2021D06615 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd over de brief Onderzoeksopzet over onderzoek naar de effecten van verschillende prostitutiemodellen (Kamerstuk 35 484, nr. 5).

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De adjunct-griffier van de commissie, Burger

Inhoudsopgave

blz.

       

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

1.

Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie

2

 

2.

Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie

3

 

3.

Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie

4

 

4.

Vragen en opmerkingen vanuit de ChristenUnie-fractie

4

 

5.

Vragen en opmerkingen vanuit de SGP-fractie

5

       

II.

Reactie van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

5

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

1. Vragen en opmerkingen vanuit de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie zijn verheugd schriftelijke inbreng te kunnen leveren over de onderzoeksopzet over onderzoek naar de effecten van verschillende prostitutiemodellen en willen hiertoe het navolgende ter overweging geven.

Ten aanzien van onderzoeksvraag 1 zouden de leden van de VVD-fractie in aanvulling op deze onderzoeksvragen willen weten op welke wijze de verschillende prostitutiemodellen tot stand zijn gekomen. Daarbij kan bijvoorbeeld onderscheid worden gemaakt tussen modellen die zijn gebaseerd op ervaringen van de sekswerkers zelf, modellen die zijn gebaseerd op de praktijkervaring van de handhavers en modellen die voortkomen uit de overtuiging of levensfilosofie van groepen in de samenleving die met prostitutie zelf geen rechtstreekse betrokkenheid hebben.

Voornoemde leden zouden graag expliciet een vergelijking zien van de formulering van strafbaarstelling van mensenhandel in de onderzochte landen met het Nederlandse artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht.

De aan het woord zijnde leden zouden graag een overzicht krijgen van de toepasbaarheid van de privacywetgeving in de bestudeerde landen voor zover deze betrekking heeft op de registratie van prostituees door de overheid en bovendien van de gevolgen die deze privacywetgeving heeft voor de opsporing en vervolging van misstanden in de prostitutie. In landen die lid zijn van de Europese Unie gaat het daarbij om de nationale wetgeving, ook als deze dient ter implementatie van Europese richtlijnen.

Ten aanzien van onderzoeksvraag 2 zouden de leden van de VVD-fractie in het onderzoek graag expliciete nadruk willen zien op de gevolgen voor de veiligheid en het welbevinden van sekswerkers, ook wanneer deze mogelijk niet het (kennelijke) (hoofd)doel waren voor het betreffende land om te kiezen voor een bepaald prostitutiemodel. Met name zouden deze leden graag de vraag beantwoord willen zien in hoeverre de illegaliteit van prostituees, van hun werk, van hun exploitant of van hun klanten de veiligheid en rechtspositie van prostituees aantast.

Voorts zouden deze leden graag als deel van het onderzoek een overzicht willen zien van de informatie die in elk van de bestudeerde landen beschikbaar is over de omvang van de prostitutiesector, de achtergrond van sekswerkers en exploitanten en van de mate van misbruik van sekswerkers. Hierbij realiseren de aan het woord zijnde leden zich dat deze informatie veelal niet beschikbaar is en hier weinig onderzoek naar is gedaan. Zij zouden echter een overzicht van (recent) verrichte onderzoeken hiernaar nuttig vinden.

Ten aanzien van onderzoeksvraag 3 hebben de leden van de VVD-fractie geen aanvullende vragen of opmerkingen. Wel zouden deze leden graag zien dat sekswerkers en (professioneel) betrokkenen vanaf het begin mede sturing kunnen geven aan de uitvoering van dit onderzoek. Doel is hiermee de aandacht van het onderzoek te richten op beleid en wetgeving in landen die met de situatie in Nederland vergelijkbaar zijn en waarvan implementatie in Nederland zou kunnen rekenen op draagvlak bij deze partijen.

2. Vragen en opmerkingen vanuit de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de onderzoeksopzet voor het onderzoek naar de effecten van verschillende prostitutiemodellen, zoals verzocht door de Tweede Kamer. Deze leden zien dat er wordt gekeken naar welk model het beste werkt voor zoveel mogelijk vrouwen. Zij vinden de onderzoeksopzet nog te eng geformuleerd en hebben hierover enkele vragen en suggesties.

De leden van de CDA-fractie constateren dat in de onderzoeksopzet gekeken wordt naar welke prostitutiemodellen internationaal te onderscheiden zijn. Zij vragen u in hoeverre op dit punt wordt onderzocht welke rol de huidige positie van het Nederlandse beleid speelt in Europa op vraag en aanbod hier.

