worden? Deelt het kabinet het uitgangspunt dat de overheid zich bij uitstek dient te richten op stereotyperingen die duidelijk ongewenst zijn, zoals achterstelling en racisme, en dat voor het overige vooral ook de eigen verantwoordelijkheid van maatschappelijke sectoren benadrukt moet worden?

De leden vragen hoe het kabinet rekening houdt met het gegeven dat een onderdeel en kenmerk van diversiteit juist ook is de vrijheid om de wereld en de geschiedenis vanuit het eigen perspectief te beschouwen en te presenteren. Deze leden merken op dat het actieplan de indruk zou kunnen wekken dat een grote rol voor de staat is weggelegd om te bepalen wat een goede visie op de geschiedenis is en welke beleving en invulling van diversiteit de juiste zijn. Onderkent het kabinet dit risico? Beseft het kabinet bovendien dat stereotypering als zodanig ook altijd een tijdgebonden invulling heeft, dat zich telkens nieuwe vormen aftekenen en dat men retrospectief soms minder zwaar tilt aan stereotyperingen die nu als onwenselijk gezien kunnen worden. Het actieplan trekt een erg grote broek aan door te suggereren dat stereotypering in schoolboeken helemaal voorkomen kan worden.

Media en cultuur

De leden van de SGP-fractie vragen welke normen en indicatoren het kabinet in gedachten heeft als het gaat om representativiteit. Het actieplan benoemt bijvoorbeeld als probleem dat te weinig werkende moeders in beeld komen. Is het streefdoel van het kabinet dat in die situatie het aandeel verhoogd wordt naar het percentage moeders met een betaalde baan? Hoe wordt daarin de factor deeltijdwerk verdisconteerd? Deze leden vragen bovendien hoe het kabinet voorkomt dat als gevolg van het actieplan juist oververtegenwoordiging ontstaat van bepaalde groepen, uitgaande van de beschikbare wetenschappelijke data.

2.3 Ondervertegenwoordigde groepen

De leden van de SGP-fractie constateren dat het actieplan in algemene zin spreekt over de inzet om ondervertegenwoordigde groepen te helpen. Deze leden vragen hoe het kabinet bepaalt welke groepen het betreft en hoe hierbij discriminatie voorkomen wordt door groepen over het hoofd te zien. Deze leden merken op dat naast de specifiek genoemde groepen mogelijk nog andere groepen als ondervertegenwoordigd aan te merken zijn, bijvoorbeeld bepaalde gebieden op het platteland.

Alle instellingen veilig en inclusief

De leden van de SGP-fractie vragen waarom in het actieplan geen eigenstandige aandacht is voor het hardnekkige probleem van antisemitisme, terwijl het een specifiek probleem betreft dat een eigen aanpak vergt. Ook vragen zij hoe voorkomen wordt dat de algemene bestrijding van discriminatie en racisme leidt tot een tekortschietende aanpak van dit specifieke probleem.

Bijlage 1: definities

De leden van de SGP-fractie vragen waarom uitdrukkelijk wordt vermeld dat definities niet voor vier jaar duidelijk hoeven te zijn. Zij vinden dit opmerkelijk. Hoe is het mogelijk om consequent en consistent beleid te voeren en deugdelijk te evalueren als definities niet stabiel en duidelijk zijn? Welke aanleiding is erom te veronderstellen dat belangrijke definities als racisme en discriminatie de komende vier jaar zouden kunnen wijzigen? Ten slotte vragen zij of het niet logischer is om voor de komende vier jaar de genoemde definities te hanteren en in de evaluatie te bezien of aanpassing nodig is.

Inbreng van de leden van de DENK-fractie

De leden van de DENK-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de OCW-agenda tegen discriminatie en racisme en hebben hierover nog enkele vragen.

De leden van de DENK-fractie maken zich zorgen over discriminerend lesmateriaal. Leerlingen en studenten moeten kunnen vertrouwen op inclusief lesmateriaal.

