Niet-dossierstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 2022D34733 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2021-2022 | 2022D34733 |
De vaste commissie voor Financiën heeft op 7 september 2022 enkele vragen en opmerkingen aan de Minister van Financiën voorgelegd over haar op 7 juni 2022 toegezonden brief inzake de Beleidsagenda voor duurzame financiering (Kamerstuk 33 043, nr. 108).
De voorzitter van de commissie, Tielen
De adjunct-griffier van de commissie, Van den Bos
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de beleidsagenda voor duurzame financiering. Zij erkennen het belang van investeringen in een duurzame economie. Zij lezen in de beleidsagenda dat de sector zelf al veel in gang heeft gezet, zoals een commitment aan het klimaatakkoord van Parijs. De leden van de VVD-fractie lezen dat de Minister financiële instellingen desondanks wil vragen «hun balansen in lijn te brengen met het 1,5 graden scenario». Kan de Minister aangeven wat zij hier concreet mee bedoelt ten opzichte van het commitment vanuit de sector zelf? Op welke wijze dienen «de balansen» aangepast te worden volgens de Minister? Is de Minister voornemens dit juridisch af te dwingen, aangezien zij in tabel 1 in de bijlage van de beleidsagenda aangeeft «normerend op te willen treden indien onvoldoende voortgang bereikt wordt»?1 Acht de Minister zich bevoegd in te grijpen in de bedrijfsvoering van private ondernemingen? En hoe verhoudt zicht dat tot haar Europese ambitie voor een gelijk speelveld voor financiële instellingen? Welke andere Europese landen hebben ten aanzien van dit punt concrete acties ondernomen? Deelt de Minister de mening dat Nederland hier gelijk moet optreden in Europa? Hanteert de Minister een ondergrens qua omvang van de financiële instellingen die aan de rapportageverplichtingen moeten voldoen? Welke acties onderneemt de Minister in dit kader om de administratieve lastendruk te beperken voor de sector, met name het midden- en kleinbedrijf? Heeft de Minister de sector geconsulteerd bij de totstandkoming van de beleidsagenda? Zo ja, kan de Minister de feedback op haar actiepunten met de Kamer delen? Zo nee, is de Minister bereid de beleidsagenda ter consultatie aan de sector voor te leggen en de resultaten met de Kamer te delen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van D66
De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de beleidsagenda voor duurzame financiering en delen de mening dat de financiële sector hard nodig is om een duurzame economie te bereiken. Daarom staan deze leden positief tegenover de beleidsagenda, maar hebben de leden van de D66-fractie nog enkele vragen en opmerkingen bij deze beleidsagenda.
Uiteraard hopen de leden van de D66-fractie dat er voldoende voortgang wordt geboekt door de financiële sector op de klimaatcommitment, waarin de sector zich aan de afspraken uit Parijs heeft verbonden. Omdat in de laatste voortgangsrapportage werd gemeld dat 51 procent van de financiële instellingen een actieplan heeft, waarvan 48 procent op relevante financieringen, waarvan 77 procent in lijn met het Parijsakkoord, begrijpen de leden van de D66-fractie dat minder dan 19 procent in 2021 een actieplan had om aan het klimaatakkoord van Parijs uit 2015 te voldoen. De leden van de D66-fractie vragen bij welk percentage in de komende voortgangsrapportage de Minister tevreden is als het gaat om concrete actieplannen om uitstoot te meten en terug te dringen? Voorts vragen de leden van de D66-fractie naar wat de acties zijn om ervoor te zorgen dat alle financiële instellingen aan de doelstellingen van het klimaatakkoord en het akkoord van Parijs worden gehouden, mocht de score niet 100 procent zijn?
Is de Minister het met de leden van de D66-fractie eens dat de volgende voortgangsrapportage over het klimaatcommitment van de financiële sector meer inzicht moet geven in de kwaliteit van de plannen van individuele financiële instellingen? Ook zijn deze leden geïnteresseerd in de verkenning van mogelijkheden om normerend op te treden in het geval dat het de financiële sector niet zelfstandig lukt om aan de afspraken te voldoen. De leden van de D66-fractie vragen naar wanneer deze verkenning wordt afgerond.
Ook de leden van de D66-fractie staan positief tegenover grotere betrokkenheid van de wetenschap en het maatschappelijk middenveld bij de beoordeling van de voortgang van het klimaatcommitment. Deze leden achten het van groot belang dat de heldere en voorspelbare transitiepaden voor de reële economie zo spoedig mogelijk worden afgerond, zodat de financiële sector beter weet wat het kan verwachten. Bovendien hechten de leden van de D66-fractie waarde aan het ontwikkelen van deze transitiepaden in een internationale context. Daarom vragen de leden van de D66-fractie naar wanneer de transitiepaden zijn opgesteld en welke internationale partijen hierbij betrokken zullen worden, zoals Europese partijen. Houdt de Minister daarbij voldoende oog voor de samenhang tussen Europese afspraken, zoals op het gebied van due dilligence, met OESO-richtlijnen en andere internationale afspraken, zo vragen deze leden.
