Niet-dossierstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 2020D21013 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2019-2020 | 2020D21013 |
De vaste commissie voor Defensie heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de aan de Minister van Defensie over het Jaarverslag Ministerie van Defensie 2019 (Kamerstuk 35 470 X, nr. 1) en het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2019 bij het Ministerie van Defensie van de Algemene Rekenkamer (Kamerstuk 35 470 X, nr. 2).
De voorzitter van de commissie, Aukje de Vries
De griffier van de commissie, De Lange
Algemeen
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het jaarverslag van het Ministerie van Defensie en het verantwoordingsonderzoek van de Algemene Rekenkamer. Zij hebben hierover een aantal vragen.
De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Jaarverslag van het Ministerie van Defensie 2019 en Verantwoordingsonderzoek 2019 van de Algemene Rekenkamer.
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennis genomen van het Jaarverslag 2019, het ARK-rapport en de slotwet. Deze leden hebben nog enkele vragen aan de Minister en de Staatssecretaris. Het doet deze leden goed om te zien dat Defensie hard werkt aan herstel. Desalniettemin maken de leden van D66-fractie zich nog steeds zorgen over de daadwerkelijke progressie die hierbij gemaakt wordt. De afgelopen jaren is er na een duidelijke noodkreet van Defensie structureel EUR 1.5 miljard extra per jaar bijgekomen om de krijgsmacht weer robuust en slagvaardig te maken. In het regeerakkoord is met name ingezet op het in orde brengen van de basis. Ook dit jaar zien deze leden weer in de verantwoordingsstukken terugkomen dat er nog veel stappen te zetten zijn om deze basis volledig op orde te krijgen. Het bespreken van het jaarverslag, verantwoordingonderzoek en de slotwet, gaat voor de leden van de D66-fractie langs drie lijnen: de prestaties, de mensen en de (financiële) middelen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van het Jaarverslag en danken de betrokken ambtenaren voor het opstellen ervan. Deze leden hebben desalniettemin enkele vragen die zij graag nog beantwoord zouden zien.
Jaarverslag 2019
De leden van de VVD-fractie lazen in het jaarverslag over een totaal aantal uitgezonden militairen. Zij vragen welk percentage van het aantal bij Defensie werkzame militairen in 2020 gemiddeld op uitzending was?
Volgens het jaarverslag is er geïnvesteerd in het op sterkte brengen van de veiligheidsorganisatie. Wanneer gaan deze versterkingen gereed zijn, vragen de leden van de VVD-fractie. Voorts heeft de Kamer naar aanleiding van de commissie-Giebels gevraagd om een visitatiecommissie. Welke zaken heeft deze visitatiecommissie waargenomen en kan de Kamer daar op korte termijn over worden geïnformeerd door de Minister?
Voorts vragen deze leden of de Minister kan zeggen waaruit de (beoogde) bijdrage aan de enhanced NRF en het NATO Readiness Initiative gaat bestaan? Wat is de bijdrage die Nederland op grond van de grootte van de economie en het bevolkingsaantal relatief zou moeten leveren binnen de enhanced NRF en het NATO Readiness Initiative?
Tot slot maakt het jaarverslag op pagina 12 melding van «investeringen in het cyber- en informatiedomein door het versterken van onze IT-infrastructuur.» De leden van de VVD-fractie vragen om wat voor investeringen het hier gaat. Hoe verhoudt zich dit tot het uitstel van GrIT?
De leden van de CDA-fractie constateren dat uitgaven aan kennis en innovatie volgens het jaarverslag in 2019 zijn uitgekomen op 1,2% van de defensiebegroting, ruim onder de gestelde norm van 2%. In het najaar van 2019 was de inschatting nog dat de uitgaven aan kennis en innovatie uit zouden komen op 1,8% van de Defensiebegroting (Kamerstuk 35 300 X, nr. 15, antwoord op vraag 163). Ten opzichte van die schatting zijn de daadwerkelijke uitgaven dus fors lager uitgekomen. Wat is de verklaring hiervoor? Wat gaan de bewindslieden doen om de uitgaven voor kennis en innovatie zo snel mogelijk op de norm te krijgen? Zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Defensie telt hierbij niet alleen de uitgaven vanuit het centraal budget voor wetenschappelijk onderzoek, maar ook uitgaven binnen investeringsprojecten. De norm waar de EDA-landen zich aan hebben verbonden (2% van de Defensiebegroting) geldt specifiek voor uitgaven aan Research & Technology. Dat is een deel van de uitgaven binnen de bredere categorie Research & Development. De definities die EDA voor beide hanteert zijn als volgt:
Defence Research and Development (R&D) expenditure: any R&D programmes up to the point where expenditure for production of equipment starts to be incurred. R&D includes R&T.
