2014D26544 INBRENG VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

In de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport bestond er bij enkele fracties behoefte een aantal vragen en opmerkingen voor te leggen aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de brief van 27 juni 2014 inzake Aanbieding van het ontwerpbesluit houdende regels ter uitvoering van de Jeugdwet (Besluit Jeugdwet) (Kamerstuk 31 839, nr. 393).

De voorzitter van de commissie, Neppérus

Adjunct-griffier van de commissie, Sjerp

Inhoudsopgave

blz.

     

I.

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

II.

Reactie van de Staatssecretaris

15

I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie

De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van onderhavig ontwerpbesluit. Zij hebben wel nog een aantal vragen en bemerkingen.

Uit artikel 5.1 en meer specifiek artikel 5.1.1. [24], eerste lid, blijkt dat de daar opgesomde taken alleen door of onder verantwoordelijkheid van een geregistreerd professional mogen worden uitgevoerd en dat hier alleen van afgeweken mag worden indien de situaties optreden, zoals opgesomd in artikel 5.1.1., tweede lid. De leden van de VVD-fractie vragen hoe nu voorzien is in de bezwaren die aangedragen zijn door onder meer die professionals die werkzaam zijn in de ondersteuning en zorg voor kinderen met een beperking gegeven het feit dat deze professionals andersoortige werkzaamheden zelfstandig uitvoeren waarvoor zij veelal maximaal op MBO-niveau geschoold zijn. Zo ja, hoe dan? Zo nee, waarom niet en wat betekent dit dan voor deze professionals (blz.6)?

Uit artikel 5.4.2 [68g], eerste lid, onderdeel c, stelt het register open voor registratie van beroepsbeoefenaren die minimaal op het niveau van een hogere beroepsopleiding scholing hebben afgerond, die gericht is op het vervullen van een beroep in het jeugddomein. De leden van de VVD-fractie vragen of, en zo ja hoe hiermee nu voorzien is in de bezwaren die deze leden hebben geuit tijdens de plenaire behandeling van de Jeugdwet en de Wet die de professionalisering van professionals in de jeugdzorg regelt, ten aanzien van de eis dat uitsluitend professionals op wo-niveau met een post master zich in het register kunnen inschrijven. Zijn de inschrijvingsvoorwaarden nu zodanig aangepast door de registerstichting dat ook professionals die hun masteropleiding hebben afgerond zich nu kunnen inschrijven in het register als professional op wo-niveau? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waarom niet?

Hoe verhoudt dit zich tot de brief die genoemde leden kregen van ActiZ, GGZ Nederland, MO-groep en VGN om u als Staatssecretaris te vragen de (her)registratie-eisen van beroepen vallende binnen het kwaliteitsregister aan te passen op de daadwerkelijke positionering, het (beroeps)niveau en inzet van beroepsbeoefenaren binnen de jeugdhulp (blz.7)?

Uit artikel 5.4.2 [68g], tweede lid, volgt dat de door de registerstichting in rekening te brengen kosten voor registratie in het beroepsregister zodanig worden vastgesteld dat de baten niet uitgaan boven de kosten die redelijkerwijs noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de doelstellingen van de registerstichting. Mogen de leden van de VVD-fractie ervan uitgaan dat deze kosten daarmee in principe niet onevenredig zullen afwijken van de kosten die professionals moeten betalen om BIG geregistreerd te zijn (blz.7)?

Uit artikel 8.1.2 volgt dat geen ouderbijdrage is verschuldigd indien aan een jeugdige nog jeugdhulp wordt geboden nadat bezwaar is gemaakt tegen het besluit tot verlening van deze jeugdhulp. De leden van de VVD-fractie vragen of de ouderbijdrage alsnog voldaan moet worden indien het bezwaar ongegrond wordt verklaard. Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet (blz. 14)?

In artikel 4.1.2, het eerste lid, staat dat het college er zorg voor draagt dat ten behoeve van het Advies- en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (AMHK) voldoende deskundigheid beschikbaar is op het gebied van huiselijk geweld en kindermishandeling. Hiervoor is in ieder geval een arts met deskundigheid op het gebied van kindermishandeling beschikbaar. De leden van de VVD-fractie vragen hoe nu geregeld is, gegeven de algemene omschrijving, dat een dergelijke arts daadwerkelijk over voldoende deskundigheid en praktijkervaring beschikt. Zo ja, waar blijkt dit dan uit? Zo nee, waarom niet? De leden van de VVD-fractie vragen dit des te indringender, omdat in de memorie van toelichting, paragraaf 4.5.2 (blz. 16, memorie van toelichting) alleen staat hoe het nu geregeld is met geregistreerde vertrouwensartsen en dat de Vereniging vertrouwensartsen kindermishandeling betrokken is bij de ontwikkeling van het genoemde kwaliteitskader ter operationalisering van de norm van verantwoorde werktoedeling. Er staat niks over hoe nu geborgd is dat een arts met de juiste expertise en praktijkervaring daadwerkelijk ingezet wordt.

Ook vragen de leden van de VVD-fractie zich nog steeds af hoe voorkomen wordt dat een medewerker werkzaam bij het AMKH die niet specifiek medisch geschoold is zelfstandig besluit dat er niks aan de hand is en geen vertrouwensarts raadpleegt, zoals in de huidige situatie wel het geval is?

Tenslotte vragen deze leden wat het betekent voor het raadplegen van en vertrouwen in het AMHK van met name de medische beroepsgroepen als er geen vertrouwensarts kindermishandeling conform de eisen van de betreffende beroepsvereniging bij het AMHK werkzaam moet zijn (blz. 20).

Uit artikel 4.1.2 volgt dat het college de onafhankelijke uitvoering van de taak van het AMHK, bedoeld in artikel 4.1.1, tweede lid, onderdeel b, van de wet, borgt. De leden van de VVD-fractie vragen hoe het college deze onafhankelijke positie dan dient te borgen, want dit blijkt noch uit dit artikel, noch uit de toelichting bij dit artikel (blz. 20).

