2014D30968 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Binnen de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben enkele fracties de behoefte enkele vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Minister van Economische Zaken en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 4 juli 2014, waarbij aan de Kamer is aangeboden een ontwerp van het Vrijstellingsbesluit schuldbemiddelaars (Kamerstukken 24 515, nr. 288), alsmede over de brief van 4 juli 2014, waarbij de Minister van Economische Zaken een reactie heeft gegeven op een brief van de heer Le Noble inzake een concept van het Vrijstellingsbesluit schuldbemiddelaars (Kamerstuk 24 515, nr. 289).

De voorzitter van de commissie, Van der Burg

De adjunct-griffier van de commissie, Weeber

Inhoudsopgave

 

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

 

Vragen van de leden van de VVD-fractie

2

 

Vragen van de leden van de PvdA-fractie

2

 

Vragen van de leden van de SP-fractie

4

 

Vragen van de leden van de CDA-fractie

5

 

Vragen van de leden van de D66-fractie

6

 

Vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie

6

     

II.

Antwoord / Reactie van de Minister

7

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie zijn tevreden met de reactie van de Minister van Economische Zaken op de door de heer Le Noble aangegeven problematiek met betrekking tot het Vrijstellingsbesluit schuldbemiddelaars (hierna: het Vrijstellingsbesluit). Zij delen echter de maatschappelijke zorg omtrent malafide schuldbemiddelaars. Malafide schuldbemiddelaars zorgen voor grote negatieve gevolgen voor zowel de schuldenaar, de schuldeiser als de samenleving, aangezien deze laatste meestal voor de grote maatschappelijke schadelast kan opdraaien. Malafide schuldenaars moeten dan ook hard aangepakt worden. De leden van de VVD-fractie merken op dat zij op zich tevreden zijn met de aanvullende eis dat een private schuldbemiddelaar – naast het moeten voldoen aan de door de sector ontwikkelde NEN-norm en gedragscode – ook moet beschikken over een verklaring omtrent het gedrag (VOG). Voorkomen moet worden dat veroordeelde malafide schuldbemiddelaars opnieuw de samenleving kunnen duperen. De leden van de VVD-fractie hebben nog de volgende vragen.

In hoeverre is het toezicht in voldoende mate georganiseerd vanuit de sector zelf om malafide schuldenaars te weren en indien nodig levenslang uit te sluiten van de branche?

Hoe groot is het percentage malafide schuldbemiddelaars? Is er sprake van een stijging in de afgelopen jaren?

Kan de maatschappelijke schade van malafide schuldenaars op hen worden verhaald en welke rol hebben gemeenten daarin? Is daarbij noodzakelijk dat er sprake moet zijn van een strafrechtelijke veroordeling alvorens tot verhaal kan worden overgegaan?

Hoe krijgen gemeenten inzicht in malafide schuldenaars die gemeentegrens overschrijdend opereren en lastig te traceren zijn? Welke rol heeft het Ministerie van Economische Zaken dan wel het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hierin?

Wie is eindverantwoordelijk voor de aanpak van malafide schuldbemiddelaars?

Is de Minister voorstander van «naming and shaming» van malafide schuldenaars door de branche en/of door gemeenten om daarmee actief en preventief schuldenaars en schuldeisers te waarschuwen voor deze kwaadwillende praktijken?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met teleurstelling kennis genomen van het voorliggende ontwerp van het Vrijstellingsbesluit. Zij zijn van mening dat private schuldhulpverlening tegen betaling slechts onder strikte voorwaarden kan plaatsvinden en dat er nu onvoldoende waarborgen worden ingesteld tegen bloedzuigende beunhazen die zichzelf verrijken over de ruggen van de meest kwetsbaren. Daarbovenop mag private schuldbemiddeling de integrale schuldhulpverlening van gemeenten niet dwarsbomen. De leden van de PvdA-fractie hebben nog een aantal vragen.

