2020D46215 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over o.a. de brief inzake Geannoteerde agenda voor de VTC Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 23 november 2020 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2238).

De voorzitter van de commissie, De Roon

Adjunct-griffier van de commissie, Meijers

Inhoudsopgave

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Algemeen

2

 

Schuldenproblematiek en Financing for Development

2

 

Gender

7

 

AOB

9

 

Verslag informele RBZ/Ontwikkelingssamenwerking van 29 september 2020

10

 

Overig

12

     

II

Antwoord / Reactie van de Minister

13

III

Volledige agenda

13

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Algemeen

De leden van de VVD-fractie danken de Minister voor de toegezonden stukken. Zij hebben hier nog enkele vragen over.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de stukken op de agenda. Zij hebben nog enkele vragen over de stand van zaken van de schuldverlichtingsinitiatieven en het Gender Action Plan III.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de agenda voor de Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking. Door de coronacrisis staat jarenlange vooruitgang met betrekking tot de Duurzame Ontwikkelingsdoelen (SDGs) onder zware druk. De punten op de agenda zijn van groot belang om de SDG-agenda in deze context verder te brengen. Deze leden hebben nog enige vragen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de onderhavige stukken en hebben hierover de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdA-fractie danken de Minister voor de geannoteerde agenda en hebben deze met belangstelling gelezen. Mede gezien de recente ontwikkelingen hebben deze leden nog een aantal vragen.

Schuldenproblematiek en Financing for Development

De leden van de VVD-fractie lezen dat één van de onderwerpen bij de aanstaande videoconferentie de schuldenproblematiek van ontwikkelingslanden betreft. Hoe beoordeelt de Minister het «Common Framework» van de G20 en de Club van Parijs? Hoe beoordeelt zij de kansen op het slagen van een «multilaterale benadering» van schuldenverlichting waarbij daadwerkelijk alle crediteuren, waaronder alle crediteuren die aangesloten zijn bij de G20, zoals China, aangesloten zijn? Deelt de Minister de opvatting van de voorgenoemde leden dat verlichting van schulden in de algemene zin in het verleden enkel heeft geleid tot het aangaan van nieuwe schulden? Zo ja, deelt zij de mening dat maatregelen op het gebied van schuldenproblematiek zich dienen te beperken tot het opschorten van rente of aflossingen?

Deelt de Minister de opvatting dat in de context van maatregelen om schuldenproblematiek aan te pakken het niet alleen wenselijk maar ook noodzakelijk is dat alle betrokken crediteuren hier op gelijke wijze bij betrokken zijn? Zo ja, deelt zij dan ook de mening dat schuldenverlichting waarbij deze betrokkenheid niet aanwezig is, onwenselijk is?

Voorgenoemde leden lezen dat het kabinet inzet op «aandacht voor groen en inclusief herstel», ook bij de aanpak van schuldenproblematiek. Kan de Minister toelichten wat het concreet betekent wanneer schuldenproblematiek «door de lens van groen en inclusief herstel» moet worden bekeken? Houdt dit in dat bij de keuze voor het aanpakken van problematiek rondom specifieke schulden met dit voornemen rekening gehouden wordt, of dat aan een dergelijke aanpak speciale voorwaarden verbonden worden die hiermee verband houden?

Ten aanzien van het bredere onderwerp van «groen» investeren in ontwikkelingslanden hechten de leden van de VVD-fractie er waarde aan het volgende te benadrukken. Het staat vast, onder ander op basis van rapporten van de VN, dat het grootste deel van de toenemende vraag aan energie afkomstig is van ontwikkelingslanden. Gezien het feit dat de economische ontwikkeling in deze landen sterker is en de levensstandaard en daarmee het gebruik van energie in deze landen sterker toeneemt, zal dat in de toekomst ook zo blijven. Tegelijkertijd staat eveneens vast dat als gevolg van de coronacrisis de (private) investeringen in de wereldwijde energiesector, op basis van schattingen van het Internationale Energieagentschap, met 20% zijn gedaald in 2020. Wanneer wordt besloten om geen investeringen van (ontwikkelings-)banken of fondsen in de fossiele energiesector in ontwikkelingslanden te doen, ook als het gaat om duurzamere varianten zoals aardgas, lopen deze landen daarmee het risico dat zij niet in staat zullen zijn om aan de groeiende vraag naar energie te voldoen en niet in staat zullen zijn een stabiele energieproductie te realiseren in hun transitie naar een duurzame energiemix. Dit heeft potentieel grote gevolgen voor de economische ontwikkeling van ontwikkelingslanden. Deelt de Minister in dit verband de mening van de voorgenoemde leden dat dergelijke investeringen in duurzamer vormen van fossiele energievoorziening, gezien het huidige investeringsklimaat en de noodzaak om ontwikkelingslanden te helpen om in de transitiefase naar duurzame energieproductie betrouwbare energievoorziening te realiseren, voorlopig noodzakelijk blijven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is zij bereid om dit standpunt tijdens de videoconferentie naar voren te brengen?