Nota van toelichting Besluit Jeugdwet (blz. 1- 41)

In paragraaf 4.5.8 staat dat indien sprake is van een situatie dat een mbo-er werkzaam is in een functie waarvoor hij gelet op zijn opleiding goed is toegerust, er geen enkel beletsel is dat die mbo-er in de toekomst die functie blijft vervullen. Dat kan doordat het niveau van de opleiding goed is afgestemd op het niveau van de werkzaamheden, maar ook doordat die mbo-er beschikt over deskundigheden waarover de geregistreerde hbo-er niet beschikt. Wat zijn de implicaties van deze passage in de praktijk? Hoe verhoudt deze passage zich tot de norm van de verantwoorde werktoedeling?

Stel dat deze mbo-er zelfstandig met een groep verstandelijk beperkten activiteiten onderneemt en dat een geregistreerde hbo-er hier de facto geen zicht op heeft, omdat dit buiten de faciliteit plaatsvindt waar de hbo-er op dat moment werkzaam is. Hoe werkt het dan in de praktijk (blz. 18)?

In paragraaf 4.6 wordt aangegeven dat voor organisaties waarvoor niet reeds in het kader van de Wet op de Jeugdzorg de norm van de verantwoorde werktoedeling geldt, een overgangsperiode van een jaar geldt alvorens deze eis gaat gelden voor niet-geregistreerde professionals die al binnen de betreffende organisatie werkzaam waren. De leden van de VVD-fractie vragen enerzijds of deze overgangstermijn wel voldoende tijd biedt aan onder meer de jeugdhulpaanbieders en professionals die werken met verstandelijk en lichamelijk beperkten. Zo ja, kunt u dit onderbouwen? Zo nee, waarom is en kan niet voor een ruimere overgangstermijn worden gekozen voor genoemde groep en voor andere beroepsgroepen die jeugdhulp uitvoeren, waarvoor beroepsregistratie nog niet mogelijk is?

Anderzijds vragen de leden van de VVD-fractie hoe voorkomen wordt dat aanbieders die lak hebben aan kwaliteit van deze bepaling misbruik maken door voor een jaar hun diensten aan te bieden en gebruik te maken van deze overgangsbepaling om dit te kunnen doen. (blz. 19)

In de toelichting op artikel 5.1.1., tweede lid staat dat: «beroepsbeoefenaren die niet geregistreerd zijn in het BIG-register of het kwaliteitsregister jeugd zullen, indien voldaan is aan de criteria van de «tenzij-bepaling, met werkzaamheden binnen de jeugdhulp kunnen worden belast». De leden van de VVD-fractie vragen hoe voor deze professionals dan de permanente bij- en nascholing aantoonbaar wordt geregeld en hoe een regeling wordt getroffen dat zij werken volgens of zo snel als mogelijk gaan werken volgens beroepsnormen waarop zij ook aanspreekbaar zijn (blz. 20)?

Artikelsgewijs deel (blz. 41–78)

Zijn of worden de werkgevers(organisaties) betrokken bij en is hun medezeggenschap vastgelegd ten aanzien van het vaststellen van (her)registratievereisten van jeugdprofessionals, zoals in de Wet BIG ook het geval is, in de ministeriële regeling of de statuten van het kwaliteitsregister jeugd (blz. 49–52)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waar is dit dan vastgelegd of waar en hoe wordt dit dan vastgelegd?

Vragen en opmerkingen van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Besluit Jeugdwet. De stelselherziening van de hulp voor jeugd is hard nodig om jeugdigen op tijd de juiste zorg, ouders de regie en professionals weer het vertrouwen te geven. Dit Besluit draagt bij aan de uitgangspunten van de stelselherziening jeugdzorg. De leden van de PvdA-fractie hebben echter nog enkele vragen en opmerkingen

Professionalisering

De leden van de PvdA-fractie lezen dat het kwaliteitskader door veldpartijen opgesteld gaat worden. Dit kwaliteitskader is een leidraad voor het veld om de verantwoorde werktoedeling (de inzet van geregistreerde professionals) uit te voeren en de voorwaarden voor de inzet van niet-geregistreerde professionals vorm te geven. Genoemde leden vragen hoe de professionalisering gewaarborgd blijft als de voorwaarden voor de inzet van niet-geregistreerde professionals door het veld worden gesteld en worden uitgevoerd. Hoe wordt hierop toegezien? Te meer het kwaliteitskader straks ook de basis wordt voor het toetsingskader van de inspectie. Hoe krijgt de Staatssecretaris inzicht in de voortgang van de professionalisering en inzicht in de adequate inzet van niet-geregistreerde professionals? Hoe gaat de Staatssecretaris voorkomen dat de na- en bijscholing van hulpverleners wordt belemmerd door de inzet van niet-geregistreerde professionals?

Het kwaliteitsregister jeugd

De leden van de PvdA-fractie vinden het belangrijk dat de nieuwe vaardigheden die vereist zijn voor de integrale aanpak (één gezin-één plan-één coördinerende hulpverlener) worden uitgewerkt in het kwaliteitskader en in de opleidingen van hulpverleners. Over het voorgaande is een motie ingediend door het lid Ypma. In de toelichting staat aangegeven, dat de Staatssecretaris deze motie onder de aandacht heeft gebracht bij veldpartijen. De leden van de PvdA-fractie vinden de uitvoering van deze motie te summier. Genoemde leden zijn van mening dat het beheersen van nieuwe vaardigheden voor de integrale aanpak een plek moet krijgen in het kwaliteitskader en in de opleidingen. Welke instrumenten zijn ervoor handen om deze belangrijke zaak te regelen? Zijn nieuwe vaardigheden meegenomen in het kwaliteitskader en in de opleidingen? Zo nee, wat gaat de Staatssecretaris doen om uitvoering te geven aan deze motie?

