2020D16733 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

De vaste commissie voor Financiën heeft op 1 mei 2020 enkele vragen en opmerkingen aan de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst voorgelegd over zijn op 14 april 2020 toegezonden brief inzake «Beleidsbesluit fiscale maatregelen Coronavirus» en over zijn brief van 2 april 2020 inzake »Uitstel van betaling voor ondernemers (met een g-rekening) en uitstel heffing EB/ODE» (Kamerstuk 35 420, nrs. 13 en 23).

De voorzitter van de commissie, Anne Mulder

De adjunct-griffier van de commissie, Freriks

Inhoudsopgave

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

     
 

Algemeen

2

 

Uitstel van betaling voor ondernemers

3

 

G-rekening

6

 

Uitstel verschuldigdheid EB en ODE

7

 

Btw-gevolgen voor zorgpersoneel en medische hulpgoederen en -apparatuur

8

 

Verlaagd btw-tarief sportscholen

9

 

Grensarbeiders

10

 

Versoepeling administratieve lasten en de reiskostenvergoeding in de loonheffingen

11

 

Overig

12

     

II

Reactie van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst

15

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Algemeen

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling en waardering kennisgenomen van het noodpakket banen en economie, de adequate opvolging van signalen van ondernemers en fiscaal dienstverleners en de aanvullende verduidelijking en versoepeling van het uitstelbeleid van belastingen. De leden van de VVD-fractie delen de lijn van de regering dat er alles aan gedaan moet worden om ondernemers te helpen in deze bijzondere en onzekere tijd. Deze leden herkennen zich in de aanpak om te zorgen dat ondernemers voldoende liquiditeit hebben en hebben over beide brieven nog enkele vragen.

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst (kenmerk: 2020–0000066195) inzake Uitstel van betaling voor ondernemers, g-rekeningen, uitstel heffing EB/ODE.

De leden van de PVV-fractie hebben eveneens kennisgenomen van de brief d.d. 14 april 2020 van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst (kenmerk: 2020–0000071409) betreffende: Beleidsbesluit fiscale maatregelen coronavirus.

De leden van de PVV-fractie achten het van belang de COVID-19-crisis doelmatig te bestrijden alsmede bij bestrijding van het virus de economie zo min mogelijk schade te berokkenen. Fiscale maatregelen kunnen bijdragen aan het beperken van de economische schade. De leden van de PVV-fractie hebben enkele vragen en opmerkingen omtrent de voorgenomen maatregelen.

De leden van de CDA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de brieven van de Staatssecretaris van Financiën over het uitstel van betaling en de fiscale maatregelen in het kader van de coronacrisis. Deze leden hebben hierover nog wel enkele vragen.

De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de belastingmaatregelen vanwege de coronacrisis. Deze leden verwelkomen de maatregelen die veel ondernemers zoals zelfstandigen zonder personeel in deze lastige periode helpen, zoals mogelijkheden om de te betalen belasting tijdelijk uit te stellen en de versoepeling van het urencriterium voor onder andere de zelfstandigenaftrek. Deze leden hebben een aantal vragen.

De leden van de fractie van GroenLinks steunen het kabinet in haar aanpak om getroffen sectoren, zowel aan de zijde van werkgevers als werknemers, te ondersteunen in deze zware en onzekere tijden. Deze leden erkennen daarbij dat snelheid van uitvoering van ondersteuningsmaatregelen prioriteit heeft en zij verwelkomen vanuit dat oogpunt de additionele maatregelen die de Staatssecretaris nu neemt om ondernemers uitstel van belastingverplichtingen te bieden. Tegelijkertijd hebben zij enkele vragen over de additionele maatregelen.

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het beleidsbesluit en de brief over uitstel van betaling voor ondernemers en hebben hierbij enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de fractie van 50PLUS hebben met instemming kennisgenomen van de voorliggende set fiscale maatregelen in verband met het coronavirus. Het ligt volgens deze leden voor de hand, dat het niet nemen van deze (tijdelijke) maatregelen zou leiden tot kolderieke bureaucratische situaties en tot regelrechte onrechtvaardigheden voor ondernemers en werknemers, in dit verband met name ook voor grensarbeiders.

De maatregelen richten zich op de volgende onderwerpen:

  • Btw-gevolgen van het ter beschikking stellen van zorgpersoneel;

  • Btw-gevolgen van het gratis verstrekken van medische hulpgoederen en apparatuur;

  • Verlaagd btw-tarief bij online aanbieden van sportlessen;

  • Grensarbeiders (tijdelijke vrijstelling van een aantal Duitse netto-uitkeringen);

  • Bepaalde wettelijke administratieve verplichtingen rondom de loonheffingen;

  • Reiskostenvergoeding in de loonheffingen;

  • Vrijstelling kortstondig gebruik van een motorrijtuig;

  • Maatregel voor om te bouwen taxi’s;

  • Geldigheid taxatierapport motorrijtuig;

  • Invorderingsrente en belastingrente.

De leden van de SGP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de Staatssecretaris over de uitstelregelingen van belastingbetaling. Veel ondernemingen hebben als gevolg van de crisis grote liquiditeitsproblemen. De maatregelen die voorgesteld worden, verlichten deze. Deze leden hebben nog wel enkele vragen.

Uitstel van betaling voor ondernemers

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven welke informatie een ondernemer moet overleggen om voor een langer uitstel in aanmerking te komen. Is de nadere uitwerking van een derde-deskundige al gereed? Zo ja, hoe ziet deze eruit en zo nee, wanneer is deze gereed?