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister wat de meest actuele cijfers zijn omtrent de schuldenproblematiek van de Afrikaanse landen. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister welke financiële implicaties de betrokkenheid van Nederland bij de Europese aanpak van de schuldenproblematiek heeft. Het kabinet steunt een versterkte rol van de EU in de aanpak van de schuldenproblematiek, waarbij deze moet aansluiten bij besluitvorming in G20-verband, de Club van Parijs, IMF en de Wereldbank. Kan de Minister aangeven welke rol de Verenigde Staten daarin afgelopen jaar hebben gespeeld en of de verwachting is dat een nieuwe Amerikaanse regering van positie zal veranderen. Nederland zal hierbij het belang van transparantie en betrokkenheid van alle crediteuren bij schuldverlichtingsinitiatieven benadrukken. De leden van de CDA-fractie vragen hoe de Minister de transparantie realiseert en of de financiering alleen via multilaterale organisaties verloopt of ook bestaat uit coördinatie van bilaterale ondersteuningsprogramma’s en op welke manier de Kamer wordt geïnformeerd.

De leden van de D66-fractie zijn verheugd te lezen dat het kabinet een versterkte rol steunt van de EU in de aanpak van de schuldenproblematiek. Naast de EU hebben de G20, de Club van Parijs, het IMF en de Wereldbank een rol in de schuldverlichtingsinitiatieven. Kan de Minister toelichten hoe coördinatie van deze initiatieven plaatsvindt en hoe de rolverdeling is tussen de verschillende betrokken actoren? Kan de Minister daarnaast in het bijzonder toelichten welke rol de Verenigde Staten op zich nemen? Verwacht de Minister dat die rol geïntensiveerd zal worden met het aantreden van de Biden-regering?

De schuldverlichtingsinitiatieven zijn onderdeel van een bredere COVID-19 aanpak ter ondersteuning van ontwikkelingslanden. Heeft er inmiddels al een tussentijdse evaluatie plaatsgevonden van de Team Europe aanpak? Zo ja, in hoeverre is de aanpak tot nu toe voldoende gender-sensitief geweest en heeft het bijgedragen aan groen en inclusief herstel? Zo nee, is de Minister bereid te pleiten voor een tussentijdse evaluatie met in het bijzonder aandacht voor de gender-sensitiviteit van het noodpakket en de bijdrage aan groen en inclusief herstel?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben grote zorgen over de schuldenproblematiek van ontwikkelingslanden. Wat is de appreciatie van het kabinet met betrekking tot de verlenging van het Debt Service Suspension Initiative (DSSI) tot juni 2021? Welk bedrag aan betalingen hebben de landen die voor DSSI in aanmerking komen gepland staan bij Nederland voor de periode van januari tot juni 2021?

Deze leden zijn blij dat er een eerste aanzet ligt voor een Common Framework, maar zijn wel bang dat ook de effectiviteit van dit instrument uiteindelijk zal tegenvallen. Wat is de verwachting van het kabinet met betrekking tot het Common Framework? Kan de Minister nader ingaan op de doelstellingen van het initiatief?

Het Common Framework betreft in principe alle publiek en publiek-gegarandeerde schulden, dus ook schulden aan private crediteuren. De leden van de GroenLinks-fractie delen het uitgangspunt van een gelijkwaardige bijdrage tussen de verschillende groepen crediteuren. Zij vragen zich echter af hoe dat zal worden afgedwongen. Het lijkt erop dat het Common Framework die taak vooral neerlegt bij het aanvragende ontwikkelingsland. Klopt dat, zo vragen deze leden? Zo ja, hoe realistisch is het om te verwachten dat een individueel ontwikkelingsland het voor elkaar krijgt dat onwelwillende crediteuren, zoals China of private crediteuren, aan tafel komen? Moet die druk niet direct vanuit de G20 worden opgevoerd, en niet via ontwikkelingslanden zelf, zo vragen deze leden?

Deze leden zijn benieuwd in hoeverre China aan boord is bij het Common Framework en hoe wordt voorkomen dat er, net zoals bij het DSSI, onduidelijkheid ontstaat over de mate van betrokkenheid. Heeft China duidelijk toegezegd dat leningen van Chinese staatsbanken, zoals de Exim Bank en de China Development Bank, ook onder het Common Framework vallen? Gebruiken de EU en de lidstaten, en Nederland in het bijzonder, hun contacten met de Chinese autoriteiten om deze te wijzen op hun gedeelde verantwoordelijkheid met betrekking tot de schuldenproblematiek van ontwikkelingslanden? Is de Minister bereid om China hier direct op aan te spreken?

Dezelfde leden vragen zich ook af in hoeverre vertegenwoordigers van private crediteuren achter het Common Framework staan en welke drukmiddelen de Europese Unie en haar lidstaten inzetten om private crediteuren zover te krijgen dat zij het Common Framework ondersteunen en daar ook daadwerkelijk naar handelen.

Deze leden vinden het een gemiste kans dat het Common Framework alleen betrekking heeft op landen die in aanmerking komen voor het DSSI-initiatief. Waarom kan het Common Framework niet net zo goed worden toegepast op middeninkomenslanden? In het verslag van het schriftelijk overleg Wereldbank (Kamerstuk 26 234, nr. 244) gaf het kabinet aan de zorgen met betrekking tot middeninkomenslanden te delen, maar dat het niet voor de hand zou liggen om het DSSI-initiatief uit te breiden naar deze groep, omdat een groter deel van hun schuld wordt gehouden door private crediteuren. Dit argument zou dan niet van toepassing zijn op het al dan niet betrekken van middeninkomenslanden bij het Common Framework. Deelt het kabinet deze opvatting? Is de Minister dan bereid om er bij de bespreking in de Raad op aan te dringen om het Common Framework ook van toepassing te laten zijn op middeninkomenslanden?

