2017D36355 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat voorgelegd over de geannoteerde agenda van de Energieraad van 18 december 2017 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 678) en het verslag van de informele Energieraad van 20 september 2017 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 666).

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, Diks

De Adjunct-griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, De Vos

Inhoudsopgave

 
     

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

     
 

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

3

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

4

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

5

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

6

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

7

 

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

8

     

II.

Antwoord / Reactie van de Minister

9

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de formele Energieraad die op 18 december plaatsvindt. Deze leden hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

Een van de punten op de agenda is het onderhandelingsstandpunt voor de governance van de Energie Unie. Onderdeel hiervan is het voorstel van de Europese Commissie dat lidstaten vanaf januari 2019 een nationaal geïntegreerd klimaat- en energieplan moeten opstellen voor de periode 2021–2030 en de opvolgende 10-jaarsperioden. Nederland heeft zich in de onderhandelingen ingezet voor een stevige governance die lidstaten voldoende flexibiliteit biedt om de doelen op kosteneffectieve wijze te halen. De leden van de VVD-fractie zijn zeer over deze insteek te spreken, maar zoekt nog naar wat verduidelijking. Kan de Minister aangeven aan welke governance hij denkt om ervoor te zorgen dat flexibiliteit behouden wordt? Hoe schat de Minister de kans in dat de kritische lidstaten een ambitieuzer plan zullen neerleggen tijdens de onderhandelingen?

De leden van de VVD-fractie constateren dat op 7 december jl. in het Europees parlement is gesproken over het de verordening van het Europees parlement en de Raad inzake de governance van de energie-unie. Hierin wordt gepleit voor paraplu-wetgeving om bij lidstaten te kunnen toetsen of zij zich houden aan de gezette doelen. Welk standpunt is de Minister van plan in te brengen tijdens de formele Energieraad?

Deze leden merken op dat mogelijk tijdens de Energieraad ook wordt gesproken over een herziening van de richtlijn EU ETS (emissiehandelssystemen) en de Effort Sharing Regulation. Hoe kijkt de Minister naar deze herziening van het akkoord? Verwacht de Minister dat het reductiepercentage wordt ingezet vanaf 2018 of 2020?

Het lopende proces over de herziening van de richtlijn Energieprestaties gebouwen (EPDB) baart deze leden zorgen. Hoe kijkt de Minister naar de status van de onderhandelingen op het gebied van de Energieprestaties gebouwen? Wat is er nodig om deze onderhandeling tot een succes te brengen? Kan de Minister nader toelichten welke zaken hij zal aandragen zodat het herzieningsvoorstel op een kosteneffectieve wijze bijdraagt aan de verduurzaming van de gebouwde omgeving en zodat administratieve lasten voor burgers en bedrijven beperkt blijven?

De leden van de VVD-fractie lezen verder over het standpunt van het kabinet dat een maximale termijn van drie jaar voor het afgeven van een vergunning voor hernieuwbare energieprojecten niet in alle gevallen haalbaar is. Deze leden steunen het kabinet dan ook in haar voorstel een uitzondering toe te voegen die erop toeziet dat zorgvuldige besluitvorming door de driejaarstermijn niet in gevaar mag komen. Zij zijn tevreden met het bericht dat het Voorzitterschap een bepaling zal opnemen waarmee een uitzondering wordt gemaakt voor (verdergaande) duurzaamheidscriteria die reeds zijn opgesteld.

Deze leden vragen of de Minister kan aangeven wat de stand van zaken is betreffende de Tallinn e- Energy declaration. Draagt Nederland op dit moment inhoudelijk bij aan het invullen van de samenwerking op de inhoudelijke thema’s? Wat zijn de afwegingskaders voor Nederland om te bepalen of en in welke mate er zal worden geparticipeerd?

Aangezien het Nederlandse aandeel in de mondiale CO2 – uitstoot slechts 0.55% bedraagt, is het veilig om vast te stellen dat effectief klimaatbeleid zo veel mogelijk internationaal beleid is.CO2-reductie op Europees niveau moet wat de leden van de VVD-fractie betreft leidend zijn. Deze leden vragen de Minister om inzicht te geven in de huidige stand van zaken als het gaat om Europese samenwerking. Graag willen deze leden benadrukken dat samenwerking met landen buiten Europa, zoals China en India ook relevant is voor de ontwikkeling van de energietransitie.