Zij merken op dat in 2011 de toenmalige Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie drie strikte voorwaarden heeft genoemd waaronder private schuldbemiddeling tegen betaling mogelijk gemaakt zou kunnen worden (Kamerstuk 32 291, nummer 53). De eerste twee voorwaarden zijn in voorliggende algemene maatregel van bestuur (AMvB) opgenomen; pas indien er sprake is van een regeling kan er sprake zijn van een vergoeding, en de vergoeding mag niet ten laste komen van het vrij te laten bedrag van de schuldenaar. De derde voorwaarde, maximering van de vergoeding, is echter niet in voorliggende AMvB geregeld. Dit betreuren de leden van de PvdA-fractie zeer. Waarom is de Minister van Economische Zaken van mening dat een maximering niet nodig is? Deelt hij de mening dat er sneller een regeling getroffen kan worden als er geen gesteggel over de vergoeding van de bemiddelaar zou plaatsvinden? Vindt de Minister het ook onacceptabel als een regeling niet tot stand kan komen omdat de vergoeding voor de bemiddelaar tot discussie leidt? Waarom zouden schuldbemiddelaars de ruimte moeten hebben om hun vergoeding af te kunnen stemmen op het individuele geval?

De leden van de PvdA-fractie merken met betrekking tot certificering en controle op dat, ten opzichte van de versie van het Vrijstellingsbesluit die voorwerp was van de consultatieronde, is toegevoegd dat private bemiddelaars in bezit moeten zijn van een verklaring omtrent het gedrag. Zij constateren dat er geen sprake is van certificering. Hoe verhoudt de verklaring omtrent gedrag zich tot de gereguleerde beroepsgroepen van advocaten, bewindvoerders en notarissen, die nu bemiddeling tegen betaling kunnen verrichten? Vindt de Minister een verklaring omtrent gedrag echt een voldoende waarborg om bemiddelingsbeunhazen buiten de deur te houden?

Op welk moment moeten private bemiddelaars kunnen aantonen dat zij voldoen aan artikel 3 en 4 van het Vrijstellingsbesluit? Worden zij vóóraf gecontroleerd, bijvoorbeeld op het moment van inschrijving bij de Kamer van Koophandel (KvK)? De leden van de PvdA-fractie zijn zich ervan bewust dat de NEN 8048-1 norm een vrijwillige certificeringsnorm is voor de schuldhulpverleningsbranche, maar waarom wordt deze norm niet verplicht voor private schuldbemiddelaars, als extra waarborg? Wat is de reden voor het schrappen van de norm NEN 8048-2 uit het geconsulteerde besluit?

Hoeveel meldingen van misbruik door private schuldbemiddeling zijn er de afgelopen jaren gedaan? Zijn de strafrechtelijke maatregelen toereikend om de bloedzuigende beunhazen hard aan te pakken? Hoe vaak is er de afgelopen jaren vervolgd en wat is de maximale straf die ooit is opgelegd?

Op welke manier krijgt de reeds aangekondigde versterking van het toezicht door de Belastingdienst/Holland-Midden vorm, inclusief het vrijmaken van de benodigde capaciteit?

Wat is de reactie van de Minister op de constatering van Vewin (Vereniging van waterbedrijven in Nederland) dat voor schuldeisers met een blijvende klantrelatie, zoals drinkwater, de uitvoeringsproblemen en administratieve lasten die wanbetaling met zich mee brengt groter wordt? Deelt de Minister deze zorg? Wat vindt hij van de oplossing die Vewin hierbij aandraagt, om uniforme procedures voor schuldhulpverlening te realiseren en verplichte toepassing van sectorale afspraken van de NVVK, brancheorganisatie voor schuldhulpverlening en sociaal bankieren?

Indien ook private schuldbemiddelaars een met redenen omklede verklaring kunnen afgeven dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, bestaat dan niet het risico dat er (te) veel mensen worden doorgeleid naar de wettelijke schuldsanering?

De leden van de PvdA-fractie zijn niet overtuigd van een evaluatie 2 jaar na inwerkingtreding van het voorliggende besluit, en zouden liever aan de voorkant striktere voorwaarden stellen. In twee jaar tijd kunnen mensen diep in de problemen zijn gebracht door private bemiddelaars die niet voor die taak geschikt zijn. Kan de Minister aangeven waarom hij deze periode van twee jaar redelijk acht?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

De leden van de SP-fractie hebben met ontsteltenis kennis genomen van het voorliggende ontwerpbesluit. Het kabinet gaat met dit besluit voorbij aan de kwetsbare positie van schuldenaren ten opzichte van hun schuldeisers, waarmee niet in alle vrijheid voor schuldbemiddeling kan worden gekozen. Bovendien wordt met dit voorstel de schuldbemiddelaar tevens een van de schuldeisers, waarmee de regeling open staat voor belangenverstrengeling en perverse prikkels.