Hoewel de leden van de D66-fractie een ambitieuze invulling van onderzoeken naar de inzet van macro-prudentiële instrumenten voor de aanpak van duurzaamheidsrisico’s ondersteunen, vragen zij naar wat de concrete invulling van «mij hard maken» is? Wanneer kan een dergelijk onderzoek worden gestart? Voorts lezen de leden van de D66-fractie dat de Minister de toezichthouder gaat aanmoedigen om onderzoek te doen naar biodiversiteitsverlies, een groot milieurisico. Welke concrete acties kunnen deze leden verwachten van toezichthouders die door prudent toezicht te houden ook biodiversiteit mee zouden moeten wegen in hun toezicht? Daarnaast lezen de leden van de D66-fractie in het voorstel van de Europese Commissie over de Richtlijn gepaste zorgvuldigheidsverplichting voor ondernemingen, waarin de financiële sector wordt vrijgesteld van bepaalde verplichtingen. In de nota naar aanleiding van het verslag over het BNC-fiche2 geeft de Minister aan deze aanpak niet in lijn te vinden met de OESO- richtlijnen en de United Nations Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) en dat zij in Brussel inzet op aanscherping op dit punt. Wat is de precieze inzet, wat wil de Minister uiteindelijk in de richtlijn en wat is de stand van zaken, zo vragen deze leden.
De leden van de D66-fractie weten dat een van de grootste duurzaamheidsrisico’s, zeker voor Nederland, overstromingen kunnen zijn. Vanwege dit risico kunnen deze leden zich voorstellen dat er in de toekomst een grotere rol is voor verzekeraars, die daarbij één loket kunnen bieden voor de afhandeling en preventieve maatregelen onder de aandacht kunnen brengen. Hoe kijkt de Minister naar de rol van verzekeraars om overstromingsrisico’s te beheersen zodat hiervoor in de toekomst minder publieke middelen nodig zijn en hoe past dit risicobeheer in de inzet op duurzame financiering, zo vragen deze leden.
Omdat financiële gevolgen van duurzaamheidsrisico’s goed moeten worden beheerst, staan de leden van de D66-fractie positief tegenover het borgen van het kennisniveau op bestuursniveau bij financiële instellingen. Daarbij zien deze leden duurzaamheidsrisico’s als breder dan enkel klimaatrisico’s, dus vragen de leden van de D66-fractie hoe andere duurzaamheidsaspecten zoals biodiversiteit worden meegewogen in de beoordeling van het kennisniveau van bestuurders. Hoe wordt het kennisniveau bij toezichthouders goed geborgd, zo vragen deze leden.
Ook de leden van de D66-fractie vinden het van groot belang dat duurzame investeringen echt duurzaam zijn en dat groenwassen wordt voorkomen. Daarom hebben deze leden zorgen over het beoordelen van beloftes in plaats van gerealiseerde impact bij het verstrekken van keurmerken. Wat is de inzet van de Minister rond het wegen van impact in plaats van beloftes bij de internationale harmonisatie van rapportagestandaarden voor duurzaamheid, die de leden van de D66-fractie als een positieve ontwikkeling zien? Hoe verhoudt de Nederlandse aanpak van verduurzaming van de financiële sector zich tot andere landen met een grote financiële sector, zo vragen deze leden.
Graag gaan de leden van de D66-fractie in gesprek over de nadere uitwerking van de beleidsagenda en de inzet op verduurzaming van de financiële sector. Naast de partijen die de Minister noemt om bij dit gesprek te betrekken, zien de leden van de D66-fractie ook een rol voor consumenten die zich ervan bewust kunnen zijn dat ze wel of niet willen bijdragen aan het financieren van bijvoorbeeld olieboringen. Via welke routes wordt de consument geïnformeerd over het investeringsbeleid van de financiële instellingen waarbij zij geld hebben en op welke manier houdt de Autoriteit Financiële Markten (AFM) hier toezicht op, zo vragen deze leden. Hoe worden bijvoorbeeld banken en pensioenfondsen verplicht om transparant te zijn richting consumenten over (de duurzaamheid van) hun beleggingsbeleid, zo vragen de leden van de D66-fractie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA
De leden van de CDA-fractie onderschrijven het belang van de verduurzaming van de financiële sector en de stappen die het kabinet zet. Deze leden vinden het vooral belangrijk dat het kabinet gezamenlijk optrekt met de financiële sector en het bedrijfsleven, en dat er bovenal aandacht is voor het perspectief van burgers.
