2019D40568 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het ontwerp-Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet (Kamerstuk 34 985, nr. 51).

De voorzitter van de commissie, Kuiken

De adjunct-griffier van de commissie, Goorden

Inhoudsopgave

blz.

     

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

3

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

5

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

7

II

Antwoord/Reactie van de Minister

9

III

Volledige agenda

9

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerp-Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet. Deze leden delen de mening van de Minister dat het ontwerpbesluit voorziet in de behoefte om de wet- en regelgeving rondom natuurbescherming onder te brengen in het nieuwe stelsel van de Omgevingswet. Daarnaast heeft het ontwerpbesluit als wenselijk gevolg dat gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid krijgen voor de fysieke leefomgeving. Zij hebben nog wel enkele vragen.

In de Nota van toelichting bij het ontwerpbesluit wordt vermeld dat een omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit beperkt wordt tot degenen die zelf beschikken over een jachtveld. Dit vereiste is niet opgenomen in het ontwerpbesluit, dat ook spreekt van de mogelijkheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning wanneer een jachthouder toestemming heeft van een jachtveldhouder. Kan de Minister dit verschil nader verklaren?

Ten aanzien van het onderscheid tussen beheerplan en omgevingsplan op grond van de Omgevingswet in het kader van de Natura 2000-gebieden, vragen de leden van de VVD-fractie de Minister om verduidelijking. Kan de Minister toelichten hoe de functie van het beheerplan voor een Natura 2000-gebied in een ontwerpbesluit zich verhoudt tot een gemeentelijk omgevingsplan? Biedt een vrijstelling van de vergunningsverplichting in het beheerplan voor een Natura 2000-gebied voldoende juridische grond om economische activiteiten te ontplooien?

Ten slotte plaatsen de leden van de VVD-fractie vraagtekens bij de invulling van de in het kader van de Omgevingswet voorgenomen beleidsneutraliteit. Hoewel de juridische vormgeving van regelgeving verandert, dienen er geen inhoudelijke wijzigingen te zijn. In dat kader vragen deze leden of de Minister inzichtelijk kan maken hoe zij invulling heeft gegeven aan het beoogde beleidsneutrale karakter van het ontwerpbesluit ten aanzien van het vereiste om rekening te houden met economische, sociale, culturele en lokale omstandigheden, de eisen die aan aanwijzingsbesluit gesteld worden en de specifieke zorgplicht van artikel 11.6.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerp-Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet. Hierover hebben deze leden nog vragen.

De leden van de CDA-fractie vragen in hoeverre het ontwerp-Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet beleidsneutraal is. Welke beleidswijzigingen staan er volgens de Minister evengoed in het ontwerp-Aanvullingsbesluit?

De leden van de CDA-fractie vragen of het klopt dat er in de toelichting bij het besluit op het punt van de soorten die op de landelijke vrijstellingslijst staan een nieuwe voorwaarde is toegevoegd, die inhoudt dat bij elk gebruik van deze vrijstelling aangetoond moet worden dat er een reële kans is dat de betreffende soort in het betreffende gebied schade zal aanrichten. Deze leden vragen of dit een nieuwe voorwaarde is. Zo nee, op welke wijze was dit vereiste dan vastgelegd in de voorgaande regelgeving en hoe moest deze voorwaarde aangetoond worden? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de beleidsneutraliteit van het voorliggende ontwerp-Aanvullingsbesluit? Zij vragen hoe deze voorwaarde zich verhoudt tot de redenen van de landelijke vrijstellingslijst voor landelijke schadesoorten, namelijk dat voor deze soorten dan geen onderbouwing per gebied nodig is (Eerste Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 448, C, nota naar aanleiding van het verslag). Kan de Minister de reden geven van deze beleidswijziging?

