2020D41584 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

De vaste commissie voor Financiën heeft op 19 oktober 2020 enkele vragen en opmerkingen aan de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst voorgelegd over het door de Minister van Buitenlandse Zaken op 2 oktober 2020 toegezonden BNC-fiche inzake de Zesde wijziging administratieve samenwerkingsrichtlijn op het gebied van belastingen (Kamerstuk 22 122, nr. 2929).

De voorzitter van de commissie, Tielen

De griffier van de commissie, Weeber

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het fiche over de Zesde wijziging administratieve samenwerkingsrichtlijn op het gebied van belastingen. Zij hebben nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de VVD-fractie lezen dat met het voorstel wordt geregeld dat digitale platformen worden verplicht fiscale informatie uit te wisselen over hun gebruikers met ander EU-lidstaten. Zij begrijpen deze maatregel, maar vragen tegelijkertijd wel om een toelichting van deze maatregel in relatie tot de hier geldende Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). In welke mate betreft het hier botsende regelgeving? Wat dragen de maatregelen uit het voorliggende fiche bij om fraude tegen te gaan?

De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris naar een toelichting op de voors en tegens van de drie genoemde scenario’s. Kan de Staatssecretaris tevens de kwalitatieve analyse van de Europese Commissie (hierna: de Commissie) delen?

De leden van de VVD-fractie delen het kabinetsstandpunt dat er zoveel als mogelijk moet worden aangesloten bij de regelgeving van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO). Kunnen zij uit de tekst concluderen dat het kabinet gaat pleiten om informatie over goederen en crowdfunding niet mee te nemen in het voorstel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom wel en acht het kabinet dit haalbaar? Waarom heeft de Commissie ervoor gekozen ook informatie over goederen en crowdfunding op te nemen in het voorstel?

Kan de Staatssecretaris per onderdeel (opnemen van de verkoop van goederen in EU-reikwijdte, het verplichte gebruik van het buitenlandse Tax Identification Number (TIN) en de éénjarige implementatie) afzonderlijk aangeven welke lidstaten hetzelfde standpunt innemen?

De leden van de VVD-fractie delen de mening dat het verplicht opnemen van een buitenlands TIN een buitenproportionele vraag is en steunen het standpunt van het kabinet in dezen. Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie de afgelopen periode vaker gelezen over – en gewezen op – de problemen met de haalbaarheid van ICT-aanpassingen bij de Belastingdienst. Dit baart hun zorgen, alhoewel zij op het punt van implementatie rond het voorliggende wijzigingsvoorstel de opmerking over de haalbaarheid begrijpen. Wat acht de Staatssecretaris wel een geschikte inwerkingtredingsdatum? Is dit in overeenstemming met de andere genoemde lidstaten?

De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris ook nader in te gaan op de informatieplicht voor digitale platformen die niet in de EU gevestigd of geregistreerd zijn. Waarom laat de Commissie dit over aan de individuele lidstaten? Kan de Staatssecretaris toelichten hoe deze platformen effectief opgespoord kunnen worden en gehouden kunnen worden aan het verstrekken van fiscale informatie over gebruikers?

De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris om de uitvoeringstoets, wanneer deze gereed is, met de Kamer te delen. Zij vragen hierbij tevens in te gaan op het voorstel en de handhaving van digitale platformen die niet in de EU zijn gevestigd en waarvan wordt gekozen om de registratie van deze digitale platformen neer te leggen bij de individuele lidstaten.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris de vragen voor 4 november 2020 kan beantwoorden, gezien het politieke akkoord dat het Duitse voorzitterschap dan wil bereiken. Kan de Staatssecretaris toelichten hoe het proces van de door de Commissie voorgestelde wetgeving er vanaf 4 november uit gaat zien, aangezien voorliggend richtlijnvoorstel op 1 januari 2022 in nationale wetgeving moet zijn opgenomen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van het CDA

De leden van de CDA-fractie onderschrijven het belang van fiscale transparantie en het bestrijden van belastingontduiking en -ontwijking. Het verkrijgen van informatie over de inkomsten van de platformeconomie is daaraan ondersteunend. Zij benadrukken dat internationale samenwerking van belang is en steunen dan ook de inzet van het kabinet. Wel vinden zij dat Nederland kritisch moet zijn op de uitvoeringslasten bij de Belastingdienst en de kosten voor bedrijven. Na meerdere uitbreidingen van de richtlijn voor uitwisseling van informatie moet zorgvuldig worden omgegaan met de capaciteit van de Belastingdienst.