Defence Research and Technology (R&T) expenditure: expenditure for basic research, applied research and technology demonstration for defence purposes. It is a subset of R&D expenditure. (https://www.eda.europa.eu/info-hub/defence-data-portal/Definitions)
Uit het jaarverslag wordt volgens de leden van de CDA-fractie niet duidelijk of de kpi voor kennis en innovatie gaat over alle R&D-uitgaven of alleen de R&T-uitgaven. Betreft het hier uitsluitend uitgaven aan Defensie Research and Technology (R&T), en niet het gehele, bredere terrein van Defensie Research and Development (R&D)? In hoeverre sluit de kpi voor uitgaven aan kennis en innovatie aan bij de EDA-norm en gehanteerde definities?
De lee van de CDA-fractie verwelkomen de IT strategie 2019–2024 (Naar een informatiegestuurde, technologisch hoogwaardige en toekomstbestendige krijgsmacht) die in 2019 is uitgebracht. Zorgelijk is dat gesteld wordt dat «Het gebrek aan financiële middelen een beperkende factor is binnen de IT-band» (blz. 76 Jaarverslag). In de Defensienota is opgenomen dat dit tussen de € 100 en € 250 miljoen per jaar is. Onduidelijk is hoe groot het gebrek aan financiële middelen binnen deze zogenoemde IT-band daadwerkelijk is. De leden van de CDA-fractie vragen of dit komt door hoger uitvallende kosten van het programma Grensverleggende IT of doordat er ook tekorten bij andere IT-uitgaven zijn. Deze leden vragen een nadere uitleg hiervan. Wanneer is de heroverweging van GrIT afgerond? Wanneer komt er een duidelijk beeld van de totale kosten, planning en personele capaciteit om GrIT goed aan te kunnen sturen – waar de AR terecht op wijst?
Opvallend is dat er € 1,8 miljard minder verplichtingen zijn aangegaan dan ten tijde van de Najaarsnota werd verwacht en waarmee de Kamer heeft ingestemd. In de Slotwet is gemeld dat de aangegane verplichtingen maar liefst € 1,757 miljard lager zijn uitgevallen dan werd verwacht ten tijde van de Najaarsnota, en waarvoor de Kamer de Minister had geautoriseerd. In de brief van 16 december 2019 (Beleidsmatige mutaties na Najaarsnota 2019, Kamerstuk 35 400 X, nr. 48) is hierover ook niets aangekondigd. De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre deze onderuitputting te voorzien was? Was het nodig om voor een dergelijk bedrag autorisatie aan de Kamer te vragen?
De leden van de D66-fractie zijn zich er van bewust dat er een moeilijke taak ligt voor Defensie om de prestaties van het departement op peil te brengen. Afgelopen jaren heeft Defensie op vele fronten progressie laten zien, maar zijn er ook nog veel problemen te constateren, zoals bij gereedstelling en inzetbaarheid, bij de bedrijfsvoering op IT gebied, vastgoed en het personeelsbestand. Inmiddels zijn we drie jaar verder en is het volgens deze leden van belang om te zien of het ingezette beleid en de inzet van het kabinet ook heeft geleid tot verbeteringen.
De leden van de D66-fractie zijn verheugd over het feit dat er voor het eerst over de energietransitie wordt gerapporteerd. De leden kijken uit naar het plan van aanpak voor het energiegebruik en de energietransitie van Defensie. Deze leden kijken dan ook uit naar het vastgoedoverleg, waarin deze zaken ook aan bod zullen komen.
De KPI’s over 2018 en 2019 geven een negatieve trend aan met betrekking tot de inzetbaarheid, veiligheid en militaire vulling. De leden van de D66-fractie vragen hoe dit kan.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het feit dat de gereedheidsrapportage onvoldoende betrouwbaar en onvolledig is. Er wordt ten eerste vermeld dat de beperkingen van eenheden slechts kort worden toegelicht in de vertrouwelijke bijlage. Ten tweede blijkt de beeldvorming te rooskleurig doordat niet alle onderdelen en al het materieel worden meegenomen. Transparantie over de inzetbaarheid van de krijgsmacht is cruciaal voor de controlerende rol van de Kamer met betrekking tot missies en inzet. Deze leden vragen waarom niet alle ondersteunende eenheden en materieel zijn meegenomen in de inzetbaarheidsrapportage? Om welke ondersteunende eenheden en materieel gaat dit? Wordt naar uniformiteit in het invoeren van gegevens over operationele gereedheid gestreefd? Zo ja, hoe?
Binnenkort staat een overleg over het personeel van Defensie op stapel. Desalniettemin gaan de leden van de D66-fractie kort in op de problematiek rondom het personeel. Deze leden verzoeken om een verklaring van een toename van 17% van meldingen van ernstige veiligheidsincidenten. De leden van de D66-fractie maken zich, net als vorig jaar, nog steeds zorgen over de personeelstekorten bij Defensie. Wat is het plan om dit personeelstekort structureel op te lossen? Behelst dit plan ook een diversiteitsaanpak? Deze leden vragen uitleg waarom er inmiddels meer burgers bij Defensie werken dan militairen en waarom er inmiddels 150 burgers op militaire functies zitten?