Daarnaast rijst de vraag op welke wijze aangetoond zou moeten worden dat er een reële kans is op schade aan terreinen of opstallen door deze soorten op de landelijke vrijstellingslijst en wie verantwoordelijk zou zijn voor het aantonen van de reële kans op schade. Is dat de terreineigenaar, de jager of de faunabeheereenheid? Hoe zou de partij die verantwoordelijk is voor het aantonen van de reële kans op schade dat in zijn betreffende positie moeten doen? Is de Minister bereid om de toelichting op dit punt aan te passen, zodat deze weer in overeenstemming is met de intentie van de wetgever bij vaststelling van deze bepaling in de Eerste Kamer (Eerste Kamer, vergaderjaar 2005–2006, 29 448, C, nota naar aanleiding van het verslag), en de beleidsneutrale overgang van de Wet natuurbescherming naar de Omgevingswet gehandhaafd blijft?

In de Nota van toelichting wordt op pagina 179 aangegeven dat er geen nieuwe inzichten zijn met betrekking tot de ontwikkeling van diersoorten die landelijk significante landbouwschade veroorzaken. Hoe is tot deze vaststelling gekomen, aangezien de landelijke faunaschadecijfers al enige jaren een forse stijging laten zien, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden aan de D66-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerp-Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet en hebben hier nog enkele vragen en zorgen over.

De leden van de D66-fractie vinden het van significant belang dat de integratie van de Wet natuurbescherming in de Omgevingswet op een zorgvuldige en integrale wijze plaatsvindt. Hierbij is beleidsneutraliteit van groot belang en hier is dan ook meermaals een toezegging op gedaan. Ook het beschermingsniveau van de natuur moet hetzelfde blijven. Met de overheveling naar de systematiek van de Omgevingswet hebben deze leden hier toch nog enkele zorgen over, omdat de natuurwetgeving uit elkaar wordt gehaald.

De leden van de D66-fractie lezen in het advies van de onafhankelijke Integrale adviescommissie Omgevingswet dat wordt geadviseerd om vast te houden aan terminologie en deze enkel te gebruiken als het juridische betekenis heeft. Veelomvattende begrippen zoals «de fysieke leefomgeving» borgen volgens deze leden nog onvoldoende wat bedoeld wordt in de wetgeving. Wordt deze terminologie nog verder uitgewerkt zodat duidelijkheid ontstaat? Deelt de Minister de mening dat door procedurele waarborgen juist helderheid wordt geboden voor derden over wat zij van de overheid mag verwachten? Zo ja, hoe wordt deze duidelijkheid gegeven met de veel bredere begrippen in de Omgevingswet?

De leden van de D66-fractie hebben zorgen over de wettelijke borging in de omgevingsvisie en de waarborg dat deze dezelfde onderdelen bevat als onderdelen die verplicht waren voor natuurvisies op grond van de Wet natuurbescherming. Kan de Minister hierop reflecteren?

Op pagina 463 de nota van toelichting op het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet staat het volgende: «Met deze formulering en het gebruik van de bewoordingen «ten minste», wordt zowel de vierjaarlijkse rapportage, voorzien in artikel 1.9, eerste lid, van de Wet natuurbescherming, als de tweejaarlijkse rapportage, voorzien in artikel 1.9, tweede lid, van die wet, van een wettelijke grondslag voorzien.» De leden van de D66-fractie zijn van mening dat met de formulering «ten minste» niet vastligt dat zowel de vier- als tweejaarlijkse rapportage zullen verschijnen. Daarbij staat hierover op pagina 37 van de memorie van toelichting op de Aanvullingswet natuur het volgende: «Daarnaast staat het de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit uiteraard vrij om – wel of niet samen met de Minister van Infrastructuur en Waterstaat – specifieke onderzoeksopdrachten aan het planbureau te geven, waaronder bijvoorbeeld het uitbrengen van een tweejaarlijkse rapportage over de toestand van natuur, bos en landschap, en de ten aanzien daarvan verwachte toekomstige ontwikkelingen.» Oftewel, de tweejaarlijkse rapportage ligt noch in de wet, noch in de toelichting, noch in het besluit vast. Kan de Minister aangeven hoe volgens haar dan toch voorzien wordt in een beleidsneutrale overgang en het verschijnen van de tweejaarlijkse rapportage?

