Vragen van de leden Inge van Dijk, Palland en Amhaouch (allen CDA) aan de Staatssecretaris
van Financiën en de Minister van Economische Zaken en Klimaat over het bericht «Koester
familiebedrijven, ze dragen de economie» (ingezonden 29 juni 2023).
Vraag 1
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Koester familiebedrijven, ze dragen de economie»?1
Vraag 2
Deelt u de constatering van dr. Maarten de Groot dat familiebedrijven grote toegevoegde
economische waarde hebben, zowel mondiaal als ook in Nederland waar ze zorgen voor
bijna de helft van de werkgelegenheid en het bruto binnenlands product?
Vraag 3
Deelt u de analyse van dr. Maarten de Groot dat familiebedrijven zich onderscheiden
door hun bijzondere karakteristieken, dat wil zeggen betrokkenheid van een stabiele
groep eigenaren, sterk loyaliteitsgevoel tussen familie en medewerkers en een diepgewortelde
band met de lokale gemeenschap?
Vraag 4
Deelt u de analyse van dr. Maarten de Groot dat het langetermijnperspectief van familiebedrijven
gericht is op komende generaties, en niet op kortetermijnfocus en winst maken, wat
hen eveneens weerbaarder maakt in tijden van crisis, omdat zij eerder geneigd zijn
op korte termijn met minder genoegen te nemen voor het overleven op de lange termijn?
Vraag 5
Bent u bekend met het wetenschappelijk onderzoek dat laat zien dat juist ondernemende
families vooroplopen met een bovengemiddeld pro-sociale oriëntatie en eerder geneigd
zijn iets terug te doen voor de gemeenschap?
Vraag 6
Bent u het gezien de hiervoor genoemde constatering, analyses en onderzoek het eens
dat familiebedrijven moeten worden gekoesterd?
Vraag 7
Wat vindt u van de conclusie van dr. Maarten de Groot dat de versobering van de bedrijfsopvolgingsregeling
(BOR) Nederland meerdere financiële, economische en maatschappelijke voordelen kost,
en kunt u hier per element op ingaan?
Vraag 8
Bent u het eens dat regelingen voor familiebedrijven gericht moeten zijn op het stimuleren
en beschermen van de karakteristieken van deze bedrijven, en daarmee juist hun bijzondere
waarde voor onze economie en maatschappij toevoegen, door minder gericht te zijn op
aandeelhoudersbelangen en meer op betrokkenheid en lange termijn?
Vraag 9
Bent u het met eens dat goed moet worden geanalyseerd en onderbouwd of maatregelen
om deze regeling «eerlijker en eenvoudiger» te maken geen onbedoelde uitwerking hebben
die het voortbestaan of de karakteristieken van familiebedrijven bedreigen?
Vraag 10
Als het antwoord op vraag 9 ja is, bent u dan bereid de effecten van de voorgenomen
maatregelen te onderzoeken voor verschillende typen familiebedrijven, ook in gesprek
met de familiebedrijven zelf?
Vraag 11
Zijn er volgens u negatieve effecten van de versobering van de regeling voor het gelijke
speelveld, enerzijds ten opzichte van concurrerende familiebedrijven in onze buurlanden
waar de regelingen ruimer zijn, en anderzijds ten opzichte van private equity partijen
bij overdracht?
Vraag 12
Als het antwoord op vraag 11 ja is, kunt u in gesprek treden met familiebedrijven
hoe groot de effecten mogelijk zijn en ziet u oplossingen om de negatieve effecten
te mitigeren?
Vraag 13
Bent u ook bereid te onderzoeken of met de alternatieven die de sector en betrokkenen
zelf aandragen als beter passend bij familiebedrijven en om oneigenlijk gebruik tegen
te gaan, ook de beoogde doelstelling kan worden bereikt om de regeling «eerlijker
en eenvoudiger» te maken?