Vragen van het lid Leijten (SP) aan de Staatssecretaris van Financiën over vaststellingsovereenkomsten tussen de belastingdienst en multinationals (ingezonden 2 augustus 2018).

Vraag 1

Hoe verhoudt uw antwoord, gegeven in het debat over de dividendbelasting op 26 juni 2018, dat er in principe vaststellingsovereenkomsten kunnen bestaan die een looptijd hebben van 100 jaar zich tot de beantwoording van Kamervragen op 22 juni en 8 juni 2018 waarin wordt aangegeven dat de langste looptijd van een vaststellingsovereenkomst 10 jaar betreft?1 2 3

Vraag 2

Kunt u alsnog antwoord geven op de vraag of er vaststellingsovereenkomsten bestaan met een looptijd voor onbepaalde tijd en hoeveel dat er zijn?

Vraag 3

Denkt u dat aandeelhouders van een multinational «zekerheid vooraf» van onze Belastingdienst zo ervaren als een vaststellingsovereenkomst een einddatum zou kennen? Kunt u uw antwoord toelichten?

Vraag 4

Hoe verhoudt uw antwoord, gegeven in hetzelfde debat over de dividendbelasting, dat er geen aannames (second-guessen) over een te vormen constructie worden gemaakt door de belastinginspecteur over de reden of oorzaak van een aangevraagde vaststellingsovereenkomst, zich tot eerdere beantwoording van Kamervragen dat er weldegelijk eisen aan (toekomstige) werkgelegenheid kunnen worden gesteld?4

Vraag 5

Is het mogelijk dat een multinationaal bedrijf wil fuseren en om de fusie te kunnen voorleggen aan zijn aandeelhouders toch een vaststellingsovereenkomst krijgt over de feiten en omstandigheden die in de toekomst liggen?

Vraag 6

Hoe vaak is er een vaststellingsovereenkomst afgegeven over een geplande bedrijfsconstructie van een multinational?

Vraag 7

Hoeveel vaststellingsovereenkomsten zijn er sinds 2004 afgegeven over de dividendbelastingaspecten van een dividendtoegangsmechanisme, het zogenoemde dividend acces mechanism?

Vraag 8

Hoeveel vaststellingsovereenkomsten zijn er sinds 2004 afgegeven over de dividendbelastingaspecten van een dividendtoegangsmechanisme waarbij de moedermaatschappij – afgezien van een bijzonder dividendtoegangsaandeel – alle aandelen houdt in de buitenlandse (klein)dochtermaatschappij(en)?

Vraag 9

Wat is de gemiddelde doorlooptijd van de sinds 2004 gesloten vaststellingsovereenkomsten over de fiscale behandeling van dividendtoegangsmechanismen?

Vraag 10

Hoeveel vaststellingsovereenkomsten met multinationals zijn buiten het rulingteam om gesloten?

Vraag 11

Kunt u uitleggen uit welke wet het kunnen gebruiken van een dividendtoegangsmechanisme

volgt?

Vraag 12

Kunt u voorts aangeven hoe er helderheid of duidelijkheid wordt verkregen over een rechtsvraag als een multinational gebruik maakt van zo een dividendtoegangsmechanisme? Wat wordt er concreet getoetst en hoe gebeurt dat?

Vraag 13

Kunt u aangeven hoe uw uitleg in het debat over de dividendbelasting van 26 juni 2018, dat de dividendbelastingaspecten van een dividendtoegangsmechanisme niet in het verzamelbesluit «Dividendbelasting», of elders, zijn gepubliceerd omdat de hierover gesloten vaststellingsovereenkomst uit de wet voortvloeit en er dus geen onhelderheid of onduidelijkheid over is zich verhoudt met het voorschrift in het Besluit fiscaal procesrecht dat vaststellingsovereenkomsten alléén worden gesloten ter voorkoming van onzekerheid of geschil?5 6

Vraag 14

Wanneer is in het algemeen sprake voor de heffing van dividendbelasting van een middellijke winstuitdeling in de zin van artikel 3 lid 1 onderdeel a Wet op de dividendbelasting 1965?

Vraag 15

Is er sprake van een middellijke winstuitdeling voor de heffing van de dividendbelasting indien een in Nederland gevestigde moedermaatschappij de mogelijkheid heeft om alle winstreserves van haar buitenlandse (klein)dochtermaatschappij aan haarzelf toe te laten komen, maar daarvan afziet ten gunste van haar eigen aandeelhouders?