Op pagina 469 van de nota van toelichting bij het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet staat het volgende: «Dat heeft ertoe geleid dat de betrokkenheid van de provincies bij programma’s van andere overheden is versterkt, door als eis te stellen dat een programma dat vergunningvrije Natura 2000-activiteiten of flora- en fauna-activiteiten aanwijst samen met gedeputeerde staten wordt vastgesteld. De mogelijkheid om dergelijke activiteiten als vergunningvrij geval aan te wijzen in een omgevingsplan is naar aanleiding van het gevoerde nadere overleg geschrapt.» Kan de Minister verduidelijken hoe deze regelgeving wordt vastgelegd? Op welke manier krijgen de gedeputeerde staten advies voor instemming? Kan de Minister toelichten met welke termijnen en rechtsbescherming wordt gewerkt tegen z’n programma?

De leden van de D66-fractie hebben nog enkele vragen over de definities die worden gehanteerd. Kan de Minister uiteenzetten welke wijzigingen er in rechtsbescherming zijn bij het vaststellen van een gedragscode via een besluit of via een ministeriële regeling?

In de nota van toelichting bij het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet lezen de leden van de D66-fractie op pagina 510 het volgende: «Daarnaast zijn in het Bkl en het Ob, zoals deze zijn gepubliceerd in het Staatsblad, al regels gesteld over het beheerplan voor een Natura 2000-gebied. Die regels hebben materieel dezelfde inhoud als de regels die nu zijn gesteld in de Wet natuurbescherming. In de instelling en regeling van andere programma’s op het vlak van natuur voorziet dit aanvullingsbesluit niet, net zo min als in de Wet natuurbescherming en het Besluit natuurbescherming het geval was.» Is het mogelijk om straks onder het stelsel van de Omgevingswet programma’s vast te stellen om de staat van instandhouding van soorten te verbeteren? Zo ja, waar wordt dit geregeld? Zo nee, hoe verhoudt zich dit tot een beleidsneutrale overgang, aangezien artikel 1.13 van de Wet natuurbescherming die mogelijkheid wel biedt?

De leden van de D66-fractie lezen op pagina 3 van het advies van de onafhankelijke Integrale adviescommissie Omgevingswet over het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet het volgende: «De commissie vraagt zich af in hoeverre enkel het omzetten naar het stelsel van de Omgevingswet noopt tot de wijzigingen die nu worden doorgevoerd, wanneer het uitgangspunt van de wetgever beleidsneutrale omzetting is. Voorbeelden van waarborgen die de commissie niet terugziet in dit besluit zijn:

  • onduidelijkheid over de vraag of een programma mede kan worden ingezet voor het enkele doel om de staat van instandhouding van een soort of habitat type te versterken (artikel 1.13(1)(b) Wet natuurbescherming);

  • het niet wettelijk verankeren van de waarborg dat bij de in artikel 1.10(3) Wet natuurbescherming genoemde taken en bevoegdheden geen rekening mag worden gehouden met economische, sociale en culturele belangen (als uitzondering op de regel);

  • het ontbreken van de waarborg dat de jacht alleen kan worden opengesteld voor wildsoorten die in een gunstige staat van instandhouding verkeren (artikel 3.22(5) Wet natuurbescherming).

Gegeven het uitgangspunt van beleidsneutrale omzetting beveelt de commissie de wetgever aan beter rekenschap te geven van hoe de waarborgen uit de Wet natuurbescherming terug te vinden zijn, of om welke reden deze niet terugkomen in het stelsel.»

Bij de omzetting naar het Omgevingswetstelsel zijn er ook een aantal regels die als waarborg dienden en niet meer terugkomen. Ook de Integrale adviescommissie Omgevingswet vraagt zich af hoe dit zich verhoudt tot het uitgangspunt van beleidsneutraliteit. Kan de Minister aangeven hoe bijvoorbeeld de volgende waarborgen uit de Wet natuurbescherming beleidsneutraal zijn omgezet:

  • duidelijkheid over de vraag of een programma mede kan worden ingezet voor het enkele doel om de staat van instandhouding van een soort of habitat type te versterken (artikel 1.13(1)(b) Wet natuurbescherming);

  • de wettelijke verankering van de waarborg dat bij de in artikel 1.10(3) Wet natuurbescherming genoemde taken en bevoegdheden geen rekening mag worden gehouden met economische, sociale en culturele belangen (als uitzondering op de regel);

  • de wettelijke waarborg dat de jacht alleen kan worden opengesteld voor wildsoorten die in een gunstige staat van instandhouding verkeren (artikel 3.22(5) Wet natuurbescherming)).