Discriminatie en intolerantie moeten verdwijnen uit het onderwijs, of het nou homofoob, seksistisch of xenofoob is. Maar helaas hebben we dan nog een lange weg te gaan, zo stellen deze leden. Een voorbeeld uit de recente geschiedenis is een schoolboek waarin staat: «Andere culturen komen vaak bedreigend over». Op de begeleidende foto staan twee terroristen. Een ander voorbeeld is een invulopdracht in een schoolboek. De vraag luidt: «Waaruit blijkt dat Turken en Marokkanen slecht tegen kritiek op hun geloof kunnen?» De leden van de DENK-fractie vinden dit generaliserend en stigmatiserend tot op het bot.

In de OCW-agenda tegen discriminatie en racisme worden een aantal acties genoemd om tot inclusiever onderwijs te komen. Een van de acties betreft het gesprek met uitgeverijen en onderzoekers. Hoe ver zijn de gesprekken gevorderd? Wanneer verwacht de Minister de uitkomsten van de gesprekken om te kunnen zetten in concrete onderzoeken en activiteiten?

De OCW-agenda tegen discriminatie en racisme noemt de verplichting vanaf het schooljaar 2023–2024 om ouders op de hoogte te stellen van de procedure rond het schooladvies. De leden van de DENK-fractie onderstrepen het belang van deze verplichting. Echter, de leden vragen wat voor voorlichting de Minister in gedachte heeft.

De leden vinden dat er nog te vaak schooladviezen worden gegeven die niet passen bij de leerling en gebaseerd zijn op vooroordelen. De OCW-agenda tegen discriminatie en racisme geeft aan dat er onderzoeken lopen omtrent het schooladvies, zoals het onderzoek of het wenselijk is dat de thuissituatie meegenomen wordt in het schooladvies. Ten slotte vragen zij wanneer de Minister verwacht de uitkomsten van deze onderzoeken – en eventuele verbeterpunten – met de Kamer te kunnen delen.

Inbreng van het lid van de BIJ1-fractie

Voorwoord en randvoorwaarden

Het lid van de BIJ1-fractie heeft de agenda van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tegen racisme en discriminatie met veel belangstelling gelezen. Het lid is daarin positief verrast. Het is immers een grote overwinning dat de overheid zich steeds meer bewust wordt van het belang van intersectionaliteit, de verschillende manieren waarop uitsluiting, onderdrukking, discriminatie en racisme met elkaar samenhangen en elkaar kunnen versterken. Hoe iemands karakteristieken diens positionaliteit in de samenleving bepalen, wat dan weer ten grondslag ligt aan de kansen en mogelijkheden die je hebt in het leven. Natuurlijkerwijs gaat die verrassing ook enigszins gepaard met argwaan en zorgen. Voornemens laten zich makkelijker vangen in mooie woorden, dan dat ze zich laten uitvoeren in de praktijk. Dat blijkt al uit het voorwoord van de agenda. De bewindspersonen schrijven immers dat «discriminatie en racisme niet verdwijnen van gister op vandaag. Dit is een opdracht die vraagt om uithoudingsvermogen, om een lange adem. Die hebben we.» De eerste vraag die het lid stelt is: wie is «we»? Voor wie spreken de bewindspersonen hier, en wie vertegenwoordigen zij? Want waar de bewindspersonen het privilege kunnen hebben om een lange adem vol te houden met betrekking tot het bestrijden van racisme, discriminatie en de vele desastreuze en pijnlijke gevolgen, zien gemarginaliseerde gemeenschappen hun adem steeds korter worden. Uitdagender, vermoeiender en moeilijker vol te houden. Al de beste bedoelingen zullen discriminatie en racisme niet de kop indrukken. Dat vergt een constante zelfbevraging van de eigen positionaliteit, voor wie je spreekt, vanuit welk vertrekpunt en wie je aanspreekt.

Het lid van BIJ1 is positief gestemd over het feit dat er per onderdeel van de agenda zal worden bezien, samen met Bonaire, Sint-Eustatius en Saba, of de voorgenomen acties ten volle kunnen worden uitgevoerd aldaar, en hoe dit zal gebeuren. Het lid vraagt of de bewindspersonen bereid zijn om de voortgang van deze gesprekken ieder kwartaal met de Kamer te delen. Het lid hecht nog meer waarde aan het antwoord op de vraag wat er gebeurt als de drie eilanden aangeven niet genoeg menskracht en middelen te hebben om deze voornemens te realiseren? Hoe zien de bewindspersonen hun eigen rol en verantwoordelijkheid in een dergelijke situatie? In hoeverre zijn zij bereid om het realiseren van deze voornemens wel te faciliteren en wat hebben zij daarvoor over, zo vragen de voornoemde leden.