De leden van de VVD-fractie lezen dat het uitstelbeleid in eerste instantie tot 19 juni 2020 loopt. Kan de Staatssecretaris aangeven wanneer er meer duidelijkheid verwacht wordt voor na deze datum? De leden van de VVD-fractie vragen tijdig duidelijkheid te geven. Op welke manier is de Staatssecretaris voornemens de inning van de op dit moment uitgestelde belastingafdracht vorm te geven? De leden van de VVD-fractie spreken ondernemers die zich zorgen maken over het mogelijk in één keer moeten terugbetalen van de uitgestelde belasting na het aflopen van de uitsteltermijn. De leden van de VVD-fractie vragen om deze zorgen weg te nemen en te garanderen dat ondernemers na afloop van de ingestelde uitsteltermijn niet in één keer hun uitgestelde belastingafdracht moeten betalen.

De leden van de VVD-fractie lezen in een eerdere brief (Kamerstuk 35 420, nr. 2) «Om ondernemers tegemoet te komen zal de Belastingdienst de komende tijd een boete (een zogenaamde «verzuimboete») voor het niet (tijdig) betalen achterwege laten of terugdraaien». Kan worden toegelicht bij wie, wanneer en in welke situaties de verzuimboete mogelijk wordt teruggedraaid? Geldt het terugdraaien van een verzuimboete alleen voor ondernemers die ook uitstel van betaling hebben aangevraagd of voor alle ondernemers? Wordt de verzuimboete van ondernemers die geen uitstel van betaling hebben aangevraagd maar kunnen aantonen dat ze wel met de gevolgen van de crisis te maken hebben en daardoor niet aan al hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen ook teruggedraaid? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PVV-fractie staan in beginsel niet negatief tegenover maatregelen die in het kader van de COVID-19-crisis de liquiditeit bij ondernemers verbeteren. (Bijzonder) uitstel van betaling kan hiertoe bijdragen.

De leden van de CDA-fractie achten het positief dat ondernemers uitstel van betaling van belastingschulden kunnen aanvragen. Tegelijkertijd is het juist dat deze mogelijkheid voorlopig tijdelijk is, omdat het ongewenst is dat belastingschulden te hoog oplopen. Kan de Staatssecretaris allereerst precies aangeven wat het doel is van de maatregel? Is beoogd dat ondernemers die door corona in de financiële problemen komen gedurende drie maanden niets hoeven te betalen en daarna dat inhalen? Of is alleen beoogd uitstel te bieden voor de belastingen tussen 12 maart en 30 april indien de aanslagen daarvan voor 19 juni zijn opgelegd? Heeft het uitstel voor de omzetbelasting dan wel nut, aangezien de aangifte over maart voor eind april moet zijn gedaan, de naheffingsaanslag dan pas begin juni wordt opgelegd en het uitstel op 20 juni al afloopt? Is het niet logischer om voor bepaalde tijdvakken uitstel te verlenen?

Deze leden vragen in het kader van het uitstel van betaling van belastingschulden bovendien of de Belastingdienst dan ook tussentijdse aflossingen gaat vragen. Door wie wordt beslist of de liquiditeitspositie van de ondernemer dat toelaat en wat zijn daarvan de gevolgen? De leden van de CDA-fractie vragen om bij het verlenen van het uitstel reeds duidelijk te maken op welke termijn deze schulden terugbetaald moeten worden. Kan de Staatssecretaris hier duidelijkheid over verschaffen?

Kan de Staatssecretaris aangeven op welke wijze de beoordeling van het uitstel en de passende betalingsregeling gecoördineerd wordt? Welke richtlijnen zijn hiervoor voor de ontvanger? Hoe wordt voorkomen dat de ene ontvanger te streng is, waardoor bedrijven onnodig in de financiële problemen komen, en de andere ontvanger te makkelijk uitstel verleent, waardoor de belastingschulden mogelijk te lang gaan stapelen?

Het uitstel langer dan drie maanden wordt ingetrokken zodra de omstandigheden dit mogelijk maken. Kan de Staatssecretaris aangeven wanneer hier sprake van is en hoe wordt voorkomen dat een ondernemer dan in een keer extra veel belasting moet betalen, want het bedrag is gedurende het uitstel opgelopen, terwijl de middelen hiervoor niet aanwezig hoeven te zijn?

Voor het langdurig uitstel wordt ingetrokken wordt er een «passende betalingsregeling» met de ontvanger afgesproken. Wat wordt hieronder verstaan? Wat is de duur van een dergelijke regeling en wie beslist of de regeling passend is? Met betrekking tot langdurig uitstel vragen deze leden ook of het klopt dat in de verklaring van de derde-deskundige geen prognose meer hoeft te worden opgenomen op welk tijdstip de betalingsproblemen zullen zijn opgelost.

Hoe vindt het crediteurenbeheer plaats bij de Belastingdienst? De leden van de CDA-fractie vragen dit omdat er in een recessie de mogelijkheid is dat miljarden moeten worden afgeschreven.

De leden van de D66-fractie vragen om inzicht te geven in de huidige stand van zaken van het gebruik van de uitstelregelingen. Hoeveel verzoeken om uitstel van betaling heeft de Belastingdienst ontvangen? Gaat het goed met de uitvoering? Zijn er nieuwe en/of onverwachte uitdagingen voor de Belastingdienst waar op voorhand geen rekening mee werd gehouden en lukt het om eventuele problemen op te lossen? Wordt bijgehouden hoe ondernemers de uitstelmogelijkheden, en het contact daarover met de Belastingdienst, waarderen? Hoe ontwikkelt het aantal vragen aan, en de bezetting van, de BelastingTelefoon zich?

De leden van de D66-fractie lezen dat het versoepelde uitstelbeleid voor bepaalde belastingen tot 19 juni loopt, terwijl nu al bekend is dat bepaalde ondernemingen en/of sectoren langer te maken hebben met beperkingen, zoals het verbod op het organiseren van vergunningsplichtige bijeenkomsten tot 1 september. Wat voor soort aanvullende informatie moeten bedrijven voor een extra verlenging van uitstel aanleveren? Welke opties zijn er om uitstelbeleid te verlengen? Hoe staat het met de uitwerking van de aankondiging van de Staatssecretaris om het proces rond de derde-verklaring te vereenvoudigen? En welke mogelijkheden zijn er om, als de economische ontwikkelingen daar in een later stadium aanleiding toe geven, de fiscale maatregelen af te bouwen?

