Niet-dossierstuk
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 2015D09817 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Nummer |
|---|---|---|---|
| Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 2015D09817 |
Binnen de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu hebben verschillende fracties de behoefte om vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Infrastructuur en Milieu inzake het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 en het Waterbesluit (Kamerstuk 31 752, nr. 7)
De voorzitter van de commissie, T. van Dekken
De adjunct-griffier van de commissie, Jansma
|
Inhoudsopgave |
|
|
Inleiding |
2 |
|
Algemeen |
3 |
|
Financiële gevolgen |
5 |
|
Verantwoordelijkheidsverdeling |
6 |
|
Normering kwaliteit oppervlakte- en grondwater |
7 |
|
Uitvoering maatregelen |
8 |
|
Monitoring en signalering |
10 |
|
Consultatie |
11 |
|
Overig |
11 |
Inleiding
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 (Bkmw 2009) en het Waterbesluit (implementatie EU-wijzigingsrichtlijnen1 prioritaire stoffen en grondwater) (Kamerstuk 31 752, nr.7). Zij hebben daarbij nog een aantal vragen.
De leden van de PvdA-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Bkmw 2009 en het Waterbesluit. Zij hebben nog een aantal vragen en opmerkingen.
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het voorgelegde Ontwerpbesluit. Zij hebben een aantal vragen en hopen daarmee duidelijkheid te verkrijgen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Bkmw 2009 en het Waterbesluit. Hierover hebben deze leden nog vragen.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Bkmw 2009 en het Waterbesluit (implementatie EU-wijzigingsrichtlijnen prioritaire stoffen en grondwater) en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de ChristenUnie-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Bkmw 2009 en het Waterbesluit. Zij hebben enkele vragen over het ontwerpbesluit.
De leden van de PvdD-fractie hechten groot belang aan schoon grond- en oppervlaktewater. Helaas moeten zij nog steeds concluderen dat het in Nederland niet goed gesteld is met de waterkwaliteit. De grootste vervuiling van ons water komt vanuit de landbouw: meststoffen en landbouwgif vormen een grote bedreiging voor ons water. Deze leden hebben met belangstelling kennisgenomen van het Ontwerpbesluit waarin de waterkwaliteitsnormen verder worden aangescherpt, maar zijn van mening dat deze implementatie van de EU-richtlijnen op zichzelf niet voldoende is om de waterkwaliteit in Nederland echt te verbeteren. Zij willen graag nog vragen stellen.
Algemeen
De leden van de VVD-fractie willen graag inzicht hebben in de relatie tussen de wijzigingen van het Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 en het Waterbesluit en het Ontwerp Nationaal Waterplan 2016–2021. Kunnen de onderlinge afhankelijkheden inzichtelijk worden gemaakt? Waar zitten eventuele verschillen? Kan de Minister aangeven wanneer welke elementen nu precies waarin worden vastgelegd en wat de betrokkenheid van de Kamer hierin is?
De leden van de VVD-fractie vragen of er voor de wijzigingen van het Bkmw 2009 ook onderzocht is hoe andere lidstaten de EU-wijzigingsrichtlijnen prioritaire stoffen en grondwater hebben geïmplementeerd. Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn hierin de verschillen? En hoe verhoudt zich de aanpassing van het vereiste van geen achteruitgang tot het uitgangspunt dat er alleen sprake is van technische aanpassingen en geen nationale koppen ten aanzien van de Europese verplichtingen?
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister waarom er voor is gekozen om de mogelijkheid te bieden om de termijn waarop aan de nieuwe milieukwaliteitsnormen moet worden voldaan twee maal met zes jaar uit te stellen. Daarnaast lezen de leden van de fractie van de PvdA dat na deze periode de mogelijkheid bestaat om de doelstellingen te versoepelen. Dit baart deze leden zorgen. Deze leden vragen de Minister waarom voor deze mogelijkheid is gekozen en op welke voorwaarden de eisen minder streng mogen worden gemaakt
De leden van de SP-fractie begrijpen uit de zin op bladzijde 21 van de toelichting bij het Ontwerpbesluit «zij hebben geen betrekking op zelfstandig nationaal beleid» dat dit besluit strikt gaat over de implementatie van Europese regelgeving op het gebied van water. Deze leden vragen met klem wat er gebeurt met het Nederlandse waterbeleid. Naar mening van deze leden is het uitstekend wanneer beleid gemaakt wordt om samenwerking te bevorderen, zij begrijpen echter niet dat een uniek deltagebied als Nederland qua waterbeleid totaal gereguleerd wordt door algemene Europese regels. Deze leden hopen te vernemen dat zij – vanwege de onleesbaarheid van sommige passages – de strekking van het stuk verkeerd hebben begrepen.