Tot slot hebben de leden van de D66-fractie nog een aantal vragen en opmerkingen over de financiële huishouding van Defensie en de bijbehorende Slotwet. Vorig jaar werd door de rapporteurs opgemerkt dat door een kasschuif in 2018 van € 1,2 miljard het investeringsquota achterbleef, en dat deze schuif naar 2020 en 2021 gegaan is. Zodoende is 2019 bewust overgeslagen. Nu er in de Slotwet te lezen valt dat er sprake was van een onderbesteding van € 1,8 miljard hebben de leden van de D66-fractie de volgende vragen: er is voor € 1,8 miljard minder verplichtingen aangegaan dan ten tijde van de Najaarsnota begroot. Wat is de verklaring voor dit verschil? Aangezien dit een aanzienlijk bedrag is, waarom werd dit niet voorzien? En waarom is de Kamer hier niet over geïnformeerd? Zijn de aanbestedingskalender, het contractenregister en de analyses op inkoopuitgaven in orde bij de afdeling inkoopbeheer? Heeft de onderbesteding op artikel 6 Investeringen (€ – 1, 2 miljard) te maken met lange wachttijden bij leveranciers? Is er een helder overzicht van potentieel nieuwe leveranciers en worden deze overwogen om investeringsprocessen te versnellen? Zo vragen de leden van de D66-fractie.
De leden van de SP-fractie hebben met groeiende verbazing kennisgenomen van het Jaarverslag 2019. Daarbij gaat onze verbazing over de «onvolkomenheden» die de AR over de gerapporteerde gereedheidsinformatie zo eufemistisch signaleert, (jaarverslag onvoldoende betrouwbaar, onvolledig en té rooskleurig), én ook over het missen van -vrijwel- alle doelstellingen in het kader van de kpi’s. In ieder geval het missen van in de ogen van de SP-fractie relevante kpi’s.
Deze leden vragen naar aanleiding van de bevindingen van de Algemene Rekenkamer aangaande gereedheidsformatie het volgende. Hoe gaat de kritiek van de Algemene Rekenkamer worden ondervangen? Wordt de opvatting gedeeld dat «onvoldoende betrouwbaar» een erg slecht oordeel is? Wordt tevens de opvatting gedeeld dat «onvolledig» een belediging is voor het parlement? Zo nee, waarom niet?
Het was de leden van de SP-fractie al eerder opgevallen dat het Defensie geen moeite kostte het Defensiematerieelquotum te halen, ruim te halen zelfs. Maar dat is precies wat de Defensieorganisatie het minste nodig had, ondanks alle bezweringsformules over de lastige bezuinigingen uit het verleden aldus deze leden. De leden van de SP-fractie hebben altijd gesteld dat het ambitieniveau moet worden aangepast naar een veel bescheidener niveau, ook indertijd tijdens de bezuinigingen. Deze leden zijn ervan overtuigd dat de bewapeningsprogramma’s die worden ondernomen een groeistuip vormen die niet door de rest van de organisatie kan worden bijgebeend. Zij vragen een reactie op deze analyse.
In het jaarverslag wordt opgemerkt dat «te veel voorbehouden moet(en worden gemaakt) bij onze internationale verplichtingen. De internationale verplichtingen blijven hoog, ondanks dat het aantal militairen dat is ingezet in het buitenland relatief laag was». Wordt de conclusie gedeeld dat een bescheidener ambitieniveau de enige reële conclusie is, omdat, indien dat niet wordt bijgesteld, het personeel overbelast wordt, wat immers ook tot uiting komt in afnemende vullingscijfers? Zo nee, welke conclusie wordt dan getrokken?
De leden van de SP-fractie interpreteren het uitstel van de beoogde datum dat krijgsmacht volledig inzetbaar moet zijn tot «midden jaren 20» en niet in 2021 een bewijs dat het beleid faalt.
Wat Defensie nodig heeft, personeel, loopt nog steeds harder weg dan erbij komt. Dat verandert niet, ondanks alle hightech wapens die worden aangeschaft en besteld. Dat is en blijft het oordeel van de leen van de SP-fractie en deze leden voelen zich in hun oorspronkelijke analyses gesterkt door dit Jaarverslag. Welke conclusies trekt de Minister uit deze grote discrepantie tussen het ruim halen van materieelquotum en het missen van zowel alle relevante kpi’s? Is deze discrepantie aanleiding om het ambitieniveau bij te stellen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Hoe denkt de Minister de gerealiseerde inzetbaarheidsdoelen die 2019 67% bedroegen voort te stuwen naar de beoogde 100% in enkele jaren, 2023? De leden van de SP-fractie vragen hierop een toelichting?
Zij vragen een verklaring van de sterke toename van ernstige incidenten, alsmede een toelichting daarop. Om hoeveel incidenten gaat het en welk soort incidenten zijn te onderscheiden? Kan daarvan een grafisch overzicht worden gegeven? Beoordeelt de Minister de toename als «incidentele piek» of ziet zij een structuur? Zo ja, welke?
Hoe worden de militaire vullingscijfers verhoogd? Waarom is dat niet in het Jaarverslag aangegeven?
