2021D00971 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap hebben enkele fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen over de brieven van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media d.d. 7 december 2020 inzake voorhang concept regeling aanvullende bekostiging geïsoleerde vestigingen vo1 en toezeggingen in het kader van de vereenvoudiging van de bekostiging in het vo (Kamerstuk 31 289, nr. 435) en d.d. 2 december 2020 inzake voorhang besluit bekostiging WVO2 2021 (Kamerstuk 31 289, nr. 434).

De voorzitter van de commissie, Tellegen

De adjunct-griffier van de commissie, Bosnjakovic

Inhoud

blz.

       

I

Vragen en opmerkingen uit de fracties

2

 

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

2

 

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

2

 

Inbreng van de leden van de D66-fractie

3

 

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

4

       

II

Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media

5

I Vragen en opmerkingen uit de fracties

Inbreng van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de voorhang besluit bekostiging WVO 2021 en regeling aanvullende bekostiging geïsoleerde vestigingen vo en hebben daarover nog een enkele vraag.

De leden van de VVD-fractie vragen of deze regeling er op deze manier voor zorgt dat er nu geen enkele school in een geïsoleerd gebied in de knel komt. Heeft de Minister signalen ontvangen dat er toch scholen zijn die ondanks deze regeling nog steeds in de knel komen? Zo ja, hoeveel scholen zijn dit? Welke scholen komen er in de knel en waar staan deze scholen, zo vragen de leden.

Inbreng van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige besluit en de regeling aanvullende bekostiging geïsoleerde vestigingen vo. Deze leden hebben nog enige vragen.

De leden van de CDA-fractie lezen in de regeling aanvullende bekostiging geïsoleerde vestigingen dat het criterium om hiervoor in aanmerking te komen is dat er binnen een straal van acht kilometer hemelsbreed geen andere vestiging is waarop hetzelfde onderwijsaanbod wordt aangeboden. De leden hebben in eerdere overleggen al verzocht om de Commissie Dijkgraaf op dit punt te volgen die als criterium tien kilometer heeft voorgesteld. De Minister heeft dit verzoek niet willen inwilligen, omdat hij van mening was dat bij een hemelsbrede afstand van acht kilometer, de reisafstand in de meeste gevallen onder de tien kilometer zou liggen. Deze leden hebben eveneens in eerdere overleggen vaak gewezen op de geografische kenmerken van onder andere Zeeland, maar ook bijvoorbeeld in andere regio’s met veel waterwegen, waarbij er tussen scholen wel hemelsbreed sprake is van een andere vestiging binnen acht kilometer met hetzelfde aanbod, maar vanwege de scheiding door het water of reistijd met een pont, de daadwerkelijke reisafstand meer is dan acht kilometer en ook meer dan tien kilometer. Deze leden vragen de Minister aan te geven hoeveel scholen in Nederland nu wel onder de regeling voor kleine brede schoolgemeenschappen vallen, maar niet onder de regeling voor geïsoleerde vestigingen vo vanwege het criterium van hemelsbreed acht kilometer tussen vestigingen. Hoeveel van deze scholen, die hierbuiten vallen, hebben op hemelsbrede afstand wel een andere vestiging met hetzelfde aanbod, maar hebben vanwege geografische omstandigheden als een waterweg, een langere reisafstand dan tien kilometer of een veel langere reistijd dan tien kilometer zou moeten vergen vanwege bijvoorbeeld een verbinding met de pont? Deze leden vragen tevens of het in dit geval gaat om scholen in krimpgebieden of in andere gebieden.

De leden van de CDA-fractie verzoeken de Minister om, voor het geval er scholen zijn die qua hemelsbreed criterium net buiten de regeling aanvullende bekostiging geïsoleerde scholen vallen, maar qua reistijd of fysieke afstand op meer dan deze acht kilometer moeten rekenen om bij de andere vestiging te komen, een uitzondering voor deze scholen te maken indien zij tevens in een gebied staan van sterke demografische krimp waarbij het voor de leefbaarheid van het gebied van belang is dat de school blijft bestaan. Deze leden wijzen de Minister er daarbij op dat het waarschijnlijk zal gaan om een zeer gering aantal scholen. Graag ontvangen zij een reactie van de Minister.