In het schriftelijk overleg Wereldbank schreef het kabinet in antwoord op vragen van de GroenLinks-fractie dat «verdere schuldverlichtende maatregelen, als die al gepast zijn, slechts beperkt en onder strikte voorwaarden kunnen worden genomen». Hoe verhoudt dat antwoord zich tot het Common Framework, zo vragen deze leden?

Ook schreef het kabinet in het verslag van het schriftelijk overleg Wereldbank dat de vraag of schuldkwijtschelding gepast is, nu niet aan de orde is. Kan het kabinet dat verder toelichten, nu landen als Zambia en Suriname op het randje van faillissement balanceren? Wat vindt het kabinet ervan dat private crediteuren het Zambiaanse verzoek tot uitstel van betaling naast zich neer hebben gelegd? Hoe kan de Europese Unie Zambia ondersteunen in dit dossier?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn blij om te lezen dat de Raad zal worden bijgewoond door Kristalina Georgieva, de Managing Director van het IMF. Deze leden vragen of het kabinet van de gelegenheid gebruik wil maken om twee andere, gerelateerde punten, aan te snijden. Allereerst zijn deze leden bezorgd dat, ondanks pleidooien van IMF-economen om de fout van excessieve bezuinigingsdrift na de crisis van 2008 niet te herhalen, en juist ruimte te zoeken voor extra publieke investeringen, analyse van recente IMF-programma’s erop wijst dat er in de praktijk nog weinig is veranderd. Oxfam bericht dat 76 van 91 onderzochte IMF-leningen sinds maart 2020 voorwaarden bevatten die landen juist richting bezuinigingen dirigeert. Is de Minister bereid om mevrouw Georgieva hierover te bevragen, en er op aan te dringen dat het IMF in haar leningen en programma’s nadrukkelijk aandacht besteedt aan de ruimte voor publieke investeringen?

Voorts vragen deze leden of het kabinet een update zou willen vragen aan mevrouw Georgieva met betrekking tot de schepping van extra Special Drawing Rights (SDRs). Wat is de stand van zaken op dit dossier? Welke mogelijkheden ontstaan er op dit vlak met de verkiezing van Joe Biden als president van de Verenigde Staten? Is het kabinet bereid om er in de Raad op aan te dringen dat de Europese Unie en haar lidstaten dit onderwerp aansnijden in gesprekken met Joe Biden en zijn transitieteam? Is het Nederlandse kabinet bereid om dat te doen?

De leden van de SP-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat de G20 en de Club van Parijs het betalingsmoratorium Debt Service Suspension Initiative hebben ingesteld. Zij steunen de Nederlandse deelname hieraan. Tijdens de COVID-19 pandemie is het namelijk uiterst noodzakelijk dat ontwikkelingslanden geen geld vrij hoeven te maken voor schuldafbetaling, zodat zij meer middelen kunnen vrijmaken voor de aanpak van de pandemie. Echter is deelname van multilaterale en private crediteuren hierbij ook zeer belangrijk, aangezien de kans anders bestaat dat het geld dat vrijkomt door het DSSI niet beschikbaar komt voor de COVID-aanpak, maar moet worden gebruikt voor de afbetaling van private en multilaterale schulden. Wat is de Minister van plan te doen om dit te voorkomen? Is zij bijvoorbeeld bereid om in de Raad meer aandacht te vragen voor het stimuleren van de deelname van private en multilaterale crediteuren aan het DSSI?

De leden van de SP-fractie lezen daarnaast dat de G20 en de Club van Parijs inmiddels bezig zijn met een Common Framework om de solvabiliteitsproblemen van ontwikkelingslanden op te lossen. Zij delen de analyse dat het noodzakelijk is om een echte oplossing te vinden voor deze problemen. Zij willen daarom graag weten hoe de Minister het Common Framework voor zich ziet. In hoeverre is zij bijvoorbeeld bereid om schulden kwijt te schelden? Wat is zij van plan te doen om ervoor te zorgen dat er een brede groep crediteuren (inclusief private en multilaterale crediteuren) gaat deelnemen aan het Common Framework?

Zij lezen ook dat het kabinet een versterking van de rol van de EU in de aanpak van de schuldenproblematiek steunt. In welke opzichten vindt het kabinet dat de rol van de EU moet worden versterkt? Wat zijn hiervan de verwachte voor- en nadelen?

De leden van de SP-fractie lezen dat het kabinet inzet op aandacht voor groen en inclusief herstel bij de multilaterale respons op de schuldenproblematiek. Zij steunen deze inzet, maar hebben hier nog wel enkele vragen over. Zo vragen zij zich af of het kabinet ook op andere beleidsterreinen maatregelen gaat nemen om een groen en inclusief herstel mogelijk te maken. De vele belastingverdragen die Nederland heeft gesloten met ontwikkelingslanden faciliteren bijvoorbeeld vaak belastingontwijking via Nederland. Dit is een groot probleem voor deze landen, dat hun inkomsten verkleint en daarmee bijdraagt aan de opbouw van schulden. Is de Minister het met de leden van de SP-fractie eens dat deze belastingverdragen om deze reden grondig moeten worden herzien, dan wel opgezegd dienen te worden?

