Niet-dossierstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 2017D06830 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2016-2017 | 2017D06830 |
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 februari 2017
Bijgaand zend ik uw Kamer mijn reactie toe op de brief van Adfiz van 22 december jl. die zij, namens CANON, aan de vaste commissie voor Financiën heeft toegestuurd inzake het schriftelijk overleg over de diplomaplicht in relatie tot het algemeen pensioenfonds, analyse vakbekwaamheidbouwwerk en volmacht d.d. 2 december 2016 (32545-58).
In de brief van Adfiz worden drie onderwerpen genoemd, te weten 1) het toetsen van «oude» kennis; 2) overleg met branche- en belangenorganisaties; en 3) de verhoging van het legestarief.
Toetsen van «oude» kennis
Het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening (CDFD) is gemandateerd om namens mij het inhoudelijk beheer inzake de examenbank uit te voeren. Dit is vastgelegd in het Instellings- en mandaatbesluit College Deskundigheid Financiële Dienstverlening Wft. Onder deze taken valt onder meer het maken van examenvragen, het opstellen van de initiële en permanente educatie (PE)-examens en het adviseren over de vaststelling van de eind- en toetstermen (waaronder de ontwikkelingen).
De ontwikkelingen, en niet het opnieuw toetsen van competenties en vaardigheden van een adviseur, vormen het uitgangspunt bij de PE-toetsing. Over de wijze waarop de ontwikkelingen in PE-examens worden bevraagd heb ik mij niet eerder uitgelaten. Per ontwikkeling wordt bekeken welke toetsterm(en) het meest passend is/zijn om de ontwikkeling te bevragen: dit kan een toetsterm zijn op het niveau van kennis of begrip maar ook op het niveau van competenties of vaardigheden (waaronder mede wordt verstaan professioneel gedrag). Dit wijkt niet af van de gang van zaken in de overgangsperiode. Ook destijds werd de ontwikkeling gekoppeld aan de meest passende toetsterm, ongeacht het niveau van de toetsterm.
Het CDFD vaart een koers die past binnen het beleid dat ik ook aan de Tweede Kamer heb gemeld. Sinds 2013 zijn er door voortschrijdend inzicht en enkele aangenomen moties veranderingen doorgevoerd aan het vakbekwaamheidsbouwwerk. Deze veranderingen hebben ook betrekking op de wijze waarop het PE-systeem is vormgegeven. Zo is in 2015 besloten om de PE-examens niet op moduleniveau maar op beroepskwalificatieniveau af te nemen en zijn de eerder gecommuniceerde individuele PE-periodes vervangen door een vaste collectieve PE-periode.1 Deze veranderingen zijn doorgevoerd om eventuele onnodige lasten bij financieel adviseurs te verminderen zonder daarbij in te leveren op de kwaliteit.
Deze beleidswijzigingen hebben consequenties gehad voor de constructie van de PE-examens. Gemiddeld genomen zal de periode tussen twee PE-examens (twee meetmomenten) circa drie jaar zijn. De financieel adviseurs hebben de vrijheid om, binnen de collectieve PE-periode, zelf te bepalen op welk moment zij hun PE-examen willen afleggen. Hierdoor zal de periode tussen twee examens per individu variëren. In een dergelijke opzet ligt het in de rede om in de PE-examens van een bepaald PE-jaar ontwikkelingen te verwerken die zich hebben voorgedaan in de afgelopen drie jaar. Wanneer dit niet het geval zou zijn, zou niet kunnen worden vastgesteld of de adviseur inderdaad de ontwikkelingen van «de afgelopen periode» goed tot zich heeft genomen. In een PE-examen van bijvoorbeeld mei 2018, kunnen dus ook de geselecteerde ontwikkelingen van 2016 en 2017 voorkomen.
Wanneer ontwikkelingen niet meer relevant zijn voor de adviespraktijk worden deze niet meer bevraagd in het PE-examen. Het maakt dan ook niet uit of de ontwikkeling een, twee of drie jaar oud is. Als er binnen een beroepskwalificatie «in de afgelopen periode» geen of onvoldoende ontwikkelingen hebben plaatsgevonden, zal het CDFD geen PE-examen maken voor die betreffende beroepskwalificatie (dit is dan ook niet mogelijk).