Onder ad 6 op pagina 22 van de toelichting bij het Ontwerpbesluit wordt bijvoorbeeld gesproken over de behoefte om uitvoering te geven aan de Beleidsnota Drinkwater. Daarbij zou het een betere afstemming betreffen van de milieukwaliteitseisen in het Bkmw 2009 op nadien vastgestelde kwaliteitseisen op grond van de Drinkwaterwet. Deze leden vragen of de strikte uitwerking van dit voornemen (afstemming op vastgestelde eisen) zou zorgen voor een zogenaamde kop op Europese regels. Indien het antwoord daarop bevestigend is, vragen deze leden op welke terreinen Nederlandse regels worden geknot.
De leden van de SP-fractie vragen wat de reden is dat er ten opzichte van de Europese verplichtingen geen extra nationale verplichtingen in het besluit worden opgenomen. Is er hierbij sprake van een keuze, of is dan wel wordt dit opgelegd vanuit Europa? Wordt er nu wel of niet voorzien in een zorgplicht?
De leden van de D66-fractie vragen waarom voor een aantal parameters niet langer milieueisen worden gesteld. Er worden in totaal twaalf van de 43 oorspronkelijke parameters geschrapt en twee beperkt aangescherpt. De leden van deze fractie missen de onderbouwing waarom vanuit de optiek van de drinkwatervoorziening deze parameters niet (meer) als actueel of relevant worden beschouwd.
Deze leden lezen dat de status en juridische uitwerking van een Europese milieukwaliteitseis niet uit het begrip zelf kan worden afgeleid, maar dat deze volgen uit de inhoudelijke formulering van de eis. De leden van deze fractie zien hierin een potentiële teruggang in de helderheid van het besluit. Deelt de Minister deze mening? Geeft de Minister de garantie dat aan de helderheid van het besluit niets wordt afgedaan en dat er geen ruimte zal ontstaan voor verschillen in interpretatie ten aanzien van het voldoen aan een Europese milieukwaliteitseis?
De leden van de PvdD-fractie merken op dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) al in 2012 aantoonde dat slechts 40% van de doelen van de Kaderrichtlijn Water (KRW) in 2027 gehaald zullen worden. Met landbouw als belangrijkste veroorzaker van verontreiniging is aanscherping van het mestbeleid op korte termijn noodzakelijk om de doelstellingen te halen. De leden van de PvdD-fractie hebben in reactie op dit rapport een motie ingediend waarin de regering werd verzocht zorg te dragen voor het halen van de doelen van de KRW (Kamerstuk 27 625, nr. 293). Deze motie is door een meerderheid van de Kamer aangenomen. De leden van de PvdD-fractie zien echter nog geen uitvoering van deze motie. Sterker nog, deze week kwam de Europese Commissie met een van haar implementatierapporten over de KRW. Hierin wordt Nederland opgeroepen om een duidelijkere strategie te ontwikkelen om vervuiling uit de landbouw aan te pakken. Nog steeds is verontreiniging van water door landbouw een groot probleem in Nederland en in Europa. Maatregelen op het gebied van landbouw ontbreken of zijn te vrijblijvend, zo stelt de Europese Commissie. De leden van de PvdD-fractie kunnen dat alleen maar onderschrijven. Op welke wijze zal de Minister reageren op het rapport en de aanbevelingen van de Europese Commissie? Welke extra maatregelen gaat zij nemen om de KRW-doelen wél te behalen, conform de aangenomen motie? En kunnen deze maatregelen geplaatst worden in een integrale strategie?
De leden van de PvdD-fractie merken op dat de Minister zeer terecht in de toelichting bij het Ontwerpbesluit schrijft dat niet van de gestelde deadlines en doelen in de KRW mag worden afgeweken «behalve wanneer de natuurlijke omstandigheden van dien aard zijn dat de doelstellingen niet binnen die termijn kunnen worden bereikt».
De leden van de PvdD-fractie zien dat de zeer intensieve landbouw in Nederland de grootste factor is in het niet behalen van de waterkwaliteitsdoelen in Nederland. Deelt de Minister de mening dat de grote vee-industrie in Nederland – waardoor er veel meer mest wordt geproduceerd dan verantwoord kan worden afgezet op landbouwgrond, en waardoor er dus veel vervuiling van het water met meststoffen optreedt – niet onder «natuurlijke omstandigheden» kan worden geschaard, en dat dit dus ook niet zal worden geaccepteerd als reden waarom Nederland niet eind dit jaar zal voldoen aan de KRW? Zo nee, waarom niet, en op welke manier heeft het kabinet hier al uitsluitsel over gekregen van de Europese Commissie? Bovendien staat Nederland in de top drie wereldwijd bij het gebruik van landbouwgif per hectare. Een groot gedeelte van dat landbouwgif komt in het oppervlaktewater terecht. Deelt de Minister de mening dat ook dit feit niet een «natuurlijke omstandigheid» is die uitstel van het halen van de doelen van de KRW zou rechtvaardigen? Zo nee, waarom niet en is het kabinet van mening dat de Europese Commissie dit wél als natuurlijke omstandigheid ziet?