Voor de leen van de SP-fractie is het hoog tijd dat de dwingende norm van 2% BBP wordt losgelaten, hoog tijd dat het ambitieniveau wordt aangepast en hoog tijd dat er evenwicht komt in de diverse noodzakelijke indicatoren die een functionerende krijgsmacht vereist. Als dat evenwicht er niet is, gaat het door zoals het nu gaat. Een geforceerd optreden om de bondgenoten te plezieren en personele uitputting in tal van facetten van de krijgsmacht.
Verantwoordingsonderzoek 2019
De leden van de VVD-fractie merken op dat het onderzoek melding maakt van een moeizaam herstel van de operationele gereedheid. De Minister blijkt genoodzaakt de streefdatum voor het op orde hebben van de gereedheid wederom uit te stellen, nu tot midden jaren 20. Hier hebben de leden van de VVD-fractie enkele vragen over. Ten eerste, wat is de oorzaak van het uitstel volgens de Minister? Ten tweede, wat zegt het telkens vooruitschuiven van de streefdatum voor het op orde hebben van de gereedheid over de kwaliteit en haalbaarheid van de plannen op dit terrein? Tot slot, wat is er dit keer anders aan de plannen voor het op orde hebben van de gereedheid ten opzichte van de vorige plannen, waardoor het niet nodig zal zijn de streefdatum opnieuw vooruit te schuiven?
Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie enkele vragen over een passage op pagina 43 uit het onderzoek van de Algemene Rekenkamer (AR): «de Minister van Defensie [neemt] niet alle ondersteunende eenheden en al het materieel mee in haar rapportage. Dit zorgt voor een onvolledig beeld van de gereedheid van de krijgsmacht. Dit kan betekenen dat het het parlement ontbreekt aan voldoende informatie om zijn controlerende taak uit te oefenen. Daarnaast bestaat het risico dat bij parlementaire discussie over bijvoorbeeld inzet bij missies van een rooskleurig beeld wordt uitgegaan.» Als bij rapportages over capaciteiten en gereedheid niet alle ondersteunende eenheden en materiaal zijn meegewogen, zou het volgens de Minister dan mogelijk zijn dat er in rapportages eenheden als gereed staan vermeld, terwijl zij door het ontbreken van ondersteuning en materiaal in de praktijk niet inzetbaar zijn in alle mogelijke conflictsituaties? De leden van de VVD-fractie wijzen de Minister op het belang van transparantie voor het afwegingsproces bij uitzendingen van de Kamer. Erkent de Minister dat dit bemoeilijkt kan worden indien de rapportage een onvolledig beeld van de gereedheid geeft?
Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie enkele vragen over het antwoord van de Minister op de aanbevelingen van de AR rond gereedheidsrapportages. Zij schrijft dat het meewegen van de gereedheid van alle ondersteunende eenheden een inspanning vergt die niet opweegt tegen de verwachte verbetering. Hoe groot is die inspanning dan, gemeten in FTE? Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat een parlementaire discussie over missies op basis van een compleet beeld over de gereedheid van eenheden een forse verbetering is, die best inspanning waard is?
Rond dit punt vragen de leden van de VVD-fractie ook waarom het meewegen van alle ondersteunende eenheden rond een gereedheidsrapportage zoveel inspanning vergt. Betekent dit dat Defensie op dit moment niet over die informatie beschikt, maar het eerst nog in kaart moet brengen? En als Defensie zelf geen goed beeld heeft van de gereedheid van ondersteunende eenheden en materieel dat nodig is om andere eenheden uit te zenden, hoe kan Defensie dan zelf een goede afweging maken over welke eenheden wanneer uitgezonden kunnen worden?
De Minister schrijft in het antwoord op de AR vervolgens dat zij wel «meegaat in uw oproep om de status van de ondersteunende eenheden mee te nemen in het totaaloordeel van de gereedheid van de capaciteit.» Kan de Minister toelichten hoe dit meewegen eruit ziet, als het kennelijk niet bestaat uit alle ondersteunende eenheden?
Tot slot wijzen de leden van de VVD-fractie erop dat de AR nog steeds tekortkomingen in de administratie voor munitiebeheer heeft geconstateerd. Dat is zorgelijk, omdat dit volgens de OVV ook een van de problemen was die ten grondslag lag aan het dodelijke mortierongeval in Mali. Deze leden vragen welke veiligheidsrisico’s voor het personeel er aan de nog steeds aanhoudende tekortkomingen bij de munitieadministratie kleven. Is er ook al een plan met concreet tijdpad om dit op orde te hebben? Zo ja, wanneer moet dit gebeurd zijn?
De leden van CDA-fractie zijn verheugd over de bevindingen van de AR dat de bedrijfsvoering bij Defensie is verbeterd. Het opheffen van twee onvolkomenheden – logistieke keten reserveonderdelen en informatiebeveiliging – verdient een pluim.
