Vragen van de leden Inge van Dijk, Palland en Amhaouch (allen CDA) aan de Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Economische Zaken en Klimaat over het bericht «Koester familiebedrijven, ze dragen de economie» (ingezonden 29 juni 2023).

Antwoord van Staatssecretaris Van Rij (Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst), mede namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat (ontvangen 19 september 2023). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 3184.

Vraag 1

Hebt u kennisgenomen van het bericht «Koester familiebedrijven, ze dragen de economie»?1

Antwoord 1

Ja.

Vraag 2

Deelt u de constatering van dr. Maarten de Groot dat familiebedrijven grote toegevoegde economische waarde hebben, zowel mondiaal als ook in Nederland waar ze zorgen voor bijna de helft van de werkgelegenheid en het bruto binnenlands product?

Antwoord 2

Wij delen de constatering dat familiebedrijven grote toegevoegde economische waarde hebben. Volgens cijfers van het CBS zorgen familiebedrijven voor 29% van de werknemersbanen.2 Daarnaast zorgen familiebedrijven en overige bedrijven over en weer ook voor banen. Het aandeel van de omzet en toegevoegde waarde van familiebedrijven in het niet-financiële bedrijfsleven is volgen cijfers van het CBS 28%, respectievelijk 29%.3

Vraag 3

Deelt u de analyse van dr. Maarten de Groot dat familiebedrijven zich onderscheiden door hun bijzondere karakteristieken, dat wil zeggen betrokkenheid van een stabiele groep eigenaren, sterk loyaliteitsgevoel tussen familie en medewerkers en een diepgewortelde band met de lokale gemeenschap?

Antwoord 3

Ja, in het algemeen klopt dit. Dit wel met de kanttekening dat niet alle familiebedrijven over één kam geschoren kunnen worden, net zomin als dat kan bij niet-familiebedrijven.

Vraag 4

Deelt u de analyse van dr. Maarten de Groot dat het langetermijnperspectief van familiebedrijven gericht is op komende generaties, en niet op kortetermijnfocus en winst maken, wat hen eveneens weerbaarder maakt in tijden van crisis, omdat zij eerder geneigd zijn op korte termijn met minder genoegen te nemen voor het overleven op de lange termijn?

Antwoord 4

Ten dele. De analyse van dr. Maarten de Groot benadrukt dat familiebedrijven over generaties kijken terwijl niet-familiebedrijven kijken naar kwartalen. Echter, ook niet-familiebedrijven zullen rekening houden met de langere termijn, omdat dit de waarde van de onderneming – en daarmee het vermogen van de aandeelhouder – bepaalt. Wel kan het zijn dat een hogere concentratie van eigenaarschap leidt tot een sterkere prikkel om betrokken te zijn bij langeretermijnbeslissingen. Hierdoor kan het zijn dat in een familiebedrijf genoegen kan worden genomen met minder winst op de korte termijn dan in een vergelijkbaar niet-familiebedrijf.

Vraag 5

Bent u bekend met het wetenschappelijk onderzoek dat laat zien dat juist ondernemende families vooroplopen met een bovengemiddeld pro-sociale oriëntatie en eerder geneigd zijn iets terug te doen voor de gemeenschap?

Antwoord 5

Specifieke wetenschappelijk onderzoek daarnaar is ons niet bekend, maar wij kunnen ons dit voorstellen.

Vraag 6

Bent u het gezien de hiervoor genoemde constatering, analyses en onderzoek het eens dat familiebedrijven moeten worden gekoesterd?

Antwoord 6

Ja.

Vraag 7

Wat vindt u van de conclusie van dr. Maarten de Groot dat de versobering van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) Nederland meerdere financiële, economische en maatschappelijke voordelen kost, en kunt u hier per element op ingaan?

Antwoord 7

Deze stelling mist helaas onderbouwing. Mogelijk wordt verondersteld dat door de in de voorjaarsnota aangekondigde aanpassing van de BOR familiebedrijven verdwijnen. Het kabinet verwacht niet dat de aangekondigde aanpassingen in de BOR hier toe zullen leiden. Nederland houdt een ruimhartige bedrijfsopvolgingsregeling, die tot doel heeft te voorkomen dat de continuïteit van familiebedrijven in gevaar komt. De doeltreffendheid en doelmatigheid van de BOR is geëvalueerd door het CPB en de uitkomsten van deze evaluatie spreken de stelling van de heer De Groot tegen.4 Hierbij heeft het CPB ook het verplichte Toetsingskader voor fiscale regelingen doorlopen. Toepassing van het Toetsingskader fiscale regelingen moet erin voorzien dat fiscale regelingen (met een budgettaire derving) daadwerkelijk bijdragen aan het gestelde doel.