Financiële gevolgen
De leden van de VVD-fractie vragen of onderzocht is op welke wijze de wijzigingen van het Ontwerpbesluit gevolgen hebben voor de huidige en toekomstige ontwikkelmogelijkheden voor de visserij, scheepvaart, agrarische sector en chemische sector en eventueel andere economische sectoren. Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn hiervan de uitkomsten? Kunnen deze wijzigingen in de toekomst alsnog leiden tot lastenverzwaring voor bovengenoemde sectoren? Zo ja, wanneer en in welke mate? Zo nee, welke garanties kan de Minister geven dat deze wijzigingen in de toekomst ook niet tot extra lasten gaan leiden?
Deze leden merken op dat voor schelpdierwateren nog een specifiek beschermingsniveau wordt geboden. Wat betekent dit voor de visserijsector, aangezien de kans bestaat dat in de toekomst in de stroomgebiedbeheerplannen nog schelpdierwateren worden aangewezen? Op basis waarvan wordt besloten tot het aanwijzen van meer gebieden of wateren? Wiens bevoegdheid is dit en welke afweging wordt hierin gemaakt?
Er valt te lezen dat het begrip richtwaarde in Nederland verwarrend bleek te zijn, omdat de milieukwaliteitsnormen van de Europese waterrichtlijnen in de jurisprudentie en literatuur veelal worden aangeduid als «grenswaarden». De leden van de VVD-fractie vragen daarom of er met deze wijzigingen van het ontwerpbesluit nu een verruiming of een beperking van de grens- of richtwaarden optreedt. Zo ja, wat betekenen deze verruimingen dan wel beperkingen van deze waarden en wat zijn de consequenties hiervan op de betrokken economische sectoren?
Wat is de juridische status van signaleringswaarden? Wat betekent dit op het gebied van huidige verplichtingen en wat betekent dit voor de toekomst? Zijn deze waarden ook betrokken bij de verkenning van de administratieve lasten, lasten voor het bedrijfsleven en voor andere overheden? Wat betekent het precies voor de verplichtingen van alle economische sectoren en overige betrokkenen, nu en in de toekomst? Kan de Minister aangeven wanneer de signaleringswaarden verder zullen worden uitgewerkt? Welke opties liggen er voor? Kan de Minister bevestigen dat dit niet zal leiden tot extra verplichtingen in de vorm van lasten voor het bedrijfsleven? Zo nee, waarom niet?
De leden van de D66-fractie lezen in de nota van toelichting dat eventuele consequenties voor de lasten voor het bedrijfsleven voortvloeien uit de maatregelen die in de waterplannen worden opgenomen, zoals het Nationaal Waterplan (NWP) en de Regionale Waterplannen van provincies. Ook lezen deze leden dat één op één juridische implementatie van internationale verplichtingen niet op bedrijfseffecten wordt getoetst. Deze leden begrijpen dat consequenties voor lasten voor het bedrijfsleven afhankelijk zijn van de keuzes die worden gemaakt in waterplannen. Echter, waterplannen bevatten de gebruiksfuncties van het rijkswater en het regionaal water die wettelijk moeten worden verankerd. Deze leden vragen de Minister hoe groot de ruimte is om in waterplannen keuzes te maken die het bedrijfsleven ontlasten dan wel belasten, aangezien het immers gaat om gebruiksfuncties die wettelijk, en daarom zonder meer moeten worden verankerd. Voorts vragen deze leden wat het effect is van het onderhavige besluit op deze keuzeruimte.
Deze leden lezen dat de vraag of nieuwe en herziene milieukwaliteitsnormen voor een aantal prioritaire stoffen tot extra lasten zullen leiden voor andere overheden, afhangt van maatregelen die eventueel nodig zijn om daaraan te voldoen. Voorts lezen de leden van deze fractie dat «deze nu nog onbekende maatregelen worden opgenomen in de waterplannen en daarom buiten de lastentoets in het kader van dit besluit vallen.» Deze leden vragen de Minister waarom deze maatregelen op dit bekend nog onbekend zijn. Waarom heeft de Minister dit niet eerst in beeld gebracht, alvorens het onderhavige besluit aan de Kamer voor te leggen? Hoe kan de Minister garanderen dat andere overheden uiteindelijk niet te maken zullen krijgen met een forse lastenverhoging? Kan een dergelijke lastenverhoging het voldoen aan de milieukwaliteitsnormen niet in gevaar brengen?