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of er een bepaalde maximumperiode zit aan het uitstel dat ondernemers, na het aantonen van hun omzetverlies, kunnen krijgen ten aanzien van het betalen van enkele van de belastingen die nu ook onder het uitstelbeleid vallen – zoals de assurantiebelasting en afvalstoffenbelasting. Ook vragen zij of ingegaan kan worden op hoe dit relateert aan de uitsteltermijnen waar voor uitstel gekwalificeerde ondernemers bij reeds bestaande uitstelbelastingen (zoals de omzet- of loonbelasting) maximaal recht op hebben.

Tenslotte vinden de leden van de fractie van GroenLinks dat het in de kabinetsbrief enigszins onduidelijk blijft wat op dit moment de termijnen zijn waarvoor belastingplichtigen ten aanzien van douanerechten uitstel van betaling kunnen aanvragen. Geldt ook op dit punt de voorlopige termijn van het uitstelbeleid tot 19 juni, zo vragen zij. Wat zijn hierbij de overwegingen en welke ruimte biedt de EU-douanewetgeving op dit punt?

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris hoe de maatregelen ten aanzien van het uitstel van betaling voor ondernemers voor een zeer groot aantal belastingen zich verhouden tot de belastingmaatregelen voor particulieren. Zij merken op dat een deel van deze belastingen ook door burgers wordt opgebracht terwijl ook hun financiële positie onder druk staat en de komende maanden verder onder druk zal komen te staan. Welke maatregelen zijn hierop in voorbereiding?

De leden van de SGP-fractie constateren dat de invordering van belastingschulden in beginsel voor drie maanden wordt stopgezet. Na drie maanden moet de uitgestelde belasting worden voldaan. Overweegt de Staatssecretaris een soepele betalingsregeling voor deze uitgestelde belastingschulden? En hoe zou deze regeling volgens de Staatssecretaris vormgegeven moeten worden?

De leden van de SGP-fractie vragen de Staatssecretaris hoe ondernemingen geïnformeerd worden over de mogelijkheden van uitstel van belastingbetaling. Daarnaast krijgen deze leden krijgen veel signalen dat de procedures voor het aanvragen van uitstel van belastingbetaling door ondernemers als ingewikkeld en niet efficiënt wordt ervaren. Ook diverse beroepsverenigingen in de accountancysector pleiten voor meer vereenvoudiging. In het bijzonder voor aangiftebelastingen worden de procedures voor uitstel van betaling als ingewikkeld ervaren. Gaat de Staatssecretaris verdere vereenvoudiging toepassen in de procedures?

G-rekening

De leden van de VVD-fractie lezen dat het voor desbetreffende ondernemers gemakkelijker wordt om een g-rekening te deblokkeren. Kan de Staatssecretaris toelichten wat dit betekent voor de termijn waarop ondernemers bericht krijgen van de Belastingdienst over het deblokkeren van hun g-rekening? Kan de Staatssecretaris toelichten welke aanvullende informatie en waarom ondernemers moeten invullen bij de aanvraag tot deblokkeren g-rekening? Deze leden vragen of deze ondernemers, als zij gebruik maken van het fiscaal uitstelbeleid, evengoed recht hebben op «Verklaringen van betalingsgedrag»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier worden ondernemers hiervan op de hoogte gesteld?

De leden van de PVV-fractie hebben enkele vragen aangaande het deblokkeren van de g-rekening.

Inleners en aannemers zijn aansprakelijk voor het risico dat de uitlener c.q. onderaannemer zijn loonheffingen en/of de omzetbelasting niet betaalt. De inlener c.q. de aannemer kan zijn risico beperken door (een gedeelte van) het bedrag aan verschuldigde loonheffingen en/of omzetbelasting te storten op de g-rekening van de uitlener c.q. onderaannemer.

De, in de brief van de Staatssecretaris aangehaalde, regeling biedt de mogelijkheid om de g-rekening te deblokkeren voor bedragen die zijn gereserveerd voor (naheffings)aanslagen loonheffingen of omzetbelasting mits voor die aanslagen reeds bijzonder uitstel van betaling is gevraagd.

De leden van de PVV-fractie zouden graag een bevestiging krijgen van de Staatssecretaris dat de inlener c.q. aannemer gevrijwaard wordt van risicoaansprakelijkheid aangaande de loonheffingen en/of omzetbelasting voor zover de inlener c.q. aannemer bedragen hiertoe heeft gestort op een g-rekening en achteraf blijkt dat de uitlener c.q. onderaannemer niet in staat blijkt aan zijn (volledige) betalingsverplichtingen te kunnen voldoen ten gevolge van de COVID-19-crisis.

Voorbeeld

Een uitlener c.q. onderaannemer maakt gebruik van de mogelijkheid om de g-rekening te deblokkeren. De uitlener wendt vervolgens de vrijgekomen gelden aan. Na drie maanden (of later) blijkt dat de uitlener c.q. onderaannemer niet meer in staat is om de loonheffingen en/of omzetbelasting te voldoen. Bijvoorbeeld omdat deze failliet is gegaan ten gevolge van de COVID-19-crisis (dit faillissement kan dus ook na de COVID-19-crisis plaatsvinden).

De inlener c.q. aannemer heeft het aansprakelijkheidsrisico beperkt door (bijvoorbeeld) 30% van het factuurbedrag dat is bestemd voor de loonheffingen en omzetbelasting, te storten op een zogenoemde g-rekening van de uitlener c.q. onderaannemer.

De leden van de PVV-fractie vragen of de inlener c.q. aannemer in bovengenoemd voorbeeld enkel voor de 30% gevrijwaard wordt en of de inlenersaansprakelijkheid c.q. ketenaansprakelijkheid voor de volledige resterende 70% geldt.

