2020D37792 LIJST VAN VRAGEN

De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de brief van 29 juni 2020 inzake de Signaleringswaarden voor mogelijk bovenmatig publiek eigen vermogen van onderwijsinstellingen (Kamerstuk 35 300 VIII, nr. 207).

De voorzitter van de commissie, Tellegen

De griffier van de commissie, De Kler

Nr.

Vraag

1

Waarom stapt de Inspectie van het Onderwijs over op één signaleringswaarde voor alle onderwijssectoren? Wat zijn hier de voor- en nadelen van? Kunt u daarbij specifiek ook ingaan op de voor- en nadelen voor kleinere schoolbesturen? Is een eenpitter in het basisonderwijs te vergelijken met instelling voor hoger onderwijs?

2

Waarom sluit u met de signaleringswaarde niet aan bij de uitgangspunten van de commissie Vermogensbeheer Onderwijsinstellingen (commissie-Don)?

3

Wat zijn de kwaliteitseisen van een goed bestuurder?

4

Hoeveel thuiszitters kunnen geholpen worden van het geld uit het bovenmatige eigen vermogen?

5

Hoeveel besturen zijn financieel gezond?

6

Kunt u enkele voorbeeldberekeningen geven van signaleringswaarden voor verschillende type schoolbesturen?

7

Klopt het dat samenwerkingsverbanden altijd 250.000 euro vermogen mogen hebben in de vorm van een risicobuffer?

8

Waarom valt privaat vermogen buiten het bestek van de inspectie?

9

Hoe weet de Inspectie privaat en publiek eigen vermogen bij instellingen te scheiden?

10

Kunt u voorbeelden noemen van wat onder privaat eigen vermogen valt bij onderwijsinstellingen?

11

Is bekend wat de verhoudingen zijn tussen publiek en privaat vermogen bij onderwijsinstellingen? Hoe groot zijn de verschillen?

12

Is bekend hoe groot de private eigen vermogens zijn bij onderwijsinstellingen?

13

Wat verstaat u onder goede redenen voor een bestuur om tijdelijk meer eigen vermogen aan te houden?

14

Welk termijn krijgt een bestuur om het eigen vermogen af te bouwen als een goede onderbouwing hiervoor ontbreekt?

15

Waarom is gekozen om jaarlijks de 5 procent van de besturen te monitoren die met hun eigen vermogen het meeste boven de signaleringswaarden zitten? Waar komt die keuze voor de 5 procent vandaan? Waarom niet alle besturen die erboven zitten?

16

Is het voldoende dat de Inspectie ieder najaar een brief zal sturen aan alle besturen met een eigen vermogen boven de signaleringswaarde? Moet er niet meer gebeuren dan dat?

17

Wat kan volgens de Inspectie een goede onderbouwing zijn?

18

Wat zijn de consequenties als besturen zich niet aan de gemaakte afspraken houden?

19

Hoe vaak zullen besturen worden gecontroleerd op hun vermogen?

20

Hoelang krijgt een bestuur de tijd om af te bouwen?

21

Als de signaleringswaarde geen absolute norm is, is deze dan wel streng genoeg?

22

Wat is de reden dat schoolbesturen in het speciaal onderwijs vaker een bovenmatig eigen vermogen hebben?

23

Wat gaat u doen om duidelijker en voorspelbaarder te zijn richting besturen over de bekostiging, zodat er minder reden is om reserves aan te houden?

24

Waarom worden er bestuurders aangenomen die geen verstand hebben van begroten?

25

Hoe groot is de gemiddelde overhead uitgesplitst naar onderwijssector?

26

In hoeverre hebben raden van toezicht en medezeggenschapsraden voldoende (financiële) kennis om een besturen aan te spreken op negatief begroten en het oppoten van reserves?

27

Wat gaat u doen om de financiële kennispositie van raden van toezicht en medezeggenschapsraden te vergroten?

28

Wat is de meest voorkomende reden voor het hebben van een bovenmatige eigen vermogen?

29

Hoe kan het dat samenwerkingsverbanden zoveel meer reserves hebben dan andere schoolsectoren?

30

Hebben samenwerkingsverbanden passend onderwijs die te maken hebben met positieve verevening ook hoge eigen vermogens? Zo ja, om hoeveel samenwerkingsverbanden gaat het in dit geval en om hoeveel eigen vermogen? Waarom hebben deze samenwerkingsverbanden hoge eigen vermogens?

31

Hebben samenwerkingsverbanden meer reserves nodig voor de manier waarop zij werken dan andere onderwijssectoren?

32

Wat zijn de consequenties voor samenwerkingsverbanden indien zij hun reserves niet kunnen afbouwen?

33

Hoeveel kinderen zitten zonder ondersteuning omdat het samenwerkingsverband een te hoog reserve aanhoudt?

34

Hoeveel hoogbegaafde kinderen kunnen geholpen worden uit het te hoge eigen vermogen van samenwerkingsverbanden?

35

Hoe wordt het feit dat in de jaren negentig universiteiten de gebouwen in eigendom van de overheid hebben gekregen zonder aanvullend budget om deze te onderhouden en/of te vervangen meegewogen in de huidige vermogensnormering?

36

Klopt het dat enkele universiteiten, volgens opgaaf van de Jaarverslagen 2019, verwachten dat zij door de ondergrens, dus niet bovengrens, van de signaalwaarde voor liquiditeitsratio (current ratio) gaan van 0,30? Is dit exclusief financiële impact van COVID-19? Vormt dit een risico voor de continuïteit van wetenschappelijk onderwijs en onderzoek?

37

Wordt de mogelijkheid tot het verplicht terugboeken van bovenmatige reserves naar OCW indien besturen of samenwerkingsverbanden niet willen afbouwen, ook meegenomen in de uitwerking van de handhaving?

38

Wat is de reden dat u pas in 2024 (vanaf boekjaar 2023) gaat optreden tegen te hoge reserves?

39

Op welke wijze gaat u handhaven en sanctioneren als blijkt dat schoolbesturen te hoge reserves niet afbouwen?

Naar boven