2021D06288 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brief van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap d.d. 14 december 2020 inzake Reactie Monitor Arbeidsvoorwaarden Promovendi 2019 (Kamerstuk 31 288, nr. 888).

De voorzitter van de commissie, Tellegen

De griffier van de commissie, De Kler

Inhoud

blz.

       

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

2

 

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

2

 

Inbreng van de leden van de D66-fractie

3

 

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

4

 

Inbreng van de leden van de SP-fractie

7

 

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

8

       

II

Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

8

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de reactie van de Minister op de Monitor Arbeidsvoorwaarden Promovendi 2019 en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden lezen dat een totale duur van vier jaar het uitgangspunt blijft. Hoe verklaart de Minister dat uit de Monitor blijkt dat maar 59,0% van de overige zorginstellingen een contract aanbiedt van deze duur?

De leden van deze fractie merken op dat de Minister het belang van loopbaanbegeleiding bij promovendi onderschrijft. Echter blijkt uit het Promovendi Netwerk Nederland (PNN) PhD Survey 2020 dat maar 43,3% van de promovendi deze begeleiding ontvangt. Hoe verklaart de Minister dat? Welke stappen is de Minister bereid te nemen om meer promovendi van loopbaanbegeleiding te voorzien, zo vragen zij.

De leden van voornoemde fractie lezen dat de Minister de Vereniging van Universiteiten (VSNU) en PNN heeft verzocht om in gesprek te treden over het mogelijk vastleggen van een maximum aan onderwijstaken. Kan de uitkomst van dit gesprek met de Kamer worden gedeeld? Hoe wordt er oog op gehouden dat promovendi niet over dit maximum gaan? Verder zijn deze leden benieuwd hoeveel procent van de onderwijstaken niet-officieel zijn, zo vragen deze leden.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de reactie van de Minister op de Monitor Arbeidsvoorwaarden Promovendi 2019. Deze leden steunen de lijn en aanpak van de Minister. Tevens hebben zij nog enkele vragen.

In juni 2019 is de motie van het lid Van der Molen c.s. aangenomen over top-uppers niet in de evaluatie van het experiment promotieonderwijs meenemen.1 Deze motie verzocht de regering, onder andere, om fictieve verloning van deze aanvullende beurzen bij alle instellingen in heel Nederland vanaf dat moment te regelen. Eind juni 2019 gaf de Minister in een brief aan: «In deze motie wordt ook gevraagd om fictieve verloning van aanvullende beurzen bij alle instellingen te regelen. Ik zal het gesprek met de VSNU aangaan hierover.»2 Graag horen de leden van de CDA-fractie hoe de fictieve verloning van de aanvullende beurzen bij alle instellingen in heel Nederland geregeld gaat worden.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de Minister omtrent de jaarlijkse Monitor Arbeidsvoorwaarden Promovendi 2019 en de Vervolgreactie van PNN.3 Deze leden waarderen de belangrijke bijdrage die promovendi leveren aan wetenschappelijk onderzoek en wensen te zien dat zij als volwaardige medewerkers worden behandeld. Zij willen de Minister enkele vragen en opmerkingen voorleggen.

De leden van deze fractie lezen dat de Minister om een reactie op de uitkomsten van de Monitor heeft gevraagd bij de Vereniging Nederlandse Universiteiten (VSNU), de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) en de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU). Zij lezen dat PNN na een gesprek met de VSNU kritisch blijft ten aanzien van twee genoemde uitzonderingen op het uitgangspunt van een promovendi-contract van vier jaar, te weten: de Marie Curie-posities en de verlenging van de tweejarige research master. PNN blijft deze overeenkomsten ook na de reactie van de Minister als dubieus beoordelen.4 Hoe staat de Minister in deze discussie? In welke mate beschouwt de Minister een landelijke universitaire richtlijn voor het financieren van een vierde jaar in het geval van Marie Curie-posities wenselijk en haalbaar? De leden lezen namelijk dat Nederlandse universiteiten ervoor kunnen kiezen om het vierde jaar van een Marie Curie-bursaal te financieren, maar daartoe niet verplicht zijn. Welke voor- en nadelen ziet de Minister bij het verplichten van het financieren van een vierde jaar na afloop van een Marie Curie-beurs?