In het kader van de schuldenproblematiek van ontwikkelingslanden nam de Kamer afgelopen juni de motie Alkaya c.s. aan waarin de regering werd verzocht «zich in te zetten in alle relevante internationale instellingen, zoals de Wereldbank, IMF en de Club van Parijs, voor de verlenging van de bevriezing van de schuldafbetalingen zolang als noodzakelijk of voor een ander passend instrument al naar gelang de noodzaak, en zich tegelijkertijd in te zetten voor duurzame oplossingen van de schuldenproblematiek voor de meest kwetsbare landen» (Kamerstuk 33 625, nr. 313). De leden van de SP-fractie zouden graag van de Minister willen weten hoe het staat met de uitvoering van deze motie.

Zij lezen daarnaast dat het kabinet het van belang vindt dat landen worden gesteund in hun ontwikkeling op een uitgebreide lijst van gebieden. Hoewel de leden van de SP-fractie het belang van brede, inclusieve en duurzame ontwikkeling ook nadrukkelijk onderstrepen, stellen zij toch een aantal vraagtekens bij deze uitspraak van het kabinet. Hoe kan het dat het kabinet zich hier zo ambitieus opstelt op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, terwijl zij niet bereid is om hier voldoende geld voor vrij te maken in de Nederlandse begroting? Is de Nederlandse oproep voor een ambitieus ontwikkelingsbeleid op multilateraal niveau nog wel geloofwaardig als Nederland zelf bezuinigt op haar eigen ontwikkelingssamenwerkingsbudget?

De leden van de SP-fractie lezen ook dat het kabinet pleit voor meer aandacht voor de aanpak van ontbossing en het uitfaseren van fossiele brandstoffen in ontwikkelingslanden. Gezien de ernst van de mondiale klimaatcrisis steunen zij deze inzet volkomen. Echter zouden zij graag zien dat deze punten ook meer worden meegenomen in het Nederlandse en Europese handelsbeleid. Zo ondersteunt Nederland door middel van exportkredietverzekeringen nog voor 4,4 miljard euro aan fossiele export. Deze ondersteuning werkt het uitfaseren van fossiele brandstoffen door ontwikkelingslanden tegen, doordat er hierdoor juist extra wordt geïnvesteerd in fossiele brandstoffen. Is het kabinet daarom bereid de exportkredietverzekeringen voor fossiele export zo snel mogelijk te stoppen?

Daarnaast werkt de Nederlandse steun aan het Europese handelsverdrag met Mercosur het doel van het tegengaan van ontbossing in ontwikkelingslanden tegen. In het Amazonegebied vindt namelijk op grote schaal ontbossing plaats, vaak ten gunste van de productie van landbouwproducten. Door de handel met Mercosur te bevorderen, kan het handelsverdrag ervoor zorgen dat de vraag naar deze producten toeneemt, wat verdere ontbossing stimuleert. Hoe verenigt de Minister de steun aan dit verdrag met de Nederlandse oproep om meer aandacht te hebben voor het tegengaan van ontbossing in ontwikkelingslanden? Is zij bereid om, in lijn met de aangenomen motie Ouwehand c.s., zich uit te spreken tegen het handelsverdrag tussen de EU en Mercosur (Kamerstuk 21501–20, nr. 1517)?

De leden van de PvdA-fractie lazen met belangstelling in de geannoteerde agenda over de ontwikkelingen rond het Common Framework. Niet alleen de ongelijkheid tussen mensen maar ook de ongelijkheid tussen landen is tijdens de COVID-crisis vergroot. Sommige landen worstelen door de COVID-crisis met acute liquiditeitsproblemen. Maakt schuldsanering ook onderdeel uit van deze aanpak?

De leden vragen zich verder af of de Minister bereid is bij haar pleidooi voor «groen, inclusief en duurzaam herstel» ook te pleiten voor het naleven van de richtlijnen voor multinationale ondernemingen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en ook in Europees verband strenger toe te zien op de daadwerkelijke naleving daarvan?

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de Europese inzet rond het verbinden van investeringen en schuldverlichting aan de SDG-agenda. Kan de Minister aangeven welke concrete stappen hiertoe worden gezet, en is de Minister bereid er hierbij op aan te dringen om niet alleen te kijken naar de positieve impact van Europese investeringen, maar ook de negatieve impact op de wereldwijde SDG-agenda mee te nemen in de aanpak? Daarbij denken de leden in het bijzonder aan belastingontwijking- of ontduiking, milieuconsequenties en de impact op gender. Hoe zal de toetsing van de impact van Europese investeringen vooraf plaatsvinden? Welke partijen zijn hier actief bij betrokken?