De leden van de CDA-fractie missen in de beleidsagenda aandacht voor het perspectief van burgers, die in hoge mate afhankelijk zijn van de producten van banken, verzekeraars en pensioenfondsen. Kan de Minister schetsen welke invloed de toenemende aandacht voor en de eisen aan duurzaamheid in de financiële sector heeft op burgers en bedrijven? De leden van de CDA-fractie lezen in de beleidsagenda dat de transitie een bijdrage vraagt van de hele samenleving. Welke stappen neemt de Minister om te borgen dat burgers en bedrijven, zeker in sectoren waar een grote transitie gaande is zoals de agrarische sector en de mobiliteit, toegang blijven houden tot financiering en verzekeringsproducten? Met andere woorden, hoe zorgt de Minister ervoor dat er bij de verduurzaming van de financiële sector voldoende oog is voor het perspectief van burgers en bedrijven?
De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister het met de CDA-fractie eens is dat de verduurzaming van de financiële sector alleen kan slagen als de overheid en de financiële sector gezamenlijk optrekken. De leden van de CDA-fractie vragen of de Minister kan toelichten hoe zij dit aanpakt en hoe het gezamenlijke gesprek hierover wordt vormgegeven.
De leden van de CDA-fractie vragen hoe en wanneer de Minister de Kamer informeert over de voortgang op de in de tabel genoemde maatregelen en instrumenten.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met veel interesse kennisgenomen van de beleidsagenda voor duurzame financiering. Zij onderschrijven van harte de beleidsambitie van deze agenda en hebben hier ter aanmoediging van verdere ambitie een aantal vragen over.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben een vraag, op het niveau van de doelen, over het derde doel (meer transparantie en betere disclosures). Deze leden vragen zich af of dit daadwerkelijk een apart beleidsdoel is, of meer een middel om zowel het eerste als tweede doel op meer effectieve wijze te bereiken. Deze leden merken op dat de kabinetsbrief op dit punt een beetje op twee gedachten lijkt te hinken en zouden hierop daarom een toelichting willen van het kabinet.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar wat de ambitie is om de financiële markten een vliegwiel te laten zijn voor verduurzaming. Zij onderschrijven daarbij de kritische houding van het kabinet ten opzichte van de verschillende definities van relevante financieringen en invulling van actieplannen die er op dit moment binnen het Klimaatakkoordcommitment is. Deze leden zijn al langer kritisch op de governance rond het Klimaatakkoordcommitment en hebben daarover daarom een aantal vragen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe het kabinet op dit moment heel precies de verdeling van verantwoordelijkheden ziet binnen dit commitment. Kunnen wij het kabinet erop aanspreken dat de onderlinge vergelijkbaarheid op dit moment nog achterloopt? Voelt het kabinet zich hier verantwoordelijk voor? Of moeten we daar de procesbegeleider of sectorpartijen zelf op aanspreken?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen daarnaast of het kabinet een update kan geven over haar gesprekken in het kader van het Klimaatakkoordcommitment. Welke vorderingen heeft de sector volgens het kabinet inmiddels gemaakt? En in welke mate stemmen die het kabinet tevreden?
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat afhankelijk van de uitkomsten van de voortgangsrapportage het kabinet zal besluiten of meer normerend optreden gepast en mogelijk is. De leden vragen de Minister of nader gespecificeerd kan worden in welke mate en in welke gebieden er (on)voldoende vorderingen gemaakt moeten zijn om meer normerend op te treden. Op basis van welke indicatoren en uitkomsten gaat de Minister hier precies sturen?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen naar de rol van de toezichthouder in het mogelijk normerende optreden binnen het Klimaatakkoordcommitment. Zij merken op dat de primaire taak van toezichthouders bij risicobeheersing ligt. Hoewel impact uiteindelijk bijdraagt aan risicobeheersing, lijkt hier primair ook een rol weggelegd voor de politiek, net zoals de politiek breder het primaat heeft in het uitrollen van sectordoelen in het klimaatbeleid. Zij vragen de Minister daarom waarom de toezichthouder hier als mogelijke partij wordt genoemd. Is dit niet een kwestie waar de politiek het voortouw zou moeten nemen? En wat zou dit moeten betekenen voor de verantwoordelijkheid van het kabinet in de governance van het commitment?
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat in het Europese CRR/CRD-voorstel3 een element zit die financiële instellingen verplicht transitieplannen op te stellen. Zij vragen de Minister of dit de facto gaat betekenen dat, mocht het voorstel inclusief die transitieplannen aangenomen worden, er een Europa-brede verplichting komt om onder CRR/CRD-vallende instellingen richting een klimaatneutrale balans toe te bewegen. Zij vragen het kabinet daarnaast of zij het met GroenLinks eens is dat dit aspect van het CRR/CRD-voorstel een belangrijk onderdeel zou moeten zijn van het in internationaal verband verder uitdragen van best practices met het Nederlandse klimaatakkoordcommitment (dit element wordt nu nog niet als zodanig genoemd).
