2020D32255 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de informele Landbouwraad op 1 september 2020.

De voorzitter van de commissie, Kuiken

De adjunct-griffier van de commissie, Goorden

Inhoudsopgave

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

3

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

5

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

6

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

9

     

II

Antwoord / Reactie van de Minister

9

     

III

Volledige agenda

9

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

Verslag Landbouw- en Visserijraad 20 juli

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het verslag van de Raad van 20 juli 2020. Deze leden lezen over de zorgen van andere lidstaten over bijvoorbeeld de criteria voor de op te stellen Nationaal Strategische Plannen (NSP), de zorg voor voedselzekerheid binnen de EU en voor een gelijk speelveld ten opzichte van producenten uit derde landen die de EU-markt betreden. Zij lezen in de reactie van de Minister een vraag naar een transparant goedkeuringsproces voor het NSP, maar de steun voor voedselzekerheid binnen de EU en het gelijke speelveld ten opzichte van producenten uit derde landen die de EU-markt betreden lezen zij niet terug. Deelt de Minister de mening dat ook voor Nederland de zorg voor voedselzekerheid en het gelijke speelveld belangrijk zijn? Zo ja, op welke manier gaat de Minister dit borgen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie maken zich zorgen over de marktsituatie van landbouwsectoren (met name de dierlijke sector) die hard geraakt zijn door het sluiten van de horeca. Deze leden vragen de Minister tijdens de aanstaande Raad wederom de positie van deze sectoren bespreekbaar te maken en te pleiten voor een oplossing. Op het gevaar af andere sectoren tekort te doen, zien deze leden de problemen in bijvoorbeeld de kalverhouderij en de pluimveesector. Is de Minister bereid om deze en andere sectoren waar de problemen aanwezig zijn, te agenderen? Zo nee, waarom niet?

Geannoteerde agenda informele Landbouwraad op 1 september

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling de analyse gelezen over weerbare voedselvoorzieningsketens. De Minister spreekt over duurzame landbouwproductiesystemen die produceren in balans met wat de aarde kan dragen met oog voor mens en dier, zoals aangegeven in haar visie «Waardevol en verbonden». Op basis van vier elementen die het uitgangspunt vormen werkt zij aan een agenda. Deze leden missen in deze vier elementen een belangrijk vijfde element, namelijk het verdienvermogen van de boer. Zij zien heel veel aanpassingsvermogen, innovatie en ondernemerschap bij de huidige en nieuwe generatie boeren, maar het ontbreekt aan een goede waardering. Op welke manier gaat de Minister invulling geven aan het verdienvermogen en op welke manier krijgt dat een plek in de Europese agenda?

De leden van de VVD-fractie lezen dat dierenwelzijnslabeling op de agenda staat. Deze leden willen benadrukken dat Nederland op het gebied van dierenwelzijn een vooruitstrevende rol heeft. Zij waarderen dat dit punt op de agenda staat. Nederland heeft aan haar boeren vaak strengere eisen gesteld op het gebied van dierenwelzijn en diercomfort dan andere Europese landen. Is er een actueel overzicht van maatregelen ten gunste van dierenwelzijn in de verschillende lidstaten? De Minister stelt dat het van belang is dat het voldoen aan hogere eisen ook leidt tot een beter verdienmodel. Kan de Minister een overzicht geven van de verschillende labels en de meerprijs voor de boer (dus niet de meerprijs die ergens in de keten belandt)? Zo nee, is zij bereid om dit in kaart te brengen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de VVD-fractie lezen dat ook de veetransporten op de agenda staan. Ook hier vinden deze leden een gemeenschappelijke Europese aanpak van belang. De Minister heeft de toekomst van de diertransporten geschetst. Kan de Minister bevestigen dat haar aanpak een Europese aanpak zal zijn? Zo nee, waarom niet?

Kan de Minister aangeven of zij bij haar inbreng bij de aanstaande Raad eveneens de opmerkingen van onder andere de tuinbouwsector over het robuuster maken van waardeketens in de Nederlandse voedselproductie mee zal nemen en betrekken? Zo ja, welke punten zijn dit?