De leden van de CDA-fractie verzoeken de Minister te bevestigen dat het bovenstaande in ieder geval overeenkomt met de casus van het Hendrik Pierson College (HPC) in Zetten die wel op de lijst van kleine brede schoolgemeenschappen is gekomen, maar niet op de lijst van kleine geïsoleerde scholen omdat aan de overkant van de Rijn op hemelsbreed 7,9 kilometer een andere school met hetzelfde onderwijsaanbod staat, terwijl de weg ernaar toe of de route via de pont langer is/of veel langer duurt dan je zou mogen verwachten gezien de afstand. De leden vragen de Minister tevens of hij van mening is dat dit mede vanwege het feit dat de overgangsregeling in 2026 voorbij is, gecombineerd met de leerlingendaling voor het HPC in Zetten onevenredig zwaar zal drukken op de financiële middelen van de school. Daarom vragen de leden of het mogelijk is het HPC op de lijst van kleine geïsoleerde scholen te zetten om voortbestaan van de school in een regio met grote demografische krimp te garanderen. Graag ontvangen deze leden een reactie van de Minister.

Inbreng van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het genoemde ontwerpbesluit en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.

Aanvullende bekostiging

De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze de Minister kan garanderen dat de aanvullende bekostiging voor een geïsoleerde vestiging ook daadwerkelijk op die vestiging wordt ingezet. Voorts vragen deze leden waarom de Minister bij de toekenning van de aanvullende bekostiging een standaard van 900 leerlingen als minimum hanteert. Wat betekent dit voor kleinere vestigingen en hoeveel vestigingen die in aanmerking komen voor de aanvullende bekostiging tellen nu of in de prognoses minder dan 900 leerlingen? De leden vragen een overzicht van deze vestigingen, ook met te verwachte leerlingaantallen.

Caribisch Nederland

De leden van de D66-fractie vragen op welke wijze rekening gehouden wordt met de uitzonderlijke situatie waarin de scholen in Caribisch Nederland zich bevinden.

Praktijkonderwijs

De leden van de D66-fractie vragen waarom voor vestigingen met uitsluitend praktijkonderwijs een minimum aantal leerlingen van 60 geldt. Wat betekent dit voor kleinere scholen en hoeveel vestigingen die in aanmerking komen voor de aanvullende bekostiging tellen nu of in de prognoses minder dan 60 leerlingen? De leden vragen een overzicht van deze vestigingen, ook met te verwachte leerlingaantallen.

Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie

Regeling aanvullende bekostiging geïsoleerde vestigingen vo

De leden van de GroenLinks-fractie danken de Minister voor de regeling aanvullende bekostiging geïsoleerde vestigen vo. De voornoemde leden constateren dat de regeling er anders uitziet dan de leden in het voortraject is voorgehouden. Zij hebben hier dan ook nog vragen over.

Toelichting regeling geïsoleerde scholen

De leden van de GroenLinks-fractie hebben vooral vragen over de extra toeslag voor kleine geïsoleerde brede schoolgemeenschappen. In eerdere stukken3 en infographics4 van het ministerie werd hierover beschreven dat dit via een gestaffeld systeem zou gaan. Als het leerlingaantal op een school zou dalen tot tussen de 1101 en 1200 leerlingen, dan zou de school 200.000 euro krijgen. Daalt het leerlingaantal verder naar tussen de 1001 en 1100 leerlingen dan zou dat 400.000 euro worden. Dit zou zo verder gaan tot maximaal 800.000 euro bij 900 leerlingen of minder per school. De leden lezen nu in de toelichting van de regeling aanvullende bekostiging geïsoleerde vestigen vo dat er niet langer gekozen is voor dit gestaffelde systeem. Scholen krijgen in de nu opgestelde regeling een extra toeslag van ongeveer 2.000 euro per leerling voor elke leerling onder het aantal van 1200. Dit betekent dat een school met 1199 leerlingen via dit nieuwe systeem 2.000 euro krijgt ten opzichte van 200.000 euro in het eerder gepubliceerde gestaffelde systeem. Klopt het dat er voor dit nieuwe systeem van betalen per leerling gekozen is? Zo ja, waarom is deze keuze gemaakt?