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat het in lijn brengen met de Parijsdoelstellingen van de financieringsbalans zal betekenen dat financiële instellingen vervuilende activa zullen afstoten, of in ieder geval geen of minder nieuwe vervuilende investeringen zullen doen. Zij merken tegelijkertijd op dat er een «secundaire markt» zal zijn voor (binnenlandse of buitenlandse) financiële partijen die het commitment niet onderschrijven en deze financieringen dan zullen overnemen. Zij vragen de Minister of zij het met GroenLinks eens is dat dit «lek» een probleem vormt voor de effectiviteit waarmee de financiële sector de reële economie kan aanjagen te verduurzamen, en wat de Minister wil doen om ook dit deel van het financiële systeem actief en sturend te helpen om te verduurzamen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister bereid is om in het kader van de CRR/CRD-onderhandelingen reeds te pleiten voor concentratielimieten en wat hierbij de overwegingen zijn.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet een tijdslijn kan schetsen van het mogelijk opnemen van duurzaamheidsrisico’s in pijler 1 van het Bazel-raamwerk. Op dit moment lopen er onderhandelingen over de Europese implementatie van Bazel IV. In 2023 komt Europese Bankautoriteit (EBA) met haar conclusies. Kan op basis daarvan de CRR/CRD opnieuw aangepast worden? En is het kabinet bereid daarvoor te pleiten? Of zal op een nieuw Bazel-akkoord gewacht moeten worden? Klopt het dat die naar waarschijnlijkheid pas voor 2027/2028 gepland staat? Wat betekent dit voor de opvolging van de EBA-adviezen als hieruit blijkt dat duurzaamheidsrisico’s kapitaliseren in pijler 1 mogelijk is?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen op welke manier de Minister zich in Europees verband hard gaat maken voor de mogelijkheid voor EBA om concrete aanbevelingen te doen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen met welke publieke en private partners de Minister zich in gaat zetten voor opname van de financiële sector in het Global Biodiversity Framework.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister concentratielimieten als de enige manier ziet om duurzaamheidsrisico’s in pijler 1 te beprijzen, of dat deze risico’s ook geïntegreerd zouden kunnen worden in de manier waarop de risicoweging van activa, ook onder een bepaalde concentratie, tot stand komt. Wat zijn hierbij de smaken, zo vragen zij, en de overwegingen van het kabinet.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister of zij kan toelichten op welke manier de EBA aandacht besteed aan (materiële) biodiversiteitsrisico’s. Deze leden vragen ook of het kabinet vindt dat deze, wanneer materieel, in principe ook ingeprijsd zouden moeten worden.
De leden van de GroenLinks-fractie verwelkomen dat het kabinet aandacht wil besteden aan duurzaamheidsrisico’s in Solvency II en IORP II (de Institutions for Occupational Retirement Provision Directive). De leden vragen of de Minister voor beide dossiers kan toelichten hoe dit specifiek terugkomt in haar inzet.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat het in lijn brengen met de Parijsdoelstellingen van de balansen van financiële instellingen, alsmede breder het beheersen van transitie- en vooral fysieke risico’s, voor sterke herverdelingseffecten kan zorgen in de samenleving. Met name bij materialiserende fysieke risico’s, dragen actoren die hierdoor benadeeld worden, niet altijd de verantwoordelijkheid voor het feit dat ze hierdoor benadeeld worden, omdat ook niet-fossiele partijen hierdoor geraakt kunnen worden. De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister of zij erkent dat dit van de politiek vraagt dat ze enerzijds onverkort van financiële instellingen klimaatneutraliteit verwacht, en anderzijds met goed beleid instaat voor de herverdelingseffecten die daardoor kunnen ontstaan. Deze leden vragen bovendien wat dit vraagt van de politiek in het soort van (herverdelings-)beleid dat ze op dit punt zal moeten gaan voeren. Moeten we, bijvoorbeeld, mensen compenseren omdat ze een hogere rente betalen omdat ze toevallig onder zeeniveau wonen? Waarom zou dat wel of niet wenselijk zijn?
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat het kabinet op basis van de initiatiefnota «Van oliedom naar gezond verstand»4 met de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) in gesprek zou gaan over onderzoek naar verdeling van verliezen als gevolg van materialiserende duurzaamheidsrisico’s. Deze leden vragen hoe het hiermee, alsmede met het onderzoek van het WRR, staat.