Naar mijn verwachting zullen de PE-examens een waardevolle bijdrage leveren aan de vakbekwaamheid van financieel adviseurs. Het feit dat alle financieel adviseurs aantoonbaar op de hoogte zijn van relevante ontwikkelingen zal een belangrijke bijdrage leveren aan de kwaliteit van het financieel advies. De eerste PE-periode loopt van 1 april 2017 tot 1 april 2019.
Overleg met branche- en belangenorganisaties
Het CDFD gaat over relevante onderwerpen in gesprek met de sector zoals over de opname van een volmachtmodule in het vakbekwaamheidsbouwwerk in 2016 en de verzameling van ontwikkelingen. Bij de verzameling van ontwikkelingen zijn bijvoorbeeld marktpartijen door het CDFD betrokken door hen uit te nodigen om ontwikkelingen aan te leveren, te reageren op de geselecteerde ontwikkelingen in de consultatieperiode en door gesprekken met verschillende belangenorganisaties. Op basis van vooraf vastgestelde selectiecriteria heeft de PE-commissie voorts bepaald of een aangedragen ontwikkeling in aanmerking komt om te worden bevraagd in een PE-examen. Deze selectiecriteria waren opgenomen in het consultatiedocument.2 Ook voor de selectie van toekomstige ontwikkelingen zal deze werkwijze worden toegepast.
Omdat CANON in haar consultatiereactie «eigen» selectiecriteria hanteert die afwijken van de vooraf vastgestelde selectiecriteria, heeft het CDFD de opmerkingen van CANON niet kunnen verwerken in het adviesdocument. Zo heb ik begrepen van het CDFD dat CANON stelt dat ontwikkelingen nooit ouder mogen zijn dan een jaar en dat om die reden een groot aantal ontwikkelingen niet mag worden bevraagd in de PE-examens. Het kader voor selectiecriteria dat wordt gehanteerd is echter breder. Zo kunnen ontwikkelingen die niet binnen het tijdsbestek van een jaar vallen ook getoetst worden indien deze ontwikkelingen op het moment van het afleggen van het PE-examen nog van belang zijn voor de adviespraktijk.
Voorts heb ik begrepen van het CDFD dat zij in overleggen met intermediaire organisaties heeft uitgelegd wat de taak van het CDFD binnen het vakbekwaamheidsbouwwerk is.3 De taak van het CDFD is het maken van PE-examens waarmee de vakbekwaamheid van financieel adviseurs wordt getoetst. Het CDFD kan niet zelfstandig veranderingen doorvoeren aan het wettelijke vakbekwaamheidsbouwwerk en daarmee aan het PE-systeem. Voor eventuele wensen met betrekking tot wijzigingen van het wettelijke systeem is het Ministerie van Financien het beste aanspreekpunt.
Naast overleg met branche- en belangenorganisaties over bovenstaande zal het CDFD in het kader van de analyse van de modulestructuur binnen het vakbekwaamheidsbouwwerk in dialoog gaan met de sector. Voor deze analyse is gekozen omdat mij en het CDFD verschillende verzoeken hebben bereikt om aanpassingen aan het vakbekwaamheidsbouwwerk door te voeren. In deze analyse zal het CDFD de ontwikkelingen op de financiële markten, alsmede de (ontvangen) verzoeken van marktpartijen omtrent aanpassingen aan het vakbekwaamheidsbouwwerk betrekken en eventueel voorstellen doen voor aanpassing van het bouwwerk. De analyse zal antwoord geven op de vraag in hoeverre de modulaire opbouw van het bouwwerk en de beroepskwalificaties voldoende aansluiten op de praktijk.