Verantwoordelijkheidsverdeling
De leden van de VVD-fractie lezen dat de waterkwaliteit een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid is van alle bestuursorganen tezamen. Kan de Minister desalniettemin uiteenzetten wat precies de taken en verantwoordelijkheden zijn van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Rijkswaterstaat, waterschappen en provincies? Hoe is een adequate samenwerking in de praktijk geborgd?
De leden van de PvdA-fractie vragen of de Minister kan verduidelijken welke verantwoordelijkheden bij welke partijen (Rijkswaterstaat, waterschappen en provincies) liggen voor het toezicht op de milieukwaliteitseisen zoals gesteld in het Bkmw 2009 en welke partijen maatregelen dienen te nemen indien deze eisen niet worden gehaald. Deze leden vragen de Minister daarnaast om deze verdeling ook duidelijk in de Bkmw 2009 op te nemen.
De leden van de SP-fractie merken op dat de Waterwet eist dat in waterplannen maatregelen genomen worden als de milieukwaliteitseisen van het Bkmw 2009 niet worden gehaald. Voor de uitvoering van het monitoringsprogramma in oppervlaktewater zijn Rijkswaterstaat of het waterschap bevoegd. Voor grondwater is dat de provincie. De Minister van Infrastructuur en Milieu is als stroomgebiedsautoriteit verantwoordelijk voor de tijdige en correcte uitvoering van de KRW. De Waterwet voorziet in verschillende mogelijkheden die hogere overheidsinstanties in staat stellen sturing te geven aan de waterplannen van lagere overheidsinstanties. Op papier zijn de verantwoordelijkheden geregeld, maar in de praktijk schort het aan het treffen van maatregelen wanneer de goede watertoestand en drinkwaterdoelen niet worden gehaald. Een regisseur voor de aansturing in de praktijk ontbreekt evenals een duidelijk handelingsperspectief om in de praktijk de normering door te laten werken in de waterplannen, omdat niet altijd duidelijk is wie moet acteren. Naar mening van deze leden ontbreekt het in het Bkmw 2009 aan aandacht voor de toepassing in de praktijk. Is de Minister bereid om nog vóór toetsing bij de Raad van State de verantwoordelijkheid van Rijkswaterstaat, waterschappen en provincies op te nemen voor het nemen van maatregelen en toezicht daarop ook? Zo nee, waarom niet?
De leden van de CDA-fractie vragen hoe de wijzigingen van het voorliggende Ontwerpbesluit in de praktijk zullen resulteren in een goede aanpak. Deze leden vragen in hoeverre burgers en bedrijven de overheden erop aan kunnen spreken dat maatregelen daadwerkelijk worden getroffen. Zou de Minister daarnaast kunnen verduidelijken welke verantwoordelijkheden Rijkswaterstaat, waterschappen en provincies hebben bij het toezicht en het treffen van maatregelen indien de doelstellingen niet worden gehaald, zo vragen deze leden. Is het mogelijk om de verantwoordelijkheidsverdeling op te nemen in het voorliggende besluit? Zo nee, waarom niet? Acht de Minister het wenselijk dat er één partij is die de aanpak overziet en stuurt? Zo nee, waarom niet?
Normering kwaliteit oppervlakte- en grondwater
De leden van de VVD-fractie constateren dat in het Ontwerpbesluit staat dat er geen normen zijn voor nieuwe stoffen. Hoe wordt er omgegaan met het signaleren en normeren van nieuwe stoffen?
De leden van de PvdA-fractie vinden het van groot belang dat er voor grondwater dat voor de drinkwaterbereiding wordt gebruikt normeringen zijn voor nieuwe (antropogene) stoffen, zoals geneesmiddelen. Deze leden vragen de Minister om normeringen voor deze stoffen toe te voegen aan de Bkmw 2009. Deze leden vragen de Minister eveneens, ter bescherming van het grondwater dat voor drinkwaterbereiding gebruikt gaat worden, een vroegtijdig waarschuwingssysteem op te zetten. Deze leden van de PvdA-fractie vragen de Minister daarom of zij drempelwaarden wil vaststellen voor problematische stoffen in grondwater dat gebruikt gaat worden voor drinkwaterbereiding.
De leden van de PvdA-fractie hebben vernomen dat in 2009 in de Europese Unie besloten is alle hormoonverstorende pesticiden uit te faseren.2 Hiervoor zouden in 2013 criteria worden opgezet door de Europese Commissie.3 Deze leden vragen of het klopt dat dit rapport4 met het advies om 31 stoffen te verbieden niet over wordt genomen. Deze leden vragen naar de argumentatie, en of de Minister er op gaat aandringen dit rapport toch over te nemen. Zo ja, dan vragen deze leden op welke termijn ze dit gaat doen, zo nee, dan vragen deze leden waarom niet.
