Vragen van het lid Joseph (Nieuw Sociaal Contract) aan de Minister van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid over de effecten van invaren voor gewezen deelnemers (ingezonden
2 december 2024).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het opiniestuk «Slapers worden wakker in een casino» van
Adri van der Wurff in PensioenPro, dat gaat over de positie van gewezen deelnemers
(«slapers») in het nieuwe stelsel?1
Vraag 2
Constaterende dat in het stuk staat dat er 8,3 miljoen «slaperspotjes» zijn, kunt
u aangeven hoeveel slaperspotjes er precies zijn, welke totale pensioenvoorziening
daarbij hoort in euro’s en hoe dit zich verhoudt tot de totale pensioenvoorziening
in Nederland?
Vraag 3
Bent u van mening dat het in de geest van de wet is om gepensioneerden en slapers
te horen om zo evenwichtigheid te bevorderen, aangezien de Wet toekomst pensioenen
en de bijbehorende memorie van toelichting hoorrecht introduceren voor gepensioneerden
en slapers om zo de sociale partners tot een evenwichtige besluitvorming te laten
komen?
Vraag 4
Bent u van mening dat u als Minister bij het monitoren van de implementatie van de
Wet toekomst pensioenen niet alleen moet kijken naar de toepassing van de wet (waar
de betreffende toezichthouders en uiteindelijk de rechterlijke macht voor beschikbaar
zijn), maar juist extra naar het naleven van de geest van de wet, omdat daar (behalve
jurisprudentie achteraf) geen sterk toezicht op is?
Vraag 5
Acht u het in de geest van de wet dat, zoals in het stuk wordt beschreven uit de transitieplannen
van de koplopers (het beroepspensioenfonds voor de loodsen, het Personeelspensioenfonds
APG en het bedrijfstakpensioenfonds PWRI) waarin de sociale partners hun afstemming
met groepen belanghebbenden verantwoorden, blijkt dat bij geen van de koplopers sprake
is geweest van een afstemming met (vertegenwoordigers van) gewezen deelnemers?
Vraag 6
In de drie betreffende transitieplannen wordt volgens het stuk verantwoord hoe het
hoorrecht een rol gespeeld heeft bij de besluitvorming van sociale partners: in een
geval was dat de opmerking dat er maar weinig slapers waren, in het andere geval dat
er geen vereniging van slapers was, in het derde transitieplan staat alleen dat deelnemers
gehoord zijn; hoe verhouden dergelijke verantwoordingen zich naar uw oordeel tot de
geest van de wet?
Vraag 7
Hoe beoordeelt u het ontbreken van vertegenwoordigers van slapers in de transitieplannen
in het licht van de memorie van toelichting bij de Wet toekomst pensioenen?
Vraag 8
Kunt u bevestigen, zoals in het stuk benoemd, dat slapers in een slechtweerscenario
(5%-percentiel) 26%, 35% respectievelijk 36% verliezen ten opzichte van het pensioen
in een verwacht scenario (mediaan) en dat de sociale partners bij de betreffende fondsen
(Loodsen, APG respectievelijk PWRI) dit acceptabel vinden?
Vraag 9
Kunt u bevestigen dat blijkt dat voor slapers een grotere mogelijke daling worden
verwacht dan voor andere deelnemers in de betreffende voorbeelden, en dat in alle
gevallen dit gerechtvaardigd wordt met de veronderstelling dat die slapers elders
inmiddels pensioen opbouwen?
Vraag 10
Bent u van mening dat dit lijkt te impliceren dat sociale partners of niet op de hoogte
zijn van het goed gedocumenteerde verschijnsel «zelfstandige zonder pensioen», of
dat zij welbewust een aanname noemen die de mogelijke achteruitgang voor de slapers
moet rechtvaardigen?
Vraag 11
Hoe kijkt u aan tegen de bovenstaande aanname en kunt u reflecteren op het feit dat
een dergelijke rechtvaardiging blijkbaar voor De Nederlandsche Bank (DNB) geen aanleiding
is geweest tot het vragen om aanpassing?
Vraag 12
Kunt u bevestigen dat in het artikel het concept-transitieplan van Pensioenfonds Gasunie
wordt aangehaald en dat daarin wordt beschreven dat gewezen deelnemers tot 35 jaar
de kans lopen om hun totale aanspraak bij het fonds kwijt te raken?
Vraag 13
Wat vindt u van dit soort dalingen van pensioenuitkomsten van gewezen deelnemers na
overgang naar het nieuwe stelsel?
Vraag 14
Hoe kijkt u aan tegen het feit dat de Wet toekomst pensioenen en met name het invaren
van de opgebouwde rechten dergelijke uitkomsten mogelijk maakt?
Vraag 15
Acht u de voorwaarden in de wet (zoals slechts een hoorrecht in plaats van een sterker
instemmingsrecht) voldoende nu blijkbaar door sociale partners dergelijke uitkomsten
acceptabel geacht worden?
Vraag 16
Kunt u de vragen één voor één binnen drie weken beantwoorden?