Het financieel beheer is op orde. Het is positief dat de investeringen van dit kabinet in de mensen, middelen en manieren van de Defensie hun vruchten afwerpen. Dat gezegd hebbende, zal het herstel van Defensie nog vele jaren vergen. Zo is er een onvolkomenheid bij gekomen, op het vlak van autorisatiebeheer, en is een bestaande onvolkomenheid uitgebreid. Overige onvolkomenheden op het terrein van de IT-vernieuwing, inkoopbeheer en vastgoedmanagement, blijken hardnekkig. Volgens de AR zal het «nog jarenlang grote inspanningen en investeringen vragen om de problematiek aan het fundament van de organisatie te verhelpen.» Daar waar de situatie van het Ministerie van Defensie op een aantal plekken niet verbetert of zelfs verslechtert, stelt de AR dat dit niet alleen te wijten is aan bedrijfsvoering die niet op orde is, maar ook «waar onvoldoende geld beschikbaar is om problemen te verhelpen» (blz. 6)
De noodzaak van investeringen is een belangwekkende constatering, die de AR volgens de leden van de CDA-fractie niet eerder zo openlijk deed.
Het sluit aan bij de reactie van de Minister dat «de financiële middelen, de achterstanden binnen het vastgoed en de personeelstekorten, zowel kwalitatief als kwantitatief, daarbij knelpunten zijn.» Knelpunten die in de nog op te stellen begroting 2021 en Defensievisie belangrijke aandachtspunten vormen. De leden van de CDA-fractie kijken hier met grote belangstelling naar uit.
Deze leden zijn er verheugd over dat de Defensie-uitgaven als percentage van het BBP in 2019 zijn uitgekomen op 1,3% van het bbp; een forse stijging ten opzichte van 2018 (1,17%). Klopt het echter dat het gemiddelde van de Europese NAVO-lidstaten óók gestegen is, naar ca. 1,6% in 2019 en inclusief Canada en de VS naar 2,5%? Ziet de Minister hier nog een forse uitdaging weggelegd, ook in het licht van de afspraken van Wales?
De AR constateert terecht dat de Minister staat voor een lastige opgave staat. Zij balanceert voortdurend tussen herstel, modernisering en inzet van haar organisatie.
Uit het overzicht van kritieke prestatie indicatoren (kpi’s) dat in het Jaarverslag is opgenomen blijkt dat Defensie in 2019 met geen enkele kpi aan de gestelde norm voldeed, met uitzondering van de vulling van burgerpersoneel. De financiële indicatoren bewogen zich in de richting van de norm. Voor de inzetbaarheid, het aantal ernstige incidenten en de militaire vulling is de trend negatief.
De kpi «gerealiseerde inzetbaarheidsdoelen» is fors lager uitgevallen. Volgens de Minister laat de daling laat zien dat, onder andere door het personeelsgebrek, de capaciteiten langzamer herstellen dan gepland. De Minister stelt daarbij dat een nieuw tijdspad van herstel niet te geven is, doordat nog niet aan te geven is wanneer de personele vulling verbetert, is (blz. 26 Jaarverslag). De AR spreekt echter van uitstel van het geplande moment waarop de inzetbaarheid van de krijgsmacht volledig op orde zou zijn (2021) naar midden jaren 20 (blz. 7 Jaarverslag). De leden van de CDA-fractie vragen hierop een nadere toelichting?
Deze leden achten het zorgelijk dat de AR oordeelt dat de gereedheidsinformatie in de bij het Jaarverslag behorende inzetbaarheidsrapportage onvoldoende betrouwbaar, onvolledig en te rooskleurig is.
Te meer nu de Minister in het Jaarverslag spreekt van spanning die blijft bestaan op de inzetbaarheidsdoelen en dat Defensie eerlijke en realistische grenzen moet blijven aangeven en keuzes maken, ook in internationaal verband, zodat Defensie waar kan maken wat wordt toegezegd, hetgeen van belang voor het vertrouwen, zowel binnen als buiten de Defensieorganisatie. Defensie moet nu te veel voorbehouden maken bij onze internationale verplichtingen. De leden van de CDA-fractie sporen de bewindslieden aan om onverminderd te blijven werken aan verbetering van de gereedheid en inzetbaarheid. Wat gaat de Minister doen om de gereedheidsinformatie te verbeteren?
De leden van de CDA-fractie complimenteren de bewindslieden met het behalen van een investeringsquote die in 2019 is uitgekomen op 23,9%, een flinke stijging ten opzichte van 2018 (18,9%). Het is mooi dat de bewindslieden het beschikbare geld in 2019 daadwerkelijk (grotendeels) wisten te besteden, in tegenstelling tot voorgaande jaren. De investeringen zijn fors toegenomen, tot meer dan € 2,5 miljard. Met deze uitgaven konden broodnodige investeringen gedaan worden en kon nieuw en gemoderniseerd de krijgsmacht instromen. Het herstel en de modernisering krijgt zo daadwerkelijk gestalte. Het is van groot belang deze positieve trend door te zetten.
Daarbij blijft aandacht voor de verwervingsketen nodig – dit blijft een zwakke schakel die onder druk staat.
