Vragen van het lid Kuzu (DENK) aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Buitenlandse Zaken over een resolutie van het Europees parlement over de bestrijding van antisemitisme (ingezonden 30 juni 2017).

Vraag 1

Bent u bekend met de resolutie die het Europees parlement op 31 mei jl. over de bestrijding van antisemitisme heeft aangenomen?1

Vraag 2

Bent u bekend met de werkdefinitie van antisemitisme van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA) waar deze resolutie naar verwijst en de oproep aan de EU en haar lidstaten die definitie aan te nemen en toe te passen?2

Vraag 3

Herinnert u zich het kabinetsstandpunt «dat het van belang is om onderscheid te blijven maken tussen stellingname ten aanzien van Israël en antisemitisme»?3

Vraag 4

Deelt u de juridische analyse en conclusie van de Britse strafrechtadvocaat Tomlinson dat de werkdefinitie, door haar formulering («Antisemitism is a certain perception of Jews, which may be expressed as hatred toward Jews») en toelichting, «onduidelijk en verwarrend» en juridisch onbruikbaar is? Zo nee, waarom niet?4

Vraag 5

Deelt u Tomlinsons conclusie dat overheidsinstellingen de definitie door haar tekortkomingen niet zonder meer kunnen gebruiken en altijd in overeenstemming met hun verplichtingen onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens moeten handelen? Zo nee, waarom niet?

Vraag 6

Deelt u de zorgen van joodse vredesorganisaties dat de IHRA-definitie de vrijheid van meningsuiting dreigt in te inperken, door de onduidelijkheid die zij creëert over wat wel en niet gezegd kan worden en de vermenging met meningen over de staat Israël, die het gevolg is van deze «voorbeelden van hedendaags antisemitisme» in de toelichting van de IHRA-definitie? Zo nee, waarom niet?5 6

Vraag 7

Deelt u Tomlinsons mening dat de gedragingen in deze voorbeelden, indien niet ook sprake zou zijn van haat tegenover joden, geen uitingen zijn van antisemitisme? Zo nee, waarom niet?

Vraag 8

Klopt het dat de aanname van de IHRA-definitie door de Britse en Oostenrijkse regering geen juridische gevolgen heeft en overheidsinstellingen niet verplicht zijn de definitie over te nemen?

Vraag 9

Klopt het dat de Europese Commissie en de EU Agency for Fundamental Rights (FRA) de IHRA-definitie niet formeel hebben aangenomen en niet toepassen?

Vraag 10

Kunt u een overzicht geven van de in Nederland reeds beschikbare wetten en regels om uitingen van racisme, waaronder antisemitisme en islamofobie, aan te pakken? Zo nee, waarom niet?

Vraag 11

Bent u van mening dat deze instrumenten een effectieve bestrijding van racisme waarborgen? Zo nee, waarom niet?

Vraag 12

Deelt u de mening dat de bestrijding van alle vormen van racisme, waaronder antisemitisme en islamofobie, van groot belang is en het noodzakelijk is dat de regering daar veel aandacht aan besteedt? Zo nee, waarom niet?

Vraag 13

Deelt u de zorg, die ook door joodse vredesorganisaties is geuit, dat de bestrijding van antisemitisme niet gediend is bij een definitie van antisemitisme die zo onduidelijk, verwarrend en gepolitiseerd is als de IHRA-definitie? Zo nee, waarom niet?

Vraag 14

Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden en de antwoorden zo spoedig mogelijk aan de Tweede Kamer aanbieden?

Toelichting:

Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Bisschop (SGP), ingezonden 8 juni 2017 (vraagnummer 2017Z07823).


X Noot
1

Resolutie Europese parlement over de bestrijding van antisemitisme, 31 mei 2017 (2017/2692(RSP))

X Noot
3

Aanhangsel van de Handelingen 2014–2015, nr. 3227

X Noot
6

Uit de toelichting van de IHRA-definitie: «Denying the Jewish people their right to self-determination, e.g. by claiming that the existence of a State of Israel is a racist endeavor» en «Applying double standards by requiring of it a behavior not expected or demanded of any other democratic nation.»

Naar boven