Voornoemde leden lezen dat bij onderdeel 2 van de onderzoeksopzet gekeken wordt naar de aard en omvang van seksuele dienstverlening, de werksituatie en maatschappelijke positie van sekswerkers en de aard en omvang van mensenhandel. Deze leden willen hieraan toevoegen dat ook gekeken dient te worden naar welke sociaal-maatschappelijke gevolgen een bepaald prostitutiemodel heeft, of heeft gehad. Daarbij is het van belang, aldus voornoemde leden, dat in bredere zin gekeken wordt naar de gelijkheid tussen man en vrouw en de mate van bescherming die een land biedt tegen seksueel geweld jegens vrouwen. Tevens vragen de aan het woord zijnde leden aan de opzet toe te voegen welke gevolgen de verschillende prostitutiemodellen hebben gehad voor de mate van geweld tegen prostituees en tegen vrouwen in het algemeen in de verschillende landen.

De leden van de CDA-fractie menen dat het van belang is dat in het onderzoek ook aandacht is voor de achtergrond van de vrouwen die werkzaam zijn, of zijn geweest, in de prostitutie. Kan dit onderdeel worden van de onderzoeksopzet? Deze leden vragen ten aanzien van punt 3 van de onderzoeksopzet hoe het perspectief en de ervaringen van de vrouwen die de prostitutie hebben overleefd en uit de sector zijn gestapt, worden meegenomen in het onderzoek. Ook vragen zij hoe diegenen die nu gedwongen in de prostitutie zitten worden meegenomen in het onderzoek. Door enkel te kijken naar sekswerkers en (professioneel) betrokkenen wordt slechts een deel van het verhaal geschetst, terwijl beleid er juist op gericht moet zijn tegen uitbuiting te beschermen. Voornoemde leden achten het voor het succes van dit onderzoek van belang dat ook die groepen van «uitgestapte» prostituees, survivors van mensenhandel en degenen die er nog inzitten worden meegenomen in het onderzoek naar de effecten.

Zij vragen in welke vorm de initiatiefnemers van het burgerinitiatief worden betrokken bij het onderzoek. Worden de initiatiefnemers als klankbordgroep betrokken?

3. Vragen en opmerkingen vanuit de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de onderzoeksopzet voor onderzoek naar de effecten van verschillende prostitutiemodellen. Deze leden hebben nog enkele vragen.

De leden van de D66 fractie zijn blij dat u aan de slag gaat met onderzoek hoe sekswerk veiliger gemaakt kan worden voor sekswerkers en hoe wij in vergelijking met andere landen de rechtspositie van sekswerkers in Nederland kunnen verbeteren en misstanden tegen kunnen gaan.

Voornoemde leden zien graag terug in het onderzoek wat Nederland kan leren van het beleid ten aanzien van sekswerk in Nieuw-Zeeland om de situatie van sekswerkers in Nederland te verbeteren. Deze leden zien graag terug hoe de legalisering van de seksindustrie ervoor kan zorgen dat de rechten van sekswerkers verbeterd kunnen worden en hoe mistanden zoals uitbuiting kunnen worden voorkomen. Graag horen de aan het woord zijnde leden ook welke negatieve effecten er bij een registratieplicht komen kijken en welk effect dit heeft op stigma, rechtspositie en veiligheid van sekswerkers.

4. Vragen en opmerkingen vanuit de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief Veiligheid inzake de onderzoeksopzet over onderzoek naar de effecten van verschillende prostitutiemodellen. Zij zijn verheugd dat tot een dergelijk onderzoek wordt overgegaan en hebben behoefte aan het stellen van de volgende vragen.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat u een drietal effecten specifiek noemt waarnaar moet worden gekeken. Waarom bent u tot deze drie effecten gekomen? Heeft u ook overwogen de effecten op de vraag naar prostitutie, bescherming van minderjarigen, mentale gezondheidseffecten mee te nemen? Voornoemde leden menen dat hiermee ook wordt aangesloten bij de eerste vraag waarin de doelen van diverse modellen aan bod komen.

Voornoemde leden vragen of ook wordt onderzocht in hoeverre verschillende modellen voldoen aan de verplichtingen die voortvloeien uit internationale verdragen. Daarbij gaat het hen specifiek om de verplichting om de vraag naar mensenhandel te ontmoedigen en daarmee ook vrouwenhandel tegen te gaan. Dat zien zij nu onvoldoende terug in de opzet van het onderzoek. Bent u bereid dit alsnog mee te nemen in het onderzoek? Deze leden verwijzen hierbij naar artikel 5 en 6 van het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en aanbeveling 19 van het gelijknamige VN-comité, besluit 25, besluit 26 en artikel 18 van de EU-richtlijn inzake de voorkoming en bestrijding van mensenhandel en de bescherming van slachtoffers daarvan, artikel 5 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel en artikel 9 van het Palermoprotocol.

