2019D23506 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben de onderstaande fracties de behoefte vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de concept Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Kamerstuk 28 973, nr. 213).

De voorzitter van de commissie, Kuiken

Griffier van de commissie, Haveman-Schüssel

Inhoudsopgave

  • I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

    Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

    Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

    Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

    Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

  • II Antwoord / Reactie van de Minister

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de concept Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv) en hebben hierbij nog enkele vragen.

Kan de Minister een uitgebreide toelichting geven hoe zij ervoor gaat zorgen dat de subsidieregeling met name in die regio terecht komt waar de grootste overlast wordt ervaren? Welke bevoegdheid heeft de Minister om daarin te sturen?

In de toelichting wordt gesproken over flankerend beleid welke door de provincies wordt ingevuld. Welke bindende afspraken zijn gemaakt met de provincies om het flankerend beleid vorm te geven?

Er wordt in de toelichting vrij uitgebreid ingegaan op de regeling, de voorwaarden, de geurscore, de afwijzingsgronden, enz. Er wordt daarbij maar weinig aandacht gegeven aan de invulling van het flankerend beleid en de wijze hoe er om wordt gegaan met de herbestemming van de locatie, het woonhuis en andere aspecten die de toekomst voor het gezin raken. Kan de Minister uitgebreid ingaan op een situatie waarin een varkenshouder in een belast gebied besluit om deel te nemen aan de warme sanering? Hoe verloopt dit proces, welke rol heeft de provincie en welk tijdpad hoort daarbij? Welke bevoegdheid heeft de Minister om in te grijpen als deze procedure te lang gaat duren of er geen perspectief is voor de varkenshouder?

In een recent verleden is het besluit subsidiering sloop- en ombouwkosten pelsdierhouderij vastgesteld. Deze regeling kende een fors aantal belemmeringen waardoor deze niet of onvoldoende werkbaar was voor in dit geval de pelsdierhouder. De Minister heeft recent aangegeven deze regeling te willen aanpassen. Welke lessen heeft de Minister getrokken uit het proces en opzet van deze regeling en hoe zijn deze lessen verwerkt in de voorliggende regeling?

Het valt de leden van de VVD-fractie op dat in het overzicht van de administratieve lasten geen aandacht is besteed aan de handelingen die nodig zijn om het flankerend beleid vorm te geven. Deelt de Minister de mening van deze leden dat juist de overleggen over flankerend beleid en de te nemen stappen op het gebied van functiewijziging veel tijd kosten? Kan de Minister een inschatting geven van deze kosten?

De Minister geeft in de begeleidende brief aan dat zij naast het eerste spoor, het beëindigen van varkenshouderijbedrijven, ook een tweede spoor inzet, de ontwikkeling van nieuwe stal- en houderijsystemen. De leden van de VVD-fractie hebben al vaker zorgen geuit over het proces om te komen tot nieuwe innovatieve stalsystemen en over innovaties op onderdelen die de geuroverlast of uitstoot kunnen verminderen. Helaas zien deze leden op dit onderdeel nog te weinig progressie, waarbij de veehouders op achterstand staan. Op welke wijze gaat de Minister er voor zorgdragen dat nu wel de benodigde voortgang geboekt wordt? Welke concrete stappen zet zij hiervoor in de beoordeling en toelating van nieuwe concepten of innovaties? Hoe gaat zij het vertrouwen vinden binnen en buiten de sector dat innovatieve ideeën adequaat worden opgepakt met daarbij aandacht voor de zorgen die eerder in schriftelijke vragen door de leden Lodders en Ziengs zijn geuit?1

Kan de Minister aangeven wanneer de regeling is afgerond? Wanneer is de regeling geslaagd? Op basis waarvan gaat de Minister dat beoordelen of monitoren, hoe kan de Kamer dit controleren en hoe en hoe vaak stelt de Minister de Kamer hiervan op de hoogte?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de concept Subsidieregeling sanering varkenshouderijen. Hierover hebben deze leden nog vragen.