De leden van de SP-fractie vragen de Minister naar de wijze waarop dit voorstel bijdraagt aan de preventie en bestrijding van stille armoede en sociale uitsluiting. Zij vragen daarbij in het bijzonder in te gaan op het belang van private schuldbemiddeling om deze «markt» of «doelgroep» te doen groeien, tegenover het algemene belang armoede en sociale uitsluiting te voorkomen en bestrijden. Hanteert het kabinet nog steeds het uitgangspunt dat bij schuldbemiddeling de bescherming van de schuldenaar voorop staat?

De leden van de SP-fractie vragen aan te geven welke maatregelen in het ontwerpbesluit het ontstaan of oplopen van schulden moeten voorkomen en daarmee gezien kunnen worden als de beoogde preventieve maatregelen. Zij lezen in de toelichting bij het voorstel dat het bestaande verbod mede voortkomt uit misstanden met de private schuldbemiddeling, waaronder het in rekening brengen van te hoge vergoedingen. Op welke wijze voorkomt dit ontwerpbesluit dat private schuldbemiddelaars wederom hoge vergoedingen in rekening kunnen brengen?

De leden van de SP-fractie vragen naar het aantal private schuldbemiddelaars dat in Nederland actief is. Hoeveel daarvan zijn er de afgelopen jaren door de FIOD onderzocht en bij hoeveel van die bedrijven er fraude is geconstateerd? En waaruit bestond die fraude dan?

Genoemde leden fractie vragen voorts naar de onderliggende analyse van het niet effectief blijken van het Tijdelijke vrijstellingsbesluit schuldbemiddelaars. Zij constateren dat destijds mede werd vastgesteld dat de mogelijkheid voor private schuldbemiddelaars om hun diensten rendabel te verlenen veelal ontbreekt, daar schuldenaren met problematische schulden over het algemeen over zeer weinig aflossingscapaciteit beschikken. Op welke wijze neemt dit ontwerpbesluit dit dilemma weg? Kunnen en zullen schuldenaren met weinig aflossingscapaciteit in de praktijk daadwerkelijk geholpen worden door private schuldbemiddelaars, en zo ja op welke wijze?

De leden van de SP-fractie vragen het kabinet inzichtelijk te maken in welke mate er een tekort aan schuldbemiddeling via de bestaande gemeentelijke schuldhulpverlening bestaat of dreigt. Welke cijfers hanteert het kabinet om inzicht te verkrijgen in de omvang en ontwikkeling van het aantal mensen dat behoefte heeft aan schuldbemiddeling? Hoeveel mensen staan er bij gemeenten op wachtlijsten om in aanmerking te komen voor schuldbemiddeling?

Heeft het kabinet ook onderzocht waarom de capaciteit van bestaande gemeentelijke schuldbemiddeling ontoereikend is? De leden van de SP-fractie merken op dat zij vernemen van schuldbemiddelaars dat met een aantal eenvoudige overheidsmaatregelen en richtlijnen de bemiddelingstrajecten aanmerkelijk ingekort kunnen worden en daarmee de capaciteit vergroot. Heeft het kabinet ook deze mogelijkheid onderzocht en meegewogen, en zo ja, waarom is dit dan uiteindelijk niet opgenomen in dit ontwerpbesluit?

De leden van de SP-fractie constateren dat het kabinet veronderstelt dat twee doelgroepen belangstelling hebben voor private schuldbemiddeling. Om inzicht te krijgen in omvang en aard van deze doelgroepen vragen zij het kabinet naar het aantal werkende huishoudens met een modaal of bovenmodaal inkomen met problematische schulden. Tevens vragen zij in welke mate deze groep de laatste jaren is toegenomen wat betreft aantal huishoudens en omvang van de schulden. Kan het kabinet bovendien aangeven welk percentage van hen gebruik zou willen maken van schuldbemiddeling, maar daarvoor nu niet bij de gemeentelijke schuldhulpverlening kan of mag aankloppen, alsmede het percentage dat dat niet wil?