Gender

De leden van de CDA-fractie onderstrepen het belang van het versterken van de positie van vrouwen en meisjes en zijn verheugd met de toenemende inzet op Europees niveau daaromtrent en de inzet van het kabinet. Deze leden vragen de Minister daarbij ook nadrukkelijk misstanden door hulpverleners te adresseren. Deze leden vragen de Minister of er op Europees niveau of in de genoemde samenwerkingsverbanden en projecten mogelijkheden bestaan voor internationale vervolging van hulpverleners die misbruik maken van de kwetsbaren in de samenleving, hetgeen vaak meisjes en vrouwen zijn. Deze leden vragen de Minister om dit te adresseren en indien nodig te verzoeken om op Europees niveau een onderzoek in te stellen naar internationale vervolgingsmethodes of het opstellen van zwarte lijsten. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister tevens in hoeverre mensen met een beperking deel uitmaken van deze programma’s.

De leden van D66-fractie zijn verheugd te lezen dat het kabinet breed aandacht zal vragen voor gender en daarbij ook het belang van aandacht voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en de gelijke rechten van LHBTI-personen zal benadrukken. Een onderdeel daarvan is het mainstreamen van gender in alle programmering. In hoeverre verwacht de Minister dat het Gender Action Plan III (2021–2025) ook betrekking zal hebben op het EU-beleid ten opzichte van multilaterale instellingen? Is de Minister bereid ervoor te pleiten dat ook het mainstreamen van gender binnen alle programma’s van deze instellingen onderdeel van het actieplan wordt?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn tevreden met de kabinetsinzet op dit punt en danken de Minister voor de uitgebreide toelichting hierop in de geannoteerde agenda. Zij vragen zich af hoe de besluitvorming over het actieplan er uit zal zien in de Raad.

De leden van de SP-fractie lezen dat het kabinet handelsbeleid ziet als een platform om de economische empowerment van vrouwen te stimuleren. Tegelijkertijd stelt het kabinet zich afwachtend op bij het opstellen van wetgeving op het gebied van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO), waardoor er nog steeds mensen worden uitgebuit in productieketens van Nederlandse multinationals. Deze uitbuiting is juist een blokkade voor de economische empowerment van mensen. Hoe verklaart de Minister deze tegenstelling?

De leden van de PvdA-fractie zijn erg blij met de inzet van het kabinet ten aanzien van het derde Gender Action Plan, dat eind deze maand zal verschijnen. Vanuit informele bronnen weten de genoemde leden dat er in verschillende drafts nadruk werd gelegd op inclusiviteit en intersectionaliteit, iets dat zij zeer waarderen. Zoals de Minister in haar brief al stelt, is het belangrijk dat de Raad het onderwerp «gender» breed benadert, en daarmee recht doet aan belangrijke en aan elkaar verbonden onderwerpen als gendergelijkheid, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), vrouwenrechten en de gelijke rechten van LHBTI-personen. Ook tegen de weerwil van een aantal andere conservatieve lidstaten, waarvan bekend is dat zij steeds beter georganiseerd en mondiger Europese beleidsstukken van een brede inzet op gendergelijkheid en vrouwenrechten proberen te ontdoen. Kan de Minister toezeggen dat zij compromisloos vasthoudt aan de progressieve inzet en taalgebruik van GAP III?

Verder is het belangrijk dat het (vervolg) voornemen in het GAP III dat 85% van alle nieuwe EU externe maatregelen bijdragen aan gendergelijkheid gewaarborgd blijft. De leden van de PvdA-fractie zouden daar wel aan willen toevoegen dat hiernaast ook programma’s met gender als primary target van belang blijven (in GAP II was dat 20%). Is de Minister bereid om zich hier ook sterk voor te maken?

Daarnaast zijn de leden van de PvdA-fractie verheugd om te lezen dat het kabinet onder andere het belang van (directe) steun aan vrouwenorganisaties zal benadrukken. De leden willen daar graag over meegeven dat het bij deze directe steun niet alleen om regionale en internationale organisaties moet gaan (hoezeer zij bijvoorbeeld ook de woorden over het EU-VN Spotlight-initiatief waarderen), maar vooral lokale gendergelijkheids- en vrouwenrechtenorganisaties directe steun behoeven. Dit ook ter bevordering van de autonomie van lokale gendergelijkheid- en vrouwenrechtenorganisaties, in zowel de interne als externe inzet vanuit GAP III – zeker in die Europese lidstaten waar gendergelijkheid en vrouwenrechten steeds openlijker onder druk komen te staan. Hoe ziet de Minister dit?

Zou de Minister zich met betrekking tot de betekenisvolle participatie van lokale gendergelijkheids- en vrouwenrechtenorganisaties, ervoor willen inzetten dat deze ook echt kunnen meepraten in alle fasen van implementatie van GAP III, met bijvoorbeeld het opstellen van implementatieplannen en gender analyses die hiervoor vooraf worden gedaan, evenals beleidsdialogen op landenniveau en tussentijdse evaluaties?

Ook spreken de leden van de PvdA-fractie de hoop uit dat in GAP III sterk ingezet gaat worden op het beschermen van vrouwelijke mensenrechtenverdedigers/ vrouwenrechtenactivisten. Zeker gezien de verder krimpende maatschappelijke, politieke en financiële ruimte waarin zij moeten opereren, terwijl de COVID-19 crisis laat zien waarom hun werk zo belangrijk is.

Als het gaat om de verbinding van GAP III met andere EU-actieplannen en -beleidsstukken, is het goed te vernemen dat tijdens de consultaties er onder meer aandacht is besteed aan het integreren van GAP III met andere actieplannen. In hoeverre komen de doelstellingen van onder meer het EU Vrouwen Vrede en Veiligheid Actieplan terug in GAP III? Maken de Green Deal en de EU-strategie voor aanpassing aan klimaatverandering bijvoorbeeld integraal onderdeel uit van GAP III?