Indien het antwoord bevestigend luidt, deelt de Staatssecretaris dan de mening dat dat een onwenselijke uitkomst zou zijn?

De risicoaansprakelijkheid voor inleners en aannemers is ingevoerd om te voorkomen dat uitleners c.q. onderaannemers misbruik maken van (uitbesteding van) werk bij de afdracht van loonheffingen en omzetbelasting. Bij een (uitgesteld) faillissement ten gevolge van de COVID-19-crisis kan niet (zonder meer) gesproken worden van misbruik door de uitlener c.q. onderaannemer. Voorts kan men niet van de inlener c.q. aannemer verwachten dat dit tot zijn «normale» risicoaansprakelijkheid behoort zoals bedoeld in de Invorderingswet 1990.

Welke stappen neemt de Staatssecretaris, of is de Staatssecretaris voornemens om te nemen, om de «normaal geldende» risicoaansprakelijkheid in dit kader (inlenersaansprakelijkheid/ketenaansprakelijkheid) bij inleners c.q. aannemers te voorkomen?

De leden van de SGP-fractie zijn positief over het feit dat de systematiek van de g-rekening enigszins versoepeld wordt. Met name ondernemingen in de bouw, de uitzendbranche en de glastuinbouw zijn hiermee geholpen. Een verdere versoepeling, zoals het ruimer vrijgeven van tegoeden op de g-rekening zou aan diverse ondernemingen een liquiditeitsimpuls kunnen geven. Overweegt de Staatssecretaris een verdere versoepeling?

Uitstel verschuldigdheid EB en ODE

De leden van de VVD-fractie lezen dat de Staatssecretaris afspraken heeft gemaakt met de energieleveranciers over uitstel van de energiebelasting (EB) en de Opslag Duurzame Energie (ODE). Deze leden spreken steun uit voor het uitstel van de energiebelasting en de ODE. Tegelijkertijd maken deze leden zich zorgen over de aankondiging dat de energiebelasting en de ODE in oktober in rekening worden gebracht. Kan de Staatssecretaris aangeven of het een reële verwachting is dat ondernemers (met name in de derde schijf van de ODE voor bedrijven met een elektriciteitsverbruik van 50.000–10.000.000 kWh) voldoende in staat zijn om deze belastingschuld te kunnen betalen? Is er voor deze ondernemers de mogelijkheid tot afspraken over een betalingsregeling? Kan de Staatssecretaris verder aangeven bij hoeveel ondernemers en bij hoeveel huishoudens de eindfactuur op een langere periode dan een kalendermaand ziet? Kan de Staatssecretaris na overleg met de energieleveranciers inzicht geven in de vraag voor hoeveel ondernemers en huishoudens dit tot problemen zal leiden? Hoeveel afspraken zijn er in deze situatie inmiddels gemaakt?

De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris hoe de afspraken over uitstel van betaling van de energiebelasting en de ODE eruitzien. Dit uitstel van betaling is feitelijk immers niet bedoeld voor de energieleverancier, maar voor enkel die klanten van de energieleverancier met liquiditeitsproblemen. Moeten die klanten zich tot de energieleverancier wenden en vraagt de leverancier dan alleen voor dat gedeelte van zijn belastingverplichtingen uitstel van betaling aan?

De leden van de SGP-fractie lezen dat ook voor de ODE-heffing uitstel van betaling aangevraagd kan worden. Deze heffing is in 2020 sterk gestegen, in de derde schijf zelfs met 177%. Dit zorgt voor substantiële extra kosten voor bijvoorbeeld het mkb en de glastuinbouw, sectoren die nu hard worden getroffen. Daarnaast belemmert de ODE-heffing voor elektriciteitsgebruik de gewenste elektrificatie en verduurzaming. Is de Staatssecretaris bereid te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn voor het op korte termijn verlagen van de ODE-heffing in de derde schijf al dan niet voor alleen het elektriciteitsgebruik en al dan niet met terugwerkende kracht?

Btw-gevolgen voor zorgpersoneel en medische hulpgoederen en -apparatuur

De leden van de VVD-fractie onderschrijven het belang van voldoende zorgpersoneel en medische hulpmiddelen. Deze leden vragen op welke manier de bijkomende administratieve lasten voor zorginstellingen, zorginrichtingen en artsen tot een minimum worden beperkt. Deze leden lezen dat er enkele voorwaarden worden gesteld die administratieve gevolgen hebben voor de zorginstellingen, zorginrichtingen en artsen. Welke voorwaarden zijn er gesteld en waarom deze?

De leden van de PVV-fractie constateren dat de uitleen van zorgpersoneel buiten de heffing van btw blijft. Bij deze maatregel worden twee voorwaarden gesteld, te weten:

  • de inlener moet een zorginstelling of zorginrichting zijn die de btw-vrijstelling toepast;

  • de uitlener mag alleen de brutoloonkosten in rekening brengen aan de inlener, eventueel verhoogd met een kostenvergoeding van maximaal 5% en er mag met deze uitleen geen winst worden beoogd of gemaakt.

De leden van de PVV-fractie vragen hoe de Staatssecretaris voornemens is deze voorwaarden te handhaven.

De leden van de PVV-fractie vragen wat de gevolgen zijn, mocht onverhoopt achteraf blijken dat een uitlener niet volledig aan de voorwaarden heeft voldaan.

Stel dat een uitlener naast zorgpersoneel eveneens ander personeel (administratief, schoonmaak, management etc.) aan de zorginstelling ter beschikking stelt. Dient de uitlener dan onderscheid te maken tussen het ter beschikking gesteld personeel? Zo ja, heeft dat dan niet onnodig extra administratieve lasten tot gevolg voor de uitlener?

