34 985 Wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten in verband met de overgang van de Wet natuurbescherming naar de Omgevingswet (Aanvullingswet natuur Omgevingswet)

Nr. 51 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Ontvangen ter Griffie op 6 september 2019.

De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur is aan de Kamer overgelegd tot en met 4 oktober 2019.

De voordracht voor de vast te stellen algemene maatregel van bestuur kan niet eerder worden gedaan dan op 5 oktober 2019.

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 september 2019

Hierbij bied ik u, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het ontwerp-Aanvullingsbesluit natuur Omgevingswet met bijbehorende nota van toelichting aan1.

Voorhangprocedure

De voorlegging geschiedt in het kader van de voorhangprocedure van artikel 23.5 van de Omgevingswet en biedt uw Kamer de mogelijkheid zich uit te spreken over het ontwerp-Besluit, voordat dit aan de Raad van State zal worden voorgelegd.

Op grond van artikel 23.5 van de Omgevingswet geschiedt de voordracht aan de Koning ter verkrijging van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over het ontwerp-Besluit niet eerder dan vier weken nadat het ontwerp-Besluit aan beide Kamers der Staten-Generaal is voorgelegd.

Ontwerp-Besluit

Het ontwerp-Besluit voorziet in de overgang van een belangrijk deel van de regels van de Wet natuurbescherming en van het Besluit natuurbescherming naar drie algemene maatregelen van bestuur op grond van de Omgevingswet: het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal), het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) en het Omgevingsbesluit (Ob). Daarmee zal het ontwerp-Besluit verder invulling geven aan de integratie van de Wet natuurbescherming in het stelsel van de Omgevingswet. Het streven naar een gelijkwaardig beschermingsniveau vormt daarbij het uitgangspunt.

Eenieder heeft vanaf 29 januari 2019 vier weken de gelegenheid gekregen om via internet op het ontwerp-Besluit te reageren. Voorts zijn koepelorganisaties en andere maatschappelijke organisaties gericht aangeschreven met het oog op het uitbrengen van een schriftelijke consultatiereactie. Bij brief van 8 mei 2019 aan de Tweede Kamer was ik, mede namens mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, al op hoofdlijnen op de consultatiereacties ingegaan.2 In bijlage 3 bij de nota van toelichting wordt nu gedetailleerd op de reacties en verwerking daarvan ingegaan. De koepelorganisaties zijn ook buiten de consultatieperiode nauw betrokken geweest bij het opstellen van het ontwerp, onder meer door deelname aan een ambtelijke begeleidingsgroep en door deelname aan botsproefsessies waarin de conceptregels aan de hand van enkele praktijkcasus zijn getoetst.

PAS

Met het bij de Eerste Kamer in behandeling zijnde wetsvoorstel voor de Aanvullingswet natuur Omgevingswet (Kamerstuk 34 985) wordt in de Omgevingswet het programma aanpak stikstof (PAS) – overeenkomstig het regeerakkoord – als verplicht rijksprogramma aangewezen. In lijn daarmee bevat ook het ontwerp-Besluit regels over het PAS. Het gaat om een voorlopig juridisch-technisch kader in de vorm van enkele basisregels. Hiermee wordt niet vooruit gelopen op de uitkomsten van de lopende heroriëntatie van de aanpak van de stikstofproblematiek die plaatsvindt naar aanleiding van de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei jl. over het voormalige programma aanpak stikstof 2015–2021.

De in het ontwerp-Besluit opgenomen regels bieden voor de toekomst flexibiliteit voor verschillende wijzen van invulling van een aanpak op basis van een programma. De regels bevatten geen dwingende elementen meer waarvan de houdbaarheid in het licht van de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak niet op voorhand zeker is.

In paragraaf 4.3.1.4 van de nota van toelichting is aangegeven dat na ontvangst van het advies van de Raad van State over het ontwerp-Besluit op basis van de ontwikkelingen van dat moment opnieuw naar het PAS-onderdeel van het Aanvullingsbesluit wordt gekeken. Dan zal worden bezien of dit onderdeel – eventueel na aanpassing – wordt gehandhaafd, of wordt geschrapt. Overigens vereist de daadwerkelijke inwerkingtreding van het onderdeel ook nog een afzonderlijk koninklijk besluit.

Een gelijkluidende brief heb ik gezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Kamerstuk 34 985, nr. 10.

Naar boven