De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat verzekerbaarheid van klimaatschade niet alleen gaat over het op de hoogte brengen van burgers en verbeteren van verzekerbaarheid, maar ook op een visie op privatisering dan wel socialisering van verliezen die simpelweg niet verzekerbaar zijn. Wat vraagt dit van de architectuur van de verzekeringsmarkt? Is het kabinet bereid ook dit vraagstuk verder uit te diepen?
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister zich nog altijd hard maakt voor een algemene taxonomie (die niet alleen groen maar ook bruin beslaat), op welke manier zij daar bij de Europese Commissie op aandringt, en hiertoe coalities bouwt in de Raad.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de Minister met hen de zorg deelt dat de huidige Europese sustainable finance aanpak ervoor kan zorgen dat groene investeringen overgereguleerd worden, terwijl vervuilende investeringen «ondergereguleerd» blijven. Deze leden vragen wat deze vaststelling betekent voor de inzet van Nederland ten aanzien van de duurzame financieringsstrategie van de Europese Commissie. Zij wijzen er op dat de Europese Rekenkamer in een rapport in 2021 gesteld heeft dat «het Actieplan [van de Commissie] niet gepaard ging met specifieke acties om de duurzaamheids- en sociale kosten van niet duurzame activiteiten aan te pakken, en niet naar dit onderliggende probleem verwees, terwijl de High Level Expert Group het belang van de aanpak hiervan wel heeft onderschreven».5
De leden van de GroenLinks-fractie vragen welke lessen het kabinet trekt uit het genoemde rapport van de Europese Rekenkamer voor de te voeren (nationale en Europese) beleidsstrategie voor het verduurzamen van financieringsstromen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen de Minister of zij bereid is bij de Europese Commissie erop aan te dringen dat zij bij dit mandaat nog met wetgeving komt om credit rating agencies van ESG-producten (Environmental, Social en Governance) scherper te reguleren, alsmede credit rating agencies te dwingen om beter rekenschap te geven van duurzaamheidsrisico’s in kredietwaardigheidsanalyses, om zo het probleem van groenwassen en onderschatting van duurzaamheidsrisico’s te adresseren. Dit zou immers aansluiten op de consultatie die de Europese Commissie daarover op dit moment afgerond heeft, merken zij op.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen of het kabinet bereid is om in Europees verband te pleiten voor minimumstandaarden waaraan ESG-producten moeten voldoen, net zoals er straks minimumstandaarden zijn waaraan groene obligaties moeten voldoen. Ook dit kan immers een belangrijk middel zijn om groenwassen te voorkomen.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen tenslotte of de Minister een reactie kan geven op het onderzoek «ESG-ratings leiden niet tot maatschappelijk verantwoorder beleggen» (Kroft en Bams, ESB, augustus 2022).6 Erkent de Minister het in het artikel geschetste probleem, en kan zij heel precies aangeven welke beleidsmaatregelen volgens haar dit probleem effectief zouden kunnen adresseren, zo vragen deze leden.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de PvdD
De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat de beleidsagenda terecht vaststelt dat de urgentie van de transitie naar een duurzame economie staan en dat de financiële sector een vliegwiel voor verduurzaming moet zijn. De leden van de PvdD-fractie constateren dat, op basis van legio onderzoeken van verschillende organisaties, helaas echter ook dat, ondanks dat er sinds Grenzen aan de Groei van de Club van Rome al 50 jaar lang pogingen worden ondernomen om dit te veranderen, dit nog onvoldoende leeft bij de financiële sector, zowel op het gebied van klimaat, als op het gebied van biodiversiteit en andere belangrijke duurzaamheidsthema’s zoals mensenrechten. Het is dan ook de hoogste tijd voor onderscheidend overheidsbeleid.
In antwoord op eerdere Kamervragen van de leden van de PvdD-fractie geeft de Minister van Financiën (ook haar voorganger) steeds aan dat zij (hij) vindt dat het niet aan haar (hem) is om het beleid van individuele financiële instellingen te beoordelen. Blijft zij bij dat standpunt? Zo ja, wie zal dan beoordelen of de plannen van de financiële instellingen het gewenste niveau van transparantie, vergelijkbaarheid en ambitie bereiken? Op basis van welke indicatoren gaat dit objectief en wetenschappelijk worden gemeten? Deelt zij de constatering dat de vorige voortgangsrapportage over het klimaatcommitment onvoldoende inzicht geeft in de prestaties en de kwaliteit van de plannen van individuele financiële instellingen? In hoeverre worden bevindingen uit onderzoeken die zowel het investeringsbeleid als de investeringspraktijk van de financiële instellingen recentelijk langs de klimaatmeetlat hebben gelegd, meegenomen in deze beoordeling? De Minister geeft aan dat de Commissie Financiële Sector Klimaatcommitment (CFSK) een maatschappelijke dialoog zal inrichten om zo het maatschappelijk middenveld en de wetenschap beter te betrekken bij de governance van het klimaatcommitment. Wanneer gaat deze dialoog plaatsvinden? Mocht de Minister besluiten normerend op te treden, hoe zou deze interventie er dan uit zien?