Tot slot hebben deze leden nog een vraag over het marktontwerp elektriciteitsmarkt. Als het gaat om de toepassing van zogenaamde capaciteitsmechanismen in de energiemarkt willen zij graag weten aan wat voor vormgeving van marktprikkels de Minister denkt om verstoring tegen te gaan. De leden van de VVD-fractie zijn tegenstander van capaciteitsmechanismen.

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de Energieraad 18 december 2017. Hierover hebben deze leden nog vragen.

Voor de leden van de CDA-fractie is de reductie van CO2-emissies en daarmee het uitvoeren van het klimaatakkoord van Parijs het hoofddoel. Voor een geleidelijk pad naar 2050 is het ook nodig dat we verder gaan met energiebesparing en hernieuwbare energie, omdat het tijd en een aanhoudende inzet vergt om op deze doelen vooruitgang te boeken zodat deze bijdragen aan het hoofddoel van CO2- reductie. Deze leden zijn daarom voorstander van het Europees afspreken van bindende nationale doelen met bandbreedte voor energiebesparing en hernieuwbare energie die in het verlengde liggen van het doel voor CO2 -reductie in de verordening governance van de Energie Unie. Hoe kijkt de Minister hiernaar en welke doelen voor energiebesparing en hernieuwbare energie liggen volgens de Minister in het verlengde van de ambitieuze CO2-reductiedoelstelling van dit kabinet? De Minister schetst in de geannoteerde agenda dat een hogere doelstelling voor CO2- reductie nu niet op een meerderheid kan rekenen. Is het niet beter om wel ambitieuze doelen voor energiebesparing en hernieuwbare energie af te spreken, aangezien onze CO2-doelstelling hoger ligt en daarmee Nederland voldoende flexibiliteit geeft, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Deze leden vragen de Minister om mee te gaan in de voorstellen om lidstaten te kunnen aanspreken op het behalen van de nationale doelen. Zij vragen ook welke voorwaarden gesteld gaan worden aan de nationale energie- en klimaatplannen.

Daarnaast zijn de leden van de CDA-fractie van mening dat de toename van hernieuwbare energie en energiebesparing in de industrie ten behoeve van de Europees gestelde doelen, wordt meegenomen in het ETS door minder emissierechten beschikbaar te stellen van. Is de Minister het daarmee eens? Is de verhoging (verdubbeling) van de Marktstabiliteitsreserve (MSR), zoals afgesproken tussen het Europees parlement en de Raad, daartoe voldoende of zijn er aanvullende inspanningen nodig?

Wat betreft de voorstellen voor de verbetering van de elektriciteitsmarkt zijn deze leden het eens dat de markt zo min mogelijk verstoord moet worden. Aan de andere kant moet ook de rechtszekerheid en de bescherming van de consument worden geborgd. Zij vragen de Minister of hij bereid is om voorstellen die consumenten en coöperaties die duurzame energie opwekken beschermen, te ondersteunen.

De leden van de CDA-fractie steunen ten algemene de inzet van het kabinet bij de herziening van de richtlijn hernieuwbare energie (RED). Deze leden begrijpen dat er discussie is over de grondstoffen voor geavanceerde biobrandstoffen van bijlage IX. Over welke grondstoffen op deze lijst is er discussie en wat is de inzet van de Minister om deze grondstoffen wel of niet op de lijst van geavanceerde biobrandstoffen te hebben en waarom. De leden van de CDA-fractie vragen daarnaast de Minister of er mogelijkheden zijn om specifieke doelen te stelen voor scheepvaart en luchtvaart verkeer binnen de Europese Unie (EU) en of hij zich daarvoor wil inzetten.

