2019D47678 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken heeft enkele vragen en opmerkingen over de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 21 oktober 2019 houdende het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet (Kamerstuk 35 133, nr. 37).

De voorzitter van de commissie, Ziengs

De griffier van de commissie, Roovers

Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet (Kamerstuk 35 133, nr. 37)

De leden van de CDA-fractie hebben kennis genomen van het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet en van het advies Integrale Adviescommissie Omgevingswet. Zij hebben nog enkele vragen.

De leden van de CDA-fractie lezen dat de bepalingen in hoofdstuk 9A van overeenkomstige toepassing zijn op gronden waarop andere typen natuur voorkomen dan bos-natuur en dat het begrip «natuur» in het Bkl en het Bilg anders zal zijn dan in het Bal. Graag vernemen zij of dit strikt noodzakelijk is. Voorts vernemen zij of alle Natura 2000-gebieden daaronder begrepen zijn en hoe om gegaan wordt bij de opheffing van natuurgebieden in de verschillende uitvoeringsbesluiten.

De leden van de CDA-fractie vragen waarom in het nieuwe hoofdstuk 9A geen bepalingen zijn opgenomen ten aanzien van vrijkomende agrarische bebouwing (VAB). De aard en omvang van VAB is aanzienlijk en de gevolgen voor leefbaarheid in het landelijk gebied is immers in het geding. Deze leden menen dat die problematiek niet onvermeld mag blijven.

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de zeer kritische reactie van de Vereniging Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen (NEPROM) op het onderdeel Kostenverhaal uit de Aanvullingswet grondeigendom en het Aanvullingsbesluit grondeigendom. Graag vernemen zij of de zorgen van de NEPROM worden gedeeld. De leden van de CDA-fractie vragen de regering in te gaan op de kritiek dat het wetgevingsproces rommelig is, dat er te weinig ruimte voor dialoog en inspraak is, dat de inbreng vanuit de markt onvoldoende serieus is genomen en dat het resultaat daarvan is dat er een ondoorzichtige, onevenwichtige en onwerkbare wetgeving dreigt te ontstaan.

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voorhang van het Aanvullingsbesluit grondeigendom Omgevingswet. Zij hebben nog enkele vragen die zij aan de regering willen voorleggen

De leden van de D66-fractie vernemen dat er in de nota van toelichting wordt gemeld dat er kostenverhaal op grond van het omgevingsplan kan plaatsvinden voor zover aan de criteria van profijt, proportionaliteit en toerekenbaarheid is voldaan (ppt-criteria). Tegelijkertijd meldt de nota van toelichting ook dat de inhoud van overeenkomsten niet hoeft te voldoen aan de ppt-criteria. Kan de regering nader uiteenzetten in hoeverre ppt-criteria in de nieuwe afdeling 13.6 nog verplichtend worden opgelegd, ook gegeven de slechte toerekenbaarheid van deze criteria bij investeringen op stadsniveau? Kan de regering daarnaast uiteenzetten in hoeverre een eventuele verplichting van het opnemen van ppt-criteria rijmt met het aangenomen amendement Ronnes c.s.(35 133, nr. 34)?

De leden van de D66-fractie zijn content te vernemen dat er in de wettelijke regeling is opgenomen dat er meer flexibiliteit komt voor het kostenverhaal bij organische gebiedsontwikkeling. Kan de regering bevestigen dat er hierdoor conform amendement Van Eijs (35 133, nr. 35) geen terugbetaling plaats hoeft te vinden wanneer bij de eindafrekening blijkt dat een betaalde verschuldigde geldsom is besteed aan andere kostenposten dan die waarvan bij het vaststellen van die geldsom oorspronkelijk is uitgegaan?

De leden van de D66-fractie constateren dat de regering in het debat op 8 oktober jl. heeft aangegeven dat er nader onderzoek wordt verricht naar de voor- en nadelen van verplichte herverkaveling, en dat deze onderzoeksresultaten nog voor de ingang van de wet naar de Kamer worden toegezonden. Deze leden vragen de regering of er zicht is op wanneer deze resultaten worden verwacht en in hoeverre er eventueel nog mogelijkheden zijn om de uitkomsten van dit onderzoek mee te nemen in het wetgevingstraject?

De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het voorliggende besluit. Zij hebben nog enkele vragen.

Door de Tweede Kamer is in de Aanvullingswet grondeigendom per amendement een bepaling ingevoegd die een publiekrechtelijke basis biedt voor kostenverhaal voor ruimtelijke ontwikkelingen. Gelet op de brede formulering van ruimtelijke ontwikkelingen die er blijkens de toelichting op het amendement onder zouden kunnen vallen (kwalitatieve verbetering van landschap, natuur, water of de stikstofbalans in de directe nabijheid van de beoogde ruimtelijke ontwikkeling, de aanleg of aanpassing van wegen, de aanleg van een park of recreatiegebied, de realisatie van sociale woningbouw buiten het plangebied, indien binnen een plangebied minder sociale woningbouw wordt gerealiseerd dan op grond van gemeentelijk beleid wenselijk wordt geacht, een bijdrage voor sloop van woningen indien dat gewenst is, sloop van verouderde stallen bij realisatie van nieuwe stallen elders) zou het neer kunnen komen op een vrijwel onbeperkte heffingsmogelijkheid. Het betekent dat de criteria profijt, causaliteit en proportionaliteit worden losgelaten. De leden van de SGP-fractie zijn bang voor betaalplanologie. Deelt de regering de mening van deze leden dat de in het amendement genoemde reeks ruimtelijke ontwikkelingen waarvoor een financiële bijdrage afgedwongen zou kunnen worden, te breed is? Kan de regering nader inzicht geven in de wijze waarop zij de algemene maatregel van bestuur uit wil gaan werken? Is de regering bereid in aanloop naar het opstellen van de beoogde wijziging van het Aanvullingsbesluit grondeigendom in overleg met alle betrokken partijen voor voldoende begrenzing en goede randvoorwaarden te zorgen? Hoe gaat de regering betaalplanologie voorkomen?

Naar boven