De leden van de PvdD-fractie lezen dat de Minister gaat onderzoeken of de huidige governance van het klimaatcommitment nog past binnen de ambitieuze klimaatopgave en zij gaat verkennen of meer normerend optreden ten aanzien van de doelstellingen van het klimaatcommitment mogelijk is als onvoldoende voortgang wordt bereikt. Wat gaat de Minister doen in deze verkenning?
De publicatie van de rapportages over het klimaatcommitment staan eind dit jaar en begin volgend jaar gepland. Wanneer zal de Minister conclusies trekken om bijvoorbeeld naar de rol van toezichthouders te kijken? Kan dat meteen na publicatie van de rapportages als daaruit blijkt dat het nog niet de goede kant op gaat? En in hoeverre wordt biodiversiteit ook meegenomen in de gestelde normen?
Op het gebied van biodiversiteit zien de leden van de PvdD-fractie een financiële sector die blijft vasthouden aan financiering van grootschalige industriële monoculturen en pesticidebedrijven en zich hiermee dus mogelijk schuldig maken en mogelijk bijdragen aan ecocide. Legio onderzoeken van verschillende organisaties en nieuwberichten uit landelijke kranten bevestigen dit.
Op welke manier vindt de Minister dat de grove misstanden (zoals investeringen die zorgen voor verdere ontbossing van de Amazone) nou een goed bewijs zijn van de doeltreffendheid van haar beleid dat het niet aan de Minister is om het beleid van individuele financiële instellingen te beoordelen. Wordt het niet eens eindelijk tijd dat de Minister zich wel uitspreekt over de grove misstanden? Hoe lang blijft ze aldus individuele financiële instellingen de facto vrijstellingen verlenen?
De leden van de PvdD-fractie zijn van mening dat de beleidsagenda onverantwoord weinig ambitie bevat op het gebied van biodiversiteitsverlies. Zeker in een tijd waarin, tijdens de Biodiversiteitstop aan het einde van dit jaar, belangrijke mondiale afspraken moeten worden gemaakt, is dat niet alleen een gemiste kans, maar ook een verwijtbaar tekort in het beleid van de Minister. Immers de huidige mate van biodiversiteitsverlies draagt bij aan de ineenstorting van ecosystemen. Recentelijk heeft een netwerk van 40 centrale banken erkend dat biodiversiteitsverlies in het bijzonder significante macro-economische implicaties kan hebben. Er is geen tijd meer te verliezen.
Zowel de klimaatcrisis als het biodiversiteitsverlies kunnen worden tegengegaan door in te zetten op meer plantaardige eiwitten. Een aanzienlijk deel van de financiering door financiële instellingen gaat helaas nog steeds naar de intensieve industriële veehouderij. De landbouw- en veeteeltsector en de daarmee gepaard gaande ontbossing is verantwoordelijk voor 13 tot 20 procent van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen. Momenteel heeft alleen de Triodos Bank een concrete strategie voor de noodzakelijke voedsel-en eiwittransitie. Na het rapport dat de Eerlijke Geldwijzer hierover lanceerde in mei 2021 onderschreef de toenmalige Nederlandse Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), Carola Schouten, het rapport met de woorden: «Ik roep financiële instellingen op om de inhoud en aanbevelingen uit het rapport van de Eerlijke Geldwijzer over [de eiwittransitie] te nemen en waar mogelijk te implementeren.» De Minister van Financiën gaat samen met de Minister van LNV, pleiten voor opname van de financiële sector in het internationale Global Biodiversity Framework. In hoeverre zal Nederland inzetten op verplichte biodiversiteitsnormen en randvoorwaarden voor de globale financiële sector? Indien Nederland niet inzet op het verplichten van biodiversiteitsnormen, waar zal Nederland wel voor oproepen? Welke inzet zal mogelijk gesteund worden in Europa? Welke rol ziet de Minister precies voor zichzelf weggelegd in dit proces? Op welke manier gaat zij zich hiervoor inzetten? Gaat zij in dit kader ook samen met haar collega van LNV stappen ondernemen om de noodzakelijke eiwittransitie van de financiële sector aan te jagen en zo opvolging geven aan de woorden van de vorige Nederlandse Minister van LNV? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PvdD-fractie constateren dat de beleidsagenda voor duurzame financiering veel te weinig informatie bevat over andere duurzaamheidsonderwerpen zoals het sociale aspect van een duurzame financiële sector, waarbij het bijvoorbeeld gaat om mensenrechten. Veel financiële instellingen leven de UNGP’s en OESO-richtlijnen onvoldoende na en blijven investeren in bedrijven die betrokken zijn bij ernstige mensenrechtenschendingen. Zo bleek uit een recent rapport van de eerlijke Geldwijzer dat negen van de tien pensioenfondsen gezamenlijk tenminste 3,8 miljard euro beleggen in gas-, olie- en mijnbouwbedrijven die langdurig betrokken zijn bij structurele mensenrechtenschendingen. De schendingen variëren van zeer onveilige werkomstandigheden, ernstige vervuiling van het leefgebied van omwonenden, tot medeplichtigheid aan oorlogsmisdaden. Kan de Minister uitleggen waarom zij deze samenhang in problematiek zo negeert?