Het betreft een tijdelijke maatregel die loopt van 16 maart 2020 tot 16 juni 2020. Indien een uitlener tussen 16 maart 2020 en bekendmaking van het beleidsbesluit wel winst heeft gemaakt (beoogd of niet beoogd), welke stappen dient een uitlener dan te nemen om alsnog de maatregel toe te passen met terugwerkende kracht? Wil de Staatssecretaris uit praktische administratieve redenen in overweging nemen de maatregel in ieder geval door te laten lopen tot en met 30 juni 2020?

Kan de Staatssecretaris aangaande dit onderwerp ten slotte aangeven hoe hij voornemens is om inleners en uitleners op de hoogte te stellen van deze tijdelijke maatregel?

De leden van de CDA-fractie hebben eerder vragen gesteld over de mogelijkheid die de EU geeft om beschermingsmiddelen (zoals mondkapjes) en medische apparatuur om niet ter beschikking te stellen aan de zorg. In dat geval is er een vrijstelling van invoerheffing en btw. Dat scheelt al snel 30% bij mondneuskapjes en bij medische schorten.

Nu is het beleidsbesluit van de EU vooral geënt op publieke zorgstelsels. Dat is natuurlijk ook begrijpelijk aangezien de meeste EU-landen een publiekrechtelijk zorgstelsel kennen.

In het Nederlandse stelsel, dat privaatrechtelijk is, zullen ondernemers niet zo gauw om niet medische apparatuur en beschermingsmiddelen leveren aan zorginstellingen. De vraag is dus of bij gezamenlijke inkoop, deze middelen vrijgesteld kunnen worden van invoerrechten en btw.

De leden van de CDA-fractie zoeken specifiek de volgende toezegging. Kan de vrijstelling zo worden vormgegeven dat iedere instelling onder de Wet Toelating Zorginstellingen (WTZi) (en dat zijn instellingen per koninklijk besluit en instellingen die er per definitie onder vallen zoals huisartsenposten, ambulancevervoer) en Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (BIG)-geregistreerde zorgverleners effectief gebruik kunnen maken van deze vrijstelling van btw? Dat moet indien zij rechtstreeks zelf inkopen of dat doen via een tussenorganisatie die daar geen woekerwinst op maakt. Dat zou behoorlijk wat verlichting kunnen brengen.

En mogen deze instellingen deze beschermingsmaterialen dan ook niet alleen gebruiken voor hun eigen medewerkers en cliënten/patiënten, maar ook voor bijvoorbeeld familieleden die hun doodzieke dierbaren bezoeken? En kan de Staatssecretaris bevestigen dat zij daarvoor dan geen administratie hoeven gaan bijhouden?

Verder vragen de leden van de CDA-fractie of deze vrijstellingen ook gelden voor testmateriaal, nu er bij de verlichting toch massaler getest zal moeten worden.

De leden van de SP-fractie delen de mening van de Staatssecretaris dat btw-heffing op uitleen van personeel en gratis verstrekking van medische hulpmiddelen in een crisissituatie moet leiden tot onvoorziene financiële lasten, zeker als dit een belemmering zou vormen. Zij zijn benieuwd of btw-heffing op een activiteit van een dermate groot maatschappelijke belang überhaupt te verantwoorden is en of de Staatssecretaris van mening is dat de Europese richtlijnen hierop aanpassing verdienen.

Verlaagd btw-tarief sportscholen

De leden van de VVD-fractie vragen of het voor een sportschool uitmaakt via welk online-kanaal sportlessen worden aangeboden om aanspraak te maken op het verlaagde btw-tarief gezien de veelvuldigheid aan kanalen waarop sportlessen worden aangeboden. Wat wordt verstaan onder «dergelijke ondernemers»? Aan welke eisen moeten sportscholen en dergelijke ondernemers voldoen om aanspraak te maken op het verlaagde btw-tarief?

De leden van de PVV-fractie constateren dat sportscholen en dergelijke ondernemers die online sportlessen aanbieden hiervoor ook gebruik kunnen maken van het verlaagde btw-tarief.

Wat verstaat de Staatssecretaris in dit kader onder de term: dergelijke ondernemers? Kunnen hier ook nieuw op de markt getreden ondernemers onder vallen? Hierbij doelen de leden van de PVV-fractie op ondernemers die pas na 16 maart 2020 en de verplichte sluiting van de sportscholen actief zijn geworden in de sportbranche en vanaf dat moment pas online sportlessen zijn gaan aanbieden.

Kan de Staatssecretaris aangaande dit onderwerp ten slotte aangeven hoe hij voornemens is om ondernemers actief in de sportbranche op de hoogte te stellen van deze goedkeuring?

De leden van de CDA-fractie danken de Staatssecretaris voor het tijdelijk verlagen van de btw op online sportlessen bij sportscholen. Daardoor blijft het abonnementstarief gewoon op 9% staan ook als de sportlessen online gegeven worden.

Deze leden ontvangen graag de bevestiging dat het voor de btw-vrijstelling van kunstonderwijs aan kinderen niet uitmaakt of het online plaatsvindt. Oftewel, kan de Staatssecretaris bevestigen dat online muzieklessen nog steeds zijn vrijgesteld van btw?

De leden van de D66-fractie vragen welke redenen ten grondslag liggen aan het feit dat het btw-tarief voor online sportlessen normaal gesproken hoger ligt dan voor andere sportlessen.

De leden van de fractie van 50PLUS vinden het verlaagde btw-tarief voor sportlessen een krachtig middel om de sector te stimuleren om te werken aan een nieuw of tweede verdienmodel. Alle bedrijven die een deel van hun omzet kunnen verplaatsen naar digitale diensten, leveren een grote bijdrage aan het beperken van de economische schade. Kan de Staatssecretaris toelichten waarom deze maatregel alleen geldt voor sportscholen? Er zijn toch veel meer bedrijven, binnen en buiten de vrijetijdssector, waar een tijdelijk verlaagd tarief van de btw dezelfde positieve effecten heeft als voor sportscholen?