Deelt de Minister het inzicht van de leden van de VVD-fractie dat ten behoeve van het openhouden van handelsstromen binnen de agrofoodsector, ook ten tijde van crises, het sluiten van handelsverdragen waarin hierover duidelijke afspraken gemaakt worden, een bijdrage kan leveren? Zo ja, is zij bereid dit standpunt tijdens de Raad naar voren te brengen?

Deelt de Minister de opvatting van de leden van de VVD-fractie dat bij het inzetten van technologie om de afhankelijkheid van de beschikbaarheid van arbeid te verkleinen, eveneens een plaats is weggelegd voor technologie die de afhankelijkheid van bepaalde materialen, zoals bestrijdingsmiddelen, verkleint? Zo ja, is zij in dat kader bereid om tijdens de Raad te pleiten voor een snelle herziening van het Europese biotechnologiebeleid?

In de geannoteerde agenda stelt de Minister dat met name zeer gespecialiseerde bedrijven in de agrofoodsector kwetsbaar zijn. Kan de Minister toelichten of met «afhankelijkheid van het buitenland» gedoeld wordt op producten die binnen of buiten de EU worden afgezet?

Kan de Minister tot slot toelichten welke concrete maatregelen zij voorstaat om te voorkomen dat Green Lanes en de beschikbaarheid van arbeidsmigranten uit elders in Europa in het geval van een nieuwe pandemie, of in het geval van een tweede golf van de coronapandemie, opnieuw in gevaar komen? Welke obstakels ziet zij bij het realiseren van deze maatregelen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de informele Landbouwraad op 1 september 2020 en hebben nog enkele vragen.

Toekomst Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister pleit voor het oormerken van 40% van het budget in de tweede pijler van het GLB voor klimaat en leefomgeving en dat zij voorstander is van het oormerken van budget voor ecoregelingen. Deze leden vinden het van groot belang dat het overhevelen van budget naar de tweede pijler en de ecoregelingen bijdragen aan een goed verdienmodel voor groene en blauwe diensten van Nederlandse agrariërs. Zij merken op dat uit sommige schattingen blijkt dat 25% tot 40% van de huidige hectarebedragen straks niet meer direct op het boerenerf terechtkomt, hetgeen volgens deze leden niet de bedoeling kan zijn. Zij vragen hoe de Minister ervoor zal zorgen dat het overhevelen van budget naar de tweede pijler bijdraagt aan een goed verdienmodel voor onze boeren. Wat is de reactie van de Minister op schattingen waaruit blijkt dat tot 40% van de huidige hectarebedragen straks wellicht niet meer direct op het boerenerf terechtkomt? Deelt de Minister de mening dat het niet zo kan zijn dat er een situatie ontstaat waarin voor lagere bedragen aan landbouwsubsidies toch meer maatschappelijke diensten worden verwacht van onze boeren?

Eisen voor import van buiten de EU

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister ervoor pleit om een overkoepelend, wettelijk EU-kader met criteria voor dierenwelzijnslabeling nader uit te werken. Deze leden vragen de Minister of zij de mening deelt dat dierlijke producten die uit derde landen worden geïmporteerd te allen tijde ook aan de minimaal gestelde eisen moeten voldoen om toegang te krijgen tot de Europese markt.

Importheffingen Pacifische Schol

De leden van de CDA-fractie merken op dat er vanuit de verwerkende industrie bij de EU voor een uitzondering op importheffingen op zogenoemde Pacifische Schol wordt gepleit. Deze goedkope scharachtige filets zouden in dat geval zonder importheffing van buiten Europa kunnen worden geïmporteerd en zodoende ernstig marktverstorend werken door rechtstreeks met Noordzeeschol te concurreren. Deze leden spreken zich uit tegen deze vorm van oneerlijke concurrentie voor de Nederlandse vissers. Deelt de Minister de mening dat een uitzondering op importheffingen op zogenoemde Pacifische Schol zou leiden tot oneerlijke concurrentie? Deelt de Minister tevens de mening dat oneerlijke concurrentie door goedkope import haaks staat op de nationale en Europese beleidsdoelstellingen voor verduurzaming in de visserij? Is zij, dit wetende, van plan om in te stemmen met het verzoek tot meer goedkope import? Zo ja, welke redenen heeft zij daarvoor? Deze leden vragen de Minister tevens of het juist is dat VisNed tegen deze mogelijke uitzondering op de importheffingen bezwaar heeft aangetekend bij het Ministerie van LNV en vragen de Minister tevens duidelijk te maken hoe zij op dit bezwaar zal reageren.