De Minister zegt dat ze zich in het algemeen ook wil inzetten voor de verbetering van de kwaliteit, onafhankelijkheid en vergelijkbaarheid van duurzaamheidsbeoordelingen en ze erkent het risico op greenwashing door ESG-bureaus. Omdat een uniforme definitie voor een duurzame investering ontbrak, heeft de Europese Commissie een taxonomie voor duurzame activiteiten en investeringen bedacht. Deze leden zijn eigenlijk van mening dat deze groene taxonomie in principe zou moeten volstaan. Elke investering zou immers een duurzame investering moeten zijn en dus binnen de groene taxonomie moeten vallen.
In de groene taxonomie zijn nu echter ook niet duurzame investeringen opgenomen en er vloeien ook geen verplichtingen uit voort. Het is wederom een vrijblijvende maatregel, bovenop alle andere vrijblijvende maatregelen die er al zijn. Die vrijblijvendheid is wellicht niet de bedoeling, maar een analyse van de werkelijkheid (diverse onderzoeksrapporten en krantenberichten over grove misstanden die eerder structureel lijken dan incidenteel) laat zien dat het zo toch wel wordt ervaren door financiële instellingen. Is de Minister bereid om zich ervoor in te zetten om de groene taxonomie een verplichtend karakter te geven? Er leeft nu een breder gedragen wens om een grijze of bruine taxonomie te ontwikkelen. De leden van de PvdD-fractie willen voorkomen dat dit juist vertragend werkt. In principe zou de groene taxonomie onder bepaalde voorwaarden volstaan. Alles wat er niet in valt zou verboden moeten zijn. Hoe ziet de Minister dat? Als de Minister eerst een bruine taxonomie wil zien, is zij dan in elk geval bereid hier vaart mee te maken? Wat zijn haar plannen op dit gebied?
Een van de manieren om tot meer consistente, vergelijkbare en betrouwbare duurzaamheidsbeoordelingen te komen is door aan te sluiten op internationale standaarden zoals de Task Force on Climate- related Financial Disclosures (TCFD). De standaarden zoals opgesteld in de Task Force on Nature-related Financial Disclosures (TNFD) ontbreken echter. Waarom heeft de Minister hier geen rekening mee gehouden? In hoeverre wil de Minister hier alsnog rekening mee houden? In hoeverre stimuleert de Minister de Nederlandse organisaties in hun rol als koploper met betrekking tot natuur-gerelateerde rapportage, in lijn met de TNFD?
De leden van de PvdD-fractie hebben ook vragen over de beheersing van duurzaamheidsrisico’s. In december vorig jaar luidde de DNB de noodklok: bij de afweging van risico’s, nam slechts 30 procent van de pensioenfondsen, 22 procent van de verzekeraars en 10 procent van de banken duurzaamheid mee. De rest is zich wel bewust van de risico’s maar onderneemt geen actie. Is de Minister het eens met de stelling dat, met het onvoldoende meenemen van deze impact, de risicomodellen van banken en verzekeraars ernstig tekortschieten op dit punt?
Wat zijn de huidige cijfers ten aanzien van het afwegen van duurzaamheidsrisico’s en het ondernemen van actie daarop? In hoeverre wordt deze informatie meegenomen in een afweging voor meer normerend optreden? Overweegt de Minister ook om, naast een aangekondigd vervolgonderzoek naar biodiversiteitsrisico’s door toezichthouders, ook toezichthouders beter toe te rusten om gepaste maatregelen te kunnen nemen als dit onvoldoende gebeurt? Welke rol kunnen de Minister van Financiën en de toezichthouders spelen bij het waarborgen van het voorzorgsbeginsel in monetair beleid en toezichtmechanismes? De Minister schrijft dat er binnen financiële instellingen voldoende kennis beschikbaar moet zijn over duurzaamheidsrisico’s. Klimaatexpertise wordt al geïntegreerd in de «fit and proper»-test voor bestuurders. Hoe kijkt de Minister aan tegen het opnemen van biodiversiteitsexpertise in de besturen van financiële instellingen?