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde agenda van het kabinet inzake de Energieraad van 18 december 2017. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

De leden van de D66-fractie lezen dat Nederland zich in de onderhandelingen heeft ingezet voor een stevige governance die lidstaten voldoende flexibiliteit biedt om de doelen van de Energie Unie op kosteneffectieve wijze te behalen, dat hier op Coreper-niveau weinig steun voor is, maar dat de onderhandelingen nog lopen. Deze leden vragen voorts of de Minister een laatste stand van zaken kan geven van de lopende onderhandelingen. Dit gezien zij een heldere en uitgebreide onderbouwing verwachten van het kabinetsstandpunt dat het voorstel desondanks voldoende balans vindt tussen het uitstralen van ambitie, elementen die waarborgen dat de doelen van de Energie Unie worden gehaald en het bieden van flexibiliteit voor de nationale invulling.

De leden van de D66-fractie vragen specifiek naar een uitgebreider kabinetsstandpunt over de richting die een aantal lidstaten aanhangt dat de Europese Commissie moet kunnen ingrijpen bij te lage ambitie of te weinig voortgang. Deze leden lezen dat de Minister aangeeft dat Nederland een middenpositie inneemt, maar dat hij verder niet aangeeft of Nederland voor of tegen de mogelijkheid is dat de Europese Commissie moet kunnen ingrijpen bij te lage ambitie of te weinig voortgang. Zij ontvangen graag een reactie op dit punt.

De leden van de D66-fractie lezen dat het kabinet wil streven naar een ambitieuze doelstelling voor hernieuwbare energie in transport. Deze leden lezen tevens dat het kabinet ten aanzien van de hoogte van de transportdoelstelling opmerkt dat de voorgestelde doelstelling van 12% minimaal 15% zou moeten zijn. Zij merken echter op dat een doelstelling voor transport an sich als onvoorzien gevolg kan hebben dat het de investering in of gebruik van bepaalde minder schone biobrandstoffen juist stimuleert. De leden van de D66-fractie vragen of het stellen van een doelstelling van transport wel verstandig is. Zij merken op dat wanneer we elektrisch rijden willen stimuleren, de huidige mengplicht van 10% voldoende lijkt (ook kunnen lidstaten er altijd zelf voor kiezen om dit percentage naar boven bij te stellen). Daarnaast zou helder gemaakt moeten worden dat wanneer er gewassen gebruikt worden, dit niet in aanmerking komt voor het halen van deze doelstelling. Deze leden vragen of de Minister deze mening deelt, en of hij kan reageren op deze argumenten die pleiten tegen een introductie van een doelstelling voor hernieuwbare energie in transport. Zo nee, waarom niet?

De leden van de D66-fractie merken op dat ten aanzien van de limiet voor het gebruik van conventionele brandstoffen de Kamer eerder in een motie heeft vastgelegd dat Nederland een percentage van 5% zal hanteren versus de Europese limiet van 7%. Deze leden vragen de Minister om een laatste stand van zaken te geven over het krachtenveld ten aanzien van het verlagen van de 7% die in het voorstel staat. Zij vragen tevens of Nederland zal pleiten voor het verlagen van de voorgestelde 7%, mede gezien Nederland zelf 5% zal hanteren. Zo nee, waarom niet?

De leden van de D66-fractie vragen of de Minister mogelijkheden ziet om de duurzaamheidscriteria in het voorstel strikter te maken, en om in ieder geval het gebruik van stronken en hele bomen voor bijstook aan banden te leggen. Deze leden vragen de Minister voorts of Nederland hiervoor zal pleiten. Zo nee, waarom niet?

De leden van de D66-fractie hebben vernomen dat het Europees klimaatbeleid mogelijk als bespreekpunt op de Energieraad terecht zal komen omdat de oorspronkelijk op 19 december geplande Milieuraad is geannuleerd. Wanneer dit inderdaad het geval is, vragen deze leden of de Minister een appreciatie kan geven van wat er concreet voorligt en van de positie van Nederland hieromtrent. Ook vragen deze leden of de Minister in het bijzonder in kan gaan op hoe hij het akkoord over EU ETS beoordeeld, wat zijn inschatting is van de trilogen over de Effort Sharing Regulation en wat zijn appreciatie is van de uitkomsten van de COP23 in Bonn.

Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie

De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de Energieraad die op 18 december 2017 plaatsvindt. Deze leden hebben een aantal vragen hierover.