De leden van de CDA-fractie vragen of de bewindslieden zich herkennen in de zorgen van de AR dat deze hogere druk kan leiden tot problemen als vertraging, kostenoverschrijding en onvoldoende aansluiting op de behoefte (blz. 35 Verantwoordingsonderzoek)? De maatregelen die de Minister heeft aangekondigd worden nog niet overal structureel doorgevoerd. Wat gaan de bewindslieden daaraan doen? De leden van de CDA-fractie maken zich zorgen over de constatering van de AR dat de bewindslieden de personeelstekorten in de uitvoeringsorganisatie van het verwervingsproces nog niet hebben kunnen oplossen. Er is met name een tekort aan personeel met technische en logistieke kennis. Ook blijken lang niet alle projectleiders even ervaren of te beschikken over de juiste kwaliteiten of diploma’s voor projectmanagement. Herkennen de bewindslieden zich in de diverse risico’s hiervan, die zich manifesteren in een gebrek aan projectbeheersing en daardoor uitloop in tijd en geld? Erkennen zij dat er een groter risico ontstaat dat het Defensie niet gaat lukken om de modernisering van de krijgsmacht tijdig, effectief en efficiënt te realiseren?
De leden van de CDA-fractie maken zich in het bijzonder zorgen over de capaciteit bij Defensie, in het bijzonder DMO, om invulling te geven aan de verwervingsstrategie bij de vervanging van de onderzeebootcapaciteit, zoals beschreven in de B-brief. Te meer daar Defensie kiest voor internationale concurrentiestelling met drie werven, vanuit «asymmetrie» in de kennispositie met de werven. Hiervoor moet Defensie zelfs haar toevlucht nemen tot externe inhuur, in een schaarse markt. Kan de Defensie dit proces met drie werven wel aan, met alle geconstateerde problemen en knelpunten? Kan de Staatssecretaris hier nader op ingaan, zo vragen deze leden.
De leden van de CDA-fractie vragen een reactie op de constatering van de AR dat evaluaties van verwervingsprojecten nauwelijks worden uitgevoerd, en dat een structurele vergelijking van ramingen en realisaties niet plaatsvindt? Deze leden of dit in de toekomst meer zal worden gedaan.
De AR constateert terecht dat de vastgoedportefeuille een voorwaarde is voor een goed functionerende krijgsmacht; een veilige werk- en leefomgeving is essentieel voor de inzetbaarheid van mensen en materieel.
De leden van de CDA-fractie zijn geschrokken van de problemen bij het vastgoed. De problemen in de aansturing van vastgoedbeheer zijn niet opgelost. Dat blijkt onder meer uit de evaluatie van het opdrachtgever-opdrachtnemersconvenant tussen het Ministerie van Defensie en het RVB. De evaluatie concludeert dat de sturing van het Ministerie van Defensie van het RVB vooral financieel gericht is en nauwelijks gericht op resultaten. Daarnaast kan het RVB als opdrachtnemer voor onderhoud van het vastgoed de vraag vanuit het Ministerie van Defensie niet aan. Verder is de communicatie met het Ministerie van Defensie voor het RVB niet optimaal; dit geldt ook voor de informatievoorziening door het RVB aan het Ministerie van Defensie. Ten slotte was het plan voor duidelijker beleggen van taken en verantwoordelijkheden in 2019 nog niet gereed. De leden van de CDA-fractie vragen een beoordeling van deze evaluatie? Wat wordt gedaan met de kritiek? Wat wordt gedaan aan de geconstateerde kloof tussen beleid op strategisch niveau en uitvoering op operationeel niveau?
De AR constateert dat er al jarenlang onvoldoende budget en onvoldoende capaciteit beschikbaar is voor het vastgoed. De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat het budget voor onderhoud net als in 2018 ook in 2019 vooral ingezet is om storingen te verhelpen, terwijl dat budget daar niet voor bedoeld is? Klopt het dat dit ten koste van het preventieve onderhoud, met als gevolg dat ook het achterstallige onderhoud onvoldoende wordt weggewerkt? Zijn de onderhoudsachterstanden verder opgelopen? Herkent de Staatssecretaris zich in de waarschuwing van de Rekenkamer uit 2015 dat een lager niveau van onderhoud kan leiden tot extra kosten in de toekomst en dat dit toen geschetste risico nu werkelijkheid wordt?
Klopt het dat het voorgestelde revitaliseringsprogramma voor het vastgoed een financieel tekort ten opzichte van het beschikbare budget kent van € 220–280 miljoen per jaar voor de komende 15 tot 20 jaar? En dat een plan B – wat te doen als er inderdaad te weinig budget beschikbaar zou komen – vooralsnog ontbreekt? Zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Vorig jaar is al een bedrag van € 700 miljoen weggehaald bij broodnodige investeringen in materieel, om de ergste gaten bij het vastgoed te dichten. Dreigen nu nog meer middelen vanuit materieel naar vastgoed verschoven te worden? Hoe gaan de bewindslieden dit uitleggen aan de NAVO? Hoe verhoudt zich dit tot de motie Van Helvert c.s. (Kamerstuk 35 300 X, nr. 27) om verder invulling te geven aan het Nationaal Plan bij de NAVO? Hoe verhoudt zich dit bovendien tot het pleidooi van de leden van de CDA-fractie om materieelprojecten waar mogelijk naar vóren te halen, in verband met de coronacrisis?