De leden van de voornoemde fractie constateren dat de Minister vertrouwt op verdere afhandeling van bovenstaande uitzonderingen door de partijen zelf met PNN in gesprek te laten blijven. Op welke wijze blijft de Minister in gesprek met de partijen omtrent dit onderwerp? Op welke termijn wordt de volgende Monitor verwacht, zo informeren zij.

De leden constateren dat het van belang wordt geacht dat het voor aanstaande promovendi helder is welke verwachtingen en instroomeisen gepaard gaan met de kortere duur van het dienstverband. In het verlengde daarvan zou het een vanzelfsprekendheid moeten zijn dat de werkgevers in hun vacatures voor promovendi helder zijn over de arbeidsvoorwaarden. Zij lezen dat NWO, de KNAW en de NFU het uitganspunt van de Minister delen dat elke promovendus recht heeft op een arbeidscontract die hem of haar in staat stelt om op een verantwoorde manier promotieonderzoek te doen. Toch blijkt dit volgens de Monitor nog niet altijd zo te zijn. Ook lezen de leden dat PNN meermaals aan de bel heeft getrokken over beurspromovendi. Verschillende opiniestukken en persberichten van PNN uiten de bezorgdheid dat er niet wordt geluisterd naar argumenten vanuit PNN tegen het experiment promotieonderwijs.5 Herkent de Minister de kritiek die PNN levert op het experiment promotieonderwijs? Op welke wijze rijmt het uitgangspunt dat elke promovendus recht heeft op een verantwoord arbeidscontract met het experiment?

Deze leden lezen in het manifest tegen het experiment promotieonderwijs dat de ondertekenaars de universiteiten vragen om te voldoen aan drie eisen betreffende de rechten van beurspromovendi.6 Heeft de Minister kennisgenomen van het manifest? Hoe beoordeelt de Minister het manifest? Is de Minister op de hoogte hoe de aan het experiment deelnemende universiteiten met het manifest omgaan en daar al dan niet uitvoering aan geven? In hoeverre acht de Minister het wenselijk dat universiteiten gehoor geven aan deze eisen? Op welke manier kan er samen met de werkgeverorganisaties worden gekeken naar een omschakeling van beurspromovendi naar werknemer, zodat beurspromovendi niet langer benadeeld worden in hun positie, zo vragen zij.

De leden van de D66-fractie wensen de Minister enkele vragen te stellen over de afronding van het experiment promotieonderwijs. De leden Van den Berge, Paternotte en Van den Hul hebben hier al eerder schriftelijke vragen over gesteld aan de Minister.7 De Minister heeft toentertijd aangekondigd de eindevaluatie, voorzien in 2021, af te wachten om te beoordelen of de promotiestudent structureel zal worden ingebed. Is de Minister bereid de opzet van de eindevaluatie met de Kamer te delen? Wanneer verwacht de Minister de evaluatie aan de Kamer te doen toekomen? Als uit deze evaluatie blijkt dat beurspromovendi inderdaad, zoals eerder aangegeven door onder andere PNN, zijn benadeeld op het gebied van arbeidsvoorwaarden, wat zijn dan de vervolgstappen om deze lichtingen beurspromovendi te compenseren?

De leden van voornoemde fractie constateren dat promovendi vertraging oplopen als gevolg van de coronacrisis. Zowel beurspromovendi als promovendi met een werknemerscontract kunnen daardoor hun onderzoek wellicht niet in de vastgestelde periode afronden. Zij vragen de Minister of er zicht is op het aantal promovendi dat op het moment vertraging op hebben gelopen als gevolg van de Covid-19-crisis. Wat zijn de gevolgen voor promovendi die vertraging oplopen in hun onderzoek? In hoeverre ondersteunen de kennisinstellingen promovendi die vertraging oplopen, bijvoorbeeld door beursverlenging of verlenging van de contractduur, zo willen zij weten.

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met belangstelling kennisgenomen van de brief van de Minister inzake de jaarlijkse monitor arbeidsvoorwaarden Promovendi 2019.