De leden van de PvdA-fractie vragen wat de kosten zijn van een registratie en herregistratie. Hoeveel bedraagt bijvoorbeeld straks het inschrijfgeld voor hulpverleners?

Geregistreerde professionals

Het aandachtspunt dat professionals klem kunnen zitten tussen de opdracht van de zorgaanbieder en de geldende professionele standaarden is voor de leden van de PvdA-fractie een zorgpunt. Professionals zouden volgens de toelichting van het Besluit opdrachten die niet stroken met de geldende professionele standaarden moeten weigeren. Waar kunnen deze professionals terecht als dit arbeidsrechtelijke gevolgen heeft?

Artikelsgewijs deel

Vertrouwenspersoon

De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat vertrouwenspersonen onmisbaar zijn voor een goede uitvoering van de zorg voor jeugd. Om die reden dienen de kerntaken van een vertrouwenspersoon helder in het Besluit geformuleerd te worden. Ondersteunen van cliënten staat als een kerntaak van een vertrouwenspersoon genoemd. Het bieden van ondersteuning kan verschillende betekenissen hebben. Deze leden zouden graag zien dat dit geconcretiseerd wordt. Is het mogelijk voor de Staatssecretaris om in samenspraak met veldpartijen die veel ervaring hebben met het vertrouwenswerk van gedachten te wisselen over het concretiseren van «ondersteuning»? Zo nee, waarom kiest de Staatssecretaris hier niet voor? Daarnaast zijn de leden van de PvdA-fractie van mening dat de term «rechtstreeks betrokkenen» uitgebreid zou moeten worden, zodat ook het sociaal netwerk (grootouders, ooms en tantes, buren en vrienden) van een gezin wordt betrokken. Het sociaal netwerk van een gezin wordt immers na de invoering van de Jeugdwet erg belangrijk en cruciaal om het leven binnen een gezin weer op de rails te krijgen. Wat vindt de Staatssecretaris van het voorstel om de rechtstreeks betrokkenen uit te breiden naar het sociaal netwerk van een gezin?

Professionalisering

De leden van de PvdA-fractie hebben ook een vraag over het amendement Ypma (33 684, nr. 58) over het instellen van een overzichtelijke en samenhangende beroepenstructuur en beroepsregister voor het sociale domein. Hoe is artikel 5.1.1. te rijmen met dit amendement?

De leden van de PvdA-fractie lezen dat beroepen die geen beroepsvereniging hebben niet in aanmerking komen voor een registratie. Zijn de huidige beroepsverenigingen voldoende om alle beroepen (ook beroepen zonder beroepsvereniging) die noodzakelijk zijn voor een goede zorg voor jeugd te registreren? Welke beroepen zijn noodzakelijk voor zorg voor jeugd en hebben geen beroepsvereniging? Komen deze beroepen nog in aanmerking voor een verantwoorde werktoedeling? Hoe gaat de Staatssecretaris ervoor zorgen dat ook noodzakelijke hulpverleners zonder een beroepsvereniging zich kunnen registreren?

De leden van de PvdA-fractie pleiten voor een doeltreffende, doelmatige en cliëntgerichte benadering door hulpverleners en voor ondersteuning die afgestemd is op de reële behoefte van de jeugdige of ouder. Hoe wordt dit meegenomen in het professionaliseringstraject? Hoe krijgt dit een plaats binnen de opleidingen van hulpverleners?

Ouderbijdrage

De leden van de PvdA-fractie krijgen signalen dat jeugdigen die verblijven in pleeggezinnen en instellingen een deel van hun bijverdiensten (bijbaantjes) moeten afdragen aan de zorgaanbieder. De leden begrijpen niet waarom deze jeugdigen, in tegenstelling tot leeftijdsgenoten die niet uithuis zijn geplaatst, een deel van hun geld van bijbaantjes moeten afstaan aan de zorgaanbieder. Jeugdigen moeten als het ware een eigen bijdrage gaan betalen. Wat gaat de Staatssecretaris hiertegen doen? Wat is het oordeel van de Staatssecretaris over deze gang van zaken? De leden van de PvdA-fractie zijn van mening dat uithuisgeplaatste jeugdigen niets zouden mogen afdragen.

Vragen en opmerkingen van de SP-fractie

Toegang tot jeugdhulp en advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling

De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit houdende regels ter uitvoering van de Jeugdwet (Besluit Jeugdwet). Allereerst willen de leden van de SP-fractie weten wat de Staatssecretaris nu precies beoogt met gemeenten die (een team van) deskundigen dienen in te zetten voor jeugdzorg. Kan de Staatssecretaris de Kamer een overzicht doen toekomen van het aantal gemeenten dat bij de toegangsfunctie van de jeugdzorg de GGD hebben betrokken? Hoeveel gemeenten geven het Centrum voor Jeugd en Gezin hierin een centrale rol? Genoemde leden hebben eerder veel kritiek geuit op het feit dat gemeenten verantwoordelijk worden gesteld voor de indicatiestelling. Hoewel de Staatssecretaris vrijblijvende regels oplegt is het volgens deze leden onduidelijk wat de Staatssecretaris hiermee nu precies wil beogen. Is de Staatssecretaris van mening dat jeugdzorghulpverleners of andere professionals dienen te beslissen welke zorg nodig is, of ziet de Staatssecretaris hiervoor een rol weggelegd voor gemeenteambtenaren? Voorts willen deze leden weten in hoeverre de inzet van deskundigen vereist is volgens dit ontwerpbesluit.

De leden van de SP-fractie zijn tevreden met het feit dat er binnen de AMHK in ieder geval een arts beschikbaar is die deskundig is op het gebied van kindermishandeling. Kan de Staatssecretaris toelichten waarop de «vijf dagen» na een melding van huiselijk geweld of kindermishandeling besluitvorming moet plaatsvinden? Waarom is hier niet gekozen voor 3 dagen of voor 7 dagen? Waarom is de termijn voor nader onderzoek zes weken? Is hiervoor een speciale reden?