De leden van de GroenLinks-fractie merken op dat de ambities voor hernieuwbare energie voor 2030 voor de Europese Commissie op 27% liggen. Dit is niet ambitieus en niet in lijn met de klimaatambitie van Parijs. Het lijkt deze leden, zeker met het oog op het CO2-reductiedoel van 55% voor de EU wat in het regeerakkoord staat, van belang om andere landen aan te zetten tot een hoger doel voor hernieuwbare energie. Kan het kabinet voorstellen om een hoger doel voor hernieuwbare energie vast te stellen dan de gestelde 27% hernieuwbare energie zodat het 55% emissiereductiedoel daadwerkelijk wordt gehaald? Kunt u pleiten voor bindende templates voor de integrale nationale energie- en klimaatplannen (INEK) zodat de voortgang van landen goed kan worden beoordeeld en vergeleken? Worden in de INEK-plannen ook lange-termijndoelen opgenomen zodat de investeringszekerheid kan worden vergroot?

De leden van de GroenLinks-fractie zien graag dat niet alleen grote energiebedrijven worden gefaciliteerd, maar juist ook individuen en energiecoöperaties. Andere EU-lidstaten werpen hier nog grote obstakels voor op. Kan de Minister ervoor pleiten deze obstakels zoveel mogelijk weg te nemen? Specifiek vragen deze leden de Minister zich in te zetten het principe dat schone stroom voorrang krijgt op grijze stroom te behouden, alsook de mogelijkheid voor «virtual netmetering».

Deze leden lezen dat in de geannoteerde agenda dat op basis van de huidige tekst garanties van oorsprong (gvo’s) kunnen worden uitgegeven aan de producent. Dit lijkt er op te duiden dat er mogelijk ook andere instrumenten gebruikt worden om het aandeel hernieuwbare energie in de mix aan te tonen. Dit zou er dan toe leiden dat er niet meer één markt is voor gvo’s. Dit komt door een wijziging in de tekst van «shall» naar «may». Wat zouden de gevolgen kunnen zijn van deze wijziging?

De leden van de GroenLinks-fractie zijn kritisch op het gebruik van voedsel als brandstof. Deze leden roepen het kabinet dan ook op om zich aan te sluiten bij het standpunt van de milieucommissie van het Europees parlement en voedselgewassen geheel uit te sluiten voor biobrandstoffen in 2030 en in plaats daarvan inzet op duurzame stroom en zeer geavanceerde biobrandstoffen. Hierbij moeten de geavanceerde biobrandstoffen wel daadwerkelijk duurzaam zijn, In bijlage IX van de richtlijn hernieuwbare energie staan de grondstoffen die gebruikt mogen worden als geavanceerde biobrandstoffen. Zijn al deze grondstoffen daadwerkelijk duurzaam? Zitten er niet grondstoffen bij die een betere toepassing kunnen hebben?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van voorliggende agenda. Zij hebben hierbij de volgende vragen.

De leden van de SP-fractie vragen hoe de doelstellingen van het klimaatakkoord van Parijs gehaald kunnen worden als er (te) veel lidstaten zijn met (te) lage ambitieniveaus. Zij wijzen erop dat de huidige EU-doelen onvoldoende zijn om de doelen uit het klimaatakkoord te halen. Deze leden staan pal achter de soevereiniteit van individuele lidstaten over hoe de doelen te halen, maar de EU als geheel heeft zich gecommitteerd aan de klimaatdoelen van Parijs. Wordt deze spagaat voldoende onderkend, vragen deze leden. Op welke wijze kunnen de doelen worden gehaald met inachtneming van de soevereiniteit van de lidstaten? Zij zien onvoldoende toegelicht in welke richting de oplossingen worden gezocht.

In hoeverre wordt gesproken over de mogelijkheden van inwoners van de EU om zelf energie op te wekken? Zit Nederland hierin een rol voor zichzelf weggelegd?

De leden van de SP-fractie vragen of sturing op CO2-reductie nog een onderwerp van gesprek is. Zij zien dit graag verder toegelicht. Zij merken op dat zeker met betrekking tot inzet van biobrandstoffen en bijstook van biomassa het uiteindelijke doel van CO2-reductie ondergeschikt lijkt te zijn aan het behalen van hernieuwbare energiedoelen. Wordt voldoende erkend dat CO2-reductie het uitgangspunt van effectief klimaatbeleid dient te zijn, vragen zij.