De voornoemde leden concluderen dat dit nieuwe systeem ongunstig uitpakt voor kleine krimpende geïsoleerde brede schoolgemeenschappen. Er wordt immers veel minder snel geld uitgekeerd (namelijk per afnemende leerling), terwijl de vaste kosten om een school in stand houden niet mee krimpen met een krimpend aantal leerlingen, denk bijvoorbeeld aan het gebouw, klaslokalen of een conciërge. Het onderwijs wordt op deze manier per leerling steeds duurder. Met een gestaffeld systeem was dit niet of minder het geval. Ziet de Minister dit ook? Is de Minister het met de voornoemde leden eens dat dit nieuwe systeem ongunstiger uitpakt voor scholen? In de regeling wordt beschreven dat door te kiezen voor een bedrag per leerling, de extra toeslag geleidelijk mee daalt met het aantal leerlingen. Als het aantal leerlingen weer toeneemt neemt de extra toeslag weer af. Is de Minister het met voornoemde leden eens dat dit voor zeer veel onvoorspelbaarheid voor scholen zorgt? En dat juist voorspelbaarheid in de bekostiging één van de doelen was van de nieuwe bekostiging? Hoe ziet de Minister dit? In de regeling wordt gesproken over ongewenste prikkels bij het gestaffelde systeem, over welke prikkels heeft de Minister het dan? Weegt dit op tegen de onvoorspelbaarheid dat het nieuwe systeem nu met zich meebrengt?

De leden zien ook dat in het gestaffelde systeem er een maximum van 800.000 euro was gesteld als er 900 leerlingen of minder waren op een school. Via het nieuwe systeem zou het maximum uitkomen op 600.000 euro. Klopt dit nieuwe maximum? Zo ja, waarom is het maximumbedrag lager geworden, zo vragen de leden.

De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat er voor een totaal ander systeem gekozen is dan in het voortraject is voorgehouden aan de Kamer en aan de scholen. Kan de Minister uitleggen waarom hiervoor is gekozen? Kan de Minister garanderen dat dit niet enkel gedaan is om kosten te besparen? Hoeveel geld gaat deze extra toeslag nu in totaal kosten? Om hoeveel scholen gaat het die gebruik gaan maken van deze extra toeslag? Is er onderzoek gedaan of dit nieuwe systeem kleine geïsoleerde brede schoolgemeenschappen voldoende helpt? Zo nee, is de Minister bereid dit alsnog te doen? Is er overleg geweest met het onderwijsveld over deze nieuwe manier van berekenen van de extra toeslag? Zo ja, hoe denken de onderwijsorganisaties over deze regeling, zo vragen de leden.

De leden van de GroenLinks-fractie vragen ook waarom niet expliciet vermeld is in de brief dat er voor een ander systeem is gekozen. De scholen én de Kamer zijn immers akkoord gegaan met de wet met het idee dat de regeling er op een bepaalde manier uit zou zien. Het was immers al uitgewerkt en gepubliceerd met infographics door het ministerie. De voornoemde leden hadden het dan ook wel zo netjes gevonden als deze toch wel grote aanpassing van het systeem expliciet bekend was gemaakt en uitgelegd was waarom hiervoor gekozen is.

Aanvullende bekostiging voor vestigingen met een breed onderwijsaanbod

De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook een vraag over de regeling voor de aanvullende bekostiging voor vestigingen met een breed onderwijsaanbod. Klopt het dat dit bedrag enkel wordt uitgekeerd aan een school die als één vestiging voldoet aan de voorwaarden van een breed onderwijsaanbod? De voornoemde leden vragen wat dit betekent voor scholen die werken met een campus-constructie. Hierbij denkende aan een school, die voldoet aan de voorwaarden van een breed onderwijsaanbod en die één BRIN5-nummer heeft, maar twee vestigingen binnen 200–300 meter van elkaar en binnen die twee vestigingen het volledige brede aanbod heeft. Er zijn voorbeelden in het land waarbij dit voorkomt. Het zijn scholen met twee adressen (bijvoorbeeld een 2 en 2A adres), maar onder één BRIN-nummer vallen en gezamenlijk het brede onderwijsaanbod aanbieden. Vallen deze scholen met een campus-constructie niet onder de regeling? Zo ja, waarom is daarvoor gekozen als deze scholen wel hetzelfde doel van de regeling nastreven? Is er een uitspraak gedaan over hoe ver de twee vestigingen fysiek uit elkaar moeten liggen, is bijvoorbeeld 200–300 meter al te ver? De voornoemde leden vragen of bekend is hoeveel scholen op deze manier net buiten de regeling vallen. Hoeveel zou het kosten om deze scholen wel binnen deze regeling te laten vallen? Is de Minister bereid om dit te onderzoeken, zo vragen de leden.

II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media


X Noot
1

Vo: voortgezet onderwijs

X Noot
2

WVO: Wet op het voortgezet onderwijs

X Noot
3

Kamerstuk 31 289, nr. 409

X Noot
5

BRIN: Basisregistratie Instellingen

Naar boven