Een inclusief aanbod

Het heeft decennia geduurd voordat het kabinet bereid was om te erkennen dat er talloze stereotypen voorkomen in het lesmateriaal dat we vandaag de dag nog gebruiken. En dat de periodes rondom kolonialisme en slavernij vaak alleen belicht zijn vanuit het perspectief van de kolonisator, of zelfs helemaal ontbreekt in de geschiedenisboeken. Het lid leest dat het Ministerie van OCW in gesprek is met uitgeverijen en onderzoekers over welke onderzoeken en activiteiten nodig zijn om stereotypering in lesmateriaal voor het po19, vo20 en mbo te voorkomen. Het lid is uiteraard benieuwd naar de uitkomst van deze gesprekken en vraagt de bewindspersonen om ook de voortgang van deze gesprekken ieder kwartaal met de Kamer te delen. Graag ontvangen zij een expliciete reactie. De belangrijkste vraag is echter wat de bewindspersonen doen om ervoor te zorgen dat de stereotypen uit het bestaande lesmateriaal worden gehaald. Voorkomen is absoluut beter dan genezen, maar er ligt een immens grote berg aan lesmateriaal waar racisme en discriminatie uitgehaald moeten worden. Dus naast het voorkomen van stereotypen in nieuw lesmateriaal, moet het huidige lesmateriaal ge-update worden. De leden vragen hoe de bewindspersonen hiermee aan de slag is gegaan en wat en wanneer iets te verwachten is op dit punt.

Het lid van de BIJ1-fractie merkt op dat inclusiviteit in het lesmateriaal bovendien ook de andere kant op werkt. Het beleid is erop gericht eerst de kerndoelen en de eindtermen bij te stellen voor leergebieden zoals taal, rekenen, burgerschap, en digitale geletterdheid, en daarna pas te bezien in hoeverre het tegengaan van discriminatie en racisme, kennis over het koloniaal verleden en de migratiegeschiedenis voldoende verankerd zijn in het curriculum. Dit is echter niet in lijn met het principe van intersectionaliteit. Het is immers inmiddels onderzocht en bewezen dat kinderen moeilijker leren begrijpend te lezen wanneer de verhalen die zij tot zich nemen weinig tot geen herkenning bieden. Om begrijpend lezen te bevorderen moet er dus worden gekeken naar het includeren van een grotere diversiteit aan verhalen en situaties waar verschillende kinderen, met verschillende (marginalisatie)achtergronden zich mee kunnen identificeren. Om de kerndoelen met betrekking tot taal, bijvoorbeeld, bij te stellen, betekent het dus automatisch dat discriminatie en racisme daarvan kunnen worden losgekoppeld. Een ander voorbeeld betreft het bijstellen van de kerndoelen en eindtermen voor het leergebied burgerschap. Juist in het vak burgerschap dient zorg gedragen te worden voor het inbedden van een gedegen en doordachte representatie van het koloniaal verleden en de verschillende migratiegeschiedenissen in Nederland. Overwegende dat op een eerdere pagina van de OCW-agenda al wordt erkend dat juist deze perspectieven ontbreken in het Nederlandse lesmateriaal, hoeft er niet meer getwijfeld te worden aan het feit dat deze geschiedenissen niet voldoende verankerd zijn in het curriculum. Wat het lid van de BIJ1-fractie betreft hoeft het bijstellen van de kerndoelen en de eindtermen dus helemaal niet losgekoppeld te worden van het beoordelen of discriminatie, racisme, het koloniaal verleden en migratiegeschiedenissen voldoende zijn verankerd. Het antwoord op de laatste vraag is duidelijk, zoals ook al op pagina 9 van de OCW-agenda wordt beschreven: nee. Het lid vraagt de bewindspersonen hier expliciet op te reflecteren en te reageren.

Het lid van voornoemde fractie vraagt de bewindspersonen ook uiteen te zetten wat voor handvatten de inspectie heeft om in te grijpen, indien er discriminerende elementen in de schoolcultuur of het onderwijsaanbod zitten.

