2016D24108

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 juni 2016

Op 28 april jl. stuurde u mij een brief van de Stenden Hogeschool te Groningen met het verzoek daarop te reageren. Deze brief is afkomstig van mevrouw Ineke Oenema-Mostert, die als lector Early Childhood is verbonden aan de Stenden Hogeschool. Hierbij doe ik u mijn reactie op de brief toekomen, waarover mevrouw Oenema vooraf is geïnformeerd.

De brief van mevrouw Ineke Oenema bevat wat mij betreft een adequate beschrijving van de huidige situatie. De brief illustreert de complexe uitdaging waarvoor leerkrachten in de kleutergroepen staan. Kleuters hebben belang bij een rijk en gedifferentieerd onderwijsaanbod dat voldoende aansluit op hun «zone van de naaste ontwikkeling», oftewel onderwijs dat hen aanspreekt op een niveau dat net buiten hun bereik ligt. Voor sommige kleuters betekent dit dat er veel aandacht wordt besteed aan voorwaardenscheppend onderwijs, met voldoende ruimte voor spelend en ontdekkend leren. Andere kleuters zijn juist toe aan een meer schools aanbod, met bijvoorbeeld aandacht voor het leren van letters en getallen. De uitdaging is om tussen beide een goede balans te vinden.

Het spreekt mij aan dat het lectoraat Early Childhood door onderzoek het veld beoogt te ondersteunen bij het realiseren van kwalitatief goed kleuteronderwijs. De kennis en expertise van dit lectoraat zijn ook relevant voor Onderwijs2032. Ik wil daarom graag de kennis en expertise die bij hogescholen en pabo’s aanwezig is over het jonge kind betrekken in de vervolgstappen. Hiermee geef ik uitvoering aan de motie Rog die specifieke aandacht vraagt voor de ontwikkelingsfase van kleuters bij de verdere curriculumontwikkeling.1

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstukken 31 293 en 31 289, nr. 292.

Naar boven