Deze leden vragen op welke wijze wordt geborgd dat Nederland niet tot export van gas wordt gedwongen door Europese regelgeving. In hoeverre verhoudt de wens van het kabinet dat elektriciteit vrij moet kunnen stromen zich met de soevereiniteit van lidstaten om zelf te gaan over hun elektriciteitsvoorziening?. Klopt het dat er definitief geen nationale verantwoordelijkheden verplicht overgeheveld gaan worden naar de regionale operationele centra (ROC)?

De leden van de SP-fractie vragen of verder ingegaan kan worden op de stelling van het kabinet dat er door de overheid niet in de elektriciteitsmarkt ingegrepen zou mogen worden. In hoeverre hebben overheden dan nog mogelijkheden om inwoners tegen uitwassen van de markt te beschermen, zoals tegen te hoge elektriciteitsprijzen en mogelijke monopolie posities van elektriciteitsbedrijven? In hoeverre hebben kleine duurzame initiatieven kans van slagen tussen de grote fossiele spelers? Zij zien dit graag uitgebreider toegelicht.

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

Met betrekking tot de geannoteerde agenda hebben de leden van de PvdA-fractie de volgende opmerkingen.

Het valt de leden van de PvdA-fractie op dat de ambities voor hernieuwbare energie voor 2030 van zowel de Europese Commissie (27%) als de industriecommissie van het Europees parlement (35%) niet in lijn zijn met de klimaatambitie van Parijs, waarvoor een percentage van 45% nodig is. Aangezien in het regeerakkoord een internationaal gezien scherp CO2-reductiedoel van 49% is gesteld, menen deze leden dat Nederland er baat bij heeft dat ook andere lidstaten een hoog ambitieniveau zullen gaan nastreven. Daarom zouden de leden van de PvdA-fractie graag zien dat de Minister tijdens de Energieraad op een hoger percentage voor hernieuwbare energie dan het thans voorliggend percentage van 27% aandringt en waarborgen te vragen voor het handhaven van de gestelde doelen. Kan de Minister hierop in gaan?

Waar het naar de mening van de leden van de PvdA-fractie in sommige andere lidstaten ook aan schort is het stimuleren van burgers om zelf een bijdrage te leveren aan het produceren van hernieuwbare energie. Hoewel het beleid ten aanzien van bijvoorbeeld het belasten van zelf geproduceerde zonne-elektriciteit of het verlenen van vergunningen voor het plaatsen van zonnepanelen nationaal beleid is, achten de aan het woord zijnde leden het wel van belang dat de Minister zijn collega’s van andere lidstaten erop wil wijzen dat belemmeringen om Europese burgers zelf hernieuwbare energie te laten opwekken in het belang van de klimaatdoelstellingen beter weggenomen kunnen worden. Kan de Minister hierop in gaan?

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat biobrandstoffen niet uit voedselgewassen zouden moeten worden geproduceerd aangezien dit eerder zal leiden tot een toename van klimaatemissies in plaats van een afname. Vooral omdat daarvoor de uitbreiding van landbouwgrond voor palmolie, soja en andere gewassen elders in de wereld nodig is hetgeen leidt tot ontbossing. Alhoewel het kabinet bij monde van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat onlangs toezegde in Europa te zullen pleiten voor het beëindigen van het gebruik van palmolie en soja voor biobrandstof per 2021, zouden de leden van de PvdA-fractie ook graag zien dat het kabinet zich tegen het gebruik van andere voedselbrandstoffen zou willen uitspreken. Gaat de Minister dat ook doen? Zo nee, waarom niet? Gaat de Minister zich inzetten voor de totale uitfasering van uitfasering van het gebruik van niet-duurzame, op voedselgewassen gebaseerde biobrandstoffen?