Kwaliteit van jeugdhulp, certificering

De leden van de SP-fractie lezen in het ontwerpbesluit dat de Staatssecretaris nadere regels wil opleggen aan gemeenten als het gaat om een vertrouwenspersoon voor jeugdigen die zorg met verblijf ontvangen. Genoemde leden vragen op welke wijze gemeenten de plek voor de vertrouwenspersoon inrichten als het gaat om jeugdzorg zonder verblijf. Kan de Staatssecretaris dat nader toelichten en hier concrete voorbeelden van geven?

De leden van de SP-fractie constateren dat bij kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering een certificering nodig is. Kan de Staatssecretaris nader toelichten welke eisen gesteld worden bij het aanvragen van een certificering?

Professionalisering

De Staatssecretaris stelt de verplichting dat gemeenten in hun verordening verantwoordelijke werktoedeling moeten opnemen in het kader van de professionalisering in de jeugdzorg. Wat is in de opinie van de Staatssecretaris de definitie van kwalitatief en kwantitatief personeel? Aan welke opleidingseisen moeten jeugdhulpverleners doen? Kan de Staatssecretaris een overzicht aan de Kamer verstrekken waarin per jeugdzorgdiscipline wordt aangegeven aan welke opleidingseisen het personeel moet voldoen? Aan welke kwantitatieve eisen moet het personeel voldoen? Kan de Staatssecretaris de Kamer een overzicht verstrekken waarin per jeugdzorgdiscipline wordt aangegeven hoeveel personeelsleden op hoeveel jeugdigen gewenst is? Hoeveel jeugdzorginstellingen in Nederland voldoen niet aan deze kwalitatieve en kwantitatieve eisen voor het personeel? Vervolgens vragen deze leden of de Staatssecretaris binnen de definiëring van de geregistreerde professional alle beroepen wil opnemen die vallen binnen artikel 3 en 4 van de wet BIG. Kan de Staatssecretaris hierop ingaan?

De leden van de SP-fractie zijn benieuwd hoeveel jeugdzorghulpverleners (nog) niet voldoen aan de registratie-eisen in het kader van professionalisering van de jeugdzorg, maar wel de gelegenheid krijgen om het gewenste niveau te bereiken. Kan de Staatssecretaris daarvan een overzicht sturen? Welke registratie-eisen gelden er precies voor jeugdhulpverleners en aan welke eisen wordt onvoldoende voldaan waardoor jeugdhulpverleners zich niet (kunnen) registreren? Tevens zijn deze leden benieuwd welk opleidingsinstituut/instantie deze jeugdhulpverleners gaat scholen. Wat is de reden dat de medewerkers die nog niet op hbo-niveau zijn geschoold, maar wel op een hbo-functie werkzaam zijn gedurende een periode van 5 jaar en drie maanden ingeschreven kunnen zijn in het register zonder over het vereiste opleidingsniveau te beschikken? Vindt de Staatssecretaris dit zelf ook niet een bijzonder lange periode? Is de Staatssecretaris voornemens om deze periode (fors) in te korten zodat we kwetsbare jongeren niet toevertrouwen aan jeugdhulpverleners zonder de juiste opleidingspapieren en professionale kennis en expertise?

Worden jeugdzorghulpverleners die nu ontslagen worden, ook in het professionaliseringsproject opgenomen en krijgen zij ook scholing die meer kans biedt op een baan? Kan de Staatssecretaris aangegeven wat zijn beleid hierop is?

De leden van de SP-fractie maken zich grote zorgen over de jeugdzorghulpverleners die momenteel massaal ontslagen worden. De Staatssecretaris spreekt lovende woorden over het professionaliseringsproces in de jeugdzorg, maar kan de Staatssecretaris duiden in hoeverre dit verband houdt met de ontslagen die nu vallen? Betekent dit dat het ontslag van duizenden jeugdhulpverleners en het daaraan gekoppelde verlies van expertise en professionele kennis moet worden opgevangen door de «overgebleven» jeugdhulpverleners nog professioneler te laten werken? Is de Staatssecretaris van mening dat de huidige jeugdhulpverleners hun taak onvoldoende serieus nemen en onvoldoende professioneel werken? Kan de Staatssecretaris dit toelichten?

De leden van de SP-fractie hebben eerder veel kritiek gehad dat de inspectie op achterstand gesteld is in de Jeugdwet. De inspectie heeft alle kennis, kunde en expertise in huis, als het gaat om toezicht. De leden zijn dan ook zeer verbolgen over het feit dat gemeenten straks zelf toezicht moeten houden. In dit kader willen de leden weten welke rol de aangewezen inspecties nu precies hebben als het gaat om toezicht op de jeugdzorgaanbieders en de professionalisering in de jeugdzorg. Waarom heeft de Staatssecretaris gekozen voor inspectietoezicht in algemene zin? Waarom is ervoor gekozen dat jeugdzorgaanbieders toezicht op henzelf dienen te houden, wordt hiermee het risico van de slager keurt zijn eigen vlees niet erg groot? Kan hierop worden ingegaan?

Beleidsinformatie

De Staatssecretaris geeft aan dat zij zelf analyses kunnen uitvoeren op basis van gegevens van het CBS. De leden van de SP-fractie willen weten welke informatie de Staatssecretaris precies voornemens is om te gaan analyseren. Kan de Staatssecretaris dat toelichten? Voorts vragen deze leden of de Staatssecretaris ook het aantal ontslagen in de jeugdzorg wil analyseren en de Kamer daarover informeren.

Evaluatie en monitoring

De Staatssecretaris geeft te kennen dat zij de Kamer na drie jaar een evaluatie van de Jeugdwet zal doen toekomen. De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris of zij ook tussentijds wil evalueren en de Kamer hierover vervolgens te informeren.