Verhoging van het legestarief
Bij de invoering van het nieuwe vakbekwaamheidsbouwwerk (centrale Wft-examinering) is het uitgangspunt geformuleerd dat het stelsel kostendekkend dient te zijn.4 De kosten van de centrale Wft-examinering bedragen, sinds de invoering, ongeveer € 5 miljoen per jaar en zijn ongeveer gelijk verdeeld over het CDFD en de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Het CDFD is door mij gemandateerd om het inhoudelijk beheer van de centrale Wft-examinering uit te voeren. Het functionele en technische beheer is gemandateerd aan DUO.
Het beheersen van de kosten heeft, naast de kwaliteit en uitvoering van de centrale Wft-examinering, hoge prioriteit en wordt periodiek besproken met het CDFD en DUO. Ook wordt er continu gekeken naar manieren om de kosten verder te verlagen, bijvoorbeeld door de controle van persoonsgegevens en de afgifte van diploma’s en certificaten efficiënter en goedkoper in te richten.
De verhoging van het legestarief is niet ingegeven doordat de kosten van de centrale Wft-examinering in de afgelopen jaren zijn toegenomen. Ook stijgt het legestarief niet omdat er over de overgangsperiode een tekort van € 1,9 miljoen is ontstaan. Dit tekort, waarvan ongeveer € 900.000 aanvangsinvesteringen zijn geweest, wordt niet meegenomen in de berekening van het nieuwe legestarief. Het legestarief gaat omhoog omdat met een tarief van € 46 per afgelegd Wft-examen (zoals dat tarief gold van 1 januari 2014 tot en met 1 april 2017), het stelsel in de toekomst (de eerste PE-periode) niet kostendekkend is.
Met de verhoging van het legestarief verwacht ik niet dat de toegang van consumenten tot advies wordt beperkt omdat bijvoorbeeld het aantal adviseurs zal afnemen. Op basis van het aantal behaalde beroepskwalificaties in de overgangsperiode zijn er voldoende adviseurs om te voorzien in de adviesvraag van consumenten. Daarnaast is de stijging van het legestarief per afgelegd Wft-examen mede ingegeven doordat de PE-examens niet op moduleniveau maar op beroepskwalificatieniveau worden afgenomen. Hierdoor hoeft een adviseur gemiddeld minder PE-examens af te leggen om zijn beroepskwalificatie te onderhouden dan eerder, bij de start van het nieuwe vakbekwaamheidsbouwwerk, was verondersteld. Een adviseur hypothecair krediet hoeft bijvoorbeeld maar één PE-examen af te leggen terwijl toetsing op moduleniveau zou betekenen dat de adviseur drie PE-examens zou moeten afleggen. Dit heeft een opwaarts effect op de hoogte van het legestarief maar leidt ultimo niet tot hogere kosten voor de adviseur omdat de adviseur in een PE-periode minder PE-examens hoeft af te leggen. De stijging van het legestarief hoeft dus niet te betekenen dat het opleidings- en scholingsbudget van de adviseur omhoog moet of dat het advies aan de consument duurder wordt. Daarnaast zijn deze kosten noodzakelijk om de gewenste kwaliteit van de centrale Wft-examinering te behalen. Snijden in deze kosten, om het legestarief te verlagen, zou de kwaliteit van het advies in negatieve zin beïnvloeden wat ongewenst is vanuit het oogpunt van de bescherming van de consument.
Na de eerste PE-periode zal opnieuw worden bekeken of het tarief moet worden bijgesteld. Indien er na de eerste PE-periode een overschot is, doordat het aantal afgelegde Wft-examens hoger was dan voorzien of de uitvoeringskosten lager, dan zal dit worden verrekend met het nieuwe legestarief. Voor een uitgebreide onderbouwing van de taken en de begroting van het CDFD en DUO en de wijze waarop het legestarief wordt bepaald, verwijs ik u naar het consultatieverslag.5
De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem
Onder andere per brief van 4 augustus 2016 t.a.v. de inventarisatie van ontwikkelingen en van 21 oktober 2016 t.a.v. de door CANON ingezonden consultatiereactie en bij een bijeenkomst met belangenorganisaties op 7 september 2016.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/nds-tk-2017D06830.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.