Voornoemde leden willen graag enkele vragen en opmerkingen voorleggen aan de Minister.

Transparantie vacatureteksten

De leden van deze fractie lezen in de brief van de Minister dat volgens de VSNU, de KNAW en NWO het aandragen transparantiekenmerken door PNN in de vacatureteksten over het algemeen wel worden benoemd, maar dat in sommige gevallen verbetering mogelijk is. In haar reactie hierop schrijft PNN dit beeld van incidentele misstanden niet te herkennen. Deze leden onderschrijven de constatering van PNN dat er nog steeds vacatures worden geplaatst die onvoldoende helder, onvolledig en in het ergste geval misleidend zijn. Slechts 3% van alle 1.872 vacatures kon voldoen aan het vermelden van alle basale criteria, zoals de geldende cao, contractomvang, salariëring, en aanwezigheid van onderwijstaken.3 Is, tegen deze achtergrond, een gesprek hierover met de werkgevers niet te vrijblijvend, zo vragen de leden. Zo ja, hoe kunnen de werkgevers verder gestimuleerd worden om vacatureteksten te verbeteren? Zo nee, waarom niet?

PNN heeft een checklist opgesteld met criteria waaraan een vacature zou moeten voldoen om potentiele promovendi van benodigde informatie te voorzien.3 In hoeverre wordt gebruik gemaakt van deze checklist door de universiteiten? Is het mogelijk om het gebruik van de criteria wettelijk vast te leggen? Zo nee, waarom niet?

Wat is de appreciatie van de Minister inzake het besluit van PNN om de fellowships binnen het Marie Sklodowska-Curie programma en het driejarig promotietraject als verlenging van de tweejarige researchmaster als dubieus te blijven beoordelen?3 Is de Minister het eens met het besluit van PNN en begrijpt zij de overwegingen van PNN ten aanzien van het dubieus blijven oordelen? Zo nee, waarom niet?

Voornoemde leden zijn ook benieuwd naar het proces inzake het opstellen van vacatureteksten in het algemeen. Zo is bekend dat bepaald jargon in vacatureteksten potentiële vrouwelijke werknemers kan afschrikken of juist mannen ertoe kan aanzetten om te reageren.8 Hoewel het aandeel vrouwelijke wetenschappers stijgt in alle sectoren en universitaire functies, blijft het laag vergeleken met andere Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) landen laag.9 In haar Balans van de wetenschap 2020 stelt het Rathenau Instituut dat natuurwetenschappen en techniek het laagste percentage vrouwelijke promovendi telt met respectievelijk 37% en 28%. Wordt in het opstellen van de vacatureteksten in deze sectoren, ook specifiek gekeken naar het onbewuste gebruik van ingesleten jargon, bestaande uit stereotype mannelijke woorden? Zo nee, waarom niet?

Loopbaanbeleid

Terecht stelt de Minister dat het loopbaanbeleid van de werkgevers ten aanzien van hun promovendi ook een aandachtspunt is. Deelt de Minister de mening dat het zorgelijk is dat slechts 43,3% van de promovendi loopbaanbegeleiding krijgt?3 Zo ja, hoe kan de regering werkgevers ondersteunen om loopbaanbeleid een vast onderdeel te maken van de begeleiding van jonge onderzoekers?

Werkdruk promovendi

De Minister stelt in haar brief als stelselverantwoordelijke oog te hebben voor het welzijn van promovendi. Voor de leden van de GroenLinks-fractie valt hieronder ook het aanpakken van de hoge werkdruk. 60% van de promovendi ervaart een hoge werkdruk en bijna 40% van de promovendi heeft last van burn-outklachten.10 Bovendien maakt 63% van de promovendi overuren. Deelt de Minister de mening dat het onwenselijk is dat er zo’n sterke samenhang is tussen het pomoveren en het last hebben van burn-out klachten? Zo ja, is de Minister bereid om concrete acties te ondernemen hiertegen? Is bekend hoeveel promovendi stoppen met hun onderzoek door voornoemde klachten?