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben het ontwerp-Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet en de stukken daarover met zorg gelezen. Deze leden hebben meerdere malen aangegeven dat zij grote zorgen hebben over de beleidsneutrale overgang van de Wet natuurbescherming naar de Omgevingswet. Dit is van groot belang voor de natuur in Nederland.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben zorgen over het uit elkaar halen van de natuurwetgeving. Dit gaat ten koste van de overzichtelijkheid, die juist zo goed is in de huidige Wet natuurbescherming. De Omgevingswet komt er om meer vrijheid en vertrouwen te geven aan lagere overheden voor de invulling van hun ruimtelijke ordeningsplannen. De systematiek van de Omgevingswet is niet geschikt om zaken te beschermen, en dus ook niet de natuur. Het stelsel van de Omgevingswet geeft meer ruimte voor bestuursorganen om op lokaal niveau zelf normen te stellen en meer flexibiliteit en afwijkingsmogelijkheden. Samen met de globalere regels en het uitgangspunt van vertrouwen ontstaat daarmee het gevaar dat natuurbescherming niet meer de aandacht krijgt die het nodig heeft en die ook vereist is op grond van internationale verplichtingen. Belangrijk is dat verdere achteruitgang en verslechtering van natuur wordt voorkomen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben het idee dat de verplichting voor overheden om overeenstemming te bereiken uit de Wet natuurbescherming nu wordt vervangen door een opdracht rekening te houden met elkaars taken en zo nodig af te stemmen. Wat gebeurt er als provincies ondanks de opdracht in artikel 2.2 van de Omgevingswet, toch geen overeenstemming bereiken? Op welke wijze wordt voorkomen dat onherstelbare schade optreedt als vertrouwen toch niet waargemaakt wordt? Wie trekt er wanneer en op basis van welke informatie aan de bel?

De leden van de GroenLinks-fractie zien dat sommige inhoudelijke bepalingen met bijbehorende vereisten uit de Wet natuurbescherming niet in dit wetsvoorstel worden opgenomen. Denk hierbij aan natuurvisies, doelstellingen, algemene zorgplicht, programmatische aanpak. Er wordt verondersteld dat deze zaken worden gedekt door de veel algemenere bepalingen met doelstellingen, zorgplicht, omgevingsvisie en programma’s uit de Omgevingswet. Deze leden zijn dan ook bang dat natuurbescherming daarmee niet meer de aandacht krijgt die het nodig heeft en die vereist is op grond van internationale verplichtingen. Deze leden zien dat op pagina 458 van de nota van toelichting bij het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet wordt gesteld dat het opnemen van het vereiste over de natuurvisie niet nodig is omdat integraal betekent dat «de belangen van natuur en landschap in het beleid volwaardig moeten worden meegewogen, in samenhang met de andere onderdelen van de fysieke leefomgeving», maar zij vragen welke waarborg er is dat natuur en landschap straks daadwerkelijk volwaardig worden meegenomen. Op welke wijze moeten overheden belangen als concurrentiepositie, werkgelegenheid en mobiliteit afwegen tegen leefbaarheid, natuur en landschap? Hoe staat het in dezen met de uitvoering van de aangenomen motie-Smeulders/Van Eijs (Kamerstuk 34 986, nr. 57) over het kwantificeren van «zachte» waarden?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen op pagina 461 van de nota van toelichting bij het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet: «Het idee van betalen voor de natuurdata van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) past niet in het open data beleid van de overheid. Tegen deze achtergrond hebben soortenorganisaties, provincies, terreinbeheerders en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit een verkenning gedaan naar een duurzame positionering en financiering van de NDFF. In het verandertraject worden deze en andere elementen momenteel uitgewerkt in voorstellen en handelingsperspectieven.» Kan de Minister laten weten wanneer de voorstellen en handelingsperspectieven ten aanzien van het beschikbaar stellen van de natuurdata uit de Nationale Databank Flora en Fauna worden gedeeld met de Kamer?