De leden van de ChristenUnie-fractie merken tevens op dat u de gevolgen voor de werksituatie en de maatschappelijke positie van sekswerkers wilt meten. Bent u zich ervan bewust dat niet iedereen die in de prostitutie zit, zichzelf associeert met de term sekswerker? Hoe voorkomt u dat slechts voor een bepaald deel van de mensen in de prostitutie de gevolgen worden onderzocht?

Dit raakt voor de aan het woord zijnde leden ook aan de betrokkenheid van sekswerkers bij het onderzoek. Deze leden vinden het van belang dat verschillende groepen die in de prostitutie zitten aan bod komen bij dit onderwerp. Wilt u daarom aan de onderzoekers meegeven dat het van belang is diversiteit op basis van land van herkomst, etniciteit, beginleeftijd, al dan niet hebben van een uitstapwens, branche, geslacht en slachtofferschap van (seksueel) geweld na te streven in de te ondervragen groep. Daarnaast achten voornoemde leden het randvoorwaardelijk dat ook met survivors van mensenhandel en reeds uitgestapte mensen wordt gesproken. Zij merken op dat, zeker de groep survivors, absoluut niet als sekswerker behoort te worden betiteld. Erkent u dat verschillende groepen mensen in de prostitutie verschillende percepties zullen hebben van de modellen en dat het daarom noodzakelijk is die gemêleerdheid ook in het onderzoek terug te laten komen?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen aan welke professioneel betrokkenen worden gedacht. Zullen Openbaar Ministerie (OM), politie, en hulpverlening hier in elk geval deel van uitmaken? Wordt, gezien de grote diversiteit van hulpverleningsorganisaties, ook hier gekozen voor representatie?

De aan het woord zijnde leden vragen hoe de verschillende landkenmerken worden meegenomen bij de beoordeling van verschillende modellen. Zo heeft Nieuw-Zeeland geen landsgrenzen, en is het geen onderdeel van de Europese Unie. Ook voor landen als Canada en Ierland zullen dit soort verschillen aanwezig zijn.

De leden van de ChristenUnie-fractie zijn zich ervan bewust dat er veel verschillende opvattingen leven over prostitutie, ook onder experts. Zij vragen u ervoor zorg te dragen dat deze verschillende opvattingen ook onder experts die worden benaderd voor de begeleidingscommissie vertegenwoordigd zijn. Kunt u aangeven hoe u dit doet?

5. Vragen en opmerkingen vanuit de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderzoeksopzet over onderzoek naar de effecten van verschillende prostitutiemodellen. Deze leden hebben nog enkele vragen.

De leden van de SGP-fractie lezen dat onderzoek gedaan wordt naar de effecten van verschillende prostitutiemodellen en dat hierbij een breed scala aan onderzoekers en sekswerkers bevraagd zal worden. Deze leden constateren dat het onmogelijk is een juiste afspiegeling te maken van de werkelijkheid gezien het grote aandeel van illegale prostitutie. Houdt het onderzoek voldoende rekening met het feit dat het overgrote deel van de sekswerkers in de illegaliteit werkt? Wordt er in de aanbevelingen rekening mee gehouden dat de cijfers mogelijk geen volledig beeld laten zien?

De leden van de SGP-fractie lezen dat voor de beantwoording van de derde onderzoeksvraag een breed scala aan sekswerkers en partners uit het veld zoals gemeenten, OM, politie en zorg- en gezondheidsorganisaties bevraagd zal worden. Deze leden constateren dat binnen het sekswerk niet eenduidig gedacht wordt over de waardering van het beroep. Hierdoor kan een eenzijdig beeld ontstaan dat niet de gehele sekswerkbranche weerspiegelt. Er zijn organisaties die sekswerk promoten, de «high-escort» en er zijn organisaties die sekswerkers ondersteunen bij het uitstappen. Zij werken voornamelijk met sekswerkers in de gedwongen prostitutie. Kunt u aangeven hoe deze sekswerkers geselecteerd worden? Wordt voldoende gekeken naar organisaties die uitstappen bevorderen?

II. Reactie van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Naar boven