Een veelgehoorde klacht is dat promovendi in de knel komen door de beperkte tijd die is gereserveerd voor de onderwijstaken. Is gekeken naar het verschil tussen het aantal uren dat in de vacaturetekst staat voor onderwijstaken en de daadwerkelijke hoeveelheid uren die een promovendi in de praktijk gebruikt voor het uitvoeren van de onderwijstaken? Zo nee, is de Minister bereid dit te onderzoeken? Zijn promovendi meer uren kwijt aan (het voorbereiden van) de onderwijstaken door de uitbraak van het coronavirus, zo vragen deze leden.

Experiment beurspromovendi

De leden van de fractie van GroenLinks zijn van mening dat promovendi en andere wetenschappers goede arbeidsvoorwaarden verdienen. Zij maken zich zorgen over het gebrek aan zekerheid en doorgeschoten flexibilisering, waar onderzoekers in toenemende mate mee te maken krijgen. Het experiment beurspromovendi is daar wat deze leden betreft een dieptepunt in. Zij willen de Minister – nu het kabinet demissionair geworden is – verzoeken geen onomkeerbare stappen te zetten ten aanzien van de verlenging van het experiment. Het liefst zouden deze leden zien dat het experiment helemaal gestopt wordt en dat de deelnemers alsnog een volwaardig arbeidscontract krijgen. Wat is de laatste stand van zaken van het experiment beurspromovendi? Is de Minister voornemens dit experiment te verlengen, zo informeren zij.

Werkdruk hoger onderwijs

De leden van voornoemde fractie maken zich ook al langer zorgen over de hoge werkdruk in het hoger onderwijs, waar bijna twee derde van het personeel een hoge of zeer hoge werkdruk ervaart.11 Deze leden wijzen hierbij ook op het feit dat de instroom van het aantal studenten in het hoger onderwijs fors is toegenomen, met een recordaantal van ruim 817.000 studenten.12 Hoe wordt het onderwijspersoneel in hoger onderwijs bijgestaan bij deze forse toename van het aantal studenten? Is de Minister bereid om de financiering van het onderwijs structureel te laten stijgen? Zo nee, waarom niet?

Deelt de Minister de mening dat extra financiële middelen absoluut noodzakelijk zijn om de hoge werkdruk door de coronamaatregelen en de toename van studenten het hoofd te bieden? Zo nee, waarom niet? Hoe worden de effecten op het onderwijspersoneel van deze toename gemeten? Wat doet het kabinet momenteel om de extreem toegenomen werkdruk onder het personeel te verlichten? Zouden bepaalde investeringsgelden naar voren gehaald kunnen worden om meer docenten aan te stellen?

Ook maken de leden van deze fractie zich zorgen over het aantal onderzoekers en onderwijsgevend personeel met een tijdelijk contract. Neemt het aantal werknemers met een tijdelijk contract nog steeds toe?13 Kan de Minister voor de verschillende onderwijssectoren en verschillende functies aangeven wat de verhouding vaste en tijdelijke contracten is? Zijn er verschillen in aanstelling tussen mannen en vrouwen? Is bekend of er een relatie tussen werkdruk en burn-out klachten en wijze van aanstelling, zo informeren zij.

Bovendien wordt steeds meer hybride onderwijs gegeven, waardoor docenten zowel op de campus als onlineonderwijs geven aan kleinere groepen. De onderwijsvoorbereiding en -uitvoering zijn hierdoor zeer tijdrovend. Een grote groep wetenschappers is daarnaast belast met zorgtaken (voor bijvoorbeeld kinderen en/of ouders). Er zijn sterke signalen dat zij hierdoor, en door de algehele druk van het hybride en onlineonderwijs, geheel uitgeput raken. Kan het kabinet een algemene regeling treffen om wetenschappers (incl. promovendi) Covid-19-verlof te geven in het geval van zorgtaken, zo vragen deze leden.