De leden van de SP-fractie vragen wat er onder punt 6 van paragraaf 2.2 van de toelichting op het Ontwerpbesluit bedoeld wordt met een mechanisme voor een zogenaamde «aandachtstoffenlijst» waarop stoffen staan die mogelijk een probleem voor de waterkwaliteit vormen. Er wordt in hetzelfde stuk gesproken over significante risico’s die die stoffen kunnen inhouden en eventueel later op te stellen beleid. Op de zogenaamde «watchlist» zijn al drie farmaceutische stoffen geplaatst. Deze leden vragen waarom in dit geval nog geen beleid is opgesteld. Het feit dat hiervoor nog geen monitoringsverplichtingen zijn opgenomen mag wat betreft deze leden geen excuus zijn. Hier wordt toch niet beweerd dat Nederland in dit soort gevallen af gaat wachten welke stroperige EU-regelgeving er komt? Waarom wordt in dit geval niet gekozen voor een – naar mening van de leden- prijzenswaardige voortrekkersrol? Is de Minister bereid om normering voor nieuwe stoffen, zoals voor antropogene stoffen (bijvoorbeeld geneesmiddelen) op te nemen?
Onvoldoende toegespitste normeringen of het ontbreken van normeringen leidt volgens de SP-fractie tot onduidelijkheid en tot een (potentieel) probleem bij drinkwaterwinningen waardoor maatregelen nodig zijn. Normering voor nieuwe stoffen zoals geneesmiddelen is dan ook essentieel, maar is nog niet opgenomen. Normen die voor oppervlaktewater wel bestaan, zijn er niet voor grondwater dat voor drinkwaterbereiding wordt gebruikt. Waarom is dat zo?
De leden van de SP-fractie lezen dat onder punt 5 van paragraaf 2.2 van de toelichting op het Ontwerpbesluit wordt gesteld dat de richtlijn Prioritaire stoffen geen bepalingen bevat over de lozing van gevaarlijke stoffen, die aangeven dat bepaalde instrumenten moeten worden ingezet, zoals een verbod op vergunningverlening voor lozingen van prioritaire stoffen. De Nederlandse regelgeving bevat voor de toepassing van de bepalingen inzake lozingen geen lijst van gevaarlijke prioritaire stoffen. De Nederlandse regelgeving bevat evenmin een specifiek verbod op vergunningverlening voor lozingen van prioritaire stoffen, maar de tekst van de toelichting op het Ontwerpbesluit stelt dat dit in de algemene regels voor potentieel verontreinigende activiteiten, en bij de verlening van watervergunningen wel het gehanteerde uitgangspunt is. De leden van de SP-fractie begrijpen werkelijk niet waarom daarna vervolgens gesteld wordt dat daarom een specifieke bepaling hierover niet nodig is. Is een dergelijke bepaling juridisch te allen tijde net zo hard als een specifieke bepaling? Waarom is voor deze weg gekozen?
De leden van de ChristenUnie-fractie vragen in hoeverre de wijziging van het Bkmw 2009 en het Waterbesluit een oplossing biedt voor de problematiek van geneesmiddelen in oppervlaktewater en grondwater. Genoemde leden vinden het belangrijk dat er duidelijkheid is over de normering voor stoffen in het grond- en oppervlaktewater. Is de Minister bereid om een heldere normering voor nieuwe stoffen, zoals antropogene stoffen (bijvoorbeeld geneesmiddelen) op te nemen?
Uitvoering maatregelen
De leden van de PvdA-fractie vragen de Minister in hoeverre maatregelen die voorgesteld worden in gebiedsdossiers ter verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater daadwerkelijk worden uitgevoerd en waarom sommige maatregelen niet worden uitgevoerd. Deze leden vragen daarnaast aan de Minister of zij middelen uit het Deltafonds beschikbaar kan stellen om de maatregelen uit deze dossiers die gericht zijn op de veiligstelling van drinkwaterbronnen uit te voeren.
De leden van de SP-fractie lezen dat in het Bkmw 2009 ter implementatie van de KRW eisen worden gesteld waaraan de kwaliteit van het oppervlaktewater en grondwater moeten voldoen. Indien de milieukwaliteitseisen niet worden gehaald moeten waterplannen aangeven met welke maatregelen deze milieukwaliteitseisen wel worden gehaald. Gebiedsdossiers helpen te bepalen welke maatregelen geschikt zijn. Gebiedsdossiers worden gemaakt door de overheden in samenwerking met de drinkwaterbedrijven. Zij geven inzicht in de risico’s voor de veiligheidstelling van de drinkwatervoorziening in een bepaald gebied en geven te treffen KRW maatregelen aan. In de praktijk schort het aan het daadwerkelijk treffen van deze maatregelen. Gaat de Minister regelen dat er middelen uit het Deltafonds beschikbaar worden gesteld voor het nemen van maatregelen gericht op veiligstelling van drinkwaterbronnen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de ChristenUnie-fractie merken op dat het Bkmw 2009 eisen stelt aan de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. Als deze eisen niet worden gehaald, moeten maatregelen worden genomen. In de praktijk blijkt dat deze maatregelen onvoldoende worden genomen. Welke mogelijkheden ziet de Minister om de implementatie van deze maatregelen, gericht op het veiligstellen van drinkwaterbronnen, te borgen? Is zij bereid om hierbij de verdeling van de verantwoordelijkheden voor deze maatregelen, tussen Rijkswaterstaat, waterschappen en provincies, nadrukkelijker te borgen?
