Vragen van het lid Leijten (SP) aan de Minister voor Klimaat en Energie over het bericht dat Vattenfall 76 euro vraagt voor stadswarmte terwijl de inkoopprijs ongeveer een tientje is (ingezonden 13 maart 2023).

Vraag 1

Vindt u het acceptabel en gerechtvaardigd dat de consumentenprijs voor warmte zevenmaal de inkoopprijs is?1

Vraag 2

Kunt u onderbouwen waarom en hoe een warmteprijs van €76 gebaseerd is op werkelijke kosten?

Vraag 3

Hoe zorgt u ervoor dat de consument met de grootst mogelijke zorg beschermd wordt tegen een monopolist, die de consument niet kan kiezen, maar waar de consument ook niet bij weg kan?

Vraag 4

Hoe garandeert u dat de consument volledig inzicht krijgt in de kostenopbouw van warmte die de warmtemonopolist vraagt?

Vraag 5

Hoe garandeert u dat consumenten niet te veel betalen voor warmte als u in antwoord op eerdere vragen aangeeft dat u niet kan beoordelen of de stijging van warmtetarieven volledig gebaseerd is op werkelijke kosten?

Vraag 6

In antwoord op eerdere vragen van het lid Leijten (Aanhangsel handelingen 2022/23, nr. 1522) stelt u dat de kosten van warmteleveranciers sterk zijn gestegen, en dat dit «waarschijnlijk» komt door de gestegen aardgasprijs, kunt u dit met cijfers onderbouwen en met feitelijke informatie komen welk onderdeel van warmtelevering in Nederland gebaseerd is op gas?

Vraag 7

Wie heeft er wel inzicht in de werkelijke kosten en hoe is dit democratisch controleerbaar?

Vraag 8

Hoe zorgt u ervoor dat elke tariefswijziging van energie, maar zeker ook van warmte, gebaseerd is op werkelijke kosten?

Vraag 9

Waar baseert de Autoriteit Consument en Markt (ACM) haar maximale warmteprijs op? Kan deze berekening gedeeld worden?

Vraag 10

Bent u bereid de ACM te vragen om een gedetailleerd overzicht te geven van de prijsopbouw van warmte en deze informatie met de kamer te delen?

Vraag 11

Hoe wordt de prijs van warmte bepaald van warmtenetten die geen (of alleen gedeeltelijk) aardgas als energiebron gebruiken?

Vraag 12

In de brief van 10 februari 2023 stelt u dat de ACM het rendement kan controleren wanneer er een aanleiding toe is, maar wat is de definitie van een aanleiding, en hoe controleert de ACM of er sprake is van een aanleiding (Kamerstuk 29 023, nr. 396)?

Vraag 13

Waarom is er voor gekozen een minimum rendement van 6,5% te hanteren gedurende het prijsplafond, terwijl het werkelijke rendement van de sector volgens u 4% is? Waar is de keuze voor 6,5% op gebaseerd?

Naar boven