Tot slot merken de leden van de PvdD-fractie op dat duurzaamheidsrisico’s nu wel serieuzer worden genomen door financiële instellingen, maar dat er geen collectieve actie is. Wanneer elke financiële instelling ieder op haar eigen manier haar risico's analyseert en individuele responsstrategieën ontwikkelt, brengt dit grotere systeemrisico’s met zich mee. Welke rol ziet de Minister voor zichzelf en haar Minister weggelegd om noodzakelijke collectieve actie te stimuleren?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de BBB
Het lid van de BBB-fractie heeft met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister van Financiën van 7 juni 2022. Het lid van de BBB-fractie vindt het volstrekt onverantwoord om in deze tijden de lat qua CO2-reductie nog hoger te leggen dan de ook al verstrekkende doelstelling van 55 procent reductie in 2030. De Minister geeft het volgende aan: «De transitie naar een duurzame economie vraagt een bijdrage van de hele samenleving: van de overheid, burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties». Het lid van de BBB-fractie vraagt de Minister of zij zich wel realiseert dat in deze tijden van enorme inflatie het voor miljoenen burgers onmogelijk is om ook nog een financiële bijdrage aan een duurzame economie te leveren. Ook stelt de Minister dat middelen die banken, verzekeraars, pensioenfondsen en vermogensbeheerders investeren sturend zijn voor de financiering van een duurzame economie. Kan de Minister aan ons uitleggen waar zij deze stelling op baseert en of dit een wens of een zekerheid is?
De Minister wil dat de financiële instellingen hun balansen in lijn brengen met het 1,5 gradenscenario en de ambities van het kabinet. Het lid van de BBB-fractie wil graag weten van de Minister wat de impact hiervan op het rendement is van de beleggingsproducten (waaronder pensioenen) en dus op de inkomsten van de burgers. Daarnaast wil het lid van de BBB-fractie weten welke instrumenten de Minister heeft om haar wens door de instellingen tot uitvoer te laten brengen en hoe zij om wenst te gaan met buitenlandse financiële instellingen, waar andere normen worden gehanteerd op dit gebied.
De Minister geeft in de brief aan: «Hierbij zal ik bijvoorbeeld kijken naar een mogelijke rol voor de toezichthouders, en of de huidige, sector-gedreven, governance van het klimaatcommitment nog past bij de ambitieuze klimaatopgave.» Het lid van de BBB-fractie hoort graag van de Minister of zij speelt met de gedachte om als overheid hier op in te grijpen en welke instrumenten ze hiervoor momenteel ter beschikking heeft.
De Minister wil zich hard maken voor «.... Een ambitieuze invulling van onderzoeken naar de inzet van macro-prudentiële instrumenten voor de aanpak van duurzaamheidsrisico’s door toezichthouders en risicocomités zoals de European Systemic Risk Board (ESRB).» Het lid van de fractie BBB hoort graag van de Minister wanneer de Kamer de uitkomsten hiervan kan verwachten.
De Minister geeft terecht aan dat groenwassen voorkomen moet worden. Het lid van de BBB-fractie hoort graag welke aanwijzingen de Minister heeft dat hier momenteel sprake van is en of ze een inschatting kan maken van de mate waarin dit plaatsvindt of dat ze het hier over een hypothetische situatie heeft.
De Minister geeft aan dat de beoordelingen en kaders zeer versnipperd zijn en er geen of onvoldoende sprake is van internationale harmonisatie. Het lid van de BBB-fractie hoort graag van de Minister hoe zij oneerlijke concurrentie momenteel denkt te voorkomen.
«Op de banken waarvan de staat aandeelhouder is rust een bijzondere verantwoordelijkheid om voortgang te boeken op de duurzaamheidsdoelstellingen.», aldus de Minister. Het lid van de BBB-fractie hoort graag hoe die bijzondere verantwoordelijkheid momenteel tot uitdrukking komt en hoe de prestaties van de banken waar de staat deelnemer is zich momenteel op het gebied van duurzaamheid verhouden tot de andere banken.
Kamerstuk 33 043, nr. 108, Bijlage «Tabel: Beleidsagenda duurzame financieringen» (2022D23160), pagina 1.
De Capital Requirements Regulation (Regulation (EU) nr. 575/2013; de CRR) en de Capital Requirements Directive (Directive 2013/36/EU; de CRD).
Zie Special Report 22/2021: European Court of Auditors. Sustainable Finance: More consistent EU action needed to redirect finance towards sustainable investment. Pagina 162.
ESB, 18 augustus 2022 (https://esb.nu/esb/20071500/esg-ratings-leiden-niet-tot-maatschappelijk-verantwoorder-beleggen).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/nds-tk-2022D34733.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.