De leden van de CDA-fractie steunen de inzet van het kabinet dat de gegevensuitwisseling zoveel mogelijk dient aan te sluiten bij de modelvoorschriften van de OESO. Zij zijn er in beginsel geen voorstander van als de Commissie verder gaat dan de OESO, maar zij constateren wel dat op het gebied van digitale platforms informatie bij de belastingdiensten nu veelal ontbreekt, waardoor een schaduweconomie ontstaat en de «tax gap» toeneemt.

Volgens het OESO-model moeten digitale platforms informatie aanleveren over verhuur van onroerend goed en diensten via het platform. De Commissie wenst hieraan toe te voegen de verkoop van goederen, investeringen en leningen in de context van crowdfunding. Het kabinet is geen voorstander van deze uitbreiding, omdat de Belastingdienst dan te maken krijgt met twee gegevensuitwisselingsregimes. De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris om een inschatting hoeveel digitale platforms er onder de beide gegevensuitwisselingsregimes zouden vallen. Wat moet er onder dit voorstel gezien worden als een platform? Bij het begrip digitale platforms wordt immers veelal gedacht aan de grote bekende platforms, zoals Bol.com, Airbnb en Marktplaats.nl, maar er zijn heel veel kleine ondernemers die ook een website exploiteren waar goederen en diensten worden uitgewisseld. De Belastingdienst vraagt nu ook regelmatig informatie op bij digitale platforms. Hoeveel platforms die onder het richtlijnvoorstel vallen, wisselen nu nog geen informatie uit? Kan de Staatssecretaris aangeven welke informatie platforms precies moeten verstrekken onder het voorstel?

De leden van de CDA-fractie vragen of overlap bestaat tussen de informatie die onder deze richtlijn door belastingdiensten wordt verkregen en de gegevens van digitale platforms die de belastingdiensten onder de btw-e-commercerichtlijn verkrijgen. Kan deze informatie ook worden gebruikt voor het opsporen van niet-geregistreerde digitale platforms die niet in de EU gevestigd of geregistreerd zijn, maar wel in de lidstaten actief zijn?

De leden van de CDA-fractie vinden het belangrijk dat voordat wordt ingestemd met een wijziging van de richtlijn van tevoren een goede inschatting wordt gemaakt van de haalbaarheid van (tijdige) implementatie hiervan door de Belastingdienst. Zij steunen dan ook de kritische houding van het kabinet ten aanzien van invoering van het TIN vanwege hoge uitvoeringslasten en de inzet van het kabinet op een latere inwerkingtreding van de aanpassing. Kan de Staatssecretaris aangeven op hoeveel uitstel hij inzet, om te garanderen dat de ICT-systemen bij de Belastingdienst op orde zijn? Kan de Staatssecretaris ook aangeven wat de inzet ten aanzien van het TIN is? Het kabinet geeft aan dat de toegevoegde waarde niet zo groot is, maar de invoeringskosten wel. Komt dit omdat de Nederlandse Belastingdienst zonder het juiste btw-nummer ook al de informatie kan koppelen aan de juiste belastingplichtige of komt dit omdat Nederland veel meer TIN’s zou moeten verstrekken dan er ontvangen worden?