Gevolgen voor de regeldruk

Welke garanties geeft de Staatssecretaris als het gaat om minder regeldruk, zo vragen de leden van de SP-fractie. Op welke wijze heeft de jeugdzorgsector minder last van bureaucratie, door de taken die het CBS gaat krijgen? Wat merkt de jeugdzorghulpverlener op de werkvloer hiervan? Kan de Staatssecretaris dat toelichten? Voorts begrijpen zij niet waarom de Staatsecretaris de DBC-systematiek blijft handhaven gedurende de komende drie jaar. Waarom kiest de Staatssecretaris hiervoor, gezien de DBC’s erg bureaucratisch zijn?

Ontvangen reacties en adviezen

De Staatssecretaris geeft aan dat veel regeldruk die jeugdzorghulpverleners ervaren, te maken heeft met interne voorschriften. De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris, waarom hij daar niets aan doet? Met welke reden maakt de Staatssecretaris daar geen beleid op? Levert dat niet veel meer winst op in het tegengaan van bureaucratie, dan enkel het verspreiden van goede voorbeelden? Welke taak krijgen gemeenten hierin?

De leden van de SP-fractie merken op dat in reacties van organisaties terecht zorgen worden geuit over welke persoon de indicatie stelt voor jeugdigen die zorg nodig hebben. Wat verstaat de gemeente over de deskundigen die zij namens de gemeenten willen inzetten? Hoe gaat dat bij een crisisdienst? Worden daar professionals voor ingezet of wordt dat een taak van een gemeenteambtenaar? Op welke wijze gaat de Staatssecretaris voorkomen dat ondeskundige gemeenteambtenaren financiële beslissingen zullen maken in plaats van zorginhoudelijke beslissingen?

Artikelsgewijs

Artikel 2.1

Dit artikel regelt dat gemeenten op grond van de voorliggende wet dienen te beschikken over deskundigen die uitvoering kunnen geven aan de toeleiding, advisering en bepaling van de aangewezen voorziening. Maar waarom stelt de Staatssecretaris dan geen eisen welke deskundigen gemeenten in dienst nemen, zo vragen de leden van de SP-fractie. Kan de Kamer een overzicht ontvangen op welke wijze gemeenten de indicatiestelling organiseren?

Artikel 4.1.3.

De leden van de SP-fractie begrijpen niet waarom er geen verplichting wordt gesteld om kinderen en ouders te wijzen op de functie van de vertrouwenspersoon. Waarom is dat geen verplichting? Waar is dit op gebaseerd of een gezin een vertrouwenspersoon wel of niet nodig heeft en wie bepaalt dit? Kan dit nader worden toegelicht?

Artikel 4.2.1. en 4.2.2.

Is de Staatssecretaris bereid om het woord «ondersteuning» in de artikelen 4.1.1. en 4.1.2. nader te omschrijven, zodat de vier kerntaken prominenter naar voren gaan komen, te weten informatie & advies, klachtondersteuning, voorlichting en signalering? Ziet de Staatssecretaris mogelijkheid om in de toelichting bij dit artikel nader te omschrijven wat er precies met «ondersteuning» door de vertrouwenspersoon wordt bedoeld (zie ook de brief van de stichting Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg van december 2013)?

Artikel 7.5.2.

De leden van de SP-fractie vragen welke gegevens gemeenten nu precies aan het CBS dienen te verstrekken, kan de Staatssecretaris daar meer duidelijkheid over geven? Voorts willen deze leden weten welke belasting deze gegevensuitwisseling heeft voor gemeenten? Kan de Staatssecretaris garanderen dat geld dat hiermee gemoeid is, niet uit het jeugdzorgbudget getrokken wordt, zodat geld bestemd voor zorg, ook daadwerkelijk naar de zorg gaat? Kan de Staatssecretaris hierop reageren?

Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie

De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het ontwerpbesluit houdende regels ter uitvoering van de Jeugdwet (Besluit Jeugdwet). Zij hebben behoefte tot het stellen van nadere vragen over enkele punten met betrekking tot het tijdpad en de haalbaarheid.

Overgangsfase

De leden van de CDA-fractie lezen dat als het gaat om de overgangsfase werktoedelingen gesproken wordt over een periode van een jaar. Deze leden willen weten waar dit op is gebaseerd en vragen of dit toereikend is. Immers, niet alleen moeten de betreffende maatschappelijk werkers en medewerkers in de andere takken van sport zoals de VG en V&V sector geregistreerd worden en aan de eisen voldoen, maar ook moeten er in het net opgerichte register jeugd nieuwe afdelingen of kamers worden ingericht met bijbehorende eisen. De leden van de CDA-fractie willen weten of de Staatssecretaris erkent dat hierdoor een ongelijk speelveld ontstaat in het voordeel van partijen die al langer bezig zijn met een professionaliseringstraject?

Eisen aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen

De Jeugdwet bevordert een verantwoorde werktoedeling door bij amvb de norm van de verantwoorde werktoedeling voor te schrijven. De leden van de CDA-fractie vragen of de norm zoals die in artikel 4.1.5 van de Jeugdwet wordt gesteld in de praktijk echt extra waarborgen biedt om ervoor te zorgen dat er verantwoorde hulp wordt geboden, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of ouder.

De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris wat hij vindt van het idee om binnen de definiëring van de «geregistreerde professional» alle beroepen op te nemen die vallen binnen artikel 3 en artikel 14 van de wet BIG.

Professionalisering

In artikel 5.4.2 van het Besluit Jeugdwet staat dat het kwaliteitsregister jeugd slechts toegankelijk is voor beroepsbeoefenaren die behoren tot «bij een van de voordragende beroepsverenigingen aangesloten categorieën van beroepsbeoefenaren». De leden van de CDA-fractie vragen of dat betekent dat beroepen die niet in de (smalle) jeugdzorg voorkomen daarmee als nieuw worden gezien. Zet dit andere branches met «nieuwe» beroepen meteen op een achterstand? Hoe zit het met medewerkers die niet door een beroepsvereniging worden vertegenwoordigd?