Weerbare voedselvoorzieningsketens

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister wijst op het belang van risicospreiding, het stimuleren en versterken van samenwerking, technologie en innovatie, en het versterken van het ondernemerschap van boeren door het versterken van de weerbaarheid van de voedselvoorzieningsketens. Deze leden onderkennen het belang van bovengenoemde zaken, maar willen zeker ook het belang van het versterken van de positie van boeren in de voedselvoorzieningsketens benadrukken. Ook het versterken van deze positie is belangrijk voor de weerbaarheid van de voedselvoorzieningsketens. Immers, een verbeterde positie van boeren in de keten zorgt voor stabielere boerenbedrijven die beter tegen een stootje kunnen in het geval van een crisis. Deelt de Minister de mening dat het versterken van de positie van boeren in de ketens een belangrijk element is om haar wens om «agrarische ondernemers te faciliteren bij het versterken van hun weerbaarheid» te verwezenlijken? Zo ja, welke kansen ziet zij, nationaal en Europees, om de positie van boeren in de voedselvoorzieningsketens te versterken?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de agenda voor de informele Landbouwraad op 1 september 2020. Deze leden hebben hier nog enkele vragen en opmerkingen over.

Lessen uit de coronacrisis

De leden van de D66-fractie lezen dat de weerbaarheid van de voedselvoorzieningsketens in toekomstige crisissituaties wordt besproken tijdens de Raad. Deze leden vinden het positief dat dit onderwerp wordt aangekaart. Zo benoemt de Minister in de geannoteerde agenda dat Nederland een grote afhankelijkheid van het buitenland heeft, bijvoorbeeld voor wat betreft de import van sojaschroot voor de veevoederindustrie. Is de Minister bereid nogmaals het belang van kringlooplandbouw te agenderen, in het licht van een weerbaar en duurzaam voedselsysteem? Deze leden zijn van mening dat het zeer belangrijk is dat zo snel mogelijk een omslag wordt gemaakt naar kringlooplandbouw. Hierbij is het essentieel is dat niet alleen Nederland een omslag maakt naar natuurinclusieve landbouw, maar heel Europa.

Dierenwelzijn – Method of Production (MoP)-labelling

De leden van de D66-fractie waren verheugd te vernemen dat de Minister positief aankijkt tegen een EU-kader voor dierenwelzijn en dat zij hierin ook graag andere duurzaamheidsaspecten zou willen zien. Ziet de Minister mogelijkheden voor het verplichten van een dergelijk welzijnslabel in de EU? Zo ja, hoe kijkt Nederland hiertegen aan? Deelt de Minister de mening dat met een dergelijk label het concurrentievoordeel van Nederlandse boeren aanzienlijk zou kunnen worden verbeterd? Deze leden onderschrijven de noodzaak van het includeren van andere duurzaamheidsaspecten die de Minister beschrijft ook. Deelt de Minister de mening dat hiervoor een MoP-systeem, waarin met indicatoren wordt aangegeven hoe dier- en milieuvriendelijk een product is geproduceerd, het meest passend zou zijn? Deze leden zijn het bovendien eens met de Minister dat een EU-breed label het bestaan van bestaande, bewezen succesvolle keurmerken (zoals het Beter Leven Keurmerk) niet mag verdringen. Zij zijn daarom benieuwd hoe de Minister dit wenst te garanderen.

