Vragen van het lid Van Esch (PvdD) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over het bericht ««We
verzieken ons leefmilieu en daarmee onszelf», artsen starten landelijke campagne»
(ingezonden 23 juli 2020).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat artsen een landelijke campagne zullen starten
om aandacht te vragen voor de gevolgen van luchtvervuiling voor onze gezondheid, bijvoorbeeld
in gebieden met intensieve veehouderij, zoals Oost-Brabant?1
Vraag 2
Heeft u gelezen dat de oncologisch chirurg, oprichter van het Artsenforum Gezondheid,
Natuur en Milieu (AGNM) en initiatiefnemer van de campagne, concludeert dat het houden
van minder dieren de enige manier is waarop het leefmilieu in gebieden met intensieve
veehouderij geleidelijk weer kan herstellen?
Vraag 3
Deelt u zijn boodschap dat het belangrijk is om anders te gaan eten en te stoppen
met de intensieve veehouderij, omdat we op dit moment ons leefmilieu en daarmee onszelf
verzieken? Zo nee, waarom niet?
Vraag 4
Deelt u zijn conclusie dat verder onderzoek naar het verband tussen luchtvervuiling
en corona onnodig is en alleen maar verdere vertraging oplevert? Zo nee, waarom niet?
Vraag 5
Bent u bekend met het onderzoeksrapport «Air Pollution Exposure and COVID-19» van
de Universiteit van Birmingham?2
Vraag 6
Heeft u gezien dat de onderzoekers een duidelijke correlatie hebben aangetoond tussen
door fijnstof verslechterde luchtkwaliteit en het hoge aantal infecties, ziekenhuisopnames
en sterfgevallen door COVID-19, ofwel: hoe vervuilder de lucht, hoe meer besmettingen,
ziekenhuisopnames en sterfgevallen door het coronavirus?
Vraag 7
Deelt u de constatering van de wetenschappers dat dit onderzoek «overtuigend bewijs»
levert dat luchtvervuiling een sterk bepalende factor is voor een grotere impact van
het coronavirus, ook na correctie voor een flink aantal andere mogelijke verklaringen
voor een verschil in infecties, sterftekans en ziekenhuisopnames, zoals gemiddelde
bevolkingsdichtheid, leeftijd, gezinsgrootte, beroep en obesitas? Zo nee, waarom niet?
Vraag 8
Heeft u gezien dat bij dit onderzoek ook corona-uitbraken in een groot aantal Nederlandse
gemeenten zijn bestudeerd?
Vraag 9
Heeft u gezien dat uit deze Nederlandse gegevens bleek dat de impact in Nederland
juist groot was in gebieden met veel intensieve veehouderij, zelfs na correctie voor
carnaval als mogelijke verklaring, waardoor de veronderstelling dat de impact van
luchtvervuiling automatisch het grootst is in grote steden, is weerlegd?3
Vraag 10
Erkent u dat hiermee een duidelijke rol is aangetoond voor luchtvervuiling door ammoniak
en dus de intensieve veehouderij in de ernst van de gevolgen van het coronavirus?
Vraag 11
Erkent u dat dit onderzoek nogmaals aantoont dat de volksgezondheid lijdt onder luchtvervuiling
en specifiek dat luchtvervuiling met fijnstof leidt tot meer en ernstigere COVID-19-infecties?
Zo nee, waarom niet?
Vraag 12
Wat is de huidige stand van zaken rond het aangekondigde onderzoek naar de relatie
veehouderij, luchtverontreiniging en COVID-19 binnen het Multi-Country Multi-City
(MCC) Collaborative Research Network, waarin het Rijksinstituut voor Volksgezondheid
en Milieu (RIVM) deelneemt?4
Vraag 13
Zal het (voorgenomen) onderzoek aansluiten bij inmiddels gepubliceerde onderzoeken
naar de relatie tussen luchtvervuiling en COVID-19, waaronder het recente Britse onderzoek?
Zo nee, waarom niet?
Vraag 14
Wat doet u nu al concreet met de reeds beschikbare kennis over het verband tussen
luchtkwaliteit en COVID-19-infecties om de bevolking te beschermen tegen de schadelijke
effecten van luchtvervuiling?
Vraag 15
Welke maatregelen gaat u nemen om de uitstoot van fijnstof en ammoniak versneld te
reduceren om inwoners van gebieden met intensieve veehouderij te beschermen tegen
de impact van een eventuele tweede golf van het coronavirus?
X Noot
3Eindhovens Dagblad, 14 juli 2020, «Onderzoekers zien «overtuigend verband» tussen
Brabantse coronadoden en vieze lucht».
X Noot
4Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 2667.