Wel zouden de aan het woord zijnde leden graag zien dat juist het aandeel van geavanceerde biobrandstoffen (uit afval en restproducten) gaat toenemen. Uit de geannoteerde agenda maken deze leden op dat de Minister streeft naar een aandeel hernieuwbare energie in de transportsector van 15%, in plaats van de voorgestelde 12%. Daarbinnen zou, om te voorkomen dat deze verhoging ingevuld gaat worden met conventionele biobrandstoffen, het aandeel van geavanceerde biobrandstoffen ook verhoogd moeten worden. Deelt de Minister de mening dat, om de groei van 12% naar 15% op te vangen, het aandeel van geavanceerde biobrandstoffen verder verhoogd zou moeten worden? Zo ja, wil de Minister dan pleiten voor verhoging van het aandeel geavanceerde biobrandstoffen tot minimaal 6,6%? Zo nee, waarom niet?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie

De leden van de PvdD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda. Zij constateren dat er twee richtlijnen op de agenda staan die de potentie hebben om de Europese energiemarkt ingrijpend te veranderen, namelijk de richtlijn hernieuwbare energie en het voorstel voor de governance van de Energie Unie. Deze richtlijnen kunnen, mits de juiste keuzes worden gemaakt, schone energie voor alle Europeanen binnen een generatie binnen handbereik brengen. Deze leden zijn van mening dat we deze kans niet voorbij mogen laten gaan en hebben daarom de volgende vragen en opmerkingen.

De leden van de PvdD-fractie constateren dat de ambities voor hernieuwbare energie in 2030 van zowel de Europese Commissie (27%) als de industriecommissie van het Europees parlement (35%) onvoldoende zijn voor de klimaatambitie van Parijs (45%). Deze leden verzoeken de Minister daarom om in de Raad te pleiten voor een substantieel hogere doelstelling dan 27% hernieuwbare energie in 2030. Kan de Minister uitleggen waarom hij tegen de verplichte openstelling van nationale subsidiemechanismen voor hernieuwbare energie is? Wat zou dit betekenen voor de SDE+-regeling?

Ook vragen de leden van de PvdD-fractie de Minister te pleiten een hogere ambitie voor energiebesparing, in lijn met de ambitie van de industriecommissie (40%). Energiebesparing is de goedkoopste en eerst in aanmerking komende stap naar een duurzaam energiebeleid. Graag een reactie.

Deze leden vinden het van belang dat burgers in staat zijn om in hun eigen energievoorziening te voorzien. In de huidige voorstellen van de Raad wordt dat minder vanzelfsprekend. Zij vinden dat de Minister zich daar onvoldoende tegen verzet. De Minister is zelfs voornemens het principe af te schaffen waarmee schone stroom voorrang krijgt op het net. Ook stelt de Minister kleine energie-opwekkers gelijk aan grote bedrijven, waardoor onredelijke eisen aan hen gesteld worden. De leden van de PvdD-fractie willen dat de Minister volle steun geeft aan voorstellen waarmee Europese burgers de mogelijkheid krijgen zelf energie op te wekken en die burgers en energie-coöperaties beschermen. Graag een reactie.

De leden van de PvdD-fractie staan zeer kritisch tegenover biobrandstoffen. Het bijmengen van voedselbrandstoffen leidt niet tot vergroening van transport, maar tot opoffering van landbouwgrond en natuurgebieden zoals regenwouden, savannen en natuurlijke graslanden. Ook leiden voedselbrandstoffen in de tank tot een aanzienlijke verhoging van CO2-emmissies, in plaats van een verlaging. De uitdaging is om minder brandstoffen te gebruiken, niet om voedsel als brandstof te gebruiken en per saldo méér CO2 uit te stoten en het klimaat verder te ontwrichten. Deze leden verzoeken de Minister aan te dringen op een zo snel mogelijke uitfasering van alle voedselbrandstoffen. Graag een reactie.

De leden van de PvdD-fractie zijn tegen de bijstook van biomassa in kolencentrales. Hout verbranden is op korte termijn nog viezer dan steenkool. Deze leden vinden het onwenselijk dat, zolang het bijstoken van biomassa niet verboden is, lidstaten geen strengere duurzaamheidscriteria mogen stellen voor deze biomassa.

II Antwoord / Reactie van de Minister

Naar boven