Tot slot over GAP III: het is fantastisch ook dat Nederland inzet op gender-responsive COVID-19 beleid en programma’s. Zou de Minister – in het licht van GAP-III maar ook in het kader van de «Build Back Better»-agenda – ook willen inzetten op gender transformatief beleid en programma’s? Dat wil zeggen dat de aanpak van de COVID-19 crisis niet alleen ten goede komt aan vrouwen, mannen en gender non-conforme mensen, maar ook bijdraagt aan – waar nodig – sociale transformatie om te komen tot gendergelijkheid.

De leden van de PvdA-fractie verwelkomen de inzet van de Minister op gendermainstreaming in vrede en veiligheidsprocessen, onder andere via een nieuw Nationaal Actieplan 1325, en dat uitdraagt in EU verband. Een ander belangrijk element van het EU Actieplan over Vrouwen, Vrede en Veiligheid is accountability en rapportage van de inzet op deze agenda door EU lidstaten. Publieke monitoring en rapportage is cruciaal om beleid en programma’s gericht op inclusieve vrede en veiligheid te kunnen volgen en bij te kunnen sturen of te intensiveren waar nodig. Lang niet alle EU lidstaten – ook niet als zij wel een nationaal actieplan op Vrouwen, Vrede en Veiligheid hebben – monitoren hun inzet en/of maken dit inzichtelijk. Met als gevolg dat ook in Europa onvoldoende impact wordt gemaakt en we – 20 jaar na de aanname van VN Veiligheidsraad Resolutie 1325 – onderpresteren, terwijl geweld tegen vrouwelijke vredesactivisten toeneemt. Zou de Minister zich daarom eveneens hard willen maken voor betere accountability en rapportage door EU lidstaten?

De leden van de PvdA-fractie vinden het belangrijk dat in het in de brief genoemde non-paper aan de Europese Commissie wordt gevraagd om gendergelijkheid en women’s economic empowerment op te nemen in de EU Trade Policy Review. Het non-paper bevat een aantal goede punten die, mits effectief in de praktijk gebracht, kunnen helpen. De vraag is hoe ze in praktijk gebracht gaan worden en hoe daadwerkelijke vooruitgang gemeten en gemonitord wordt. Is de Minister bereid om ook hier op goede monitoring in te zetten, ook met het oog op de schadelijke gevolgen van EU handelsbeleid op vrouwen en gendergelijkheid? Daar wordt in het non-paper namelijk nu niet op ingegaan.

Daarnaast ontbreken in het non-paper een aantal belangrijke punten, die wel in een in 2018 door het Europees parlement aangenomen motie op gendergelijkheid in EU-handelsovereenkomsten terugkomen. Een aantal van de aanbevelingen in de motie zijn bijvoorbeeld dat handelsovereenkomsten een ambitieus en afdwingbaar trade and sustainable development (TSD) hoofdstuk moeten bevatten, dat handelsovereenkomsten nooit mensenrechten, vrouwenrechten of bescherming van het milieu mogen overrulen, en een aantal diensten – zoals water, educatie, openbaar vervoer, gezondheidszorg – niet zouden moeten worden geliberaliseerd. Kan de Minister hier op ingaan?

De Minister heeft eerder tijdens een door het ministerie, de Wereldhandelsorganisatie (WTO) en de Wereldbank georganiseerde conferentie gezegd dat handelsbeleid een do no harm-principe zou moeten bevatten. Toch komt dit niet terug in het non-paper. Is de Minister bereid om dit – evenals de uitgangspunten van de eerdergenoemde EP-motie – ook een uitgangspunt te maken in de kabinetsinzet in de EU Trade Policy Review?

AOB

Verder lezen de leden van de VVD-fractie dat tijdens de videoconferentie de lopende onderhandelingen over het Post-Cotonouverdrag en het nieuwe externe financieringsinstrument NDICI besproken zullen worden. Mede op basis van het verslag van de vorige, informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 29 september 2020, hebben zij hier enkele vragen over.

Voorgenoemde leden lezen dat Nederland bij de vorige RBZ/Ontwikkelingssamenwerking heeft aangedrongen op het verankeren van goede terugkeerafspraken in het akkoord. Zij delen deze inzet. Zij lezen tevens dat Nederland heeft aangegeven niet te willen buigen voor druk om de teksten in het akkoord over Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) af te zwakken. Ook deze inzet delen de leden. Deelt de Minister de opvatting dat evenmin voor politieke druk gebogen zou moeten worden om de teksten over migratieafspraken af te zwakken?

Daarnaast hechten voorgenoemde leden er waarde aan om te blijven benadrukken dat het van cruciaal belang is dat in het Post-Cotonouverdrag opgenomen wordt dat de partnerlanden een plicht hebben om hun eigen onderdanen, die zich illegaal bevinden op het grondgebied van de andere partij, zonder voorwaarden terug te nemen. Deze leden nemen op basis van eerdere antwoorden van de Minister aan dat zij dit belang eveneens onderstreept. Kan de Minister toelichten of dit het punt is binnen het onderwerp migratie waar op dit moment nog geen overeenstemming over is bereikt? Zo nee, welke andere concrete verschillen in de posities van de Europese landen en de partnerlanden zijn er op dit moment?