De leden van de GroenLinks-fractie lezen daarnaast op pagina 469 van de nota van toelichting bij het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet: «Vrijstelling bij omgevingsplan geeft bovendien ecologische risico’s wegens de onbepaalde tijd waarvoor het plan geldt en het ontbreken van een monitorings- en bijsturingsmethodiek». Deze leden vragen of in de regelgeving vastgelegd is of er een vooraf bepaalde einddatum geldt voor het programma, of er monitoring moet plaatsvinden en of tussentijds bijsturen mogelijk moet zijn. Zo ja, waar? Zo nee, hoe wordt dit dan verzekerd?

De leden van de GroenLinks-fractie hebben daarnaast vragen over de democratische legitimiteit na het lezen van het volgende op pagina 470–471 van de nota van toelichting bij het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet: «Een andere verbetering die is aangebracht ten opzichte van de consultatieversie, is mogelijk geworden door toevoeging van een nieuw vierde lid aan artikel 5.2 van de Omgevingswet met de Aanvullingswet natuur Omgevingswet, dat een rechtstreekse basis bevat voor het aanwijzen van vergunningvrije Natura 2000-activiteiten of flora- en fauna-activiteiten in een programma, in bij algemene maatregel van bestuur bepaalde gevallen. Hierdoor hoeft de vrijstelling niet in de algemene maatregel van bestuur zelf te worden geregeld, onder verwijzing naar in het programma nader te beschrijven activiteiten: aanwijzing van de vergunningvrije gevallen gebeurt in het programma zèlf. De regeling wordt daarmee minder getrapt.» Deze leden vragen hoe deze wijziging zich verhoudt tot de democratische legitimiteit. Wat is de verandering in rechtsbescherming en rechtszekerheid bij aanwijzing van een programma in plaats van aanwijzing per algemene maatregel van bestuur? Moet dit een beheerplan zijn of kan het ook in een ander programma? Als laatste vragen zij op welke wijze het overzicht en de inzichtelijkheid worden bewaard als vergunningsvrije activiteiten naast het beheerplan ook in andere programma’s kunnen worden aangewezen.

De leden van de GroenLinks-fractie hebben ook het advies bij het Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet van de Onafhankelijke Integrale adviescommissie Omgevingswet met interesse gelezen, zeker wanneer deze schrijft over de beleidsneutrale overgang van de Wet natuurbescherming. Deze adviescommissie schrijft op pagina 3: «De commissie ziet wel enige spanning tussen het uitgangspunt van de wetgever om de natuurbeschermingsregelgeving beleidsneutraal om te zetten en de verschuivingen door het opnemen in het stelsel van de Omgevingswet. Als voorbeeld: voorheen werden inhoudsvereisten gesteld aan de natuurvisie. In het nieuwe stelsel zijn deze komen te vervallen. De visie op natuur hoeft geen eigenstandig document te zijn, maar kan ook onderdeel zijn van de omgevingsvisie. Er ontstaat meer vrijheid en kansen voor een integralere visie, maar tegelijkertijd kan de indruk ontstaan dat in het geheel geen visie op natuur meer nodig is. De commissie beveelt aan om, explicieter dan nu is gedaan, aan te geven waar verschuivingen en veranderingen hebben plaatsgevonden.» De Integrale adviescommissie Omgevingswet deelt dus de zorgen die deze leden hebben over de spanning tussen het uitgangspunt van beleidsneutraliteit en de veranderingen die de Omgevingswet met zich meebrengt. Kan de Minister aangeven hoe een gelijk beschermingsniveau kan worden geboden wanneer bepaalde gegevens of informatie als gevolg van het wegvallen van inhoudsvereisten niet meer verplicht hoeven te worden opgenomen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie

De leden van de SGP-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggende Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet. Zij hebben nog enkele vragen en voorstellen.