Vraag 16

Klopt het dat de Hoge Raad het leerstuk van de middellijke winstuitdeling heeft toegepast in het arrest HR 14 maart 1979, nr. 19023, BNB 1979/153? Kunt u de casus van dit arrest en de beslissing van de Hoge Raad omschrijven? Klopt het dat dit arrest wordt beschouwd als het standaardarrest over middellijke winstuitdelingen?

Vraag 17

Hoe wordt er geoordeeld als uit openbare bronnen helder is dat een dividendtoegangsmechanisme een puur fiscale reden van bestaan heeft? Kunt u uw antwoord helder toelichten?

Vraag 18

Kunt u aangeven hoeveel beleidsbesluiten er zijn afgegeven omtrent de «rulingpraktijk» en welke wettelijke onduidelijkheden werden verhelderd voor de belastinginspecteurs en de belastingadvieswereld?

Vraag 19

Kunt u aangeven wanneer het rulingteam of een ander onderdeel van de Belastingdienst precies vaststelt of er aan fiscale grensverkenning wordt gedaan?

Vraag 20

Wat is het gemiddeld aantal bijeenkomsten en/of contactmomenten tussen de Belastingdienst en de belastingplichtige voor een vaststellingsovereenkomst wordt vastgesteld? Met wat voor soort informatie mag een aanvrager van een vaststellingsovereenkomst nog een keer (of meerdere keren) terugkomen?

Vraag 21

Is er een verschil te zien in het gemiddelde aantal keren contact over de vaststellingsovereenkomst met en zonder dividendtoegangsmechanisme?

Vraag 22

Klopt het dat de Belastingdienst geen vaststellingsovereenkomst over een dividendtoegangsmechanisme mag afsluiten indien een belastingplichtige tijdens het (voor)overleg, door steeds telkens (kleine) wijzigingen aan te brengen, een dividendtoegangsmechanisme fiscaal net aanvaardbaar beoogt te presenteren?

Vraag 23

Is het mogelijk om een bedrijf als een geconsolideerde groep te behandelen voor de jaarverslaggeving, en dat er tegelijkertijd door een meegeconsolideerde dochter een dividendtoegangsaandeel is uitgegeven ten behoeve van buitenlandse aandeelhouders in de moedermaatschappij? Kunnen de resultaten van de dochter dan nog wel door de moeder worden meegeconsolideerd? Kunt u uw antwoord toelichten?

Vraag 24

Is er recent, pakweg na 16 juni 2018, door de Europese Commissie met Nederland contact gezocht, al dan niet informeel, met het verzoek om één of meerdere vaststellingsovereenkomsten of rulings met bedrijven in te zien?

Vraag 25

Onder welke omstandigheden dient een bedrijf voor verslaggevingsdoeleinden een verplichting tot terugbetaling van staatsteun in de jaarrekening op te nemen, al dan niet als een niet uit balans blijkende verplichting of in de toelichting?

Vraag 26

Klopt het dat een selectieve vrijstelling van bronheffing, bijvoorbeeld een dividendbelasting, ongeoorloofde staatssteun kan zijn aan het bedrijf dat de bronheffing in principe ten laste van de aandeelhouders had moeten inhouden? En klopt het dat de Europese Commissie een dergelijke vorm van indirecte staatssteun kan terugvorderen bij het inhoudingsplichtige bedrijf? Klopt het dat de Europese Commissie de vrijstelling van bronheffing in de Luxemburgse 1929-holdingzaak als ongeoorloofde staatsteun kwalificeerde aan de desbetreffende holdingvennootschappen?7

Vraag 27

Kunt u deze vragen stuk voor stuk beantwoorden?


X Noot
2

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2526

X Noot
3

Kamerstuk 31 066, nr. 408

X Noot
4

Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 992

X Noot
6

par. 26 van het Besluit fiscaal bestuursrecht, Besluit van 9 mei 2017 nr. 2017-1209 (http://wetten.overheid.nl/BWBR0039576/2017-05-24)

X Noot
7

par. 64 en 65 van Beschikking van de Europese Commissie van 19 juli 2006, nr. C 3/2006 (https://eur-lex.europa.eu/legal-content/NL/TXT/HTML/?uri=CELEX:32006D0940&from=NL

Naar boven