Het lid van deze fractie vindt het positief dat de Minister van mening is dat onderzoekers meer aandacht moeten besteden aan de vraag welke effecten onderzoek en beleid hebben voor verschillende groepen mensen, en dat het daarbij benadrukt dat juist diversiteit in het personeel dat het onderzoek uitvoert van groot belang is voor beter generaliseerbaarheid en betrouwbaarheid van de wetenschappelijke bevindingen. Het lid is daarbij benieuwd of de Minister bereid is om ervoor te zorgen dat er ook meer onderzoeksubsidies komen voor wetenschappers die vertrekken vanuit gemarginaliseerde posities? Zo nee, waarom niet? Op wat voor andere manieren kan de Minister dan wel zorgdragen voor het vergroten van de kansen voor wetenschappers met een gemarginaliseerde achtergrond?

Het lid van BIJ1 vraagt de Staatssecretaris op welke manieren er wordt gekeken hoe in de BIS21 en bij de Rijkscultuurfondsen ruimte kan komen voor instellingen en makers uit ondervertegenwoordigde kunststromen. In de praktijk blijkt het immers ontzettend moeilijk, zeker voor culturele initiatieven en onafhankelijke makers uit gemarginaliseerde gemeenschappen, om überhaupt subsidies toegekend te krijgen, of deel uit te maken van de BIS. Hoe worden deze procedures toegankelijker gemaakt en op welke wijze is de Staatssecretaris van plan om deze makers en initiatieven meer ruimte te bieden? Zal er extra budget komen voor subsidies, of zullen de bestaande beschikbare middelen herverdeeld worden?

Het lid van voornoemde fractie ziet uit naar de komst van het nationaal slavernijmuseum in Amsterdam. Een museum dat, in de woorden van het Ministerie van OCW, extra aandacht heeft voor het perspectief van nazaten van tot slaaf gemaakte mensen. Het lid vraagt de Staatssecretaris om te expliciteren welke andere perspectieven een plek krijgen in het museum?

Het lid van deze fractie hecht grote waarde aan het herzien van onze rijksmonumenten en materieel erfgoed in de publieke ruimte. Zoals vaak wordt gesteld: erfgoed is van iedereen en erfgoed maak je samen. Grote groepen in Nederland zijn echter eeuwenlang uitgesloten van dat proces, en nu zijn er talloze straatnamen, standbeelden en parken vernoemd of in leven geroepen ter ere van koloniale terreurmisdadigers. Daarbovenop noemt de Staatssecretaris geen concreet voornemen om nieuwe rijksmonumenten aan te wijzen die de verzwegen geschiedenissen van Nederland belichten. In plaats daarvan valt te lezen: «Indien er nieuwe rijksmonumenten worden aangewezen dan zullen we [desbetreffende] groepen hierbij betrekken.» Maar wat betekent het woord «indien» in deze context? Wat is ervoor nodig om ook deze geschiedenissen tot materieel erfgoed te maken en hoe krijgen deze overwegingen een plek in het herdenkingsjaar 2023?

Het lid van de BIJ1-fractie vindt de openingsparagraaf over de teruggave van de gestolen cultuurgoederen opmerkelijk. De Staatssecretaris schrijft dat «tijdens de koloniale periode vele cultuurgoederen uit een koloniale context op verschillende manieren in de Nederlandse rijkscollectie zijn terechtgekomen. Gegeven de koloniale context ten tijde van de verwerving van de cultuurgoederen – en daarmee de ongelijke machtsverhoudingen – is er gerede kans dat er sprake is van onvrijwillig bezitsverlies.» Het lid vraagt de bewindspersonen simpelweg wat hen heeft belet om hier eerlijk op te schrijven dat Nederland deze goederen heeft gestolen.

Ontwikkelen zonder obstakel

Het lid van de BIJ1-fractie vraagt de Minister, in het onderzoek naar het wel of niet betrekken van de thuissituatie van leerlingen bij het schooladvies, ook de uitkomsten van de veranderde praktijk in Amsterdam te betrekken naar aanleiding van een motie van Amsterdam BIJ1. Wanneer kan verwacht worden dat dit onderzoek wordt afgerond en kunnen er tussentijdse updates naar de Kamer worden gestuurd, zo vraagt het voornoemde lid.