De leden van de PvdD-fractie vragen in hoeverre Nederland nu al voldoet aan de eisen ten aanzien van de nu geldende prioritaire stoffen. Van welke stoffen gaat Nederland de gestelde deadlines halen om aan de normen te voldoen? Bij welke stoffen blijkt de gestelde deadline een probleem? Op welke wijze wil de Minister de gestelde deadlines alsnog halen en welke extra maatregelen gaat zij daarvoor instellen?
De leden van de PvdD-fractie verwijzen naar de wijziging van de Wet Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden, waarmee in 2011 de watertoets geschrapt werd (Kamerstuk 32 372). Met deze watertoets werd op nationaal niveau bekeken of de toelating van een nieuw bestrijdingsmiddel niet zou leiden tot een overschrijding van de norm van deze stof in het oppervlaktewater. In de Europese toets, de enige toets die toen nog overbleef, hoeft alleen gekeken te worden naar de prioritaire stoffen. Op deze lijst staat een aantal stoffen die in Nederland voor grote normoverschrijdingen in het oppervlaktewater zorgen, zoals imidacloprid, niet vermeld. Er worden dus nog steeds gifstoffen toegelaten voor grootschalig gebruik in de Nederlandse landbouw, terwijl deze stoffen voor grote normoverschrijdingen zorgen in het Nederlandse oppervlaktewater. De vervuiling van water met deze stoffen zorgt voor risico’s voor de volksgezondheid en draagt onder andere ook bij aan de zorgwekkend hoge sterfte onder bijen en andere dieren. De leden PvdD-fractie verschillen met de Minister van mening over de juridische mogelijkheden om naast de Europese toetsing ook de eigen verantwoordelijkheid in te vullen door de drinkwatertoets weer in te voeren. Maar zij hebben ook bij de behandeling van de wet waarin deze toets werd geschrapt in 2011 een motie ingediend, die aangenomen is, om de Europese toetsingslijst van stoffen naast de lijst van probleemstoffen in het Nederlandse oppervlaktewater te leggen en een lijst op te stellen van stoffen waarbij de drinkwaternorm regelmatig wordt overschreden maar waar niet op getoetst hoeft te worden, en om deze probleemstoffen zo snel mogelijk aan de Europese toetsingslijst toe te voegen (Kamerstuk 32 372, nr. 24). De leden van de PvdD-fractie hebben al herhaaldelijk naar de uitvoering van deze motie gevraagd, maar moeten tot hun grote teleurstelling constateren dat de stoffen die op grote schaal een probleem vormen in ons oppervlaktewater niet aan de lijst met prioritaire stoffen zijn toegevoegd. Kan de Minister uitleggen wat zij ten aanzien van de uitvoering van deze aangenomen motie heeft gedaan? Waarom wordt imidacloprid niet toegevoegd aan de prioritaire stoffen? Waarom staat glyfosaat niet op de lijst? Hoe zit dat met de andere stoffen die in ons water op grote schaal voor vervuiling zorgen? Graag ontvangen de leden van de PvdD-fractie de lijst van probleemstoffen in het Nederlandse water en verschillen tussen die lijst en de Europese prioritaire lijst van stoffen. Daarnaast vragen zij een gedetailleerd overzicht van de acties van de Minister om deze motie uitgevoerd te krijgen en de reden(en) waarom dat kennelijk nog niet gelukt is. Daarnaast vragen deze leden welke vervolgacties de Minister van plan is te ondernemen om alsnog de lijst van prioritaire stoffen in lijn te krijgen met de stoffen die een probleem vormen in het Nederlandse oppervlaktewater.
De leden van de PvdD-fractie vragen ook een update rond de uitvoering van de aangenomen motie Ouwehand over het uitvoeren van onderzoek naar de effecten van niet-prioritaire stoffen op de ecologische criteria voor waterkwaliteit voor de Kaderrichtlijn Water (Kamerstuk 27 625, nr. 293). Kan de Minister aangeven wat hier tot dusverre mee gebeurd is, en welke acties hiervoor nog op stapel staan?