Inbreng van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de reactie op de Monitor Arbeidsvoorwaarden Promovendi 2019. Deze leden maken zich zorgen over de positie van jonge wetenschappers, vooral nu in de coronacrisis. De coronacrisis benadrukt maar weer dat wetenschap van groot belang is en dat jonge wetenschappers gekoesterd moeten worden. Het is daarom van belang dat promovendi onder fatsoenlijke omstandigheden hun onderzoek kunnen doen. De leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

Door de coronacrisis hebben veel wetenschappers hun activiteiten moeten aanpassen of in sommige gevallen annuleren. Voor veel wetenschappers met een vast contract was dit haalbaar, maar voor wetenschappers die werken op basis van tijdelijke contracten, zoals promovendi en postdocs, niet. Velen van hen kunnen nu hun onderzoek niet afronden met alle gevolgen van dien. De leden van de SP-fractie waarderen de inzet van de Minister om via NWO 20 miljoen euro uit te trekken voor onderzoekers met een tijdelijk contract die door corona vertraging hebben opgelopen. De leden vrezen echte dat dit niet genoeg is. Eerder eisten PNN, PostdocNL en de Jonge Akademie al 350 miljoen euro voor deze groep wetenschappers met flexcontracten en vertraging vanwege corona. In hoeverre is de 20 miljoen euro al terecht gekomen waar het hoort, zo vragen de leden. Daarnaast zijn deze leden benieuwd of de Minister erkent dat er meer geld nodig is, zoals PNN, PostdocNL en de Jonge Akademie stellen.

PNN heeft een checklist opgesteld met criteria waaraan een PhD-vacature zou moeten voldoen om aankomende promovendi van de juiste informatie te voorzien. Een dergelijke checklist zou volgens de leden van deze fractie een hulpmiddel kunnen zijn voor universiteiten bij het uitzetten van vacatures. Zo kunnen er geen misverstanden over de informatie in vacatures ontstaan. Deze checklist is al verspreid onder de Human Resources-afdelingen van universiteiten. Deze leden vragen in hoeverre universiteiten deze checklist als nuttig ervaren en op welke wijze de Minister ervoor zorgdraagt deze checklist gebruikt wordt.

In de Monitor 2019 stelt PNN dat een promotietraject een aanstelling van 1,0 fte voor een periode van ten minste vier jaar moet zijn. In sommige gevallen kan daarvan worden afgeweken, zo meent PNN. De leden vragen of de Minister de mening deelt dat een aanstelling van 1,0 fte voor een periode van vier jaar de standaard moet zijn en dat daar enkel van mag worden afgeweken in uitzonderlijke gevallen.

Het doet deze leden goed te lezen dat de Minister aan de slag gaat met een aantal van de aanbevelingen. De leden constateren echter ook dat het kabinet demissionair is en het niet lang meer duurt voor het reces aanbreekt. Zij vragen de Minister wat er in deze korte periode nog voor promovendi gedaan kan worden om hun soms precaire situatie te verbeteren.

De leden maken zich nog steeds ernstige zorgen over het aantal flexcontracten onder promovendi en jonge wetenschappers in het algemeen. Zij vragen wat nu de stand van zaken is hieromtrent. In hoeverre heeft de Minister het aantal flexcontracten in de academische wereld terug weten te dringen en wat kan er nog verwacht worden van de Minister als het gaat om flexibele contracten?

Ten slotte meent PNN dat loopbaanbegeleiding voor promovendi gemakkelijk wordt afgedaan of zelfs wordt ontmoedigd. Slechts 43,3% van de promovendi krijgt loopbaanbegeleiding. De leden van de SP-fractie vinden dit zorgelijk, aangezien 70% van de promovendi actief is buiten de wetenschap. Loopbaanbegeleiding is daarom essentieel voor de verdere carrière van promovendi. De leden zien dat er op dit gebied flinke stappen gezet moeten worden. Daarom vragen deze leden welke stappen de Minister gaat zetten en of ze bereid is om met werkgevers in gesprek te gaan om loopbaanbegeleiding voor promovendi te bevorderen.

Inbreng van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de onderhavige brief. Zij willen de trend keren waar wetenschappers met onzekere aanstellingen moeten woekeren met hun tijd en dat heeft tevens consequenties voor de arbeidsvoorwaarden zoals die moeten gelden voor promovendi.

