Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister voor Rechtsbescherming over het hoger beroep van moeders die gedwongen hun kind moesten afstaan in de periode 1956 tot en met 1984 (ingezonden 20 juni 2023).

Vraag 1

Herinnert u zich de eerdere vragen die ik heb gesteld over het hoger beroep van moeders die gedwongen hun kind moesten afstaan in de periode 1956 tot en met 1984?1

Vraag 2

Kunt u aangeven waarom u, blijkens de beantwoording op deze vragen, het verzoek om bij rechtszaken die draaien om binnenlandse adopties uit het verleden geen beroep meer te doen op eventuele verjaringstermijnen, van de motie-Van Nispen/Van der Staaij (Kamerstuk 35 925 nr. 62), in feite niet uitvoert?

Vraag 3

Bent u, met mij, van mening dat «de Staat laten beoordelen of het voeren van een verjaringsverweer aan de orde is» iets heel anders is dan het heldere verzoek in de aangenomen motie-Van Nispen/Van der Staaij (Kamerstuk 35 925 nr. 62) om in geen enkel geval bij binnenlandse adopties uit het verleden een beroep te doen op de verjaringstermijn?

Vraag 4

Waarom kiest u ervoor deze motie zeer selectief te interpreteren door het enkel te interpreteren als het «niet weglopen voor de verantwoordelijkheid met betrekking tot de maatschappelijke impact van binnenlandse afstand en adoptie in het verleden», terwijl het verzoek zeer duidelijk is: het stoppen met een beroep op de verjaringstermijn?

Vraag 5

Bent u van plan om deze motie wél volledig uit te voeren door af te zien van de verjaringstermijn in binnenlandse adoptiezaken uit het verleden, zo ook bij de zaken van Trudy Scheele-Gertsen en Bureau Clara Wichmann in hoger beroep? Zo nee, waarom niet?

Vraag 6

Bent u het met mij eens dat de vraag of de Staat in de juridische procedure van Trudy Scheele-Gertsen en Bureau Clara Wichmann een beroep doet op een verjaringsverweer, niet alleen een strikt juridische vraag is maar ook betrekking heeft op de visie van de Staat ten aanzien van haar eigen rol bij de gedwongen afstand van duizenden kinderen?

Vraag 7

Bent u, blijkens uw antwoord op mijn vragen, «dat de feiten moeten worden beoordeeld aan de hand van het recht en in het licht van de normen en gebruiken van toen», van mening dat de tijdsgeest van toen betekent dat de Staat haar zorgplicht op grond daarvan opzij kan zetten?

Vraag 8

Hoe oordeelt u over informatie uit het Utrechts Archief, waar alle dossiers van na 1956 lijken te zijn vernietigd met uitzondering van de dossiers eindigend op nummer 1, in het licht van uw uitspraak dat «Het vaststellen van de feiten, moeilijker wordt naarmate die verder in het verleden liggen.»?2

Vraag 9

Bent u, met mij van mening dat er op basis van documenten zoals de zwartboeken «Zwartboek adoptie» en «Afstandsmoeders» al een voldoende feitelijke basis ligt om te concluderen dat deze vrouwen en hun kinderen onrecht is aangedaan?

Vraag 10

Wat weerhoudt u ervan om, zoals in Australië en Ierland reeds is gebeurd, in deze zaken te besluiten de verjaringstermijnen los te laten?


X Noot
1

Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over het hoger beroep van moeders die gedwongen hun kind moesten afstaan in de periode 1956 tot en met 1984

X Noot
2

Archieven.nl – 1315 Raad voor de kinderbescherming (Het Utrechts Archief)

Naar boven