Dierenwelzijn – 30-gradenregel

De leden van de D66-fractie vragen de Minister om de status te delen van de evaluatie van de diverse werkwijzen voor de 30-gradengrens. Kan de Minister delen wat de bevindingen zijn die Nederland zal delen met betrekking tot deze evaluatie?

Visserij – Pulsvisserij

De leden van de D66-fractie ondersteunen de keuze van de Minister, zoals aangegeven in het verslag van de vorige Landbouw- en Visserijraad, om per 1 augustus 2020 de tot 1 juli 2021 resterende periode te verdelen over de 22 vissersvaartuigen waarvoor een pulstoestemming is afgegeven. Deze leden zijn benieuwd of de Minister het onderzoek van de International Council for the Exploration of the Sea naar pulsvisserij nog heeft aangekaart bij de afgelopen Raad of van plan is dit bij deze Raad aan te kaarten, en, zo ja, wat hierop de reactie was binnen de Raad.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

SCoPAFF-overleggen

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie maken zich ernstig zorgen over het gebrek aan transparantie van de Europese overleggen van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF). Bij deze overleggen tussen afgevaardigden van Europese lidstaten worden zaken besproken en besluiten genomen die een grote impact hebben op het milieu en de volksgezondheid. De notulen van deze overleggen worden echter niet openbaar gemaakt en het blijft voor Europese burgers geheim welke standpunten lidstaten hebben ingenomen bij discussies en stemmingen. Deelt de Minister de mening dat het ten goede zou komen aan het democratische gehalte van deze overlegstructuur wanneer er meer openheid zou zijn en wanneer de ingenomen standpunten van de lidstaten achteraf (dus na de stemmingen) bekend worden gemaakt? Zo ja, welke stappen gaat de Minister in deze richting zetten?

Hoewel de uitslagen van stemmingen in het SCoPAFF-overleg wel openbaar gemaakt worden (zonder dat de posities van lidstaten daarbij worden aangegeven) hebben Europese burgers de hele zomer in het duister getast over de uitkomsten van het SCoPAFF-overleg van juli 2020. Kan de Minister kenbaar maken of de toelating van het landbouwgif mancozeb, dat politiek en maatschappelijk veelbesproken is, inderdaad niet vernieuwd wordt door de Europese Commissie? En wordt de residunorm, de Maximum Residu Limiet (MRL), voor epoxiconazool uit derde landen geminimaliseerd naar het laagst detecteerbare niveau, gezien het feit dat dit landbouwgif binnen Europa binnenkort niet meer is toegelaten? De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister of zij dergelijke uitkomsten van SCoPAFF-overleggen, die politiek en maatschappelijk veelbesproken zijn, voortaan uit eigen beweging met de Kamer kan delen.

Ook onderwerpen waar niet over wordt gestemd maar die wel in het SCoPAFF-overleg besproken worden, kunnen van groot maatschappelijk belang zijn. In dat kader vinden de leden van de Partij voor de Dieren-fractie het onbestaanbaar dat de Minister de Kamer onvolledig heeft geïnformeerd over het discussiepunt met betrekking tot het bijenrichtsnoer in het SCoPAFF-overleg van juli 2020. Tevens heeft het er de schijn van dat de Minister pas besloot de Kamer te informeren over het agendapunt van het bijenrichtsnoer toen een onderzoeksjournalist van Follow the Money daar navraag naar deed bij het ministerie.1 Kan de Minister daarop reageren?

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn zeer ontstemd over de antwoorden van de Minister op de schriftelijke spoedvragen over de Nederlandse inzet voor het bijenrichtsnoer en over het verslag van het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en Visserijraad op 20 juli 202023. Deze leden constateren dat de Minister (achteraf) erkent dat er verschillende opties voorliggen (of hebben voorgelegen) betreffende het beschermdoel van bijen en hommels in het bijenrichtsnoer. Dat de Minister dit niet aan de Kamer heeft gemeld in haar brief over het SCoPAFF-overleg is kwalijk, omdat zij de Kamer hiermee onvolledig heeft geïnformeerd over een politiek gevoelige kwestie.4 Deze leden ontvangen graag een reactie van de Minister hierop.