Zij vraagt wat het betekent dat de Minister aan het verkennen is of er onderzoek gedaan kan worden naar onder advisering, waarbij een intersectionele benadering voorop staat. Waarom moet dit verkend worden en waarom zou dit niet kunnen? Heeft de Minister daarbij een opdracht of anderszins hulp en ondersteuning vanuit de Kamer nodig of spelen hier andere belangen, zo vraagt zij.

Een veilige, toegankelijke en inclusieve leer- en werkomgeving

Het lid van de BIJ1-fractie vindt het opmerkelijk dat de Minister onder het kopje «Er zijn geen obstakels voor studenten uit ondervertegenwoordigde groepen» schrijft dat deze studenten door institutionele uitsluitingsmechanismen en (onbewuste) vooroordelen vaak een lager studiesucces hebben dan andere studenten. Toch blijven de voorgenomen maatregelen in het hoofdstuk over een veilige, toegankelijke en inclusieve leer- en werkomgeving redelijk oppervlakkig, in die zin dat de afspraken en aanmoedigingsgesprekken met onderwijsinstellingen vrijblijvend van aard zijn. Zij vraagt of de Minister voornemens is om concrete eisen te stellen aan onderwijsinstellingen om bijvoorbeeld het onderwijspersoneel te onderwijzen in de manieren waarop racisme en discriminatie in (het uitoefenen van) hun vak tot uiting komt.

Het lid van de BIJ1-fractie is verheugd te lezen dat er speciaal aandacht wordt gegeven aan het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en de EU-toegankelijkheidsrichtlijn. De bewindspersonen zijn aan het onderzoeken of bestaande wet- en regelgeving en beleid moeten worden aangepast, en het lid vraagt wanneer we de uitkomsten van dit onderzoek kunnen verwachten. Worden ervaringsdeskundigen in dit onderzoek voldoende betrokken? Ook vraagt zij of de bewindspersonen bereid zijn om tussentijdse uitkomsten met de Kamer te delen, en zo niet, of zij bereid zijn toe te zeggen om de uitkomsten en een tijdspad met actiepunten vóór de Voorjaarsnota de Kamer te doen toekomen.

Herdenkingsjaar 2023

Het lid van de BIJ1-fractie sluit graag af met vragen over de organisatie van het herdenkingsjaar 2023. Een jaar «vol verbinding, waarin verschillende perspectieven een plek krijgen door het Trans-Atlantische slavernijverleden als zwaartepunt te nemen, maar daarnaast ruimte te bieden voor verbreding naar gemeenschappen die ook een link hebben met het slavernijverleden en het jaar 1873.» Daarbij worden de Hindoestaanse en Javaanse gemeenschappen uit Suriname als voorbeeld genoemd. Het lid vraagt naar de betrokkenheid van ook Surinaams-Chinese gemeenschappen met een geschiedenis van gedwongen arbeid in Suriname en vraagt in het bijzonder aandacht voor het betrekken van inheemse gemeenschappen. De geschiedenis van slavernij begint immers bij de kolonisatie van landsgebieden waar duizenden en duizenden inheemse volkeren woonden. Dit is een geschiedenis die veel te lang ongehoord, verzwegen en uitgesloten is gebleven. Maar Nederland pleegde landroof, heeft hele dorpen weggevaagd, gebieden gestolen, en culturen vernietigd. Ook hiervoor dienen excuses worden aangeboden en juist deze gemeenschappen dienen erkenning te krijgen in het herdenkingsjaar. Het lid vraagt daarom of het kabinet zich hier voldoende van bewust is in de voorbereidingen van het herdenkingsjaar en of deze gemeenschappen ook zijn betrokken. Zo niet, kan het kabinet toezeggen dat ze hier alsnog werk van maken om tot een zo compleet mogelijk narratief te komen voor de te maken excuses?