Grensarbeiders

De leden van de VVD-fractie lezen dat Nederland en Duitsland afspraken hebben gemaakt over thuiswerkdagen. Kan de Staatssecretaris een update geven over de gesprekken met België op dit punt? Zijn er met Duitsland (en eventueel België) ook afspraken gemaakt over het besluit tot verlenging van de afspraak? Deze leden vragen zich af wat er is afgesproken wanneer bijvoorbeeld een van beide landen de afspraak over thuiswerkdagen wel wil verlengen en het andere land niet. Krijgt de Staatssecretaris ook signalen van Nederlanders die in andere landen werken dan Duitsland en België en ook problemen ervaren met thuiswerkdagen, thuiszitdagen, etc.? Zo ja, uit welke landen en is de Staatssecretaris voornemens hiermee ook in overleg te treden?

Tijdens het algemeen overleg over de belasting- en sociale zekerheidspositie van grensarbeiders van 5 maart 2020 is door het lid Omtzigt reeds aandacht gevraagd voor de fiscale gevolgen van thuiswerken. Het zal geen verbazing wekken dat die vraag ten tijde van de coronacrisis nog veel belangrijker is geworden. De leden van de CDA-fractie achten het onwenselijk dat door corona het heffingsland wijzigt. Dat is verwarrend voor de werknemer en een belastingverdrag is ook niet geschreven op dergelijke uitzonderlijke omstandigheden. Zij zijn dan ook erg blij met de overeenkomst die met Duitsland is gesloten. Geldt deze overeenkomst alleen voor werknemers, die onder het arbeidsartikel van het verdrag vallen, of geldt de overeenkomst ook voor ambtenaren met de nationaliteit van de andere lidstaat, die onder het overheidsartikel van het verdrag vallen, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Zij geven hierbij het voorbeeld van een inwoner van Duitsland met de Duitse nationaliteit die aan een Nederlandse universiteit werkt en door corona thuiswerkt. Heeft de overeenkomst ook werking voor zzp’ers die over de grens werkzaam waren, maar nu thuis werken? Kan de Staatssecretaris verder bevestigen dat een thuiswerkplek nooit kwalificeert als vaste inrichting?

Hoe verloopt het overleg met België? Is een oplossing daar ook voorhanden? De leden van de CDA-fractie wijzen erop dat met België het verschil in belastingdruk aanzienlijk kan zijn, zeker wanneer een werknemer of ondernemer niet meer kan worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. Acht de Staatssecretaris het wenselijk dat werknemers die in België wonen en in Nederland werken en die door de beperkingen alleen thuis mogen werken, dit jaar niet meer voldoen aan de regels voor kwalificerende buitenlandse belastingplicht en dus hun hypotheekrenteaftrek kwijtraken? Is de Staatssecretaris bereid in dit soort gevallen coulance te verlenen bij de toepassing van de 90%-regels van de kwalificerende buitenlandse belastingplichtigen wanneer er geen afspraak met België gemaakt kan worden?

De leden van de CDA-fractie achten het ook positief dat over de Duitse netto-uitkeringen dit jaar in Nederland geen belasting wordt geheven. Zij merken daarbij wel op dat dit probleem ook buiten de coronacrisis speelt. Deelt de Staatssecretaris de mening dat het wenselijk zou zijn om ook voor volgende jaren een oplossing voor het probleem dat Nederlanders met een Duitse netto-uitkering in Nederland alsnog belasting over de netto-uitkering moeten betalen? Is het andersom ook waar dat inwoners van Duitsland met een Nederlandse uitkering deze brutouitkering feitelijk belastingvrij ontvangen?

De leden van de D66-fractie vragen om een actualisatie van de stand van zaken van het overleg met België over de behandeling van thuiswerkdagen.

De leden van de SP-fractie merken op dat onder grensarbeiders veel onduidelijkheid kan bestaan over hun situatie en vragen de Staatssecretaris hoe degenen die in Nederland wonen en in Duitsland werken of vice versa worden geïnformeerd over de tijdelijke afspraken met Duitsland. Daarnaast vragen zij hoe grensarbeiders in het Belgische geval, waarvoor de onderhandelingen nog lopen, nu om moeten gaan met de belastingheffing.

Versoepeling administratieve lasten en de reiskostenvergoeding in de loonheffingen

De leden van de VVD-fractie delen de mening dat het anoniementarief bij het niet tijdig kunnen identificeren een ongewenst gevolg is van de huidige situatie. Geldt de genomen maatregel ook voor buitenlandse werknemers die in Nederland zouden komen werken of al werken, maar waarvan de werkgever nog niet aan alle administratieve verplichtingen heeft voldaan? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PVV-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven hoe ver het overleg met België inmiddels is gevorderd aangaande de thuiswerkdagen. Zijn er noemenswaardige specifieke problemen waar de Staatssecretaris tegenaan loopt bij het overleg met België in tegenstelling tot bij Duitsland?

De leden van de PVV-fractie constateren dat in het beleidsbesluit de navolgende passage is opgenomen:

Goedkeuring

Ik keur goed dat de Belastingdienst een soepel standpunt inneemt in het geval dat een werkgever of werknemer gedurende de werking van dit besluit een wettelijke administratieve verplichting in redelijkheid niet, niet tijdig of niet volledig nakomt en dit voor zover mogelijk herstelt zodra dat kan.

De zinsnede: ... in redelijkheid niet ... voor zover mogelijk herstelt ... lijkt erop te duiden, dat wanneer de werkgever een inspanningsverplichting heeft geleverd aangaande het identificeren van een werknemer, maar hier uiteindelijk niet in slaagt, niet geconfronteerd wordt met het anoniementarief. De leden van de PVV-fractie vragen of deze interpretatie correct is. Zo ja, hoe staat dat dan in verhouding met het voorbeeld dat gegeven wordt op dezelfde pagina? Daar staat:

In een dergelijk geval kan de toepassing van het anoniementarief achterwege blijven als de werkgever de identiteit van de werknemer volgens de wettelijke regeling vaststelt zodra hij daar in redelijkheid toe in staat is. Dit laat de verplichting onverlet om een kopie (al dan niet digitaal) van het identiteitsbewijs tijdig op te nemen in de loonadministratie.