De leden van de CDA-fractie stellen vast dat de regeling tot gevolg heeft dat vleesvarkensbedrijven (hogere kans op hogere geurscore) wel en zeugenbedrijven (lagere kans op hogere geurscore) waarschijnlijk niet aan de regeling mee kunnen gaan doen. Welke overwegingen heeft de Minister hierbij gehad? Heeft de Minister dit effect beoogd? Heeft de Minister zich gerealiseerd dat bijvoorbeeld bij een uitbraak van een dierziekte het kan voorkomen dat biggen alleen naar een stal in Nederland verplaatst kunnen worden? Zo ja, hoe wordt daarmee rekening gehouden? Verwacht de Minister dat de regeling de onevenwichtigheid tussen het aantal zeugen- en vleesvarkensplaatsen bevorderd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vindt de Minister dat wenselijk? Indien de Minister dit niet wenselijk vindt, ziet zij mogelijkheden om daartegen iets te doen?

De leden van de CDA-fractie lezen dat stallen die in de afgelopen vijf jaar niet onafgebroken zijn gebruikt niet in aanmerking komen voor de voorgestelde regeling. In het landelijk gebied zijn er wel stallen die niet meer gebruikt worden en verpauperen. Welke mogelijkheden ziet de Minister om in het kader van het oplossen van regionale knelpunten en plattelandsbeleid gemeenten en provincies te ondersteunen om met maatwerk stallen een nieuwe functie te geven of af te breken?

De leden van de CDA-fractie vragen hoe de herbestemming van bedrijfswoningen gaat verlopen. Zou de Minister dit kunnen schetsen? Verwacht de Minister dat hierbij problemen kunnen ontstaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waaruit bestaan deze en welke mogelijkheden ziet de Minister om deze te voorkomen?

De leden van de CDA-fractie zouden verder graag van de Minister vernemen waaruit het flankerend beleid van gemeenten en provincies bestaat.

Artikel 1

De leden van de CDA-fractie lezen in de begripsomschrijving dat bedrijven in concentratiegebied Zuid of concentratiegebied Oost conform bijlage 1 bij de Meststoffenwet dienen te liggen. Hoe gaat de Minister om met herindelingsgemeenten, zoals Overbetuwe, die nu in concentratiegebied Oost en Zuid is gelegen?

Artikel 2

De leden van de CDA-fractie lezen in de concept subsidieregeling sanering varkenshouderijen dat de geurscore via een bepaalde geurbelasting berekening wordt bepaald. Wie moet deze berekening maken? Waarom is er niet voor gekozen om de toekomstige geurscore ook mee te laten wegen? De leden van de CDA-fractie zouden zich kunnen voorstellen dat toekomstige woningbouw betrokken zou moeten worden in de geurscore. Is de Minister daartoe bereid? Daarnaast vragen deze leden waarom voormalige bedrijfswoningen (plattelandswoningen), gebouwen van maatschappelijke instellingen, niet-agrarische bedrijven en recreatie objecten niet meegenomen worden in de geurscore.

Artikel 3

Diverse artikelen van het kaderbesluit nationale EZ-subsidies zijn van toepassing. Kan de Minister een toelichting geven op deze artikelen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.

Artikel 5

De leden van de CDA-fractie vragen of de gehanteerde termijnen reëel zijn en vragen hoe tot deze termijnen is gekomen. Kan de Minister inzichtelijk maken dat deze termijnen in de praktijk haalbaar zijn, zo vragen deze leden. De genoemde termijnen zijn bijvoorbeeld relatief kort, gezien voor een zeugenhouderij. Ter illustratie: nadat een zeugenhouder stopt met insemineren van zeugen duurt het minimaal zes maanden voordat een stal leeg kan zijn. Daarna moet de mest uit de mestputten uitgereden worden op landbouwgrond. De uitrijperiode is aan wetten gebonden. Ook een bestemmingswijziging heeft een relatief lange doorlooptijd. Hoe houdt de Minister hiermee rekening?

Verder vragen de leden van de CDA-fractie of artikel 5 lid f een beroepsverbod voor de varkenshouder betekent. Zo ja, waarom heeft de Minister hiervoor gekozen? Deze leden lezen het als een beroepsverbod en sluiten niet uit dat deze bepaling in strijd is met artikel 19 van de Grondwet. Waarom is volgens de Minister deze bepaling niet in strijd met grondwettelijke bepalingen? Hoe gaat de Minister om met een persoon die met meerdere personen in een BV, CV, maatschap, VOF, etc. zit? Krijgen die personen dan allemaal een beroepsverbod?