De leden van de D66-fractie geven een compliment voor het oplossen van de onvolkomenheden aangaande de logistieke keten reserveonderdelen en informatiebeveiliging. Er zijn langlopende onvolkomenheden op IT-beheer, inkoopbeheer en munitievoorraden. Ook aangaande autorisatiebeheer en vastgoed constateert de AR nog onvolkomenheden. De leden van de D66-fractie hebben hierover een aantal specifieke vragen: Tegen welke problemen lopen de medewerkers aan die de regels en procedures voor de centrale en decentrale munitie voorraad moeten uitvoeren? Hoe bent u van plan deze op te lossen? Binnenkort wordt er overlegd over het vastgoed van Defensie, maar voor nu in zijn algemeenheid: Wat zijn de concrete plannen om een sprong voorwaarts te maken wat betreft het vastgoedmanagement van Defensie? Wat zijn hierbij de afspraken tussen het Ministerie van Defensie en de RVB om de communicatie en informatievoorziening te verbeteren?
Verder vragen de leden van de D66-fractie welke stappen er worden gezet om de IT-systemen op orde te krijgen? Waarom was een volledige heroverweging van het GrIT programma nodig? Is er inzicht in de herintroductie van dit IT-vernieuwingsprogramma? Heeft de AR gelijk dat de beheerders van personele IT-systemen te ruime bevoegdheden hebben?
Reeds vorig jaar is de wens uitgesproken dat de betrouwbaarheid van de cijfers van dusdanige aard moet zijn dat Kamerleden op basis van de juiste informatie het kabinet kunnen controleren. Eveneens moet het mogelijk zijn deze informatie te kunnen betrekken bij kabinetsbesluiten over militaire missies en inzet. De Minister geeft in reactie op de AR aan dat wat betreft het rapporteren over capaciteiten en ondersteunende eenheden meegewogen moeten worden, dat de inspanning niet opweegt tegen de verwachte verbetering. Is de Minister het met de leden van de D66-fractie eens dat deze inspanning voor het parlement wel van voldoende belang kan zijn om op een volledige manier mee te praten over de inzet van militairen bij missies en de evaluaties daarvan?
De leden van de D66-fractie ontvangen diverse verhalen van militairen dat er in het rapporteren discrepanties bestaan tussen zaken zoals die gemeld worden aan u en aan de Kamer enerzijds, en zoals de situatie wordt ervaren door uitvoerders en planners van de krijgsmacht anderzijds. Is de Minister het met de leden van de D66-fractie eens dat dit beeld mogelijk tot veiligheidsrisico’s kan leiden, als de realiteit inderdaad niet overeenkomt met datgene wat in de rapportages staat? De leden van de D66-fractie vragen deze discrepanties nader te onderzoeken en wellicht over te nemen. Indien de Minister dat niet wenst, vragen deze leden een nadere uitleg waarom niet?
De leden van de GroenLinks-fractie zijn bezorgd te lezen dat de AR tekortkomingen signaleert als het gaat om de opslag van munitie. De Rekenkamer concludeert dat er nog altijd tekortkomingen zijn als het gaat om munitiebeheer, en dat de Minister geen sturing geeft op het ondernemen van actie bij geconstateerde tekortkomen. Ook ontbreekt een structurele tweedelijnscontrole. De leden van de GroenLinks-fractie vinden dit onacceptabel, mede in het licht van de twee Nederlandse militairen die in Mali zijn omgekomen, en een derde die ernstig gewond is geraakt, door het gebruik van onveilige munitie. De leden van de GroenLinks-fractie vragen of de gebrekkige naleving van regels en sturing daarop er ook aan bij heeft gedragen dat een voorraad van € 25 mln aan munitie bij de Enhanced Forward Presence in Litouwen moet worden vernietigd.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen om een helder overzicht te verschaffen van de acties die gaan worden ondernemen om de aanbevelingen van de Rekenkamer ten aanzien van het munitiebeheer uit te voeren en in control te geraken als het gaat om de veiligheid van munitie.
Jaarrapportage van de Inspecteur-Generaal der Krijgsmacht (IGK)
De leden van de VVD-fractie waren verheugd om te lezen dat de IGK positief gesteld was over de medezeggenschap. Zij willen via deze weg graag benadrukken dat zij het verder versterken van de medezeggenschap van belang vinden.
De leden van de VVD-fractie maken zich wel zorgen dat volgens de IGK «medewerkers van CZMCARIB ervaren aan het einde van een logistieke keten te zitten, (…) onder meer door het uitblijven van noodzakelijke aanpassingen aan de infrastructuur.» Wat vindt de Minister daarvan? En wat gaat zij daaraan doen, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Volgens de IGK zijn er bij de opleidingseenheden van DOSCO weinig instructeurs met (actuele) militaire ervaring beschikbaar. De leden van de VVD-fractie vragen wat het probleem is als bij een opleiding voor paarse eenheden bij DOSCO de militaire component onvoldoende is vertegenwoordigd. Bij welke opleidingen is dit geen probleem? Welke mogelijkheden zijn er om deze opleidingen dan aan de civiele markt over te laten?