Bovenstaande impliceert volgens de leden van de PVV-fractie immers dat de identiteit in ieder geval vastgesteld dient te worden, maar enkel dat het door omstandigheden op een later tijdstip mag plaatsvinden.

Ook in de brief van de Staatssecretaris lijkt hij de indruk te wekken dat het niet vaststellen van de identiteit niet altijd hoeft te leiden tot toepassing van het anoniementarief. De Staatssecretaris merkt immers op:

Daarom neemt de Belastingdienst in deze situaties een soepel standpunt in als een werkgever of werknemer de tekortkoming in de administratieve verplichting voor zover mogelijk herstelt zodra dit kan. Voor het voorbeeld van de identificatieplicht betekent dit dat de toepassing van het anoniementarief achterwege kan blijven als de werkgever de identiteit van de werknemer alsnog vaststelt zodra hij daar in redelijkheid toe in staat is.

De leden van de PVV-fractie vragen of omstandigheden ertoe kunnen leiden dat de identiteit van een werknemer nimmer wordt vastgesteld en dat toepassing van het anoniementarief achterwege blijft.

Werkt de maatregel door naar de inleners- en ketenaansprakelijkheid?

De leden van de PVV-fractie vragen of deze maatregel ten aanzien van de vaste reiskostenvergoeding met terugwerkende kracht geldt tot 16 maart 2020. Tot wanneer geldt de maatregel, voor zolang als de duur van de werking van het beleidsbesluit of is een andere termijn van toepassing?

Overig

De leden van de VVD-fractie vragen naar de huidige stand van zaken bij de BelastingTelefoon. Klopt de berichtgeving dat er minder mensen contact opnemen met de Belastingdienst in vergelijking met dezelfde periode in voorgaande jaren en in vergelijking met de afgelopen maanden? Zo ja, hoeveel (in absolute aantallen en percentages in vergelijking met vorige jaar en afgelopen maanden)? Deze leden vragen naar maatregelen die binnen de Belastingdienst worden genomen om de BelastingTelefoon voor te bereiden op de waarschijnlijke toename van het aantal vragen wanneer de economie weer langzaam opstart. Wordt deze relatief rustigere periode door de BelastingTelefoon bijvoorbeeld gebruikt voor het bijscholen en het efficiënter laten werken van nieuw opgeleide medewerkers? Zo ja, op welke manier en welke maatregelen worden er verder genomen? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PVV-fractie constateren dat diverse maatregelen (al dan niet fiscaal) diverse looptijden hebben.

Hoe meer maatregelen getroffen worden, hoe onoverzichtelijker. Wil de Staatssecretaris in overweging nemen om de gehanteerde periodes, in het kader van transparantie, helderheid en effectiviteit, zo veel mogelijk gelijk te trekken?

De leden van de CDA-fractie zouden graag vernemen van de Staatssecretaris wat de kosten van dit pakket zijn en hoe dat gedekt wordt. Hoewel deze leden de maatregelen over het algemeen als positief waarderen, hebben deze leden wel zorgen over het begrotingstekort en hoe dat na de komende jaren weer zal moeten worden gesloten. Specifiek zouden deze leden voor het uitstel van betaling graag willen weten voor welk bedrag aan belastingopbrengsten er naar achter geschoven zou kunnen worden. Kan de Staatssecretaris dit uitsplitsen per belastingmiddel?

De leden van de CDA-fractie zijn blij dat de Staatssecretaris in voortdurend overleg is met organisaties, ondernemers en burgers om fiscale knelpunten die ontstaan zijn door de coronacrisis te inventariseren en op te lossen. Zij danken de Staatssecretaris voor deze praktische oplossingen, maar wensen op dit moment ook te markeren dat de coronacrisis ook grotere reeds bestaande problemen zichtbaarder maakt. Zorgmedewerkers die nu extreem veel uren maken in het landsbelang, krijgen fiscaal gezien de rekening door een hoge marginale druk. Dat geldt des te meer wanneer zij gebruik maken van de noodkinderopvang en dus kinderopvangtoeslag ontvangen. Deelt de Staatssecretaris de mening dat de hoge marginale druk een probleem is?

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het voorstel tot een fiscale coronareserve. Zij begrijpen het doel achter de maatregel om de belastingdruk reeds over 2019 te verlagen, maar vragen zich wel af tot welke uitvoeringslasten dit gaat leiden bij de Belastingdienst. Het «te verwachten verlies in 2020 als gevolg van de coronacrisis» is immers een nieuw begrip dat tot veel discussies tussen de belastingplichtige en de inspecteur zal leiden. Bovendien ontstaat een extra verschil tussen de Vpb-ondernemer en de IB-ondernemer. Kan de Staatssecretaris aangeven wat de rechtvaardiging van dit verschil is?

De leden van de CDA-fractie merken op dat alle fiscale coronamaatregelen tot doel hebben de belastingdruk te verlagen of administratieve belemmeringen weg te nemen. Dit is met uitzondering van de verruiming van de werkkostenregeling. De leden van de CDA-fractie vinden dit een hele sympathieke maatregel, maar zij begrijpen niet voor welk probleem dit een oplossing is. Ook de middelen van de overheid kunnen maar één keer worden uitgegeven en het is nu nog onduidelijk of er op een later moment nog meer maatregelen nodig zullen zijn.