Ook vragen de leden van de SP-fractie het kabinet om aan te geven hoeveel mensen er een beroep zouden willen doen op schuldbemiddeling via de gemeentelijke schuldhulpverlening, maar daarvoor niet in aanmerking komen en op welke grond hen deze hulp wordt ontzegd.

Hoeveel mensen staan er bij de gemeentelijke schuldhulp geregistreerd die in afwachting zijn van actieve schuldbemiddeling (minnelijk traject) bij de gemeentelijke schuldhulpverlening?

De leden van de SP-fractie vragen wat de gevolgen zijn van dit ontwerpbesluit ten aanzien van de mogelijke selectie van schuldenaren door schuldbemiddelaars op basis van de beschikbaarheid van voldoende afloscapaciteit. Wat zijn de kenmerken van de groep schuldenaren die naar verwachting interessant genoeg zijn voor private schuldbemiddeling?

De leden van de SP-fractie constateren dat in het ontwerpbesluit gesproken wordt van «geen vergoeding als geen regeling tot stand is gekomen». Laat deze eis ruimte om de volledige vergoeding aan de private schuldbemiddelaar als eerste te voldoen bij aanvang van de betalingsregeling? Zo ja, heeft het kabinet deze mogelijkheid bewust opgenomen en wat is de reden hiervan?

De leden van de SP-fractie constateren dat de overheid bij problematische schulden vaak ook een van de schuldeisers is. Gezien de preferente positie die de overheid daarbij inneemt, alsmede de mogelijkheden van de overheid tot beslaglegging en vordering, heeft de overheid ook het noodzakelijke beroep op schuldbemiddeling voor een belangrijk deel zelf in de hand. Genoemde leden vragen daarom of ook is overwogen het beroep op de schuldbemiddeling te beperken door als overheid vanuit een preferente positie in te zetten op het treffen van betalingsregelingen in plaats van het verrekenen en vorderen van openstaande schulden. In welk percentage van de schuldbemiddelingstrajecten waarin de overheid mede schuldeiser is, heeft zij verrekeningen toegepast of vorderingen gedaan?

De leden van de SP-fractie constateren dat door het kabinet een inschatting is gemaakt van de nalevingskosten, administratieve lasten en toezichtlasten waarbij een aanname is gedaan van het aantal schuldbemiddelaars en het aantal schuldbemiddelingstrajecten. Zij vragen welke aannames dat zijn. Kan de Minister een inschatting geven van het bedrag dat in totaal als vergoedingen naar private schuldbemiddelaars zal gaan?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben de volgende vragen.

Kan de Minister aangeven wat de ijkpunten zijn van een succesvol traject? Hoeveel bemiddelingen resulteren op dit moment in een overeenkomst met de schuldeisers?

Mensen die behoefte hebben aan schuldhulpverlening zijn kwetsbaar en moeten worden beschermd tegen misbruik. Toezicht op de kwaliteit van de hulpverlening is daarom belangrijk. Waarom is er in de AMvB alleen toezicht achteraf geregeld en niet vooraf? Kan de Minister ingaan op het pleidooi van de NVVK om vooraf te toetsen op de kennis en werkwijze van schuldhulpbemiddelaars, zodat voorkomen wordt dat onkundige en/of malafide organisaties de markt betreden en misstanden veroorzaken, zowel voor schuldenaars als voor schuldeisers?

De leden van de CDA-fractie merken op dat niet duidelijk is welke gevolgen de AMvB heeft voor de regierol van de gemeente en de taak tot het bewaken van de integrale hulpverlening. Doordat de instroom van klanten niet meer verplicht via de gemeente plaatsvindt, is er minder zicht op de hoeveelheid klanten. Hierdoor komt de integrale aanpak die door de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening wordt verplicht onder druk te staan. Hoe gaat de regering dit ondervangen?

Kan de Minister tevens ingaan op het uitgangspunt van het ontwerpbesluit dat er geen geld in rekening mag worden gebracht als er geen akkoord is met de schuldeisers? Hierdoor zal een schuldbemiddelaar vooraf een duidelijke indruk willen hebben over de slagingsmogelijkheden van het bemiddelingsproces. Anders begint hij er wellicht niet aan. De vraag is dan ook of het principe van «no cure, no pay» zal leiden tot de noodzakelijke bemiddelingscapaciteit. Wat is de verwachting van de regering?

Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie

De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het voorliggend besluit. Zij hebben nog enkele vragen die zij aan de Minister willen voorleggen.

De leden van de D66-fractie constateren dat de Minister de aanleiding voor het voorliggende besluit vindt in de toegenomen vraag naar schuldhulpverlening en de grotere diversiteit in typen huishoudens die een beroep doen op schuldhulpverlening. Het komt de laatste jaren steeds vaker voor, zo schrijft de Minister, dat sprake is van schulden bij werkende huishoudens met een (boven)modaal inkomen. Deze groepen maken geen gebruik van gemeentelijke schuldhulpverlening, of willen dat niet. De Minister schrijft dat het «denkbaar» is dat sommige schuldenaren een «persoonlijke voorkeur» hebben om geen beroep te doen op de gemeentelijke schuldhulpverlening. Is onderzocht, zo vragen deze leden, waarom deze groepen geen gebruik van de gemeentelijke schuldhulpverlening? Wat is, met andere woorden, de reden die deze huishoudens hiervan weerhoudt? Is onderzocht wat nodig zou zijn om gemeentelijke schulpverlening juist voor deze groepen aantrekkelijker te maken, of is de Minister bereid dergelijk onderzoek alsnog te laten uitvoeren?

Het komt de leden van de D66-fractie voor dat een toetsing vooraf de kwaliteit van dienstverlening zou kunnen bevorderen. Het idee om certificering (bijvoorbeeld aan de hand van de norm NEN-8048-1) verplicht te stellen, lijkt prima facie daarom niet onlogisch. De Minister acht het verplichtend opleggen van een dergelijke norm echter niet passend, omdat dit de verdere ontwikkeling van zelfregulering kan afremmen. Dat bevreemdt de hier aan het woord zijnde leden en zij verzoeken de Minister daarom dit nader toe te lichten.

Vragen van de leden van de ChristenUnie-fractie

De leden van de ChristenUnie-fractie hebben kennis genomen van het voorgestelde ontwerp van het Vrijstellingsbesluit schuldbemiddelaars. Deze leden zijn van mening dat het onder andere gezien de behoefte aan schuldhulp zinvol kan zijn om de mogelijkheden voor private schuldhulpverlening te verruimen. Om mensen met schulden te beschermen tegen malafide private schuldhulpverleners en de kwaliteit van de schuldhulpverlening te garanderen moet dit echter wel onder de juiste voorwaarden gebeuren. Genoemde leden vinden dat dit in het voorgestelde ontwerp van het Vrijstellingsbesluit schuldbemiddelaars onvoldoende is gewaarborgd.

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen de regering om toe te lichten waarom in lijn met de aangehouden motie Kuzu-Schouten (24 515, nr. 272) niet is gekozen voor een verplichte certificering van de private schuldhulpverleners. Deze leden stellen vast dat de regering certificering conform NEN 8048-2 (eisen aan schuldhulpverleners) ten opzichte van de consultatieversie van juli 2013 heeft laten vervallen. Er wordt alleen verwezen naar (vrijwillige) certificering conform NEN 8048-1 (eisen aan schuldhulporganisaties). Waarom heeft de regering certificering conform NEN 8048-2 niet meer opgenomen in het Vrijstellingsbesluit schuldbemiddelaars?

De leden van de ChristenUnie-fractie willen voorts weten waarom de regering er niet voor heeft gekozen om de vergoeding aan private schuldhulpverleners te maximeren. Welke voor- en nadelen ziet de regering aan het maximeren van de vergoeding? Hoe wordt voorkomen dat private schuldhulpverleners extra kosten in rekening brengen onder bijvoorbeeld het mom van budgetbeheer?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen om een nadere onderbouwing waarom het voorgestelde Vrijstellingsbesluit schuldbemiddelaars volgens de regering voldoende waarborgen heeft om de integrale schuldhulpverlening van gemeenten te garanderen. Heeft de regering hierover met de gemeenten overlegd? Zo ja, wat was de uitkomst van dit overleg?

II. Antwoord / Reactie van de Minister

PM

Naar boven