Kan de Minister nader toelichten hoe de zogenaamde aandachtstoffenlijst gaat werken? Hoe komt deze lijst tot stand en welke invloed heeft Nederland daar op? Op basis van welke gegevens wordt deze lijst geactualiseerd? Hoe wordt bepaald wanneer stoffen van de «aandachtlijst» naar de lijst met prioritaire stoffen worden verplaatst?
De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft de Kamer toegezegd dat de monitoring van vervuilende stoffen beter zal worden georganiseerd, en dat deze gegevens sneller beschikbaar zouden komen (Kamerstuk 27 858, nr. 276). Kan de Minister aangeven hoe het daar nu mee staat?
Monitoring en signalering
De leden van de VVD-fractie vragen in hoeverre de voorgestelde aanpassingen betekenen dat de KRW beter kan worden gemonitord. Voldoet Nederland met deze aanpassingen aan de vereisten in de KRW?
De leden van de SP-fractie merken op dat het drinkwaterbedrijf metingen verricht in de winningsputten. De provincie is verantwoordelijk voor monitoring ook van het ondiepe grondwater en het treffen van maatregelen als beschermer van de kwaliteit van grondwater. Monitoring is naar mening van deze leden niet alleen nodig in de winningsputten van drinkwaterbedrijven, maar ook op plekken daarbuiten. Hierdoor kunnen vroegtijdige verontreinigingen die uiteindelijk invloed krijgen op de winningsputten worden opgespoord en kunnen maatregelen worden getroffen op basis van vroegtijdige signalering (Early Warning). Is de Minister genegen om als vroegtijdige waarschuwing drempelwaarden voor problematische stoffen voor grondwater voor de drinkwaterwinning op te nemen? Kan de Minister dit antwoord toelichten?
De leden van de SP-fractie vernemen graag welke wijzigingen in het kader van het Bkmw 2009 beslag gaan krijgen in de ministeriële regeling (MR) monitoring kaderrichtlijn water en vooral wat bedoeld wordt met de onderliggende documenten bij het monitoringsprogramma. Op welke termijn krijgt deze MR haar beslag en hoe wordt de Kamer hierbij betrokken? Waarom wordt in dit geval gekozen voor een MR?
De leden van de CDA-fractie vragen de Minister om ten algemene toe te lichten hoe de monitoring van drempelwaarden voor problematische stoffen voor grondwater drinkwaterwinning wordt vormgegeven. Op welke wijze wordt diep en ondiep grondwater gemonitord en door wie? Is de monitoring van het grondwater een Europese verplichting, zo vragen deze leden. Acht de Minister het nodig om ook buiten de winningsputten voor drinkwater te monitoren? Zo nee, waarom niet?
De leden van de D66-fractie hechten veel waarde aan de vereiste verbetering van de waterkwaliteit en het vereiste van geen achteruitgang van de waterkwaliteit. De leden van deze fractie lezen dat middels monitoring conclusies kunnen worden getrokken in hoeverre voor een stof aan de milieukwaliteitseisen is voldaan. De operationalisering hiervan zal vorm krijgen in de Regeling monitoring kaderrichtlijn water en het monitoringsprogramma. Ten aanzien van verbetering van de waterkwaliteit geeft de Minister aan dat dit zal gebeuren door het vaststellen van signaleringswaarden of monitoringswaarden. Tegelijkertijd schrijft zij dat signaleringswaarden – slechts – een status zullen krijgen als hulpmiddel bij de monitoring, en dus geen milieukwaliteitseisen zijn in de zin van artikel 5.1 van de Wet milieubeheer. De leden van deze fractie vragen de Minister om in te gaan op de vraag hoe zich dit tot elkaar verhoudt. Is goede monitoring door middel van «hulpmiddelen» op deze manier wel voldoende gewaarborgd? Signaleringswaarden krijgen immers geen juridische doorwerking.
Consultatie
De leden van de VVD-fractie vragen of de Minister aan kan geven met welke betrokken (branche)organisaties gesproken is en wat de reacties op het ontwerpbesluit zijn. Wat heeft de Minister als gevolg van deze gesprekken en reacties overgenomen? Wat niet en waarom niet?
De leden van de SP-fractie vragen welke andere reacties dan die over de signaleringswaarden zijn ontvangen. Kunnen de commentaren aan de Kamer worden toegezonden? Worden de reacties op signaleringswaarden wel opgenomen in het kader van het monitoringsprogramma? Wat is de reden dat de signaleringswaarden niet worden geregeld in het wijzigingsbesluit? Wat staat er aan in de weg dit wel te doen, bezien in het licht dat zoveel organisaties, los van elkaar, hier nadrukkelijk aandacht voor hebben gevraagd?