Daarnaast vragen de leden van de CDA-fractie of de Minister heeft overwogen om de regeling ook open te stellen voor varkenshouders die willen verplaatsen. Zo nee, waarom niet?

Artikel 8

De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister de kans op een marktverstorende werking van de regeling tot een minimum wil beperken en dat zij het door te halen varkensrecht op basis van de geldende marktprijs wil vaststellen. Hoe wordt de geldende marktprijs voor een varkensrecht bepaald?

Artikel 9

De leden van de CDA-fractie vragen de Minister waarom er niet voor is gekozen om stallen die de afgelopen jaren zijn gerenoveerd via de tabel gecorrigeerde vervangingswaarde apart een waardering mee te geven. Deze leden vermoeden dat de eigenaren van dit soort stallen niet mee kunnen doen aan deze regeling, omdat dit financieel op barrières stuit.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de concept Subsidieregeling sanering varkenshouderijen. Zij delen de doelstelling van de subsidieregeling, namelijk om overlast voor de leefomgeving te verminderen. De aan het woord zijnde leden hebben enkele vragen, met name ten aanzien van de effectiviteit van de voorgestelde regeling.

De leden van de PvdA-fractie lezen dat er voor de Srv € 120 miljoen beschikbaar is en dat varkenshouderijlocaties die de meeste geuroverlast geven als eerste in aanmerking voor subsidie komen. Deze leden lezen ook dat deelname aan de Srv vrijwillig is. Wordt, indien de subsidie niet alleen door de meest vervuilende bedrijven wordt aangevraagd, ook subsidie verstrekt aan bedrijven die minder of nauwelijks geuroverlast veroorzaken? Zo ja, neemt daarmee de effectiviteit van de regeling niet af? Is de Minister bereid alleen subsidie te verlenen ten behoeve van sanering die daadwerkelijk en objectiveerbaar leidt tot vermindering van de (geur)overlast op de leefomgeving? Zo nee, waarom niet?

De leden van de PvdA-fractie lezen in de toelichting bij de conceptregeling (p. 3) dat de subsidieregeling zich richt op varkenshouders die hun bedrijf toch al willen beëindigen maar zonder de subsidie daartoe financieel niet in staat zijn. Daarbij gaat het, zo lezen deze leden, om verouderde bedrijven, oudere ondernemers zonder opvolgers of ondernemers die niet de financiële armslag hebben om in hun onderneming te investeren. Gesteld wordt dat deze varkenshouders zonder subsidie noodgedwongen hun bedrijf zouden moeten voortzetten. De leden van de PvdA-fractie vragen waaruit dat blijkt. Is het mogelijk dat deze ondernemers -mogelijk wat later dan zonder subsidie – sowieso wel zouden stoppen? Zo ja, wat zegt dat over de effectiviteit van de regeling? Zo nee, waarom niet? En horen de genoemde verouderde bedrijven of bedrijven zonder opvolging tot de bedrijven die de meeste geuroverlast veroorzaken en waarvoor de besteding van subsidiegelden het meest doelmatig zou zijn? Zo ja, waarom en waar blijkt dat uit? Zo nee, wat zegt dat over de effectiviteit van deze regeling die toch gericht zou moeten zijn op het terugbrengen van geuroverlast en broeikasgassen?

Op pagina 4 van de toelichting bij de conceptregeling lezen de leden van de PvdA-fractie dat de subsidieregeling naast het verminderen van geuroverlast ook andere effecten heeft, namelijk krimp van de varkensstapel, afname van de mestproductie, bijdrage aan het Klimaatakkoord en verbetering «aan het algehele leefklimaat in het buitengebied, niet alleen door reductie van emissies, maar ook door afname van het aantal transportbewegingen, tegengaan van verrommeling en voorkomen van ondermijning». Deze leden hopen dat de Srv daadwerkelijk deze effecten zal hebben. Toch vragen deze leden wat het verband is tussen het sluiten van een varkensstal van een oudere ondernemer zonder opvolger en het verminderen van ondermijning. Kan de Minister hier op ingaan? En welke meetbare maatstaf wordt gehanteerd om te bezien of het doel van de Srv, te weten vermindering van geuroverlast, wordt bereikt? Hoeveel varkensrechten zullen er dan naar verwachting in totaal geschrapt worden?