Kan de Minister eveneens toelichten hoe het onderwerp migratie en meer specifiek de plicht tot terugkeer op dit moment is opgenomen in de conceptteksten? Wat is het standpunt van de Commissie ten aanzien van de wijze waarop omgegaan moet worden met de vaststelling van nationaliteit en de terugkeer van eigen onderdanen en op welk standpunt stellen de partnerlanden zich? Wat zijn in vergelijkbare zin de standpunten met betrekking tot de controle van het volgen van de uiteindelijk gemaakte afspraken en de sancties wanneer dit niet gebeurt?

Daarnaast lezen de voorgenoemde leden dat ook binnen de onderhandelingen over NDICI er nog overeenstemming moet worden bereikt over het punt van migratie. Kan de Minister concreet toelichten welke standpunten op dit moment ten aanzien van dit onderwerp nog niet in overeenstemming zijn gebracht? Kan zij daarnaast inzichtelijk maken wat de voorgenomen hulp in het NDICI is voor de landen in Noord-Afrika?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn benieuwd of er inmiddels een eindakkoord over het NDICI is bereikt? Kan de Minister nader ingaan op de punten waar nog naar overeenstemming werd gezocht? Wat is de positie van het kabinet op die punten?

Verslag informele RBZ/Ontwikkelingssamenwerking van 29 september 2020

In het verslag van de informele RBZ/Ontwikkelingssamenwerking van 29 september lezen de leden van de GroenLinks-fractie dat er bij de Raad voor werd gepleit om kapitaalvlucht en belastingontduiking te bestrijden. Deze leden steunen dat pleidooi van harte, zeker ook in het licht van het recente rapport van UNCTAD, waarin wordt vastgesteld dat Afrika jaarlijks 89 miljard dollar misloopt door kapitaalvlucht. Hoe kijkt het kabinet hiernaar en wat doet Nederland concreet om dit probleem aan te pakken? Is de Minister bereid om er bij de Raad op aan te dringen om, samen met UNCTAD, te onderzoeken welke rol de EU en EU-lidstaten spelen in het faciliteren van deze kapitaalvlucht en concrete maatregelen voor te stellen om dit probleem aan te pakken?

De leden van de SP-fractie lezen in het verslag van de informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 29 september 2020 dat er werd gepleit voor het voorkomen van kapitaalvlucht en belastingontduiking. Zijn hierbij nog concrete maatregelen voorgesteld om dit te doen? Zo nee, is de Minister bereid om erop toe te zien dat deze er alsnog komen?

Zij lezen daarnaast dat Zweden tijdens deze Raad heeft gepleit om de Europese steun voor de aanpak van COVID-19 in Wit-Rusland niet aan de overheid te geven, maar aan lokale maatschappelijke organisaties. Zij zijn het eens met deze oproep. EU-steun hoort niet terecht te komen bij corrupte regimes, zoals dat van Wit-Rusland. Zij willen daarom graag weten of Nederland deze oproep ondersteund heeft.

De leden van de PvdA-fractie constateren dat de COVID-crisis bestaande ongelijkheden heeft vergroot, waarbij de meest gemarginaliseerden vaak extra hard getroffen worden. Dat zou indirect betekenen dat van het grootste belang is dat de Europese COVID-inzet gendersensitief is. Kan de Minister aangeven of, en zo ja, hoe dat momenteel het geval is?

In het verslag van de informele Raad schrijft de Minister dat de EU van onderop zou moeten werken aan empowerment van vrouwen, jeugd en kwetsbare groepen, zodat zij hun overheid ter verantwoording kunnen roepen. De leden van de PvdA-fractie steunen dit streven naar empowerment van vrouwen, jeugd en kwetsbare groepen van harte, en zouden de Minister willen vragen te bevestigen dat het doel van empowerment breder is dan alleen deze doelgroep in staat te stellen hun overheid ter verantwoording te roepen en hoe de Minister het traject naar het (uiteindelijke) doel voor ogen heeft.

Ook de betrokkenheid van lokale organisaties is een cruciale voorwaarde voor het bereiken van de meest gemarginaliseerden. Kan de Minister aangeven hoe daar vanuit de Europese inzet werk van wordt gemaakt? De Minister pleitte tijdens de informele Raad eveneens voor meer aandacht voor cash transfers en sociale vangnetten in de EU-programmering om deze groepen te bereiken en hun kwetsbaarheid te verkleinen. De leden van de PvdA-fractie zijn erg blij met dit pleidooi en de inzet van de Minister met betrekking de meerwaarde van cashtransfer en sociale vangnetten. Ook de directeur van het World Food Program (WFP), dhr. Beasley gaf aan dat het WFP steeds meer aan cash transfers doet, momenteel ter waarde van USD 2,1 miljard, terwijl vroeger vrijwel alle voedselhulp in kind werd gegeven. Lokaal inkopen stimuleert lokale economieën en kleinschalige landbouw. Nederland riep op tot meer gezamenlijke actie; een verbeterde voedselzekerheid kan niet wachten en daartoe zijn meer investeringen nodig. Met name in stedelijke omgevingen zijn cash transfers een goed instrument. De leden van de PvdA-fractie vragen wat de achtergrond is van de zinsnede in het verslag: «Met name in stedelijke omgevingen zijn cash transfers een goed instrument.» Waarom meent de Minister dat met name in stedelijke omgevingen cash transfers een goed instrument zijn terwijl de WFP-directeur aangeeft dat cash transfers lokaal inkopen stimuleert, wat de lokale economieën stimuleert en de kleinschalige landbouw. Dat laatste vindt toch ook vooral buiten de stedelijke gebieden plaats? Hoe verhoudt zich de constatering dat met name in stedelijke omgevingen cash transfers een goed instrument zijn zich tot de lokale meerwaarde van cash tranfers?