De VSNU, NWO en de KNAW gaan net als PNN uit van de regel dat een promovendus voor vier jaar op basis van één fte wordt aangesteld, maar in de praktijk is een aantal uitzonderingen op deze regel nog altijd mogelijk. Naar aanleiding van de Monitor hebben de VSNU en PNN met elkaar gesproken en in het vervolg zal PNN PDEng en 1,5+2,5 situaties in zijn Monitor niet meer kwalificeren als «dubieus». De Minister constateert niettemin dat PNN kritisch blijft ten aanzien van twee andere uitzonderingen op het voorgenoemde uitgangspunt: het Europese Marie Curie-programma en de verlenging van een tweejarige researchmaster (waarbij een driejarig dienstverband mogelijk is). De Minister is nu van mening dat het gewenst is dat de VSNU – en ook NWO, de KNAW en de NFU – over de twee uitzonderingen in gesprek blijven met PNN om te zorgen dat driejarige promotieaanstellingen op een toereikende manier worden vormgegeven. Heeft de Minister ook een deadline gesteld over de termijn waarop dit gesprek iets moet opleveren, zo vragen de leden van deze fractie. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat het gesprek verwordt tot een praktijk van PNN aan het lijntje houden, zonder dat concrete substantiële stappen gestalte krijgen?

De VSNU, NWO en de KNAW hebben de Minister laten weten dat het in de meeste gevallen goed gaat met de helderheid van de arbeidsvoorwaarden voor promovendi, maar dat zij erkennen dat er verbetering mogelijk is. PNN drukt zich in dezen sterker uit en schrijft over zijn ervaring dat er «nog steeds veelvuldig sprake [is] van vacatures die onvoldoende helder, onvolledig, of in het ergste geval, misleidend zijn.» Nu erkent de Minister het belang van helderheid voor aanstaande promovendi over welke verwachtingen en instroomeisen gepaard gaan met de kortere duur van het dienstverband. De Minister verwacht dat de VSNU, NWO en de KNAW hun verantwoordelijkheid pakken en hiermee verder aan de slag zullen gaan. Bedoelt de Minister dit slechts als een inspanningsverplichting? Of staat haar ook een termijn voor ogen waarbinnen de helderheid over de verwachtingen en instroomeisen adequaat moet zijn geregeld, zo vragen de leden.

Terecht schrijft de Minister ook over het belang van de toekomstige ontwikkeling van promovendi. PNN meldt over loopbaanontwikkeling in rapport 9 van PNN PhD Survey 2020, specifiek gewijd aan open science en loopbaanontwikkeling, dat slechts 43,3% van de promovendi loopbaanbegeleiding krijgt, waarbij deze het minst wordt ontvangen bij medische- en gezondheidswetenschappen (34,7%), maar dat de meerderheid van promovendi deze begeleiding wel graag zou ontvangen. Wat kan en wil de Minister ondernemen teneinde de mogelijkheden van kwalitatief goede loopbaanbegeleiding voor alle promovendi te borgen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Zal de sociale veiligheid van promovendi ook deel uitmaken van deze inzet? Immers, juist wanneer er sprake is van een machtsrelatie is het lastig om eventueel grensoverschrijdend gedrag te melden.

II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap


X Noot
1

Kamerstuk 29 338, nr. 199

X Noot
2

Kamerstuk 31 288, nr. 764

X Noot
3

Brief PNN aan de vaste commissie voor OCW over de Monitor 2019 d.d. 10-02-2021

X Noot
4

Brief PNN aan de vaste commissie voor OCW over de Monitor 2019 d.d. 10-02-2021

X Noot
7

Aanhangsel van de Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1451

X Noot
9

Rathenau Instituut, Balans van de wetenschap 2020

X Noot
10

PNN (2020). PNN PhD Survey. Asking the relevant questions.

X Noot
11

Ministerie van BZK (2020), Kernrapport WERKonderzoek 2019, https://kennisopenbaarbestuur.nl/media/256876/kernrapport-werkonderzoek-2019.pdf

X Noot
12

NOS (2021), Recordaantal studenten aan Nederlandse universiteiten en hogescholen https://nos.nl/artikel/2367263-recordaantal-studenten-aan-nederlandse-universiteiten-en-hogescholen.html

Naar boven