De discussie in het SCoPAFF-overleg van juli 2020 ging over de wijze van vaststellen van het beschermingsdoel voor (wilde) bijen en hommels in het bijenrichtsnoer. De vraag is of een acceptabel percentage voor bijensterfte veroorzaakt door een pesticide vooraf vastgesteld dient te worden, of dat dit per geval berekend kan worden aan de hand van de «natuurlijke sterfte» (of «natuurlijke variabiliteit») van een bijenkolonie. De Minister erkent dat «de «natuurlijke variabiliteit» in de EU-context bijna altijd onderhevig is aan menselijke invloeden die een effect kunnen hebben op die variabiliteit, zowel een negatief effect (bijvoorbeeld verlies aan natuurlijke leefomgeving door bebouwing, infrastructuur, intensivering) als een positief effect (bijvoorbeeld bloemrijke akkerranden, imkerpraktijken).» Erkent de Minister dat onderzoek na onderzoek laat zien dat de hoeveelheid en diversiteit aan insecten in Europa dramatisch achteruitgaat door menselijke invloeden? Erkent de Minister dat deze negatieve menselijke invloeden dus worden meegenomen in de «natuurlijke variabiliteit», waardoor deze in feite onzichtbaar worden gemaakt? Kan de Minister bevestigen dat de European Crop Protection Association, de Europese koepelorganisatie van pesticidefabrikanten, heeft gesteld dat de «veilige» sterfte onder bijen op deze manier opgerekt kan worden naar maar liefst 20%?5 Kan de Minister bevestigen dat in het originele bijenrichtsnoer, zoals dat in 2013 is ontwikkeld door de European Food Safety Authority (EFSA), het acceptabele percentage sterfte onder (wilde) bijen en hommels vooraf werd vastgesteld, en wel op maximaal 7%? De Minister stelt in het verslag van het schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en Visserijraad op 20 juli 2020 dat het vooraf vastgestelde beschermingsniveau destijds was gebaseerd op expert judgement, maar tegelijkertijd stelt zij dat dit niet gestoeld was op solide wetenschappelijke biologische en ecologische overwegingen. Waren de geraadpleegde experts geen wetenschappers? Indien (onafhankelijke) biologen en ecologen zouden worden geraadpleegd, zou dit volgens de Minister gelden als wetenschappelijke overwegingen? Het enige argument van de Minister om te kiezen voor het beschermingsniveau op basis van «natuurlijke variabiliteit» is dat deze wel gestoeld zou zijn op een wetenschappelijke onderbouwing. Maar die wetenschappelijke onderbouwing, het BEEHAVE-model, is mede ontwikkeld door gifproducent Syngenta: een stakeholder die geenszins onafhankelijk is ten opzichte van de uitkomst van deze «wetenschappelijke» benadering. Kan de Minister uitleggen waarom zij bereid is een «wetenschappelijke onderbouwing» vanuit de industrie, die hier grote belangen bij heeft, te accepteren? Waarom pleit zij – indien zij de wetenschappelijke onderbouwing zo belangrijk vindt – niet voor het uitwerken van een onafhankelijke ecologische onderbouwing van een acceptabel beschermingsniveau dat vooraf vastgesteld kan worden?

Kan de Minister ingaan op de stelling van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie dat de keuze voor de wijze waarop een beschermingsdoel voor insecten wordt vastgesteld, namelijk vaststaand (en daarmee mogelijk strenger) of variabel (en mogelijk soepeler) grotendeels een politieke keuze is? Deelt de Minister de mening dat een pesticide altijd veilig moet zijn voor honingbijen, wilde bijen en hommels en dat een hogere achtergrondsterfte (bijvoorbeeld door habitatvernietiging) geen reden zou moeten zijn om een hogere toxiciteit van een pesticide te accepteren? Deelt de Minister de mening dat insecten in dat geval juist een strengere bescherming verdienen? Deelt de Minister de mening dat wanneer de keuze wordt gemaakt voor een vooraf vaststaand beschermingsniveau, de hoogte van dat niveau wetenschappelijk (ecologisch en onafhankelijk) onderbouwd zou kunnen worden? Zo nee, waarom niet?