Tijdens de informele raad heeft Nederland aangegeven dat COVID-19 de kwetsbaarheid van onze wereldwijde voedselzekerheid heeft aangetoond en de noodzaak voor meer robuuste en inclusieve voedselsystemen duidelijk heeft gemaakt. De VN Food System Summit van volgend jaar biedt een goede gelegenheid om een stap te zetten naar een meer duurzame voedselvoorziening. Het zou goed zijn als de EU daar met een proactieve en verenigde EU-boodschap komt, met aandacht voor coherentie, inclusief het handelsbeleid. De EU moet zich daarom hard blijven maken voor een open, duurzaam en inclusief handelssysteem, zo stelde Nederland. Kan de Minister aangeven hoe dit pleidooi is ontvangen en in welke fase een proactieve en verenigde EU-boodschap op het gebied van coherentie inclusief het handelsbeleid zich bevindt en hoe de Minister die coherentie in het handelsbeleid tot uitdrukking zou willen zien komen?

Tot slot zijn de leden van de PvdA-fractie benieuwd hoeveel lidstaten het in het verslag genoemde pleidooi van Zweden steunen en wat de inzet van Nederland hier was. Zweden stelde dat de 60 miljoen euro aan COVID-19 middelen niet bij de overheid van Wit-Rusland terecht zou moeten komen. In hoeverre is er voor het vergroten van EU-steun aan niet-statelijke actoren, in de erkenning dat de absorptiecapaciteit beperkt is, gezocht naar alternatieve kanalen en verwacht de Minister dat dit binnen afzienbare tijd tot concrete resultaten zal leiden?

Overig

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister welke implicaties de berichtgeving over een lagere economische krimp in 2020 dan aanvankelijk gedacht en geraamd heeft voor de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister welke reactie de EU onderneemt op de situatie in Tigray, het noorden van Ethiopië, waar een humanitaire ramp dreigt. Deze leden vragen de Minister of dit ter sprake zal komen in de Raad en Nederland bereid is bij te dragen aan humanitaire hulp en de regering van buurland Sudan kan ondersteunen in de opvang van vluchtelingen. De Hoge Vertegenwoordiger, Josep Borrell, noemt het gevaar van een «grote humanitaire ramp acuut». Deze leden vragen of de Minister dit onderschrijft en eveneens het gevaar ziet voor toenemende vluchtelingenstroom richting Europa. Deze leden vragen de Minister bovendien in hoeverre Nederlanders aanwezig zijn in deze regio. Indien dit niet wordt behandeld tijdens deze Raad, vragen deze leden de Minister deze situatie in Ethiopië te agenderen.

In de geannoteerde agenda maakt de Minister geen notie van de aanstaande EU-Afrika top. De leden van de CDA-fractie vragen de Minister welke Raad van ministers van de EU de voorbereiding doet van deze Top. Tevens vragen deze leden de Minister met de Kamer te delen wat de Nederlandse inzet via de EU wordt voor deze Top.

Tenslotte maken de leden van de GroenLinks-fractie zich grote zorgen over recente ontwikkelingen in twee belangrijke ontvangers van ontwikkelingssamenwerking van de Europese Unie en haar lidstaten, te weten Ethiopië en Mozambique. Kan de Minister nader ingaan op de conflictsituaties in deze twee landen, en is de Minister bereid hier nadrukkelijk aandacht voor te vragen in de Raad? Welke rol kunnen de Europese Unie en haar lidstaten, en Nederland in het bijzonder, spelen om te proberen bij te dragen aan de beëindiging van deze conflicten?

Deze leden maken zich ook grote zorgen over berichten dat de opvang van vluchtelingen in de Mozambikaanse provincie Cabo Delgado ernstig tekortschiet, en zij vrezen dat er ook te weinig gebeurt om de grote vluchtelingenstroom die nu op gang begint te komen in Noord-Ethiopië op te kunnen vangen. Is de Minister bereid om er bij de Raad op aan te dringen om extra financiële middelen vrij te maken voor het ondersteunen van vluchtelingen als gevolg van deze twee conflictsituaties? Wat kan Nederland betekenen in dit opzicht?

II. Antwoord / Reactie van de Minister

III. Volledige agenda

Geannoteerde agenda voor de VTC Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 23 november 2020. 2020Z21416 – Brief regering d.d. 12-11-2020, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag

Verslag informele Raad Buitenlandse Zaken Ontwikkelingssamenwerking van 29 september 2020. 21 501-02-2220 – Brief regering d.d. 09-10-2020, Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag

Naar boven