Vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid over het bericht dat asielkinderen dreigen te worden uitgezet ondanks de Afsluitingsregeling (ingezonden 21 juni 2021).

Vraag 1

Bent u bekend met het artikel «De uitzetting van asielkinderen dreigt, ondanks een verruimd kinderpardon»? Zo ja, wat vindt u daarvan?1

Vraag 2

Kunt u uitleggen hoe het komt dat er ondanks het kinderpardon nog altijd langdurig in Nederland verblijvende kinderen dreigen te worden uitgezet?

Vraag 3

Wat gaat u doen om belemmeringen rond het kinderpardon zo snel mogelijk weg te nemen en te voorkomen dat in Nederland gewortelde kinderen worden uitgezet?

Vraag 4

Deelt u de mening dat het beschikbaarheidscriterium te rigide wordt gehanteerd? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit te verder te voorkomen?

Vraag 5

Kunt u bevestigen dat er aanvragen in het kader van de Afsluitingsregeling zijn afgewezen op basis van het beschikbaarheidscriterium, terwijl zij wel in nauw contact stonden met bijvoorbeeld de gemeente, ondanks dat uit het artikel blijkt dat er politieke overeenkomst is bereikt over coulance?

Vraag 6

Klopt het dat er geen heldere afspraken zijn gemaakt over kinderen die na de start van de asielprocedure zijn geboren? Waarom kiest u er dan voor om sommige kinderen die na afloop van de procedure worden geboren uit te sluiten van het kinderpardon?

Vraag 7

Hoe verantwoordt u het feit dat wel vergunningen op grond van de Afsluitingsregeling zijn verleend aan kinderen voor wie na afronding van de asielprocedure van de ouders een formulier M35-K is ingediend bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en niet aan kinderen voor wie dit formulier na afloop van de asielprocedure niet werd ingediend? Welke betekenis komt daarbij volgens u toe aan het feit dat een formulier M35-K uitdrukkelijk niet bedoeld is om in te dienen bij de geboorte van een kind van wie de ouders asielrechtelijk reeds uitgeprocedeerd zijn? Waarom kent u doorslaggevende betekenis toe aan een formulier dat werd ingediend door ouders, terwijl zij conform de werkinstructie van de IND dat formulier nu juist niet behoorden in te dienen?

Vraag 8

Klopt het dat personen die na de herziening van de Afsluitingsregeling een eerste aanvraag voor de Afsluitingsregeling indienden getoetst werden op het buitenbeeldcriterium voor een langere periode, namelijk tot de peildatum, terwijl er bij personen die in het kader van de Afsluitingsregeling een herbeoordeling kregen (van hun eerdere aanvraag op grond van de Definitieve Regeling) een kortere toetsingsperiode werd gehanteerd, namelijk tot de datum van de eerdere aanvraag? Is hier geen sprake van rechtsongelijkheid? Zo nee, hoe legitimeert u deze keuze dan?

Vraag 9

Wat betekent het volgens u dat mensen die een eerdere aanvraag deden en nu een kortere toetsingsperiode krijgen bij het buitenbeeldcriterium die eerdere aanvraag veelal deden in de wetenschap dat die niet kansrijk was vanwege het meewerkcriterium. En dat, vice versa, andere gezinnen die bewust geen eerdere aanvraag deden, omdat zij wisten dat die niet kansrijk was, nu voordeel hebben van een kortere toetsingsperiode?

Vraag 10

Waarom wordt er een onderscheid gemaakt tussen kinderen die in Nederland geworteld zijn en namens wie wel een asielaanvraag is ingediend en in Nederland gewortelde kinderen namens wie dat niet is gedaan?

Vraag 11

Zou het belang van het kind en de band van deze kinderen met Nederland niet voorop moeten staan, aangezien wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat uitzetting na vijf jaar verblijf in Nederland tot onherroepelijke ontwikkelingsschade bij kinderen leidt?

Vraag 12

Wat kunt u betekenen voor kinderen die op de peildatum van de Afsluitingsregeling nog geen vijf jaar in Nederland verbleven, maar bij wie dat inmiddels wel het geval is en die op geen enkele regeling meer aanspraak kunnen maken?

Vraag 13

Hoe verklaart u dat door vast te houden aan strenge formele criteria, recht wordt gedaan aan het belang van het kind?

Naar boven