Het lid van de BIJ1-fractie vraagt voorts op welke manieren de betreffende gemeenschappen in de organisatie op vorm en inhoud zijn betrokken. Is het kabinet bereid om dit proces op eerlijke en transparante wijze te delen met de Nederlandse burger? Wie zijn er uitgenodigd, wat voor input hebben de genodigden geleverd, en belangrijker: wat is er met deze bijdragen gedaan? Zijn ze slechts gebruikt als leidraad, of hadden de betreffende gemeenschappen daadwerkelijk zeggenschap, doorzettingskracht en beslissingsmacht? Als het kabinet niet bereid is transparant te zijn over de opbouw, ontwikkeling en organisatie van het herdenkingsjaar, kan het kabinet dan motiveren waarom niet? Ook vraagt zij op basis waarvan de betreffende gemeenschappen erop moeten kunnen vertrouwen dat zij allen in dit proces goed vertegenwoordigd zijn (geweest).

Het lid van de BIJ1-fractie leest ook dat het herdenkingsjaar van toepassing is op het hele Koninkrijk, en dat daarbij wordt gekeken naar het betrekken van Suriname en Indonesië. Het lid vraagt het kabinet wat «kijken naar het betrekken van Suriname en Indonesië» precies betekent. Waar moet naar gekeken worden, door wie wordt dat gedaan en is er een mogelijkheid dat Nederland deze voormalige koloniën buiten beschouwing laat?

Met betrekking tot het Koninkrijk brede programma, vraagt het lid wat voor optredens we kunnen verwachten van bewindspersonen bij het officiële openings- en sluitingsmoment van het herdenkingsjaar en wat het Koningshuis daarin voor plek inneemt. Overwegende dat juist het Koningshuis een ultiem symbool is van (mede)verantwoordelijke voor kolonialisme en slavernij, lijkt het haar uiterst ongepast om een speciale rol weg te leggen voor het Koningshuis tijdens het herdenkingsjaar, tenzij het Koningshuis persoonlijk excuses maakt voor de eigen rol en verantwoordelijkheid in deze bloederige en brute geschiedenis. Daarnaast vraagt het lid aan wie de externe opdrachten met betrekking tot het organiseren van deze evenementen worden verstrekt. Is het kabinet bereid om ervoor te zorgen dat ook dit in de betreffende gemeenschappen zelf zal worden gezocht.

Het lid vindt het goed dat er middels een subsidieregeling ruimte komt voor initiatieven uit de samenleving, maar vraagt het kabinet daarbij expliciet te definiëren wat de «samenleving» en «lokaal» hier betekenen. Zijn deze subsidies alleen beschikbaar voor initiatieven uit Nederland of ook (en juist) voor initiatieven en organisaties uit de voormalige koloniën? Op welke wijze kunnen deze subsidies worden aangevraagd en is er in de ontwikkeling van de aanvraagprocedure voldoende rekening gehouden met het zo laagdrempelig mogelijk houden van de procedure? Met andere woorden, hoe toegankelijk zal deze aanvraagprocedure zijn voor initiatieven, mensen, collectieven en organisaties die niet bedreven zijn in het schrijven van culturele subsidieaanvragen, zo vraagt het voornoemde lid.

II Reactie van de Minister en Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs


X Noot
2

UNL: Universiteiten van Nederland.

X Noot
3

VH: Vereniging van Hogescholen.

X Noot
4

Aanhangsel Handelingen II 2022/23, nr. 333.

X Noot
5

hbo: hoger beroepsonderwijs.

X Noot
6

wo: wetenschappelijk onderwijs.

X Noot
7

mbo: middelbaar beroepsonderwijs.

X Noot
8

VU: Vrije Universiteit.

X Noot
9

Aanhangsel van de Handelingen II, 2022–2023, nr. 3991.

X Noot
10

NPO: Nederlandse Publieke Omroep.

X Noot
11

Ho: hoger onderwijs.

X Noot
12

Kamerstuk 29 338, nr. 236.

X Noot
13

Kamerstuk 31 293, nr. 626.

X Noot
14

Wo: wetenschappelijk onderwijs.

X Noot
15

SBB: de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven.

X Noot
17

Kamerstuk 35 570 VIII, nr. 271.

X Noot
18

Kamerstukken II, 2020–2021, 35 570 VIII, nr. 48.

X Noot
19

po: primair onderwijs.

X Noot
20

vo: voortgezet onderwijs.

X Noot
21

BIS: de culturele basisinfrastructuur.

Naar boven