Waarom kan de Srv niet gebruikt worden om naast geuroverlast ook andere lokale milieuproblemen op te lossen? De leden van de PvdA-fractie denken daarbij aan de stikstofoverbelasting. Acht de Minister het wenselijk om de Srv zodanig in te richten dat ook stikstofbelasting als criterium gaat gelden om te bepalen of er subsidie kan worden verstrekt? Zo ja, hoe gaat de Minister hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?

Deelt de Minister de mening van de leden van de PvdA-fractie dat, indien de Srv niet of onvoldoende leidt tot het terugbrengen van geuroverlast of het uitkomen van de andere effecten, dwingender maatregelen voor hetzelfde doel en effecten op zijn plaats kunnen zijn? Zo ja, op welke termijn kan de Minister iets zeggen over de effectiviteit van de regeling? Zo nee, waarom niet? Wat gaat de Minister doen om varkensboeren die overlast veroorzaken, maar geen gebruik willen maken van de Srv, te bewegen om die overlast te verminderen?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren wijzen al jaren op de dringende noodzaak om het aantal dieren dat jaarlijks wordt gefokt, gebruikt en gedood in de veehouderij fors te verminderen. Deze leden steunen het plan om daar een begin mee te maken, maar hebben kritische vragen over de manier waarop de belofte uit het regeerakkoord om de varkenshouderij te saneren, wordt uitgewerkt.

De voorliggende regeling is erop gericht om de uitwassen van de uit de klauwen gegroeide intensieve varkenshouderij in de overbelaste gebieden in te dammen. Gebieden die door de vestiging en uitbreiding van varkensbedrijven nagenoeg onleefbaar zijn geworden door stankoverlast, geluidsoverlast en risico’s voor de volksgezondheid.

In het regeerakkoord werd al aangekondigd dat er € 200 miljoen zou worden gestoken in de «warme sanering» van de varkenshouderij. De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben sinds de bekendmaking van dit voornemen bij herhaling gevraagd naar de reflectie die hoort bij het uitgeven van een dergelijke hoeveelheid belastinggeld. Een warme sanering van de varkenshouderij in overbelaste gebieden is een goed idee, maar het is volgens deze leden niet meer dan logisch dat we dan ook moeten zorgen dat we niet opnieuw voor de situatie komen te staan dat gebieden overbelast raken. Deelt de Minister deze opvatting?

Erkent de Minister dat ófwel de milieuwetgeving te ruim is geweest, ófwel de betreffende overheden te scheutig zijn geweest bij het afgeven van vergunningen voor verplaatsing, vestiging en/of uitbreiding van varkensbedrijven? Zo nee, hoe verklaart zij dan dat er een situatie is ontstaan van overbelasting? Zo ja, welke van de twee is het: te ruime milieuwetgeving of te scheutige vergunningverlening door het bevoegd gezag?

Hoeveel milieuvergunningen voor varkenshouderijen zijn er de afgelopen twee jaar verleend, en in procedure, in de concentratiegebieden Zuid en Oost?

Voor hoeveel extra varkens is met deze vergunningen toestemming verleend, of zal hiermee toestemming worden verleend, in deze twee concentratiegebieden?

Tot grote verbazing lazen de leden van de Partij voor de Dieren-fractie al in de eerste uitwerking van deze regeling voor de sanering van de varkenshouderij (het hoofdlijnenakkoord) dat niet € 200 miljoen, maar € 120 miljoen – slechts 60% van het oorspronkelijke bedrag – wordt gestoken in het daadwerkelijk saneren: het verminderen van het aantal varkens in de varkenshouderij. De rest wordt nota bene opnieuw als subsidie in de veehouderij, in nieuwe stallen, gestoken. Dit is overeind gebleven in deze concept subsidieregeling. Deze leden vragen de Minister om nader te onderbouwen hoe zij tot dit besluit en tot deze verdeling van het budget is gekomen. Is dit een eis geweest vanuit de sectororganisatie met wie zij dit akkoord heeft gesloten? Zijn er meer gevallen waarin de Minister sectororganisaties laat besluiten hoe belastinggeld wordt besteed?