De leden van de CDA-fractie vragen of de Staatssecretaris bereid is om binnen de wetgeving ruimte te bieden om specifieke afspraken te maken over de professionalisering binnen de brede Jeugdwet.

Gevolgen voor de regeldruk

De leden van de CDA-fractie lezen dat de administratieve lasten rond registratie op jaarbasis met 9 euro zal toenemen voor een individuele professional. Deze leden vragen of dit een realistische voorspelling is. Zij horen verhalen uit het veld dat uit ervaring blijkt dat het meer tijd in beslag neemt voor een professional. Genoemde leden ontvangen hierover graag een toelichting.

Daarnaast lezen deze leden dat er ruimte voor scholing wordt gevonden, doordat professionalisering zal leiden tot minder administratieve handelingen. Dat zou inderdaad mooi zijn, maar de leden van de CDA-fractie zouden dit graag getoetst zien. Zij vragen zich af dat wanneer dit niet gehaald wordt, het ten koste kan gaan van de zorg en/of de scholing. Graag een reactie hierop.

Nota van toelichting Besluit Jeugdwet

In de nota van toelichting wordt een periode van 5 jaar en 3 maanden genoemd als overgangsfase voor beroepsbeoefenaren voor registratie. De leden van de CDA-fractie constateren echter dat de overgangsfase voor zorgaanbieders voor het toepassen van de norm van verantwoorde werktoedeling slechts één jaar is. Deze leden vragen of deze termijn reëel is voor de gehandicaptenzorg om toe te werken naar deze voor de sector nieuwe vorm van kwaliteitsborging. Zou voor zorgaanbieders in de gehandicaptenzorg een overgangsfase van minimaal drie jaar niet beter zijn?

De leden van de CDA-fractie vragen de Staatssecretaris of hij bereid zou zijn de (her)registratie-eisen van beroepen vallende binnen het kwaliteitsregister aan te passen op de daadwerkelijke positionering, het (beroeps)niveau en inzet van deze beroepsbeoefenaren binnen de jeugdhulp. Zouden daarnaast ook overgangsmaatregelen getroffen kunnen worden voor beroepsgroepen die jeugdhulp uitvoeren, waarvoor beroepsregistratie nog niet mogelijk is?

Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie

De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van het Besluit Jeugdwet en hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.

Toegang tot jeugdhulp en advies- en meldpunt huiselijk geweld en Kindermishandeling.

Naar aanleiding van paragraaf «Beschikbare deskundigheid voor toeleiding, advisering en bepalen aangewezen voorziening» hebben deze leden nog een aantal vragen en opmerkingen voor de Staatssecretaris.

De gemeente moet in staat zijn deze problemen te herkennen, te beoordelen en door te verwijzen. Het is van belang dat de deskundigen het hulpaanbod van de gemeente kennen en gevalsgewijs kunnen beoordelen wat daarvan passend is, zodat zij hier naar kunnen doorverwijzen. De gestelde eisen zijn algemeen gehouden, opdat gemeenten de benodigde beleidsruimte hebben de toegang tot de jeugdhulp naar de lokale omstandigheden in te richten. De leden van de PVV-fractie vinden het onvoorstelbaar, dat er geen specifieke eisen worden gesteld, daar het hier om kwetsbare kinderen gaat. Deze leden vrezen dan ook dat de kwaliteit van zorg hierdoor in gevaar komt. Wie is hiervoor uiteindelijk verantwoordelijk?

Naar aanleiding van paragraaf «Deskundigheid en werkwijze AMHK» hebben deze leden nog een aantal vragen en opmerkingen voor de Staatssecretaris.

Er wordt bepaald dat binnen vijf dagen na melding over (een vermoeden van) huiselijk

geweld of kindermishandeling besluitvorming plaatsvindt over nader onderzoek. Is deze termijn niet wat lang, zo vragen deze leden. Als besloten wordt tot nader onderzoek, dan dient dit onderzoek zo spoedig mogelijk te zijn afgerond. De uiterste termijn hiervoor is tien weken. De leden van de PVV-fractie vinden een termijn van 10 weken niet spoedig. Waarop is deze termijn gebaseerd?

Binnen die termijn dient het AMHK ook een oordeel te hebben gevormd over de uitkomsten van het onderzoek en de eventuele vervolgstappen. In ernstige situaties dient het AMHK direct te handelen. Hoe kan er direct gehandeld worden als de termijn voor besluitvorming over wel of geen onderzoek binnen vijf dagen plaats moet vinden?

Kwaliteit van jeugdhulp, certificering.

Naar aanleiding van paragraaf «Uitvoering kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering» hebben deze leden nog een aantal vragen en opmerkingen voor de Staatssecretaris.

In het Besluit staan de minimale kwaliteitseisen voor de uitvoering van kinderbeschermingstaken en jeugdreclasseringstaken. Deze eisen zijn overgenomen uit het Uitvoeringsbesluit van de Wet op de jeugdzorg (Wjz). Gekozen is om niet alle regels over te nemen, maar alleen de strikt noodzakelijke eisen. Dit vanwege de ruimte die aan de professional moet worden gegeven en de beperking van de administratieve lasten. Waarom is ook hier gekozen voor minimale kwaliteitseisen?

Professionalisering

Naar aanleiding van paragraaf «Verantwoorde hulp, de norm van de verantwoorde werktoedeling en het kwaliteitskader jeugd» hebben deze leden nog een aantal vragen en opmerkingen voor de Staatssecretaris.

De Jeugdwet bevat de eis van «verantwoorde hulp»: een jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling bieden hulp van goed niveau, die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend en die is afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of ouder. Het begrip verantwoorde hulp moet (evenals het begrip goed hulpverlener) worden beschouwd als een globale norm, die mede door het veld en in overleg met de met het toezicht belaste ambtenaren verder moet worden ingevuld. Begrijpen genoemde leden het nu goed, dat de gemeenten, verantwoordelijk voor de jeugdzorg, de norm verder moet invullen met het veld en diezelfde gemeente het toezicht moet houden? Die norm kan dan ook minimaal worden gesteld, wat zegt dit over de wens tot een goede kwaliteit?