De leden van de D66-fractie vragen om een nadere toelichting over de gevolgen van deze maatregelen voor de uitvoering en de capaciteit bij de Belastingdienst. Deze leden begrijpen dat, gezien de snelheid waarmee deze maatregelen zijn opgezet, uitvoerige uitvoeringstoetsen vooralsnog ontbreken. Tegelijkertijd valt op dat er bij veel van de belastingmaatregelen wordt gewezen op soortgelijke maatregelen rond de crisis in 2008. Deze leden vragen in hoeverre deze maatregelen zijn geëvalueerd en in welke mate daarbij ook gekeken is naar de gevolgen voor de Belastingdienst. Zo ja, wat zijn de belangrijkste lessen uit deze evaluaties? Zo nee, waarom niet? Is de Staatssecretaris voornemens om de inzet van deze crisismaatregelen in de nabije toekomst te laten evalueren?

De leden van de D66-fractie vragen om de gevolgen van het noodpakket voor de (raming van) belastingontvangsten te actualiseren. Hoe groot is de bijstelling van de inschatting van het effect van de verbreding van de regeling, inclusief het tweede pakket aan maatregelen, op de belastingontvangsten? In hoeverre is overwogen om deze budgettaire ramingen van fiscale maatregelen door het CPB te laten certificeren?

De leden van de D66-fractie vragen om een inschatting van de gevolgen van deze coronacrisis op de (toekomstige) verliesverrekening en daarmee op de inkomsten uit de winstbelasting in de komende jaren. Op welke wijze werkte de verliesverrekening als gevolg van de crisis in onder andere 2008 door in de inkomsten uit de winstbelasting in de jaren die daarop volgden?

De leden van de D66-fractie vragen om een korte uiteenzetting van de fiscale behandeling van de inkoop van eigen aandelen. Hoe ziet die er precies uit? Welke vrijstellingen zijn daarbij relevant? In hoeverre zien we de ontwikkeling van de inkoop van eigen aandelen terug in de opbrengsten van de dividendbelasting?

De leden van de D66-fractie vragen hoe wordt geborgd dat de verlaging van het gebruikelijk loon in verhouding staat tot de omzetdaling van het bedrijf. Deze leden vragen of de toepassing van het gebruikelijk loon ook kan worden verhoogd in tijden dat er juist veel omzetwinsten worden behaald?

De leden van de D66-fractie vragen in hoeverre de werkkostenregeling ingezet kan worden om de thuiswerklocatie te verbeteren. Deze leden vragen welke mogelijke belemmeringen hierbij een rol spelen. Deze leden vragen welke mogelijkheden er zijn om die belemmeringen in te perken.

De leden van de D66-fractie begrijpen dat de fiscale coronareserve veel bedrijven kan helpen. Deze leden vragen tegelijkertijd in hoeverre van winstgevende bedrijven verwacht mag worden dat zij een deel van deze winst gebruiken als reserve voor moeilijke tijden, zowel voor omstandigheden die binnen als buiten het normale ondernemersrisico vallen.

De leden van de D66-fractie vragen om een nadere toelichting over het uitstel van de inwerkingtreding van het wetsvoorstel Wet excessief lenen bij eigen vennootschap.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of er per maatregel aangegeven kan worden in hoeverre dit budgettaire gevolgen heeft. Kan hierbij onderscheid worden gemaakt tussen uitstel van belastingen, mogelijk afstel van inkomsten en gederfde inkomsten die nu al zeker zijn?

De leden van de 50PLUS-fractie vinden het teleurstellend dat er in de voorliggende maatregelen nog geen aanpassing is opgenomen ten aanzien van de afbouw van toeslagen voor mensen in vitale beroepen. Kan hieruit worden geconcludeerd dat een dergelijke tijdelijke opschorting van de afbouw van toeslagen voor bijvoorbeeld zorgpersoneel niet wordt overwogen door de Staatssecretaris? Zijn er technische aspecten die de Staatssecretaris verhinderen om deze maatregel uit te werken en uit te vaardigen? Geeft de Staatssecretaris de voorkeur aan de verstrekking van eenmalige bonussen aan personeel in vitale beroepen, in plaats van een tijdelijke opschorting van de afbouw van toeslagen? Indien ja, deelt de Staatssecretaris dan de mening dat de bonus niet slechts compensatie moet bieden voor het verlies aan toeslagen maar dat de betrokken medewerkers er ook echt netto iets extra’s aan zouden moeten overhouden?

De leden van de fractie van 50PLUS vragen hoe de Staatssecretaris in dat geval regelt dat ook vitale werknemers die niet voor de overheid werken überhaupt iets krijgen. Deelt de Staatssecretaris de mening dat er voor werknemers in vitale beroepen, ongeacht of ze werkzaam zijn voor de overheid of in de marktsector, een uniforme tijdelijke regeling moet worden getroffen om te voorkomen dat deze dik verdiende bonussen weer moeten worden ingeleverd bij de Belastingdienst/Toeslagen? Deelt de Staatssecretaris tot slot de mening dat het onacceptabel zou zijn, als de vitale werknemers met lage salarissen hun extraatjes moeten inleveren in de vorm van minder toeslagen, terwijl de beter betaalde vitale werknemers de bonus wel kunnen houden omdat zij geen toeslagen hebben die afgebouwd kunnen worden?

De horeca wordt in het bijzonder hard getroffen door de crisis. De leden van de SGP-fractie vragen de Staatssecretaris of hij bereid is specifiek voor deze sector fiscale maatregelen te nemen, bijvoorbeeld het tijdelijk en licht verlagen van de btw bij openstelling van de horeca.

De leden van de SGP-fractie constateren dat er diverse fiscale maatregelen genomen worden die ondernemers ondersteunen, dat waarderen deze leden. Kan de Staatssecretaris een appreciatie geven van het voorstel om de vrijstelling in de schenkbelasting tijdelijk te verruimen specifiek voor de mkb-sector? Hierbij kan eventueel eenzelfde systematiek gehanteerd worden als bij de vrijstelling die geldt voor de eigen woning. Dit zou de mkb-sector mogelijk meer liquiditeiten bieden. Overweegt de Staatssecretaris een verruiming van de vrijstelling?

II Reactie van de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst

Naar boven