2.2 Gebiedsbescherming

De leden van de SGP-fractie hebben eerder gepleit voor nauwere aansluiting van de definiëring van het begrip «natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied» op de interpretatie zoals die door het Europese Hof van Justitie wordt gegeven. Het moet gaan om de soorten en habitats die direct de aanleiding vormden om een gebied te selecteren, dan wel die nodig zijn voor voldoende landelijke dekking. Het gaat niet om snippers van habitats, die zo klein zijn dat de oppervlakte ver onder de optimale omvang voor een goede staat van instandhouding ligt. Is de Minister, gelet op de stikstofproblematiek, alsnog bereid een beter afgebakende definiëring van het begrip «natuurlijke kenmerken» in de natuurregelgeving op te nemen?

2.3 Soortenbescherming

Onderzoek naar soortenbescherming in relatie tot duurzame energieprojecten in verschillende Europese lidstaten liet zien dat er duidelijke verschillen zijn tussen lidstaten wat betreft de wijze waarop de Europese Natura 2000-richtlijnen toegepast worden (Backes e.a., mei 2018, Utrecht Centre for Water, Oceans and Sustainability Law). In Nederland moet onderzoek gedaan worden op individu-niveau én geldt een strikte uitleg van verbodsbepalingen. Andere lidstaten houden het bij onderzoek op populatieniveau en/of hanteren een door de rechter geaccepteerde pragmatische uitleg van verbodsbepalingen. Wil de Minister bezien of het voorliggende besluit zo aangepast kan worden dat de praktijk beter aansluit op de praktijk in andere lidstaten, zo vragen de leden van de SGP-fractie.

3.3.5.3 Gebruik van middelen voor het vangen of doden van dieren

Artikel 11.84 van het voorgestelde Besluit activiteiten leefomgeving beperkt het gebruik van het jachtgeweer tot de periode tussen zonsopgang en zonsondergang, behalve bij de uitoefening van de jacht op wilde eenden. Ook verschillende andere soorten waarvoor een landelijke vrijstelling geldt in het kader van schadebestrijding (artikel 11.44 en 11.58), zoals de vos, zijn vooral actief in de schemeruren voor zonsopkomst en na zonsondergang. De leden van de SGP-fractie constateren dat de genoemde beperking een belemmering is voor effectief faunabeheer. Deze leden willen er in dit verband op wijzen dat jagers in verband met provinciale ontheffingen, vrijstellingen en opdrachten al regelmatig actief zijn in de schemertijd voor zonsopkomst en na zonsondergang. Is de Minister bereid, al dan niet in overleg met jagers en provincies, de voorliggende bepalingen zo aan te passen dat er voor meer soorten, zoals de vos, een landelijke vrijstelling komt om in de schemeruren te jagen? Het draagt bij aan effectiever en efficiënter faunabeheer en verbetering van de jacht op predatoren van weide- en akkervogels.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel III

In artikel 10.23, derde lid, onderdeel a,van het Omgevingsbesluit wordt vastgelegd dat de geldigheidsduur van de omgevingsvergunning voor een jachtgeweeractiviteit gelijk is aan die van de huidige jachtakte, zijnde één jaar. De leden van de SGP-fractie wijzen in dit verband op de aangenomen motie-Van der Staaij (Kamerstuk 34 432, nr. 11) en de uitvoering daarvan. Is de Minister bereid de in het Omgevingsbesluit te noemen termijn te schrappen en te volstaan met een verwijzing naar de Wet wapens en munitie en de termijn die hier genoemd wordt voor het verlenen van een wapenverlof?

II Antwoord/Reactie van de Minister

III Volledige agenda

Ontwerp-Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet. Kamerstuk 34 985, nr. 51 – Brief regering d.d. 06-09-2019, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten.

Advies Integrale adviescommissie Omgevingswet over ontwerp-Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet. Kamerstuk 34 985, nr. 52 – Brief regering d.d. 02-10-2019, Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten.

Naar boven