Zo hoort het opstellen van een adequaat hulpverleningsplan bij het leveren van verantwoorde hulp. Dus als er een plan is, is er sprake van verantwoorde hulp?

Deze norm bepaalt dat organisaties in het jeugddomein het werk binnen hun organisatie moeten toedelen aan een geregistreerde professional, tenzij zij aannemelijk kunnen maken dat werktoedeling aan anderen niet leidt tot kwaliteitsverlies dan wel dat het juist noodzakelijk is aan anderen dan de geregistreerde professional dat werk toe te delen (comply or explain). Hoe groot acht de Staatssecretaris de kans dat dit daadwerkelijk gaat gebeuren, zo vragen de leden zich af? Morgen gemeenten aanvullende eisen stellen zoals het alleen inzetten van geregistreerde professionals? Zo, ja, wat zijn hiervan de gevolgen voor de kwaliteit en de werkgelegenheid?

De leden van de PVV-fractie zijn nog steeds van mening dat de gekozen weg van professionalisering niet de weg is naar een betere kwaliteit, maar zelfs tot kwaliteitsverlies kan leiden. Het bezwaar tegen de wijziging van de wet in het kader van de professionalisering blijft dan ook onverminderd van kracht.

Kwaliteitsregister

De vraag dringt zich daarbij op waarom niet is gekozen voor een publiekrechtelijk register en waarom niet is gekozen voor aansluiting bij het BIG-register. De reden daarvoor is dat er tussen de diverse beroepen die werkzaam zijn in het jeugddomein verschillen in ontwikkeling bestaan. Een deel van de beroepen binnen het jeugddomein valt al wel onder publiekrechtelijk beroepsregistratie conform de Wet BIG (bijv. gezondheidszorg-psychologen), een deel is recent gestart met een privaatrechtelijke vorm van beroepsregistratie (bijv. hbo -jeugdzorgwerkers), een ander deel heeft al ruime ervaring met privaatrechtelijke beroepsregistratie (bijv. orthopedagogen en psychologen) en voor weer een ander deel is beroepsregistratie een nieuw element in de kwaliteitsborging (bijv. hbo-ers in de vb-sector). Mogen de leden van de PVV-fractie hieruit opmaken, dat registratie via het BIG-register op termijn wel tot de mogelijkheden gaat behoren?

Overige bepalingen

De wet geeft voorts de mogelijkheid om bij amvb de verantwoordelijkheid voor rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen te beperken en de verantwoordelijkheid voor niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen uit te breiden. Dit besluit breidt de verantwoordelijkheid van de gemeente voor niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen uit. Deze vreemdelingen krijgen over het algemeen dezelfde rechten als rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen. De leden van de PVV-fractie vragen hoe de regering tot dit besluit is gekomen, gezien de enorme bezuinigingen die worden doorgevoerd? Heeft de regering niet de verantwoordelijkheid om eerst voor zijn eigen burgers te zorgen? Wat zijn de kosten die aan dit besluit hangen?

In paragraaf 8.2 van de wet is vastgelegd dat voor jeugdhulp een ouderbijdrage is verschuldigd, ter vervanging van de ouderbijdrageregeling in de Wjz. Gemeenten leggen de ouderbijdrage op. Gaat dit ook gelden voor hierboven genoemde groep, zo vragen deze leden. Zo ja, hoe groot acht de Staatssecretaris de kans dat deze groep daadwerkelijk gaat betalen? Zo nee, waarom niet?

Evaluatie en monitoring

Binnen drie jaar na de inwerkingtreding van de Jeugdwet zenden de Ministers van VWS en VenJ aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze wet in de praktijk. De leden vragen of evaluatie na 1 jaar niet noodzakelijk is, gezien de alom vertegenwoordigde twijfels over de invoering van deze wet?

Gevolgen voor de regeldruk

Zoals reeds in de memorie van toelichting bij de Jeugdwet is aangegeven is aan de Jeugdwet geen landelijke kwantitatieve doelstelling van vermindering regeldruk gekoppeld, evenmin als aan de andere decentralisaties (de Wmo 2015 en de Participatiewet). Dit geldt ook voor het onderhavige besluit dat gegrond is op de Jeugdwet. Waarom niet, zo vragen de leden van de PVV-fractie.

Deze introductie van de norm van de verantwoorde werktoedeling betekent dat toezichthouders zich er van dienen te vergewissen dat voldaan wordt aan de norm van de verantwoorde werktoedeling. Dit past binnen de taakinvulling van de inspecties. Er is geen sprake van administratieve lasten voor burgers. Wel zal de kwaliteitsverbetering van de professional leiden tot een betere kwaliteit van de dienstverlening en een kortere doorlooptijd. Hoe groot zijn de administratieve in deze voor de zorgaanbieders?

Vragen en opmerkingen van de D66-fractie

Inleiding

De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Besluit Jeugdwet. Deze leden stellen met tevredenheid vast dat daarbij aandacht is besteed aan het amendement Ympa/Bergkamp (33 684, nr. 58), de motie Bergkamp (33 619, nr. 16) en de toezegging aan het lid Bergkamp dat in de basisopleidingen en in de permanente educatie van professionals die werkzaam zijn in de jeugdzorg structureel aandacht zal worden besteed aan de seksuele ontwikkeling van kinderen en jongeren en het bespreekbaar maken van en het professioneel omgaan met seksualiteit (33 400-XVI, nr. 32). Deze leden hebben nog wel verschillende verduidelijkende vragen en opmerkingen.

Toegang tot jeugdhulp en advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling

De leden van de D66-fractie constateren dat als door het AMHK besloten wordt tot nader onderzoek, dit uiterlijk binnen tien weken moet zijn afgerond. Deze leden vragen de Staatssecretaris nader toe te lichten, waarom voor een ruime termijn van tien weken is gekozen daar het advies van de Raad voor de Kinderbescherming is deze termijn te verkorten?