De Minister stelt in haar antwoorden op de schriftelijke spoedvragen over de Nederlandse inzet voor het bijenrichtsnoer dat zij de motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1175) uitvoert, omdat zij zich inzet «voor een zo goed mogelijke bescherming van bijen op basis van de laatste wetenschappelijke inzichten.» Kan de Minister bevestigen dat de motie van het lid Ouwehand in plaats daarvan oproept tot invoering van het originele bijenrichtsnoer als geheel? Deze leden roepen de Minister op om de strekking van de motie niet anders te interpreteren en zich vanuit het voorzorgsbeginsel in te zetten voor de snelle inwerkingtreding van het oorspronkelijke bijenrichtsnoer, inclusief toetsen op de acute en chronische toxiciteit voor honingbijen, wilde bijen en hommels, en een vooraf vastgesteld beschermingsniveau van maximaal 7%. Zowel de Tweede Kamer als het Europees Parlement hebben zich hier duidelijk voor uitgesproken, dus het verzet hiertegen in besloten Brusselse overleggen vinden deze leden onacceptabel.6 Zij ontvangen graag een reactie van de Minister.

Visserij

De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van het bericht dat populaties van migrerende vissen, zoals zalm en forel, in Europa met 93% zijn gedaald sinds 1970.7 Migrerende vissen spelen een belangrijke rol in het gezond houden van ecosystemen. De hoofdoorzaken van de achteruitgang van migrerende vissen zijn vernieling van habitat, dammen en andere rivierbarrières en niet-duurzame visserij en bijvangst, die voor ongeveer een derde verantwoordelijk is voor de achteruitgang. Is de Minister het met deze leden eens dat de dramatische achteruitgang van migrerende vissen aangepakt moet worden, zoals wordt voorgesteld in actieplannen van deskundigen?8

Tevens hebben de leden van de Partij voor de Dieren-fractie er kennis van genomen dat het Marine Stewardship Council (MSC) haar keurmerk voor duurzaam gevangen vis heeft toegekend aan een bedrijf dat op de Atlantische blauwvintonijn vist.9 Door overbevissing stond de Atlantische blauwvintonijn lang op het punt van uitsterven. Dankzij vangstbeperkingen gaat het iets beter met de blauwvintonijn, maar de soort blijft kwetsbaar, ook omdat er nog steeds illegaal wordt gevist op deze vis. Daarnaast is er een gebrek aan data en waarnemingen op zee, waardoor er nog steeds veel onduidelijkheid is over de ware grootte van de populatie blauwvintonijn. Daarnaast worden zeedieren als haaien en zeeschildpadden opgevist als bijvangst, maar slechts ten dele gerapporteerd. Deelt de Minister de zorgen van deze leden dat een MSC-keurmerk voor blauwvintonijn de vraag naar deze soort zal doen toenemen, waardoor de druk om meer tonijn te vissen toeneemt?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben enkele vragen over het voorstel van het Duitse voorzitterschap over de introductie van een EU-breed dierenwelzijnslabel. In de eerste plaats willen deze leden erop wijzen dat inzet op dierenwelzijn ten koste kan gaan van diergezondheid (oplopen dierziekte) of van de leefomgeving (fijnstofemissie). Zet de Minister ten minste in op een brede, integrale benadering? In de tweede plaats vragen deze leden zich af of import van buiten de Europese Unie ook aan de eisen voor dierenwelzijnslabeling moet gaan voldoen. Wil de Minister dit punt meenemen?

II Antwoord / Reactie van de Minister

III Volledige agenda

Geannoteerde Agenda Informele Landbouwraad van 1 september 2020. Kamerstuk 21 501-32, nr. 1243 – Brief regering d.d. 20-08-2020, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten.

Verslag Landbouw- en Visserijraad 20 juli 2020. Kamerstuk 21 501-32, nr. 1242 – Brief regering d.d. 28-07-2020, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten.

Naar boven