Het richtlijnvoorstel bevat dus meerdere onderdelen die problemen geven in de uitvoering bij de Belastingdienst. De leden van de CDA-fractie hebben bij de implementatie van de e-commercerichtlijn gezien dat er in de Kamer niet meer gesproken wordt over de uitvoering tussen de behandeling van de fiche en de behandeling van het implementatiewetsvoorstel. Als de richtlijn echter is aangenomen, is het te laat en dan moet deze wel geïmplementeerd worden. Om die reden verzoeken de leden van de CDA-fractie de Staatssecretaris nu alvast een voorlopige uitvoeringstoets te laten doen door de Belastingdienst en deze met de Kamer te delen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks

De leden van de fractie van GroenLinks hebben met interesse kennisgenomen van het kabinetsstandpunt.

Zij vragen de Staatssecretaris te reageren op de fiches over digitale platforms uit de Fichebundel beleidsopties, behorend bij de door de Staatssecretaris aan de Kamer gezonden Bouwstenen voor een beter belastingstelsel1, te weten de fiches nr. 34 (Verplichte gegevenslevering door digitale platforms aan de Belastingdienst), nr. 35 (Inhoudingsplicht voor platformaanbieders voor alle individuele aanbieders), nr. 36 (Vereenvoudiging belastingregels) en nr. 37 (Voorlichting door de platforms en de Belastingdienst).

Welke fiches zouden met dit Europese voorstel worden overgenomen en welke aanvullende maatregelen blijven openstaan?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP

De leden van de SP-fractie delen het enthousiasme van het kabinet als het gaat om het vergroten van fiscale transparantie. Zij merken op dat juist in de coronacrisis duidelijk wordt hoe groot de platformeconomie is geworden en dat dit, getuige de bizarre welvaartsgroei onder de eigenaren van een aantal platforms enerzijds en de enorme lasten voor de rest van de samenleving anderzijds, noopt tot een betere belastingheffing op de omzet van platforms. De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris allereerst om aan te geven hoe groot de ontduiking en ontwijking als gevolg van de platformeconomie is en wat platforms daarmee aan de samenleving onttrekken.

De leden van de SP-fractie geven aan de constatering van het kabinet dat de platformeconomie kan leiden tot verdere uitholling van het belastingstelsel, naast de reeds bestaande uitholling door de door Nederland getolereerde ontwijking en ontduiking, erg terecht te vinden. Gezien de constatering die het kabinet in de beoordeling van het voorstel doet, hadden deze leden echter wel wat meer concrete maatregelen tegen belastingontwijking verwacht, zowel in deze mededeling als in het Belastingplan.

De leden van de SP-fractie geven aan het zeer wenselijk te vinden om goederen en crowdfunding onder de voorschriften van de OESO te laten vallen. De omzet van webwinkels is tenslotte geëxplodeerd in de afgelopen jaren en veel van de bedrijven die hieronder vallen zijn ook onderdeel van de platformeconomie. Ook crowdfundingbedrijven dienen wat deze leden betreft eronder te vallen, gezien het feit dat sprake is van financiële dienstverlening en de soms schrikbarend hoge commissies die deze platforms rekenen.

De leden van de SP-fractie geven aan de houding ten aanzien van de platforms zeer weifelend te vinden, zoals blijkt uit de zinsneden dat eerst meer ervaring moet worden opgedaan met de informatie-uitwisseling alvorens de reikwijdte kan worden uitgebreid en dat de administratieve lastenvermindering voor platforms een belangrijke overweging is om uniformering van aangifte door platforms in te voeren. Deze leden merken op hiermee de indruk te krijgen dat zowel Nederland als de Commissie een erg polderende houding aanneemt tegenover deze platforms terwijl de afgelopen jaren duidelijk is gebleken dat veel van deze bedrijven geen enkele intentie hebben om bij te dragen aan de samenleving waar zij hun bestaan aan te danken hebben en enkel de intentie hebben om inkomsten en vermogen te creëren voor hun eigenaren. Deze leden merken op dat dit een bijzonder groot contrast vormt met de behandeling van andere belastingplichtigen die wel een vaste residentie hebben. Zij vragen de Staatssecretaris welke andere fiscale maatregelen hij mogelijk acht tegen platformbedrijven.


X Noot
1

Kamerstukken 32 140, nr. 71

Naar boven