In de Voorjaarsnota heeft het toenmalig missionaire kabinet voorgesteld de hoogte van de vrijstelling goingconcernwaarde van 100% over de eerste ca. € 1,2 miljoen en 83% over het meerdere met ingang van 1 januari 2025 te wijzigen naar 100% over de eerste € 1,5 miljoen en 70% over het meerdere. Bij overdracht van de onderneming aan de volgende generatie (kinderen) bedraagt de schenk- of erfbelasting op grond van het voorstel 0% over het deel dat onder de 100% vrijstelling van € 1,5 miljoen valt en maximaal 6% over het meerdere (30% van de waarde is dan niet vrijgesteld, tegen een tarief van maximaal 20%).5 In onderstaande tabel staat een drietal voorbeelden voor een verkrijging van € 1,5 miljoen, € 50 miljoen respectievelijk € 1 miljard.

Tabel: Schenk- of erfbelasting (S&E) bij verkrijging onderneming door kind in 2025

Verkrijging

€ 1,5 miljoen

€ 50.000.000

€ 1.000.000.000

Belaste verkrijging1

€ 0

€ 14.550.000

€ 299.550.000

Verschuldigde S&E2

€ 0

€ 2.896.135

€ 59.896.135

Effectieve belastingdruk

0,00%

5,79%

5,99%

X Noot
1

30% over het de verkrijging boven de € 1.500.000; reguliere S&E-vrijstelling buiten beschouwing gelaten.

X Noot
2

Op basis van tarieven en schijfgrenzen 2023.

Volgens de evaluatie zijn er in de meeste gevallen voldoende (liquide) middelen beschikbaar om de schenk- of erfbelasting over het verkregen ondernemingsvermogen te voldoen.6 Maar zoals in de kabinetsreactie op de evaluatie is aangegeven, is discussie mogelijk over wat als vrij beschikbare middelen bij de verkrijger van ondernemingsvermogen moet worden beschouwd. Dit hangt af van het eigen vermogen van de verkrijger, de omvang van het verkregen ondernemingsvermogen en of er nog ander vermogen wordt verkregen, wat bij erfenissen in de praktijk vaker het geval is dan bij schenkingen. Daarnaast is beleggingsvermogen binnen de vennootschap weliswaar niet noodzakelijk voor de continuïteit van de onderneming, maar daarover is in beginsel wel eerst ab-heffing verschuldigd voordat dit kan worden gebruikt voor de betaling van de schenk- of erfbelasting.

Als het niet lukt de verschuldigde schenk- of erfbelasting over het verkregen ondernemingsvermogen direct te betalen, kan 10 jaar uitstel van betaling aangevraagd worden. Ook kan, afhankelijk van de feiten en omstandigheden, externe financiering van de belasting mogelijk zijn of kan een deel van de verkregen aandelen aan andere familieleden verkocht worden. Door deze mogelijkheden zal het niet vaak nodig zijn om ondernemingsvermogen aan de onderneming te onttrekken om de schenk- of erfbelasting te voldoen, waardoor de continuïteit van familiebedrijven niet in gevaar hoeft te komen. Daar komt bij dat bedrijfsopvolging doorgaans slechts één keer per generatie voorkomt of aan de orde is.

Vraag 8

Bent u het eens dat regelingen voor familiebedrijven gericht moeten zijn op het stimuleren en beschermen van de karakteristieken van deze bedrijven, en daarmee juist hun bijzondere waarde voor onze economie en maatschappij toevoegen, door minder gericht te zijn op aandeelhoudersbelangen en meer op betrokkenheid en lange termijn?

Antwoord 8

De BOR heeft tot doel te voorkomen dat belastingheffing bij vererving of schenking de continuïteit van bedrijven, zowel familiebedrijven als niet-familiebedrijven, in gevaar brengt en daarmee reële bedrijfsopvolging te borgen. De BOR stelt geen voorwaarden aan de karakteristieken van de bedrijven. Voor de uitvoerbaarheid en eenvoud van de regeling zouden wij dat ook niet willen voorstellen.

Vraag 9

Bent u het met eens dat goed moet worden geanalyseerd en onderbouwd of maatregelen om deze regeling «eerlijker en eenvoudiger» te maken geen onbedoelde uitwerking hebben die het voortbestaan of de karakteristieken van familiebedrijven bedreigen?

Antwoord 9

Ja. De in de voorjaarnota aangekondigde aanpassing van de BOR is daarom gebaseerd op zowel grondig onderzoek door het CPB naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regeling, als op vervolgonderzoek naar de specifieke maatregelen.