Tevens zien de leden van de Partij voor de Dieren-fractie graag een concrete beschrijving van de beoogde effecten van de subsidieregeling. Hoeveel varkensrechten is de Minister voornemens op te kopen met het beschikbare budget van € 120 miljoen? Hoeveel varkens en hoeveel biggen zullen er als gevolg van deze sanering minder worden gehouden? Wat is het aantal onbenutte varkensrechten dat op dit moment op de markt is? Zullen er onbenutte rechten worden opgekocht? Zo ja, hoeveel, en voor hoeveel varkens en biggen staan die rechten? Is de Minister voornemens om met het uit de markt halen van de varkensrechten ook het mestplafond voor de varkenssector evenredig te verlagen? Zo nee, kan de Minister uitleggen waarom het mestplafond voor de varkenssector gelijk zou moeten blijven als de belastingbetaler deze sanering moet betalen? Wat krijgt de belastingbetaler dan precies terug voor zijn geld? Als de Minister het mestplafond voor de varkenssector wél verlaagt, zal dan ook het nationale plafond evenredig worden verlaagd? Zo nee, waarom niet? Hoeveel aanvragen voor de saneringsregeling verwacht de Minister? En hoeveel aanvragen kan de Minister, bij benadering, toekennen? Om hoeveel saneringslocaties gaat het daarbij?

De leden lezen in artikel 5, lid 3 dat een varkenshouder die gesaneerd wordt niet op een andere locatie varkens mag gaan houden. Betekent dit dat hij of zij wel, met geld vanuit de subsidieregeling, een (intensief) bedrijf met een andere diersoort mag beginnen?

De Algemene Rekenkamer publiceert later deze maand een nieuw vervolgonderzoek naar de duurzaamheid van de intensieve veehouderij in Nederland. Bij de eerdere onderzoeken die de Algemene Rekenkamer deed in 2008 en 2013, kwam zij met stevige kritiek op het gevoerde beleid. Zowel de bescherming van dierenwelzijn als van de biodiversiteit kreeg een dikke onvoldoende. Zijn of worden de opmerkingen, conclusies en aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer verwerkt in de uitvoeringsregeling, als het gaat om de € 60 miljoen subsidie die de Minister wil steken in «verduurzaming» van de varkenshouderij? Zo ja, kan de Minister dat aanwijzen en toelichten?

Hoe verhouden de nieuwe subsidies zich tot de uitspraak van de Raad van State inzake het Programma Aanpak Stikstof? Is de Minister bereid de € 60 miljoen die ze gereserveerd heeft voor nieuwe investeringen in de varkenshouderij alsnog «on hold» te zetten, omdat het zeer waarschijnlijk is dat zij dit geld hard nodig zal hebben om extra varkensrechten uit de markt te halen om ervoor te zorgen dat de stikstofdepositie op stikstofgevoelige gebieden daalt?

De Regeling omgevingskwaliteit (ROK) uit 2018 is feitelijk ook een warme sanering: rechten van varkenshouders van bedrijven zonder toekomstperspectief en van saneringslocaties worden opgekocht met miljoenen euro’s subsidie vanuit onder andere de Europese Unie. Hierbij worden de opgekochte varkensrechten in de nog komende fase 2 van de ROK echter weer in de markt gezet, tegen een gereduceerd tarief. Gaat er ook geld uit de ROK naar de concentratiegebieden Zuid en Oost, voor saneringslocaties? Worden hier dezelfde saneringen bedoeld (overbelast met stank)? Hoe beoordeelt de Minister het feit dat opgekochte rechten weer in de markt worden gezet, terwijl aan de andere kant weer tientallen miljoenen euro’s belastinggeld moeten worden vrijgemaakt om overbelaste gebieden te saneren?

II Antwoord / Reactie van de Minister


X Noot
1

Aanhangsel van de Handelingen II, vergaderjaar 2018–2019, nr. 832.

Naar boven