De leden van de D66-fractie lezen in de nota van toelichting dat de reacties van diverse geconsulteerde organisaties «vrijwel uitsluitend betrekking hadden op de signaleringswaarden», waarbij vervolgens wordt opgemerkt dat dit onderwerp niet wordt geregeld in dit wijzigingsbesluit maar zal elders zal worden uitgewerkt. De leden van deze fractie zijn echter benieuwd wat de kern was van de reacties van deze organisaties met betrekking tot de signaleringswaarden. De Minister geeft immers wel aan dat naar aanleiding van deze reacties de nota van toelichting met betrekking tot signaleringswaarden is verduidelijkt. Deze leden vragen de Minister om nader in te gaan op de vraag in hoeverre zij tegemoet is gekomen aan de reacties op dit punt van de geconsulteerde organisaties.
De leden van de D66-fractie vragen voorts waar de reacties van de geconsulteerde organisaties nog meer uit bestonden. Welke punten zijn er aangedragen, naast de punten die betrekking hadden op de signaleringswaarden? De leden van deze fractie vragen wat er met deze overige reacties is gedaan.
Overig
De leden van de SP-fractie begrijpen niets van de punten over artikel 5.1, derde lid, van de Wet milieubeheer waar naast categorieën «grenswaarde» en «richtwaarde» een nieuwe categorie milieukwaliteitseisen wordt ingevoerd; namelijk «ter uitvoering van een EU-richtlijn of EU-verordening gestelde milieukwaliteitseis».
Wat wordt staat hier nu echt, zo vragen deze leden. Wat wijkt hier nu waar van af? Welke afwijkingen mogen worden opgenomen en waar kan een motivatie bijvoorbeeld uit bestaan? Staat er tegen een dergelijke afwijking beroep en bezwaar open? Zo ja, door wie? Zo nee, waarom niet?
Verandert er juridisch of inhoudelijk iets door het woord «grenswaarde» te vervangen voor «richtwaarde»? Is er hierdoor sprake van uitholling van Nederlandse regelgeving? Kan de Minister het antwoord hierop toelichten?
Alles overziende moet het de leden van de SP-fractie van het hart dat in het voorliggend stuk de leesbaarheid op sommige onderdelen ontbreekt, daarnaast missen deze leden nadrukkelijk informatie over de volgende vragen.
Is het Bkmw 2009 voldoende om de doelen en eisen van de Kaderrichtlijn Water te halen om in 2015 een goede chemische waterkwaliteit gerealiseerd te hebben? En in 2021? Hoe wordt aangegeven welke overschrijdingen er zijn en welke maatregelen er worden genomen om een goede chemische waterkwaliteit te realiseren? Hoe wordt aangegeven in hoeverre de doelstellingen van een schone waterkwaliteit worden gehaald en of via maatregelen deze doelen op een later tijdstip worden gehaald? Is er een analyse of inschatting hoe de ambitie van een goede waterkwaliteit wordt bereikt? Gezien het niet halen van de doelstellingen en dat 84% van de wateren volgens de KRW is afgekeurd vanwege de chemische waterkwaliteit is eerder een versterking van het Bkmw 2009 nodig. Moet Nederland het Bkmw 2009 weer aanpassen als vanuit de Europese Commissie de conclusie wordt getrokken dat de doelstellingen met deze aanpassing niet dichterbij komen? Hoe wordt geborgd dat de milieukwaliteitseisen van dit Bkmw 2009 worden opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving en/of de Omgevingswet?
Richtlijn 2013/39/EU van het Europees parlement en de Raad van 12 augustus 2013 tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG en Richtlijn 2008/105/EG wat betreft prioritaire stoffen op het gebied van het waterbeleid (PbEU 2013, L 226); Richtlijn 2008/105/EG van het Europees parlement en de Raad van 16 december 2008 inzake milieukwaliteitsnormen op het gebied van het waterbeleid (Pb EU 2008, L 348); Richtlijn 2000/60/EG van het Europees parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB EG 2000, L 327); Richtlijn 2014/101/EU van de Commissie van 30 oktober 2014 tot wijziging van Richtlijn 2000/60/EG van het Europees parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEU 2014, L 311); Richtlijn nr. 2014/80/EU van de Europese Commissie van 20 juni 2014 tot wijziging van bijlage II bij Richtlijn 2006/118/EG van het Europees parlement en de Raad betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (PbEU L 182); Richtlijn nr. 2006/118/EG van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 12 december 2006 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging en achteruitgang van de toestand (PbEU 2014, L 372); Richtlijn 78/659/EEG van de Raad van 18 juli 1978 betreffende de kwaliteit van zoet water dat bescherming of verbetering behoeft teneinde geschikt te zijn voor het leven van vissen; Richtlijn 79/923/EEG van de Raad van 30 oktober 1979 inzake de vereiste kwaliteit van schelpdierwater.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/nds-tk-2015D09817.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.