Vraag 10

Als het antwoord op vraag 9 ja is, bent u dan bereid de effecten van de voorgenomen maatregelen te onderzoeken voor verschillende typen familiebedrijven, ook in gesprek met de familiebedrijven zelf?

Antwoord 10

De analyse waarom de aangekondigde aanpassingen in de BOR geen onbedoelde uitwerking hebben die het voortbestaan van het bedrijf bedreigen, hebben wij gegeven bij de beantwoording van vraag 7. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 9 zijn de voorgestelde aanpassingen gebaseerd op grondig onderzoek naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regeling, als overige knelpunten en situaties van misbruik. Uiteraard zijn wij hierover ook in gesprek geweest met (familie)bedrijven zelf en hun vertegenwoordigers.

Vraag 11

Zijn er volgens u negatieve effecten van de versobering van de regeling voor het gelijke speelveld, enerzijds ten opzichte van concurrerende familiebedrijven in onze buurlanden waar de regelingen ruimer zijn, en anderzijds ten opzichte van private equity partijen bij overdracht?

Antwoord 11

Nee, wij verwachten geen negatieve effecten. Nederland blijft een ruimhartige BOR houden met als doel dat de continuïteit van familiebedrijven niet in gevaar komt. De aanpassing in de BOR van de vrijstelling goingconcernwaarde is gedaan met het oog op het verhogen van de doelmatigheid. Wel is het zo dat door deze aanpassing het verschil met buurlanden wijzigt. Er zijn echter ook tal van andere verschillen met de bedrijfsopvolgingsregelingen in de buurlanden. Zie ook het antwoord op vraag 7.

Vraag 12

Als het antwoord op vraag 11 ja is, kunt u in gesprek treden met familiebedrijven hoe groot de effecten mogelijk zijn en ziet u oplossingen om de negatieve effecten te mitigeren?

Antwoord 12

Gelet op het antwoord op vraag 11 is vraag 12 niet van toepassing.

Vraag 13

Bent u ook bereid te onderzoeken of met de alternatieven die de sector en betrokkenen zelf aandragen als beter passend bij familiebedrijven en om oneigenlijk gebruik tegen te gaan, ook de beoogde doelstelling kan worden bereikt om de regeling «eerlijker en eenvoudiger» te maken?

Antwoord 13

Wij zijn regelmatig in gesprek met (familie)bedrijven en hun vertegenwoordigers. Wij zijn zeer geïnteresseerd in alternatieven die zij aandragen. Familiebedrijven zijn als zodanig niet gedefinieerd. Het kan gaan om bedrijven waarvan een bepaald deel van het eigendom (bijvoorbeeld aandelen) in handen is van één of een zeer beperkt aantal families. Het kan ook gaan om bedrijven waarvan de stemrechten van het eigendom in handen is van één of een zeer beperkt aantal families. Maar het kan ook gaan om situaties waarin het bestuur (dagelijkse leiding) bij één of een zeer beperkt aantal families berust. De praktijk is zeer divers. Voor de toepassing van de BOR is dit niet relevant. Zoals in de kabinetsreactie op de evaluatie is vermeld, vindt het kabinet het van belang dat de BOR ook blijft gelden bij reële bedrijfsopvolgingen voor een aanmerkelijk belang bij bedrijven die niet in handen zijn van één of een zeer beperkt aantal families.7 Op dit punt is de BOR ruimer dan in een aantal andere landen waar de BOR is beperkt tot familiebedrijven of tot bepaalde sectoren. Op 6 juli is de motie Stoffer en Inge van Dijk aangenomen die vraagt te onderzoeken of en hoe de BOR meer gericht kan worden op familiebedrijven.8 Na afronding van dit nog lopende onderzoek zullen wij u zo snel mogelijk informeren.


X Noot
2

CBS (2022), Familiebedrijven in Nederland 2020–2021.

X Noot
3

Idem.

X Noot
4

CPB (2022),Evaluatie fiscale regelingen gericht op bedrijfsoverdracht, Den Haag.

X Noot
5

Over het meerdere is 70% vrijgesteld, dus 30% niet. Het maximale tarief schenk- en erfbelasting bij kinderen is 20%. 30% van 20% is 6%.

X Noot
6

CPB (2022),Evaluatie fiscale regelingen gericht op bedrijfsoverdracht, Den Haag.

X Noot
7

Kamerstuk 32 637, nr. 525.

X Noot
8

Kamerstuk 32 140, nr. 164.

Naar boven