De leden van de VVD-fractie willen er bij de Minister op aandringen dat zij gehoor geeft aan het advies van de IGK om zo snel mogelijk uitvoeringsrichtlijnen te geven voor het nieuwe arbeidsvoorwaardenakkoord, teneinde recht te doen aan de gemaakte afspraken. Is de Minister het met de IGK eens dat daarbij een selectie kan gemaakt worden van onderwerpen die vrij risicoloos vooruitlopend op formalisering kunnen worden ingevoerd, zogenoemde quick wins? Zo ja, binnen welke termijn gaat de Minister dat doen, zo vragen de leden van de VVD-fractie.
Met betrekking tot veiligheid en sociale veiligheid binnen Defensie lezen de leden van de VVD-fractie in de jaarrapportage van de IGK dat er volgens Defensiemedewerkers naar hun gevoel nog weinig is veranderd, ondanks de groei van het aantal betrokken organisaties. Even verderop lezen deze leden dat volgens de IGK de veiligheid van Defensiemedewerkers in het geding kan komen ten gevolge van langdurige vacatures. Erkent de Minister deze problemen? Zo ja, wat is zij van plan te doen om de risico’s te mitigeren?
Verder schrijft de IGK over de kwaliteit van de desert gevechtslaarzen. Wordt er, aangezien DMO niet op korte termijn een «structurele oplossing» kan bieden voor de slechte kwaliteit van de gevechtslaarzen, gewerkt met tijdelijke oplossingen? Zo ja, welke?
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister mogelijkheden ziet om de toelages van militairen en politiemensen bij de Dienst Speciale Interventies beter op elkaar af te stemmen. Zo ja, wat zijn die mogelijkheden?
Tenslotte vestigen de leden van de VVD-fractie aandacht op de training binnen Defensie. Zij vonden het zorgwekkend om te lezen dat individuele militairen nog op uitzending gaan voordat hun voorbereiding, met name de vaardigheden met het persoonlijk wapen, is afgerond. Is de Minister het met de leden van de VVD-fractie eens dat dit geen juiste gang van zaken is? Zo ja, per wanneer kan dit probleem opgelost zijn? De leden van de VVD-fractie willen meer weten over de militairen waar dit betrekking op heeft. Gaat het hier louter om militairen die niet «de poort uitgaan» of heeft het ook betrekking op andere categorieën? Zijn militairen zonder een afgeronde voorbereiding op het gebied van schietvaardigheden ten alle tijden vergezeld van militairen die hun voorbereiding op dit gebied wel hebben afgerond?
Verder vragen de leden van de VVD-fractie wat de Minister er van vindt dat het volgens de IGK ontbreekt aan «regie en juiste afstemming» in de opleidingsketen. Ook vragen deze leden of de Minister voornemens is initiatieven op zetten om de functie van instructeur aantrekkelijker te maken. Hoe beoordeelt zij in dat kader de aanbevelingen van de IGK om de functie van instructeur aantrekkelijker te maken?
De leden van de VVD-fractie hechten ook zeer aan een effectief reservistenbeleid, omdat dit de krijgsmacht de beschikking kan geven over mensen die nodig zijn bij piekmomenten of wanneer er vraag is naar specialistische kennis. Deze leden zijn dan ook ontevreden dat de IGK moet concluderen dat de aanbeveling van een jaar geleden om de aanstellingsprocedure te vereenvoudigen nog niet geheel is opgevolgd. Waarom blijft het lastig om een beroepsmilitair die ontslag heeft genomen snel een reservistenaanstelling te geven? Is er een plan om hier verbetering in te brengen? Zo ja, op welke termijn verwacht de Minister dit probleem opgelost te hebben?
Daarnaast hebben de leden van de VVD een vraag over de discussie rond artikel 16 bis AMAR. Kan de Minister ingaan op de aanbevelingen van de IGK om de leeftijdsgrens voor de opleidingen te herzien en om de opleidingen een duidelijker verband te geven met iemands huidige functie bij Defensie of een toekomstige functie buiten Defensie?
Jaarverslag van de Inspectie Militaire Gezondheidszorg
In het jaarverslag van de Inspectie Militaire Gezondheidszorg staat dat de inzetbaarheid van een Role-2 hospitaal nog altijd niet kan worden gegarandeerd. De leden van de VVD-fractie vragen de Minister apart in te gaan op ieder van de onvolkomenheden die op pagina 13 worden beschreven en daarbij aan te geven of, en zo ja op welke termijn, zij van plan is deze te verhelpen?
Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie enkele vragen over de keuringen. Kan de Minister ingaan op de aanbevelingen van de IMG op pagina 22? Daarnaast vragen deze leden waarop de eis om verklaringen na een half jaar te vernietigen is gebaseerd. Is dit een wettelijke eis waarbij er geen mogelijkheden tot afwijken voor defensie bestaan, is dit een interpretatie die Defensie geeft van een wettelijke regel, of gaat het hier om intern beleid?
Volgens het jaarverslag van de IVD komt er een evaluatie aan. Wanneer is deze evaluatie klaar en wanneer komt deze naar de Kamer, vragen de leden van de VVD-fractie.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/nds-tk-2020D21013.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.