Professionalisering

De leden van de D66-fractie constateren dat op dit moment door veldpartijen gewerkt wordt aan het kwaliteitskader dat een operationalisering is van de norm van de verantwoorde werktoedeling en dat dit eind 2014 dient te worden vastgesteld. Deze leden vragen naar de voortgang van dit vaststellingsproces en of de verwachting is dat dit tijdig wordt afgerond. Deze leden constateren dat de overgangsfase voor zorgaanbieders voor het toepassen van de norm van verantwoorde werktoedeling een jaar is. Deze leden vragen of het mogelijk is deze overgangsfase met minimaal een jaar te verlengen, teneinde de implementatie van het kwaliteitskader Jeugdwet goed en zorgvuldig vorm te geven.

De leden van de D66-fractie constateren dat de Staatssecretaris nadere eisen stelt aan het kwaliteitsregister jeugd. Registratie van jeugdprofessionals wordt noodzakelijk voor medewerkers die hbo- of wo-opgeleid zijn binnen de Wet BIG of het kwaliteitsregister jeugd. Deze leden maken uit het Besluit echter op dat alleen enkele beroepen binnen artikel 3 Wet BIG als geregistreerd professional worden aangemerkt. Deze leden vragen waarom de Staatssecretaris onder de registreerde professional niet alle beroepen verstaat die vallen binnen artikel 3 en artikel 14 van de Wet BIG?

De leden van de D66-fractie stellen dat het kwaliteitsregister jeugd van toepassing wordt voor alle jeugdhulp, maar dat het slechts toegankelijk wordt voor beroepsbeoefenaren die behoren bij een van de voordragende beroepsverenigingen aangesloten categorieën van beroepsbeoefenaren. Dit betekent dat beroepen die niet in de jeugdzorg voorkomen als nieuw worden gezien. Deze leden stellen vast dat nieuwe beroepen straks zijn aangewezen op het vinden van een plek bij een beroepsvereniging die reeds gerechtigd is tot aanwijzing van een bestuurslid. Deze leden vragen waarom voor deze constructie gekozen is en hoe voorkomen wordt dat dit een extra drempel betekent voor «nieuwe» beroepen die geen beroepsvereniging hebben die hen vertegenwoordigd?

Een belangrijke registratievoorwaarde is dat de betrokkene minimaal geschoold is op hbo-niveau. Ten aanzien van de mbo-beroepsbeoefenaren die reeds werkzaam zijn in het primaire jeugddomein constateren de hier aan het woord zijnde leden dat wordt gekozen voor een overgangstermijn, waarin zij zich kunnen omscholen. Deze leden vragen de Staatssecretaris, met het oog op eventuele capaciteitsproblemen, voor hoeveel personen deze regeling zal gelden. Om aanspraak te maken op de overgangsfase registratie, moeten beroepsbeoefenaren wel binnen drie maanden een aanvraag tot registratie hebben gedaan. Deze leden vragen op welke wijze deze drie maanden termijn in het veld wordt gecommuniceerd.

De leden van de D66-fractie stellen vast dat sommige beroepsbeoefenaren zich zowel in het kwaliteitsregister jeugd als het BIG-register kunnen inschrijven. Deze leden vragen waarom deze mogelijkheid is opengehouden. Kan dit bijvoorbeeld betekenen dat bij normoverschrijding een beroepsbeoefenaar wel uit het kwaliteitsregister jeugd wordt geschrapt, maar niet uit het BIG-register? Hoe is de samenloop van deze registers vormgegeven?

De leden van de D66-fractie constateren dat een organisatie ook beroepsbeoefenaren die niet geregistreerd zijn in het BIG-register of het kwaliteitsregister jeugd zullen kunnen worden belast met werkzaamheden binnen de jeugdhulp, indien voldaan is aan de criteria van de «tenzij-bepaling». Deze leden vragen of dit betekent dat er in het primaire proces, dus in het daadwerkelijk uitvoeren van jeugdhulptaken, niet-geregistreerde hbo- en wo-professionals kunnen worden ingezet. Zo ja, hoe wordt voor deze professionals dan de permanente bij- en nascholing aantoonbaar geborgd en hoe wordt geborgd dat zij werken volgens beroepsnormen waarop zij ook aanspreekbaar zijn?

Gevolgen voor de regeldruk

De leden van de D66-fractie stellen vast dat de ophoging van het scholingsbudget budgetneutraal plaatsvindt door een verschuiving van inzet van middelen. Deze leden vragen de Staatssecretaris nader toe te lichten om welke bedragen het hier gaat en tussen welke posten hier geschoven wordt?

Ontvangen reacties en adviezen

De leden van de D66-fractie stellen vast dat bij het verlenen van jeugdhulp een onderscheid wordt gemaakt tussen rechtmatig en niet-rechtmatig verblijvende kinderen. Ten eerste moet al na een half jaar opnieuw beoordeeld worden of de jeugdhulp voor deze kinderen nog nodig is. Daarnaast verdient verblijf in een instelling voor deze kinderen volgens de Staatssecretaris de voorkeur boven verblijf in een pleeggezin. De leden van de D66-fractie vragen de Staatssecretaris hoe dit zich verhoudt tot het Internationaal Verdrag ter bescherming van de Rechten van het Kind. Zij vragen met name, waarom de tweede eis wordt opgenomen en waarom niet alleen het belang van het kind als criterium geldt voor waar het kind mag verblijven.

De leden van de D66-fractie constateren dat met betrekking tot de verwijsindex professionals hebben aangegeven het noodzakelijk te achten de kring van meldingsbevoegden uit te breiden met onder anderen artsen, GGZ, ziekenhuizen en verplegers. Deze leden vragen of de Staatssecretaris wil toelichten, waarom deze signalen uit het veld worden genegeerd en deze groepen niet integraal meldingsbevoegd worden?

II. Reactie van de Staatssecretaris

Naar boven